• No results found

Het effect van ADHD symptomen op het episodisch geheugen in het verouderingsproces

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van ADHD symptomen op het episodisch geheugen in het verouderingsproces"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van ADHD symptomen op het episodisch geheugen in het verouderingsproces. Door Sara van de Schraaf

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10302271

Afdeling: Klinische Neuropsychologie Universiteit van Amsterdam

Begeleid door: Hyke Tamminga

Aantal woorden (exclusief literatuurlijst&abstract): 3960 Aantal woorden abstract: 199

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd getracht het effect van ADHD symptomen op het episodisch geheugen gedurende het verouderingsproces te bepalen. Uit eerder onderzoek komt naar voren dat ADHD waarschijnlijk een negatief effect heeft op het geheugen. Tevens is het bekend dat gedurende veroudering het episodisch geheugen verslechterd. Er zijn aanwijzingen dat het negatieve effect van ADHD symptomen op het geheugen met toenemende leeftijd wordt versterkt. In deze studie werd van een groep van 77 gezonde volwassenen tussen de 46 en 71 jaar oud de ADHD symptomen en de prestatie van het episodisch geheugen gemeten. Door middel van een multiple regressie met een interactieterm werd het verband tussen de variabelen getoetst. Uit de resultaten kwam naar voren dat er geen negatieve invloed was van leeftijd of ADHD symptomen op het episodisch geheugen. Ook werd er geen interactie tussen deze twee variabelen gevonden die van invloed was op het episodisch geheugen. Het is mogelijk dat deze resultaten de werkelijke verbanden in de normale populatie weerspiegelen. ADHD symptomen zouden bijvoorbeeld pas invloed kunnen hebben op het episodisch geheugen vanaf een bepaald aantal symptomen. Beperkingen in de samenstelling van de groep deelnemers van het onderzoek leken de meest plausibele verklaring voor de gevonden resultaten.

(3)

Het effect van ADHD symptomen op het episodisch geheugen in het verouderingsproces.

Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD,) is een neuropsychiatrische ontwikkelingsstoornis, welke vooral bij kinderen wordt gediagnosticeerd (Barkley, 2014). Geschat wordt dat tussen de 3 en 7 procent van de kinderen aan de diagnose van deze stoornis voldoet (Schmidt & Petermann, 2009). Veruit het meeste onderzoek naar ADHD is dan ook gedaan bij kinderen en adolescenten (Seidman, 2006), en er is relatief weinig bekend over ADHD in de volwassenheid. Uit recent Nederlands enquêteonderzoek (Tuithof, Ten Have, van Dorsselaer & de Graaf, 2013) blijkt dat 70% van de personen die in kindertijd een diagnose ADHD heeft ontvangen, in de volwassenheid nog aan de diagnose voldoet. Een groot deel van de ADHD symptomen blijft aanwezig tot op middelbare leeftijd (Manor, Rozen, Zemishlani, Weizman & Zalsman, 2011) en bij ouderen (Guldberg-Kjär, Sehlin & Johansson, 2012). Het lijkt er dus op dat ADHD een stoornis is die gedurende de hele levenscyclus een rol blijft spelen

Volwassenen met ADHD rapporteren een groot scala aan cognitieve klachten, waaronder klachten over het functioneren van het episodisch geheugen (Fuermaier et al., 2014). Deze rapportage van klachten hoeft echter niet te betekenen dat er ook daadwerkelijk sprake is van een cognitieve stoornis (Fuiermaier et al., 2015). In de literatuur is vooral terug te vinden dat volwassenen met ADHD lijden aan executieve en aandacht disfuncties

(Seidman, 2006). Hiernaast is er wel degelijk evidentie voor lange termijn geheugen stoornissen bij ADHD. Uit een meta-analyse van 19 studies (Skodzik, Holling & Pedersen, 2013) komt naar voren dat personen met ADHD slechter presteren op verbale, maar niet visuele, geheugentaken, dan individuen zonder ADHD. Hierbij komen de auteurs tot de conclusie dat het hier een gebrek betreft in de zogenaamde encoding stage (leerfase), en niet in de retrieval stage (het ophalen van de onthouden informatie). In sommige studies wordt

(4)

echter beweerd dat de geheugenstoornissen bij ADHD juist betrekking hebben op de retrieval stage (Pollak, Kahana-Vax & Hoofien, 2008; Storm & White, 2010; White & Marks, 2004). Dit gebrek zou verklaard kunnen worden door de gebrekkige executieve functies van mensen met ADHD, die zorgen voor inefficiënte retrieval strategieën (Pollak, Kahana-Vax &

Hoofien) of een slechte inhibitoire controle van irrelevante informatie (Storm & White). In een recent artikel wordt echter gesteld dat er bij oudere volwassenen met ADHD helemaal geen sprake is van geheugenstoornissen (Semeijn et al., 2015). Hoewel de evidentie hiervoor niet eenduidig is en er ook onduidelijkheid bestaat over de aard van de geheugenstoornissen, lijken de meeste studies er op te wijzen dat er een episodisch geheugenprobleem is bij volwassenen met ADHD.

Cognitieve functies zijn bij de normale populatie vaak zeer gevoelig voor veroudering. Vanaf de late volwassenheid gaat de prestatie op veel cognitieve domeinen, waaronder het episodisch geheugen, gestaag achteruit vanaf ongeveer het zestigste levensjaar (Salthouse, 2009). In het geheugendomein lijkt het episodisch geheugen de enige functie te zijn die een duidelijk leeftijdseffect laat zien, met een scherpe afname in prestatie vanaf een leeftijd van 55-60 jaar (Nilsson, 2003). Op de Rey Auditory Verbal Learning Test, een verbale episodische geheugen test, wordt vooral vanaf de oudste leeftijdsgroepen (60+) een lineaire achteruitgang gevonden in prestatie (Vakil, Greenstein & Blachstein, 2010). Bij normale veroudering neemt de prestatie van het episodisch geheugen dus vanaf de late volwassenheid geleidelijk af.

Tegenwoordig is het steeds evidenter dat ADHD als een dimensionale stoornis kan worden gezien, het aantal symptomen van ADHD lijkt samen te hangen met een op ADHD gelijkende hersenontwikkeling (Shaw et al., 2011). Vanuit een dimensioneel perspectief zou het hebben van meer ADHD symptomen een meer op ADHD gelijkende relatie met het episodisch geheugen (en veroudering) opleveren.

(5)

Over het effect van ADHD op geheugen gedurende het verouderingsproces is tot nu toe weinig bekend. Fischer, Gunter-Hunt, Steinhafel en Howell (2012) wijzen er op dat in de klinische praktijk ADHD nog onvoldoende wordt herkend als plausibele verklaring voor een afwijkend cognitief profiel bij ouderen, waardoor er onterechte diagnoses kunnen worden gesteld, zoals Alzheimer’s dementie en Mild Cognitive Impairment (MCI). Het hebben van ADHD lijkt de kans op deze stoornissen niet te verhogen (Ivanchak et al., 2011). Het vinden van een relatie tussen ADHD en geheugenstoornissen als MCI zal waarschijnlijk eerder berusten op een confound, het verwarren van de cognitieve ziektebeelden, dan dat ADHD daadwerkelijk een voorspellende factor is voor een neurodegeneratieve geheugenstoornis (Ivanchak, Fletcher & Jicha, 2012). Het lijkt er dus op dat het afwijkende cognitieve profiel passend bij ADHD bij ouderen verward kan worden met andere ziektebeelden.

Onduidelijk is echter of de normale cognitieve veroudering anders verloopt onder invloed van ADHD symptomen. Bij ouderen met autisme, een andere ontwikkelingsstoornis, is gevonden dat zij minder snel achteruitgaan op fluency taken, maar wel sneller achteruitgaan op visuele geheugentaken bij toenemende leeftijd dan een controlegroep (Geurts & Vissers, 2012). De versnelde achteruitgang op visuele geheugentaken bij autisme kan verklaard

worden vanuit de zogenaamde scaffolding theory (Park & Reuter-Lorenz, 2009). Deze theorie stelt dat tijdens veroudering alternatieve neuronale circuits het overnemen van de circuits die zijn aangetast door het verouderingsproces. In het geval van ontwikkelingsstoornissen, zoals ADHD en autisme, is er mogelijk sprake van een double jeopardy. Dit houdt in dat deze alternatieve circuits al op jongere leeftijd ingezet moeten worden, doordat er bij deze

individuen al minder efficiënte cognitieve verwerking plaatsvindt als gevolg van de stoornis. Het idee dat daaruit volgt is dat op latere leeftijd, wanneer gestage degeneratie van de

hersenen plaatsvindt, deze alternatieve circuits niet meer als compensatie kunnen dienen en daardoor de cognitieve achteruitgang sterker is dan bij gezonde individuen.

(6)

Aanwijzingen voor double jeopardy bij ADHD zijn tot nu toe nog niet onderzocht, en er lijkt maar één studie te zijn waarin specifiek de invloed van ADHD op cognitieve

vaardigheden gedurende de levensloop wordt belicht (Biederman et al., 2009). Hieruit komt naar voren dat volwassenen met ADHD inderdaad op verschillende cognitieve domeinen slechter scoren dan volwassenen zonder ADHD, maar dat dit verschil in prestatie niet

verandert gedurende de levensloop. Hier ging het echter om proefpersonen tussen de 19 en 55 jaar, waarbij het de vraag is of de invloed van ADHD op het verouderingsproces niet pas op latere leeftijd plaatsvindt. Ook werd in dit onderzoek niet specifiek naar het episodisch geheugen gekeken, maar naar het IQ van de proefpersonen. Mogelijk zal het hebben van ADHD kenmerken het verouderingsproces anders beïnvloeden bij een leeftijdsgevoelig domein als het episodisch geheugen. Het doel van deze studie is daarom om het effect van ADHD symptomen op het episodisch geheugen in het verouderingsproces te onderzoeken.

Uitgaande van wat er tot nu toe uit de wetenschappelijke literatuur naar voren komt, is er reden om te verwachten dat het negatieve effect van ADHD op het episodisch geheugen versterkt wordt gedurende het verouderingsproces. In deze studie werd van een groep

volwassenen tussen de 46 en 71 jaar oud het aantal ADHD symptomen en de prestatie van het episodisch geheugen gemeten en uitgezocht welke verbanden er bestonden tussen deze

variabelen en hun leeftijd. Verwacht werd dat er een interactie effect was tussen ADHD symptomen en leeftijd op de geheugenprestatie. Dat betekent dat het verschil tussen

deelnemers in prestatie op het episodisch geheugen met veel ADHD symptomen groter zou worden met toenemende leeftijd Ook wordt verwacht dat er een negatieve relatie bestaat tussen ADHD symptomen en het episodisch geheugen, evenals een negatieve relatie tussen leeftijd en het episodisch geheugen. Deelnemers met meer ADHD symptomen, evenals deelnemers met een hogere leeftijd, presteren zwakker op het episodisch geheugen.

(7)

Methoden Deelnemers

De groep deelnemers bestond uit 83 personen uit de normale populatie tussen de 46 en 71 jaar oud (M=56,43 jaar, SD= 6,58). Deze groep bestond uit 30 mannen en 52 vrouwen (één deelnemer heeft het geslacht niet opgegeven). De deelnemers werden geworven via de sociale contacten van studenten van de Universiteit van Amsterdam. Om de deelnemers met een zwakke intelligentie te kunnen identificeren en uit de dataset te verwijderen werd de

Nederlandse Leestest voor Volwassenen (NLV) gebruikt (Schmand, Bakker, Saan & Louman, 1991). Hierbij werd een afkappunt van een geschat IQ onder de 80 gehanteerd. De NLV is relatief ongevoelig voor hersenletsel en daarom zeer geschikt voor een oudere

deelnemerspopulatie zoals gebruikt in dit onderzoek. Om cognitieve achteruitgang met betrekking tot dementie te screenen werd de Standardized Mini Mental State Examination (MMSE) afgenomen (Folstein, Folstein & McHugh, 1975; Molloy & Standisch, 1997, vertaald door Kok & Verhey, 2002). Bij deze test, met een maximumscore van 30, werden alle deelnemers uitgesloten die een score van 24 of lager hadden, wat correspondeert met een matige cognitieve achteruitgang. (Kempen, Brilman & Olmer, 1995). Om te controleren voor depressieve kenmerken werd de Nederlandse versie van de Beck Depression Inventory II (BDI-II) afgenomen (Beck, Steer, Brown & van der Does, 2002). Aan de hand van deze vragenlijst, met een maximum score van 63, werd de data deelnemers die boven het afkappunt voor matige depressie scoorden (20 of hoger, Dozois, Dobson & Ahnber, 1998) geëxcludeerd uit de data-analyse, omdat depressie een negatief effect op de geheugenprestatie kan hebben (Burt, Zembar & Niederehe, 1995). In een algemene vragenlijst werd de medische

geschiedenis en huidige situatie uitgevraagd. Aan de hand van deze lijst werden deelnemers uitgesloten met ernstig hersenletsel of andere ziekten die de prestatie op de cognitieve tests konden beïnvloeden, zoals Parkinson, Alzheimer’s dementie of een herseninfarct in het

(8)

verleden. Nederlands als spreektaal was een vereiste, om de validiteit van de gevonden resultaten te waarborgen, en werd ook in de algemene vragenlijst uitgevraagd. De deelnemers kregen geen vergoeding voor het deelnemen aan het onderzoek.

Materialen

Voor het uitvragen van ADHD symptomen werd de ADHD Rating Scale (ADHD-RS) van DuPaul, Power, Anastopoulos en Reid (1998), vertaald door Kooij en Buitelaar, gebruikt. Deze vragenlijst bestaat uit 23 items, welke zijn gebaseerd de diagnostische criteria van ADHD zoals beschreven in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders IV (DSM-IV; APA, 1994). In de DSM-IV zijn 18 criteria geformuleerd, waarvan er vijf een dubbele bewering betreffen, deze zijn in de vragenlijst tot twee aparte beweringen gesplitst. Per item kan op een vierpunt schaal (0=nooit/zelden, 1=soms, 2=vaak, 3=erg vaak) worden aangegeven hoe goed dit het gedrag gedurende de gehele levensloop beschrijft. Een voorbeeld van een item: “Ik let onvoldoende op details op mijn werk.” De maximumscore die op deze vragenlijst kan worden behaald is 54, waarbij scores op de itemparen die in de DSM een dubbele bewering bevatten zijn gemiddeld. De betrouwbaarheid van de ADHD-RS is goed, met een Cronbach’s alfa van α=.761-.882. De validiteit is voldoende, met een lage

convergente validiteit (r=.242-.423), en een redelijke divergente validiteit (r=.024-.393) tussen de inattentie en hyperactiviteitschalen van de vragenlijst (Kooij et al., 2008).

Het episodisch geheugen van de deelnemers werd gemeten door afname van de 15 Woordentest, Versie A (Saan & Deelman, 1986). Bij deze test werd gebruik gemaakt van een geluidsfragment van 25 seconden met 15 woorden van één lettergreep. Dit geluidsfragment werd op een testlaptop afgespeeld gedurende vijf opeenvolgende leertrials, waarbij de deelnemer na iedere trial zo veel mogelijk woorden trachtte te reproduceren. Na elke trial werd het aantal correct gereproduceerde woorden genoteerd. De somscore van deze vijf trials wordt gebruikt als maat voor de onmiddellijke reproductie (Immediate Recall, IR), en heeft

(9)

dus een maximumscore van 15 woorden maal vijf trials = 75 punten. Volgend op deze vijf trials was er een interval van 15-25 minuten, waarbinnen andere (niet interfererende) taken werden afgenomen. Na afloop van dit interval wordt de uitgestelde reproductie getest, door de deelnemer te vragen om de woorden te noemen die hij van het geluidsfragment heeft

onthouden. Het aantal woorden dat bij de uitgestelde reproductie is onthouden is gelijk aan de maat uitgestelde reproductie (Delayed Recall, DR), waarvan de maximum score 15 is. De betrouwbaarheid en begripsvaliditeit van de 15 woordentest worden door de COTAN (www.cotandocumentatie.nl) als goed beoordeeld, waar de normen en criteriumvaliditeit als onvoldoende worden beoordeeld. De begripsvaliditeit van de test wordt ondersteund door de relatief hoge correlatie met de Rivermead Behavioural Memory Test (r=.56; Aben et al., 2009). De interne consistente van de test is zeer hoog te noemen, met een Cronbach’s alfa van α=.93 (Saan & Deelman)

Procedure

Bij binnenkomst werden de deelnemers individueel naar de testruimte begeleid, welke zich bevond in de Universiteit van Amsterdam (UvA). Allereerst werd door de testleider aan de deelnemers gevraagd om de informatiebrochure te lezen en het informed consent te tekenen. Deze zijn beiden goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de faculteit

Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de UvA (projectnr: 2015-BC-4344). Nadat de deelnemers hun toestemming hadden gegeven voor deelname aan het onderzoek, werd begonnen met het afnemen van de testen en vragenlijsten. Dit vond plaats gedurende één testblok, welke ongeveer 1.5 uur in beslag nam. De algemene instructies en de instructies per test werden gedurende het gehele testblok door de testleider voorgelezen uit een map. De testleiders waren bachelorstudenten die zijn getraind in het afnemen van de tests en daarin beoordeeld door de eindverantwoordelijke van het onderzoek.

(10)

Als eerste werden altijd de NLV en daarna de MMSE afgenomen, omdat dit relatief weinig belastende taken zijn, om de deelnemer te laten wennen aan de testsituatie. Daarna werd de 15Woordentest afgenomen, als onderdeel van een uitgebreide testbatterij. De vijf taken die werden afgenomen werden door middel van counterbalancing in vier verschillende volgordes aangeboden, tot welke de deelnemers at random werden toegewezen. Tussen de directe en uitgestelde recall van de 15W test zat telkens één andere taak, welke minimaal beroep deed op het lange termijn geheugen. Als laatste werd aan alle deelnemers een aantal vragenlijsten voorgelegd, waaronder de BDI, ADHD-RS, en de algemene vragenlijst.

Statistische Analyses

Om de gestelde hypotheses te toetsen werden twee forced entry multiple regressie analyses uitgevoerd met respectievelijk onmiddellijke reproductie (IR) en uitgestelde reproductie (DR) als afhankelijke maten. Bij het gebruik van twee analyses bleef de power hoog genoeg (0.8) om een klein effect (r2=.2) te kunnen detecteren, na een Bonferroni correctie op het significantieniveau, resulterend in een alfa van α=.025. In beide analyses werden drie predictoren meegenomen: leeftijd, de score op de ADHD-RS vragenlijst en een interactieterm (leeftijd x ADHD-RS). Alle predictoren werden gecentreerd voorafgaand aan de twee analyses, zodat aan de B-waardes van de predictoren duidelijker de richting en relatieve grootte van het effect was af te lezen. In beide analyses werd voldaan aan alle assumpties benodigd voor een multiple regressie analyse. Normaliteit werd gecheckt door middel van P-P plots. Om de assumptie van onafhankelijke residuen na te gaan werd gebruik gemaakt van de Durbin-Watson statistiek, welke rond de 2 moest zijn voor allebei de

analyses. De homoscedasticiteit werd nagegaan door de z-scores van de residuen te plotten tegen de z-score van de predictoren waarbij aan de assumptie werd voldaan wanneer het spreidingsdiagram een homogeen verspreide puntenwolk vertoonde. Om de assumptie van multicolleneariteit te toetsen werden de VIF en tolerance waardes van alle predictoren

(11)

gecontroleerd. Alle VIF waardes dienden onder de vijf te zijn, en alle tolerances waardes boven de 0,2.

Resultaten Deelnemers

De uiteindelijke groep deelnemers die waarvan de data werd meegenomen in de analyse bestond uit 77 personen (gemiddelde leeftijd 56,26 jaar, SD=6,56), met een geschat IQ van gemiddeld 108,08 (SD=9,36). Vijf deelnemers rapporteerden in de algemene

vragenlijst een ernstige neurologische aandoening, en werden daarom geëxcludeerd uit de analyse. Een andere deelnemer werd niet meegenomen in de analyse, omdat deze boven het afkappunt van de BDI (>20) had gescoord. Geen van de deelnemers voldeed aan de

exclusiecriteria zoals gespecificeerd over de NLV en MMSE. Er werd één outlier gevonden, op de ADHD-RS, maar dit was tevens de deelnemer die werd geëxcludeerd aan de hand van de BDI score.

Relatie tussen ADHD-RS score, leeftijd en IR/DR

De regressie analyse met IR als afhankelijke maat was als geheel geen significante voorspeller van IR; F(3,73)=1.396, p=.251 met een effect size van r2=.054, wat een zeer kleine effect size is. Voor de invloed van de individuele predictoren op de IR zie Tabel 1. Alle predictoren (ADHD-RS score, leeftijd en de interactie tussen leeftijd en ADHD-RS score) waren geen significante voorspellers van IR: ADHD-RS B=.062, se=.169, t(73)=.368, p=.714; leeftijd B=-.291, se=.150, 1.938, p=.056; interactie B=-.008, se=.024, t(73)=-.321, p=.749. Er is een negatieve relatie te zien tussen leeftijd en de IR score, des te hoger de leeftijd, des te lager de IR score, maar deze is niet significant. Ook in Figuur 1 is duidelijk te zien dat er geen interactie teruggevonden is tussen ADHD-RS en leeftijd op de IR score, maar er is wel een kleine daling van IR bij hogere leeftijd in te zien. De groepen “laag”,

“gemiddeld” en “hoog” in het figuur zijn slechts ter illustratie van een mogelijk interactie effect, en reflecteren niet een verdeling in groepen voorafgaande aan de analyse.

(12)

Tabel 1 B-waardes, standaardmeetfouten, t-waardes en significanties van de predictoren in de multiple regressie analyse met als uitkomstmaat Immediate Recall.

Analyse 1 B se t p

constante 46.309 .979 47.320 .000

ADHD-RS .062 .169 .368 .714

leeftijd -.291 .150 -1.938 .056

interactie -.008 .024 -.321 .749

(13)

De regressie analyse met DR als afhankelijke maat was als geheel geen significante voorspeller van DR: F(3,73)=1.053, p=.379, met een effect size van r2=.054, wat een zeer kleine effect size is. Voor de invloed van de individuele predictoren op de IR zie Tabel 2. Alle predictoren (ADHD-RS score, leeftijd en de interactie tussen leeftijd en ADHD-RS score) waren geen significante voorspellers van DR: ADHD-RS B=.000, se=.0.47, t(73)=-.008, p=.994; leeftijd B=-.056, se=.042, 1.350, p=.181; interactie B=-.007, se=.007, t(73)=-1.114, p=.269. De groepen “laag”, “gemiddeld” en “hoog” in Figuur 2 zijn wederom slechts ter illustratie van een mogelijk interactie effect, en reflecteren niet een verdeling in groepen voorafgaande aan de analyse. In het figuur wordt door deze verdeling over groepen wel een interactie effect gesuggereerd, doordat de groepen “gemiddeld”en “hoog” wel een klein leeftijdseffect wordt weergegeven en bij de groep “laag” niet. Het verschil is echter zeer klein, en ook niet significant.

Tabel 2 B-waardes, standaardmeetfouten, t-waardes en significanties van de predictoren in de multiple regressie analyse met als uitkomstmaat Delayed Recall.

Analyse 2 B se t p

constante 9,570 ,271 35,338 ,000

ADHD-RS ,000 ,047 -,008 ,994

leeftijd -,056 ,042 -1,350 ,181

(14)

Figuur 2 Relatie tussen ADHD-RS score en leeftijd op de Delayed Recall score.

Exploratieve analyses.

Exploratief is er nog gekeken of andere factoren in deze studie wel significante voorspellers waren voor de geheugenprestatie van de deelnemers. Hier is gekozen voor het geschat IQ en de BDI score, omdat deze beiden in verband worden gebracht met het episodisch geheugen (Alexander & Smales, 1997; Burt, Zembar & Niederehe, 1995). Door middel van twee nieuwe lineaire regressies met als predictoren BDI score en NLV-IQ en IR dan wel DR als afhankelijke maat. Uit deze exploratieve analyses zijn echter geen significante resultaten naar voren gekomen.

(15)

Discussie

In deze studie werd het effect van ADHD symptomen op het episodisch geheugen gedurende het verouderingsproces onderzocht. Er werd er een negatieve relatie verwacht tussen leeftijd en het episodisch geheugen, dit verband werd niet gevonden. Daarbij werd er een negatieve relatie verwacht tussen ADHD symptomen en het episodisch geheugen, dit verband werd ook niet gevonden. Tenslotte werd er een interactie verwacht tussen ADHD en leeftijd op het episodisch geheugen, een negatief verband tussen ADHD symptomen en het geheugen dat sterker wordt met vorderende leeftijd, dit effect werd tevens niet gevonden. Uit de resultaten van deze studie blijkt dus dat zowel leeftijd, als ADHD symptomen en de interactie tussen deze twee geen invloed hebben op het functioneren van het episodisch geheugen in de normale populatie.

Op basis van de gevonden resultaten zou kunnen worden geconcludeerd dat er geen evidentie is voor een verandering van de invloed van ADHD op het episodisch geheugen met toenemende leeftijd in de normale populatie, aangezien dit één van het eerste onderzoeken is die specifiek dit verband onderzoekt. Echter, uit dit onderzoek komt ook geen invloed van leeftijd of een invloed van ADHD op het episodisch geheugen naar voren, waarvan vooral de relatie tussen leeftijd en geheugen redelijk sterk in de bestaande literatuur terug komt

(Salthouse, 2009; Nilsson, 2003; Vakil, Greenstein & Blachstein, 2010). Het effect van ADHD op het episodisch geheugen was onduidelijker, hoewel de evidentie wel in de richting van een negatieve relatie wees, die in dit onderzoek niet is teruggevonden. Het is dus

waarschijnlijker dat er beperkingen zijn aan dit onderzoek, waardoor deze effecten niet naar voren zijn gekomen en het feit dat er in deze studie geen sprake is van een interactie effect slechts beperkt geïnterpreteerd kan worden.

Het uitblijven van het leeftijdseffect kan op een aantal manieren verklaard worden. Ten eerste kan het voortkomen uit het gegeven dat de groep deelnemers als geheel een

(16)

bovengemiddeld IQ had (gemiddeld 108,08). De zogenaamde cognitieve reserve theorie stelt dat bij een hoger IQ er minder cognitieve klachten aanwezig zijn dan men op basis van structurele/functionele hersenafwijkingen kan verwachten (Stern, 2009). Vanuit deze theorie valt ook te beredeneren dat mensen met een hoger IQ tot op een hogere leeftijd goed blijven presteren op cognitieve domeinen, zoals het episodisch geheugen, dan mensen met een lager IQ (Stern, 2012). Voor dit onderzoek zou dat betekenen dat de geheugenprestatie van de groep deelnemers minder leeftijdseffect laat zien dan bij een groep met een gemiddeld IQ. Bovendien zouden de deelnemers met een hoog aantal ADHD symptomen en een hoog IQ vanuit deze theorie beredeneert minder geheugenproblemen laten zien dan op basis van ADHD symptomen te verwachten is. Het hoge IQ van de deelnemers in deze studie zou dus de verwachtte effecten van leeftijd en ADHD op het episodisch geheugen afzwakken. In de toekomst kan er bij een studie van deze aard wellicht beter gelet worden op de IQ verdeling van de deelnemers, en een beter afspiegeling van de IQ verdeling van de normale populatie gewaarborgd worden.

Een tweede verklaring voor het niet vinden van het leeftijdseffect, is het gebrek aan variatie in de groep deelnemers wat betreft leeftijd. Hoewel de leeftijdscategorie waarin deelnemers werden gezocht (45-75 jaar) goed is om verouderingseffecten in te detecteren, waren de meeste deelnemers rond de 55 jaar oud en slechts een handvol deelnemers boven de 70, zie Figuur 3. Zo is er ondanks de redelijk brede leeftijdsrange toch een beperkte spreiding in de groep deelnemers, waardoor er maar zeer beperkt leeftijdseffecten konden worden gedetecteerd, zeker wanneer leeftijdseffecten op het episodisch geheugen pas vanaf het 60ste levensjaar naar voren komen (Salthouse, 2009; Vakil, Greenstein & Blachstein, 2010). In vervolgonderzoek doet men er beter aan de leeftijdsrange in blokken van bijvoorbeeld 5 jaar op te delen, zoals 65-70 jaar, met een minimum aantal deelnemers per blok. Zo kan bij voorbaat een betere spreiding worden gegarandeerd.

(17)

Figuur 3 De verdeling van leeftijd in de groep deelnemers.

Ook de spreiding in ADHD symptomen was zeer beperkt in deze groep deelnemers uit de normale populatie, wat zou kunnen verklaren waarom er geen effect van ADHD

symptomen op het episodisch geheugen. Hoewel de meeste deelnemers wel een aantal symptomen lieten zien, waren er maar enkele die ook maar in de buurt kwamen van wat geassocieerd wordt met de diagnose ADHD, een score tussen de 35-40 of hoger (DuPaul, Power, Anastopoulos en Reid, 1998), zie figuur 4. Ook hierbij kan het tekort aan spreiding er toe leiden dat een aanwezig effect niet wordt gedetecteerd. Hoewel deze spreiding van ADHD symptomen waarschijnlijk normaal is voor de gezonde populatie, zou het kunnen dat ADHD symptomen pas een effect hebben op het episodisch geheugen als ze in grote mate aanwezig zijn, bijvoorbeeld alleen bij mensen met een klinische diagnose. Als dit het geval is dan is het principe van dimensionaliteit van de stoornis (Shaw et al., 2012), niet door te trekken naar de episodische geheugenstoornissen bij ADHD. Dit zou kunnen worden onderzocht door in een vervolgstudie blokken te maken voor aantal ADHD symptomen, zoals voorgesteld in de

(18)

vorige paragraaf over leeftijdsspreiding, en te kijken vanaf welk aantal symptomen er een effect van ADHD op het episodisch geheugen plaatsvindt.

Figuur 4 De verdeling van ADHD-RS scores in de groep deelnemers.

Vanuit dit onderzoek kunnen een aantal conclusies getrokken worden voor verdere ontwikkelingen in het onderzoeksveld. Er is geen effect gevonden van ADHD symptomen op het episodisch geheugen in het verouderingsproces, en ook geen individuele effecten van leeftijd dan wel ADHD symptomen op de episodische geheugenprestatie in de normale populatie. Deze laatste effecten werden echter in eerder onderzoek wel veelvuldig gevonden, dus is het waarschijnlijker dat de methodiek van het huidige onderzoek niet geschikt was om de verwachte effecten te vinden. Dit komt op een aantal vlakken ook naar voren. De vraag die in de studie is gesteld blijft interessant, en hopelijk zullen toekomstige studies hier meer licht op werpen. Dit is van belang om meer inzicht te krijgen in het verloop van de stoornis en bijbehorende cognitieve problematiek. Hier kunnen vervolgens betere behandelplannen uit voortkomen.

(19)

Literatuurlijst

Aben, L., Kessel, M. A. V., Duivenvoorden, H. J., Busschbach, J. J. V., Eling, P. A. T. M., Bogert, M. A., & Ribbers, G. M. (2009). Metamemory and memory test performance in stroke patients. Neuropsychological rehabilitation, 19, 742-753.

American Psychiatric Association (1994). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. 4th ed. Washington, DC: American Psychiatric Association Press. Alexander, J. R. M., & Smales, S. (1997). Intelligence, learning and long-term

memory. Personality and Individual Differences, 23, 815-825.

Barkley, R. A. (Ed.). (2014). Attention-deficit hyperactivity disorder: A handbook for diagnosis and treatment. Guilford Publications.

Beck, A. T., Steer, R. A., Brown, G. K., & van der Does, A. J. W. (2002). BDI-II-NL handleiding: de Nederlandse versie van de Beck depression inventory. Swets. Biederman, J., Fried, R., Petty, C. R., Wozniak, J., Doyle, A. E., Henin, A. et al. (2011).

Cognitive development in adults with attention-deficit/hyperactivity disorder: a controlled study in medication-naive adults across the adult life cycle. The Journal of clinical psychiatry, 72, 11-16.

Burt, D. B., Zembar, M. J., & Niederehe, G. (1995). Depression and memory impairment: a meta-analysis of the association, its pattern, and specificity. Psychological

bulletin, 117, 285.

Dozois, D. J., Dobson, K. S., & Ahnberg, J. L. (1998). A psychometric evaluation of the Beck Depression Inventory–II. Psychological assessment,10, 83.

DuPaul, G. J., Power, T. J., Anastopoulos, A. D., & Reid, R. (1998). ADHD Rating Scale-IV. Checklists, norms and clinical interpretation. New York: Guilford Press.

Fischer, B. L., Gunter-Hunt, G., Steinhafel, C. H., & Howell, T. (2011). The identification and assessment of late-life ADHD in memory clinics. Journal of attention disorders.

(20)

Folstein, M. F., Folstein, S. E., & McHugh, P. R. (1975). "Mini-Mental State": A practical method for grading the cognitive state of patients for the clinician. Journal of Psychiatric Research, 12, 189-198.

Fuermaier, A. B., Tucha, L., Koerts, J., Aschenbrenner, S., Kaunzinger, I., Hauser, J. et al. (2015). Cognitive impairment in adult ADHD—Perspective matters!.

Neuropsychology, 29, 45.

Fuermaier, A. B., Tucha, L., Koerts, J., Aschenbrenner, S., Weisbrod, M., Lange, K. W. et al. (2014). Cognitive complaints of adults with attention deficit hyperactivity

disorder. The Clinical neuropsychologist, 28, 1104-1122.

Geurts, H. M., & Vissers, M. E. (2012). Elderly with autism: executive functions and memory. Journal of autism and developmental disorders, 42, 665-675.

Guldberg-Kjär, T., Sehlin, S., & Johansson, B. (2013). ADHD symptoms across the lifespan in a population-based Swedish sample aged 65 to 80. International

Psychogeriatrics, 25, 667-675.

Ivanchak, N., Abner, E. L., Carr, S. A., Freeman, S. J., Seybert, A., Ranseen, J. et al. (2011). Attention-deficit/hyperactivity disorder in childhood is associated with cognitive test profiles in the geriatric population but not with mild cognitive impairment or

Alzheimer's disease. Journal of aging research, 2011.

Ivanchak, N., Fletcher, K., & Jicha, G. A. (2012). Attention-deficit/hyperactivity disorder in older adults: prevalence and possible connections to mild cognitive

impairment. Current psychiatry reports, 14, 552-560

Kempen, G. I., Brilman, E. I., & Ormel, J. (1995). The Mini Mental Status Examination. Normative data and a comparison of a 12-item and 20-item version in a sample survey of community-based elderly. Tijdschrift voor gerontologie en geriatrie, 26, 163-172.

(21)

Kooij, J. S., Boonstra, A. M., Swinkels, S. H. N., Bekker, E. M., de Noord, I., & Buitelaar, J. K. (2008). Reliability, validity, and utility of instruments for self-report and informant report concerning symptoms of ADHD in adult patients. Journal of Attention

Disorders, 11, 445-458.

Manor, I., Rozen, S., Zemishlani, Z., Weizman, A., & Zalsman, G. (2011). When does it end? Attention-deficit/hyperactivity disorder in the middle aged and older

populations. Clinical neuropharmacology, 34, 148-154.

Molloy, D. W., & Standish, T. I. (1997). A guide to the standardized Mini-Mental State Examination. International psychogeriatrics, 9(S1), 87-94.

Nilsson, L. G. (2003). Memory function in normal aging. Acta Neurologica Scandinavica, 107, 7-13.

Park, D. C., & Reuter-Lorenz, P. (2009). The adaptive brain: aging and neurocognitive scaffolding. Annual review of psychology, 60, 173.

Pollak, Y., Kahana-Vax, G., & Hoofien, D. (2007). Retrieval processes in adults with ADHD: A RAVLT study. Developmental neuropsychology, 33, 62-73.

Saan, R. J., & Deelman, B. G. (1986). De 15-woordentest A en B (een voorlopige handleiding). Afdeling Neuropsychologie, AZG, Groningen.

Salthouse, T. A. (2010). Selective review of cognitive aging. Journal of the International neuropsychological Society, 16, 754-760.

Schmand, B. A., Bakker, D., Saan, R. J., & Louman, J. (1991). De Nederlandse Leestest voor Volwassenen: een maat voor het premorbide intelligentieniveau. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie.

Schmidt, S., & Petermann, F. (2009). Developmental psychopathology: Attention deficit hyperactivity disorder (ADHD). BMC psychiatry, 9, 58.

(22)

Seidman, L. J. (2006). Neuropsychological functioning in people with ADHD across the lifespan. Clinical psychology review, 26, 466-485.

Semeijn, E. J., Korten, N. C. M., Comijs, H. C., Michielsen, M., Deeg, D. J. H., Beekman, A. T. F. et al. (2015). No lower cognitive functioning in older adults with attention-deficit/hyperactivity disorder. International Psychogeriatrics, 1-10.

Shaw, P., Gilliam, M., Liverpool, M., Weddle, C., Malek, M., Sharp, W. et al. (2011).

Cortical development in typically developing children with symptoms of hyperactivity and impulsivity: support for a dimensional view of attention deficit hyperactivity disorder. American Journal of Psychiatry, 168, 143-151.

Skodzik, T., Holling, H., & Pedersen, A. (2013). Long-term memory performance in Adult ADHD: a meta-analysis. Journal of attention disorders.

Stern, Y. (2009). Cognitive reserve. Neuropsychologia, 47(10), 2015-2028. Stern, Y. (2012). Cognitive reserve in ageing and Alzheimer's disease. The Lancet

Neurology, 11, 1006-1012.

Storm, B. C., & White, H. A. (2010). ADHD and retrieval-induced forgetting:

Evidence for a deficit in the inhibitory control of memory. Memory, 18, 265-271. Tuithof, M., Ten Have, M., van Dorsselaer, S., & de Graaf, R. (2013). Prevalence, persistency

and consequences of ADHD in the Dutch adult population. Tijdschrift voor psychiatrie, 56, 10-19.

Vakil, E., Greenstein, Y., & Blachstein, H. (2010). Normative data for composite scores for children and adults derived from the Rey Auditory Verbal Learning Test. The Clinical Neuropsychologist, 24, 662-677.

Verster, J. C., Bekker, E. M., Kooij, J. S., Buitelaar, J. K., Verbaten, M. N., Volkerts, E. R. et al. (2010). Methylphenidate significantly improves declarative memory functioning of adults with ADHD. Psychopharmacology, 212, 277-281.

(23)

White, H. A., & Marks, W. (2004). Updating memory in list-method directed forgetting: Individual differences related to Adult Attention-Deficit/Hyperactivity

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Labeobarbus kimberleyensis (Figure 2) or Vaal-Orange largemouth yellowfish, as it is locally known, has become one of the most sought after freshwater fish species for fisherman

Before the assessment of different diagnostic techniques, chapter 2 completes the introductory part of this thesis by describing the wound healing process, the

Figure 4: Effect of different side lap configurations on final RMSE of dataset Bentelo I and Bentelo II processed with Pix4D 4.2 Comparison of controlled flights (i) with

It is observed that modern renew- able energy grew globally by 4.4% on average compared to a 1.8% growth of energy consumption from 1990 to 2005 when prices of fossil fuels were

Future studies could examine how variations in gender at organizational levels influence mentoring processes: Do protégés in a context of corporate masculinity report other needs

Yet, although the HCA structure in figure 3 and the heat map in figure 5 are based on the same data, they reveal different aspects of the semantic map based on the

In the case of attack where the number of non-first packets is greater than the number of first packets, if the verified result of a Tree rule is 'ACCEPT' (i.e., the path

Furthermore, the regulation of ‘biomass for energy’, in particular the European legal framework on biofuels (which are a specific application of biomass), will