• No results found

Effectiviteit van de interventie "de Emotiemeterles" op agressief gedrag van kinderen met een Autisme Spectrum Stoornis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effectiviteit van de interventie "de Emotiemeterles" op agressief gedrag van kinderen met een Autisme Spectrum Stoornis"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Effectiviteit van de interventie "de Emotiemeterles" op agressief

gedrag van kinderen met een Autisme Spectrum Stoornis.

Naam: Ilva Staal

Studentnummer: 5604826

Begeleider: Prof. Dr. Hilde M. Geurts Tweede beoordelaar: Anne Geeke Lever Aantal woorden: 4201

Datum: 31-08-2014 Versie: Eindversie

(2)

Inhoudsopgave Inleiding Methode Deelnemers Materiaal Interventie Inclusie Uitkomstmaten Procedure Data analyse Resultaten Proefpersonen Agressief gedrag Emotieregulatie

Samenhang emotieregulatie en agressie Exploratieve analyse Discussie Referenties 3 6 6 6 6 7 8 10 11 14 14 14 15 17 17 18 20 Abstract

In dit onderzoek werd met een multiple case series design onderzocht of de interventie "de Emotiemeterles" vermindering van agressief gedrag van kinderen met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) tot gevolg had. Een gebrekkige emotieregulatie kan leiden tot versterking van dit gedrag en deze interventie is juist gericht op het verbeteren van de emotieregulatie bij kinderen. Tien kinderen (9-12 jaar) werd in vier sessies deze interventie aangeboden. De effectiviteit van de interventie werd getest met de reliable

change index (RCI) en verschil in Z-scores van vragenlijsten over gedragsproblemen,

omgang met negatieve gebeurtenissen en emotieregulatie. De verwachte vermindering van gedragsproblemen, verbeterde emotieregulatie en verbeterde manier van omgaan met negatieve gebeurtenissen werden niet gevonden. De interventie is in zijn huidige vorm geen geschikt alternatief voor bestaande therapieën.

(3)

Onderzoek naar emotieregulatie gebeurt veelvuldig en is veelzijdig. Van hersen- en cognitieonderzoek (Goldin, McRae, Ramel, & Gross, 2008; Kim & Hamann, 2007; Ochsner & Gross, 2005), tot sociaal onderzoek (Gross & John, 2003). Emotieregulatie verwijst naar het vermogen tot het opbouwen van behulpzame emoties en het hanteren van schadelijke emoties (Gross, 2013). In dit onderzoek werd de relatie tussen een

gebrekkige emotieregulatie en agressief gedrag onderzocht. Er is een interventie getest die zich richt op verbetering van de emotieregulatie en het effect dat dit heeft op het gedrag.

Kinderen maken eerst vooral gebruik van extrinsieke emotieregulatie, zoals het getroost worden door hun ouders. Later komen hier andere, meer cognitieve regulatie strategieën bij (Gross, 2013). Bijvoorbeeld piekeren over het gebeurde of de situatie herinterpreteren (Garnefski, Rieffe, Jellesma, Meerum Terwogt, & Kraaij, 2007). Tijdens hun ontwikkeling laten kinderen een vermindering zien van strategieën die niet leiden tot het succesvol reguleren van emoties, zoals het onderdrukken van zichtbare uitingen van emoties. Dit is minder succesvol omdat mensen die dit doen minder positieve emoties rapporteren en minder goed in staat zijn om negatieve emoties te hanteren (Gullone, Hughes, King, & Tonge, 2010). Het onvermogen om succesvol negatieve emoties te kunnen reguleren heeft invloed op hoe kinderen zich gedragen tegenover anderen en kan leiden tot problemen op school (Chang, Dodge, Schwartz, & McBride-Chang, 2003). Regulatie van negatieve emoties speelt ook een mediërende rol tussen negatieve ervaringen van kinderen, zoals strenge opvoedingstechnieken (Chang et al., 2003) of blootstelling aan geweld (Schwartz & Proctor, 2000) en agressief gedrag. Bij deze externe factoren wordt de ontwikkeling van een succesvolle emotieregulatie dus bemoeilijkt, wat kan leiden tot agressief gedrag bij het kind.

(4)

Moeite met het reguleren van emoties kan een gevolg zijn van externe en interne factoren. Een externe factor is het voorbeeld dat ouders geven op dit gebied (Chang et al., 2003). Voor kinderen met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) kan het reguleren van emoties moeilijk gaan zonder een externe oorzaak. Daarmee is ASS een mogelijke interne factor. Het is voor hen lastig te begrijpen wat anderen denken en voelen, waardoor zij ongepast gedrag kunnen laten zien. Dit gaat samen met het onvermogen het eigen gedrag aan te passen aan die informatie (Bachevalier & Loveland, 2006). Deze problematiek is niet alleen lastig voor de omgeving. Kinderen met ASS ervaren minder positieve emoties en meer negatieve emoties dan kinderen zonder ASS. Waar de laatste groep deze onbalans in emoties zou oplossen door emotieregulatie toe te passen, falen kinderen met ASS hierin. Bij hen kan zelfs een toename van negatieve emoties worden gezien, resulterend in buitenproportionele reacties en toename van onder andere agressief gedrag (Mazefsky, Pelphrey, & Dahl, 2012). De strategieën van normaal ontwikkelende kinderen voor emotieregulatie zijn dus niet effectief bij kinderen met ASS (Jahromi, Meek, & Ober-Reynolds, 2012). Het resulterende onvermogen om effectief om te kunnen gaan met frustrerende situaties kan eveneens voor een toename van agressief gedrag zorgen (Glaser & Shaw, 2011). Bij kinderen met ASS wordt een hoge comorbiditeit gezien met oppositioneel opstandige gedragsstoornissen (ODD) (28,1%, Simonoff et al., 2008), welke gekenmerkt worden door ongepaste, negatieve, opstandige en ongehoorzame gedragingen tegenover autoriteitsfiguren (Hamilton & Armando, 2008). Gezien de onbalans in emoties en gedrag bij kinderen met ASS is de vraag of er een geschikte behandeling bestaat.

Er bestaan verschillende behandelingen voor zowel agressief gedrag als emotieregulatie. De belangrijkste zijn medicijnen (Shea et al., 2004; Amminger et al., 2007) en cognitieve gedragstherapie (Campbell, 2003; Barlow, Allen, & Choate, 2004).

(5)

Medicijnen kunnen echter zorgen voor bijwerkingen (Sharma & Shaw, 2012) en de meeste cognitieve gedragstherapieën kosten veel tijd (Lochman, 1985). Dit zijn geen ideale interventies, er is een kortere interventie zonder lichamelijke bijwerkingen nodig.

Op basis van de relatie tussen problemen met emotieregulatie en agressief gedrag, is emotieregulatie een aangrijpingspunt voor een interventie voor het

verminderen van agressief gedrag. Bij de "Emotiemeterles" (Oppedijk, 2013) krijgen kinderen met ASS lessen over de basisemoties. Door het leren over hoe deze emoties herkend kunnen worden bij zichzelf en bij anderen te combineren met lichamelijke oefeningen, zou de emotieregulatie verbeteren. Deze interventie is eerder zonder resultaat getest bij kinderen zonder ASS (Sawyer, 2013). Deze kinderen hadden echter geen problemen met emotieregulatie, wat weinig ruimte gaf voor verbetering. Dit keer is de effectiviteit van de interventie de "Emotiemeterles" (Oppedijk, 2013) getest bij

kinderen met ASS, waarbij een goed functionerende emotieregulatie niet

vanzelfsprekend is en meer ruimte bestaat voor verbetering. Deze korte interventie zou een praktisch alternatief kunnen vormen voor de huidige therapieën. Er is getest of agressief gedrag te verminderen is door de emotieregulatie te verbeteren met de interventie de "Emotiemeterles" (Oppedijk, 2013).

Bij de kinderen met ASS en hun ouders werden voor, direct na en vier weken na de interventie vragenlijsten afgenomen over agressief gedrag en emotieregulatie. De interventie duurde vier á vijf weken. Verwacht werd dat de kinderen een lagere frequentie van agressief gedrag zouden vertonen na toepassing van de interventie, gemeten door de subschaal "oppositional defiant disorder (ODD)" van de Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK) (Pelham, Gnagy, Greenslade & Milich, 1992) en de Behavioral Anger Response Questionnaire for children (BARQ-c) (Miers et al., 2007). Om te controleren of een verandering in gedrag samenging met een verbetering in de

(6)

emotieregulatie werd eveneens de Cognitive Emotion Regulation Questionnaire voor kinderen (CERQ-k) (Garnefski et al., 2007) afgenomen. Hierbij werd een verbetering verwacht in de emotieregulatie van negatieve emoties, en ten slotte een samenhang tussen de verbetering in de emotieregulatie en de afname in frequentie van agressief gedrag.

Methode

Deelnemers

Tien kinderen namen deel aan dit onderzoek. De inclusiecriteria waren de leeftijd (8-12 jaar), een klinische diagnose van ASS (bevestigd met behulp van tenminste één van de twee ASS vragenlijsten), sekse (alleen jongens), IQ (>85) en afwezigheid van

neurologische problematiek.

Materiaal

Interventie. 'De Emotiemeterles' (Oppedijk, 2013) is een interventie waarbij het doel is om de emotieregulatie van kinderen te verbeteren. Kinderen leren in vier lessen van ongeveer 45 minuten om te gaan met een emotiemeter. Hierop kan op een schaal van nul tot tien de intensiteit van een ervaren emotie aangegeven worden. Iedere les staat in het teken van één basisemotie, te weten 'blij', 'boos', 'bang' en 'verdrietig'. In de les worden aan een kind oplossingsgerichte vragen gesteld. Het doel is om het kind een structuur te bieden om na te denken over wat hij of zij denkt voordat een emotie ontstaat. Zo kan het kind leren dat op deze gedachtes invloed uitgeoefend kan worden en dat hij zo ook invloed kan uitoefenen op de ervaren emoties. De lessen worden gecombineerd met psycho-fysieke oefeningen om lichamelijke ontspanning te bereiken. Ten slotte worden foto's aangeboden van gezichten waarop een emotie is af te leiden. De

(7)

kinderen geven hierbij aan welke emotie zij zien en in welke mate de persoon op de foto deze emotie ervaart.

Inclusie. De Peabody Picture Vocabulary Test III-NL (PPVT; Hodapp & Gerken, 1999) meet de receptieve kennis van de woordenschat en heeft hoge samenhang met de intelligentie. Deze test is ingezet als schatter van het IQ. Er zijn 204 testplaten, waarbij het kind telkens uit vier plaatjes degene kiest die het beste past bij een verbaal

aangeboden woord. De ruwe score wordt omgezet in een standaardscore, welke omgerekend kan worden naar een Woordbegripsquotiënt (WBQ). Deze komt qua gemiddelde en standaardafwijking overeen met een IQ-score en is drie maanden houdbaar. Proefpersonen dienden een WBQ te behalen van tenminste 85 om

geïncludeerd te worden. De PPVT is door COTAN (2006) beoordeeld met een voldoende voor zowel de betrouwbaarheid als de validiteit.

De Social Responsiveness Scale (SRS; Roeyers, Thys, Druart, De Schryver & Schittekatte, 2011) brengt sociale beperkingen bij ASS in kaart en meet de ernst van de autistische symptomen zoals die voorkomen in alledaagse sociale situaties. Deze vragenlijst is ingezet om de klinische diagnose van ASS te controleren. Het betreft een vragenlijst waarbij ouders op een schaal van 0 (nooit) tot 4 (bijna altijd waar) 65 vragen beantwoorden behorend bij de vijf schalen 'sociaal bewustzijn', 'sociale cognitie',

'sociale communicatie', 'sociale motivatie' en 'autistische preoccupatie'. Op basis van de standaardscore die uit de totaalscore wordt berekend wordt het kind in één van de kwalitatieve categorieën geplaatst: 'Een ernstige tekortkoming in de sociale

responsiviteit', 'een milde tot matige tekortkoming in sociale responsiviteit', 'een normale mate van sociale responsiviteit', 'een hoge mate van sociale responsiviteit'. In dit onderzoek werd de totale ruwe score vergeleken met de cut-off score voor ASS (>59).

(8)

De COTAN (2012) heeft de criteriumvaliditeit als goed beoordeeld. De SRS is beoordeeld als betrouwbaar en valide door de ontwikkelaars.

De Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen (VISK; (Luteijn, Minderaa & Jackson, 2002) brengt probleemgedrag van kinderen met

pervasieve ontwikkelingsstoornissen in kaart. Deze vragenlijst is ingezet als aanvulling op de SRS om de klinische diagnose van de proefpersonen te controleren. De VISK is een vragenlijst voor ouders, die op een schaal van 0 (niet van toepassing) tot 3

(duidelijk/vaak van toepassing) 49 vragen beantwoorden. Aan de hand van de totaalscore kan een schaalscore worden berekend. De zes schalen zijn: 'niet goed afgestemd zijn op de sociale situatie', 'verminderde neiging van sociale interactie', 'oriëntatieproblemen in tijd, ruimte en plaats', 'niet snappen van sociale informatie', 'stereotiep gedrag' en 'angst voor en weerstand tegen veranderingen'. In dit onderzoek werd de totale ruwe score vergeleken met de cut-off score voor ASS (>22). De COTAN (2003) heeft de betrouwbaarheid en validiteit als voldoende beoordeeld.

Uitkomstmaten. De Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK; Pelham et al., 1992) meet in welke mate symptomen van de gedragsstoornissen

Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD), Oppositional Defiant Disorder (ODD) en Conduct Disorder (CD) aanwezig zijn bij een kind. Deze test is ingezet om symptomen

van ODD te meten bij de proefpersonen, als maat van agressief gedrag. Ouders

beantwoorden bij deze vragenlijst of de 42 gedragsbeschrijvingen passen bij hun kind. Op een vierpuntsschaal, lopend van 'helemaal niet' (0) tot 'heel veel' (3) kan geantwoord worden. De hele vragenlijst werd afgenomen, maar voor dit onderzoek werden alleen de acht items van de ODD-schaal meegenomen in de resultaten. De

test-hertestbetrouwbaarheid van deze schaal is 0,80. Tussen de voor- en nameting en tussen de voor- en follow-upmeting werd de reliable change index uitgerekend

(9)

(RCI=(X2-X1)/(sd√(2-2rtt) met rtt=test-hertestbetrouwbaarheid). De RCI was de cut-off

(> +1.65 (Jacobson & Truax, 1991)) om te bepalen of er sprake van voor- of achteruitgang was. De COTAN (2000) heeft de betrouwbaarheid als voldoende beoordeeld en de begripsvaliditeit als goed.

De Behavioral Anger Response Questionnaire for children (BARQ-c; Miers et al., 2007) meet zes verschillende coping strategieën bij boosheid. Deze test is ingezet om te meten of de interventie invloed had op hoe de proefpersonen reageren bij boosheid. De zes strategieën zijn: 'Direct boosheid uiten', 'Vermijding', 'Assertiviteit', 'Diffusie', 'Sociale steun zoeken' en 'Ruminatie'. De BARQ-c wordt ingevuld door het kind zelf en begint met een situatie die in een kort verhaaltje uit wordt gelegd met 37 vragen over hoe het kind zou reageren, bijv "ik ga schreeuwen". Antwoorden kan door te kiezen uit de drie opties 'niet waar', 'soms waar' en 'vaak waar'. De scores op de schalen zijn omgerekend naar Z-scores. Het criterium was tenminste één standaarddeviatie verschil in de Z-scores van de voor- en nameting en van de voor- en follow-upmeting. De

ontwikkelaars (Miers et al., 2007) beoordelen de lijst als betrouwbaar en valide.

De Cognitive Emotion Regulation Questionnaire, Child version (CERQ-k; Garnefski et al., 2007) meet negen verschillende cognitieve coping strategieën. De negen

strategieën zijn: Zelfverwijt, Ander verwijten, Acceptatie, Planning, Positieve

heroriëntatie, Ruminatie of focus op het denken, Positieve herwaardering, Relativeren, en catastroferen. Deze test is ingezet om te meten of de interventie invloed heeft op de algemene emotieregulatie van de proefpersonen. De 36 items op deze vragenlijst

worden door de kinderen zelf beantwoord, door te kiezen uit antwoorden die lopen van '(bijna) nooit' (1) tot '(bijna) altijd' (5). De vragen gaan over wat een kind doet als hij of zij iets vervelends meemaakt. De scores op de schalen zijn omgerekend naar Z-scores. Het criterium was tenminste één standaarddeviatie verschil in de Z-scores van de voor-

(10)

en nameting en van de voor- en follow-upmeting. De ontwikkelaars (Garnefski et al., 2007) hebben de CERQ-k beoordeeld met een goede interne consistentie en

criteriumvaliditeit.

Procedure

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een multiple case series design, om met een klein aantal proefpersonen een goed beeld te kunnen krijgen van de interventie en geen onderlinge variatie te missen bij een heterogene aandoening als ASS (Towgood,

Meuwese, Gilbert, Turner, & Burgess, 2009). De proefpersonen werden als aparte casussen gezien, volgens N=1 onderzoek standaarden. Bij deze studie werd een A-B-A-indeling aangehouden. Eerst werd de baseline vastgesteld met een voormeting,

vervolgens werd het effect van de interventie vastgesteld op een nameting en ten slotte werd op een follow-up-meting het lange termijn effect vastgesteld.

Om de onderzoeksvraagstelling te beantwoorden werden testen afgenomen die agressief gedrag meten (VvGK), hoe de proefpersonen omgingen met een negatieve situatie (BARQ-c) en of de proefpersonen een verbetering lieten zien in emotieregulatie (CERQ-k). De vragenlijsten werden afgenomen bij de ouders (VvGK) of bij de kinderen zelf (BARQ-c, CERQ-k). De vragenlijsten werden bij de kinderen aan de hand van een

counterbalance schema in verschillende volgordes afgenomen. Afnames duurde een half

uur, met intervallen tussen de metingen van vier weken. De interventie werd gegeven door de bedenker van de interventie, de heer Oppedijk (Ambulant Begeleider). Het plan voor het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van de afdeling

(11)

Data-analyse

Voor de vragenlijsten werd de reliable change index berekend, of werden de Z-scores op de verschillende metingen door middel van een normgroep berekend en met elkaar vergeleken. Een verandering tussen de metingen bij meer dan de helft van de kinderen werd gezien als een bevestiging van de hypothese dat de interventie effect heeft op het agressieve gedrag van de kinderen. Een effect op het gedrag van de helft of minder van de kinderen zou te beperkt zijn om conclusies te kunnen trekken. Op de voor- en

nameting en follow-upmeting van de ODD-schaal van de VvGK werd een reliable change

index berekend met de test-hertest betrouwbaarheid. Voor de BARQ-c en de CERQ-k

werd verwacht dat de copingstijlen die niet leiden tot een betere emotieregulatie zouden verminderen met tenminste één standaarddeviatie. Van copingstijlen die wel leiden tot een betere emotieregulatie werd een verhoging van tenminste één

standaarddeviatie verwacht. Hiervoor werd de Z-score vanuit de ruwe score berekent met behulp van groepsgemiddelden en standaarddeviaties uit eerder onderzoek (Miers et al., 2007; Garnefski et al., 2007). De copingstijlen die bij elk van de groepen horen worden hieronder gespecificeerd en zijn in tabel 1 af te lezen.

De belangrijkste coping stijl van de BARQ-c voor deze studie is "direct boosheid uiten". Deze zou binnen de verwachtingen verminderen, omdat deze stijl verbaal en fysiek agressieve gedragingen als reactie op een negatieve situatie omvat (Linden et al., 2003). Van de stijlen "ruminatie" en "vermijding" werd eveneens vermindering

verwacht. Van de effectieve stijlen "assertiviteit" en "diffusie" werd verwacht dat deze meer zouden worden toegepast. Van de copingstijl "sociale steun zoeken" werd geen verandering verwacht, omdat deze stijl bij normaal ontwikkelende kinderen effectief is maar bij kinderen met ASS averechts kan werken. Ten slotte diende per proefpersoon

(12)

tenminste de schaal “direct boosheid uiten” te verminderen en één van de twee positieve copingstijlen te verbeteren om van een verandering te kunnen spreken.

Van de CERQ-k werd gekeken naar een verbetering van de schalen "positieve heroriëntatie", "planning" en "positieve herwaardering" en een vermindering van de schalen "zelfverwijt", "catastroferen", "acceptatie", "ander verwijten" en "ruminatie of focus op het denken", in verband met de negatieve dan wel positieve relatie met een gebrekkige emotieregulatie (Garnefski et al., 2007). Voor de schaal "relativeren" werden geen verwachtingen geformuleerd. Deze strategie komt veel voor bij normaal

ontwikkelende kinderen maar heeft geen specifieke relatie met emotieregulatie (Garnefski et al., 2007). Als eis voor verbetering van de emotieregulatie gold dat in tenminste één succesvolle copingstijl verbetering moest optreden en tenminste één negatieve copingstijl minder gebruikt moest worden.

Voor de samenhang tussen verandering in agressie en emotieregulatie werden de ODD-schaal van de VVGK en de schaal “Direct boosheid uiten” van de BARQ-c gecorreleerd met de schalen van de CERQ-k. Het criterium voor samenhang was een significante correlatie tussen één van de agressiematen en tenminste vier van de acht schalen van de CERQ-k .

(13)

Tabel 1

Verwachte richting van de verandering op de schalen van de BARQ-c, de CERQ-k en de VVGK

Verwachte richting Vragenlijst Schaal

Verbetering BARQ-c CERQ-k assertiviteit, diffusie positieve heroriëntatie, planning positieve herwaardering Vermindering VVGK BARQ-c CERQ-k ODD

direct boosheid uiten, ruminatie, vermijding zelfverwijt catastroferen acceptatie ander verwijten ruminatie

(14)

Resultaten

Proefpersonen

Van de tien proefpersonen zijn de gemiddeldes en range van de leeftijd, IQ en scores op de ASS vragenlijsten te zien in Tabel 2. Alle kinderen voldeden aan de gestelde

inclusiecriteria.

Tabel 2

Gemiddeldes (SD) en range van de leeftijd, IQ, VISK en SRS

Gemiddelde (SD) Min - Max Leeftijd IQ VISK score1 SRS score2 10 (.94) 107 (10.08) 49.5 (13.18) 161.1 (26.19) 9 – 12* 97 – 123* 25 – 64* 111 – 218* * = Voldoet aan inclusiecriteria

1 = Cut-off >22 2 = Cut-off >59

Agressief gedrag

De verandering in agressief gedrag is gemeten met de VVGK en de BARQ-c. Geen van de proefpersonen liet een significante vermindering zien op de VVGK, zoals te zien in Tabel 3. Dit is tegen de verwachting in. Op de follow-upmeting liet één proefpersoon een significante verhoging van agressief gedrag zien op de ODD-schaal ten opzichte van de voormeting.

In Tabel 3 staat in welke richting de proefpersonen veranderd zijn op de

verschillende schalen van de BARQ-c na de interventie. Op geen van de schalen is op de na- en follow-upmeting meer dan de helft van de proefpersonen in de richting van de

(15)

hypothese een standaarddeviatie of meer veranderd. Op de follow-upmeting voldeed één proefpersoon aan het gestelde criterium voor verandering. Hij verminderde volgens de verwachting significant op de schalen “Direct boosheid uiten” en “Ruminatie”. Hij verbeterde volgens de verwachting op de schalen “Assertiviteit” en “Diffusie”.

Emotieregulatie

In Tabel 3 staat in welke richting de proefpersonen veranderd zijn op de verschillende schalen van de CERQ-k na de interventie. Op geen van de schalen is op de na- en

follow-upmeting meer dan de helft van de proefpersonen in de richting van de hypothese een

standaarddeviatie of meer veranderd.

Eén proefpersoon voldeed op de nameting aan het criterium voor een

verbetering van de emotieregulatie. Hij verbeterde significant op twee van de effectieve strategieën en verminderde op vier van de niet-effectieve strategieën. Op de follow-upmeting voldeden twee proefpersonen aan het criterium. Allebei verbeterden zij op tenminste één effectieve strategie en verminderden op tenminste één niet-effectieve strategie.

(16)

Tabel 3

Verhoging en vermindering op de schalen per proefpersoon tussen voor- en nameting en voor- en folllow-upmeting

VVGK BARQ-c Aan crit. voldaan CERQ -k Aan crit. voldaan ODD < D.b.u. < As. > Diff. > Verm. < Rum. < Zelf v. < Acc. < Rum. < Pos. Heror. > Plan. > Pos. Herwaar. > Cat. < Ander v. < 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 < < > > < - > < < - - > - - - <* > < > > >* > - >* < <* > - > - >* > > > > < < > <* > > > - > > < >* >* - > < > <* > > - - < < <* N N N N N N N N N N < > <* >* - <* > < >* <* > - > - > <* < <* <* <* - <* < > - <* > <* <* <* - > - >* <* <* < < > >* - > <* > >* - > <* > >* < - - >* >* < - <* < <* - - > >* >* < > <* > <* - > >* < >* <* < > > > N N N N N N N N N J 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 - < - < < < >* < < < - > <* > >* < > > - < > < >* > < - - - - >* > >* >* > > > <* > <* > > < >* < - > >* - <* >* < > <* > < > < <* < <* N N J N N N N N N N < - <* > - <* > <* < <* >* > > > <* <* < < <* < - <* > - - <* < <* - <* - > >* - <* < - < > >* < < < - > < - <* > >* <* < >* - > > - <* <* <* - > > >* >* <* > <* > <* > >* >* - >* <* <* >* >* - N N J N N N N N N J * = Tenminste één Standaarddeviatie of significant verschil

(17)

Samenhang emotieregulatie en agressie

Er is niet voldaan aan het criterium voor samenhang. Op de nameting is alleen een significante correlatie gevonden tussen de Z-verschilscores van de schaal “positieve heroriëntatie” van de CERQ-k en de schaal “Direct boosheid uiten” van de BARQ-c. Op de follow-upmeting is een significante correlatie gevonden tussen de schalen “positieve heroriëntatie” en “zelfverwijt” van de CERQ-k en de schaal “Direct boosheid uiten” van de BARQ-c. Er is geen significante correlatie gevonden tussen de ODD-schaal van de VVGK en de schalen van de CERQ-k.

Exploratieve analyse

De Z-scores op de schalen van de vragenlijsten zijn vergeleken met de klinische cut-off score van Z= +1.96. Zo is gebleken dat er voorafgaand aan de interventie geen

problemen bestonden met emotieregulatie en agressie. Eén proefpersoon scoorde op twee schalen van de BARQ-c en op één schaal van de CERQ-k klinisch afwijkend. Vijf proefpersonen scoorden op één schaal klinisch afwijkend.

(18)

Discussie

In dit onderzoek werd de effectiviteit van de interventie “ de Emotiemeterles” (Oppedijk, 2013) op agressief gedrag van kinderen met ASS onderzocht. De interventie had geen vermindering in de frequentie van agressief gedrag tot gevolg en leidde niet tot een verbetering van de emotieregulatie. Er bestond geen samenhang tussen een verbeterde emotieregulatie en een vermindering van agressief gedrag. Dit geldt voor direct na de interventie en vier weken later.

Ondanks dat er geen effect is gevonden, neemt dit niet weg dat emotietrainingen een effect kunnen hebben op emotieregulatie en gedrag (Kemeny et al., 2012). Er is een directe relatie tussen een gebrekkige emotieregulatie en agressief gedrag (Ramsden & Hubbard, 2002). Voor kinderen die agressief gedrag vertonen blijft een verbetering van de emotieregulatie dus een aangrijpingspunt.

Er zijn bij de proefpersonen geen problemen met agressie en emotieregulatie gevonden voor de interventie. Er is daardoor weinig ruimte geweest voor verbetering. De emotieregulatie hoeft echter niet gebrekkig te zijn om een effect te zien van een emotietraining (Kemeny et al., 2012).

De interventie is gebaseerd op het idee dat er cognitieve invloed uitgeoefend kan worden op emoties. Deze causale relatie staat niet vast (Frijda & Zeelenberg, 2001), maar cognitie en emotie zijn wel sterk met elkaar verbonden (Phelps, 2006). Het gebrek aan positieve resultaten ligt dus niet aan de theoretische basis van de interventie.

De korte duur van de interventie van Oppedijk (2013) kan een reden zijn voor het ontbreken van een effect. Deze zou een voordeel zijn bij een effectieve interventie. Bij een emotietraining is echter het aantal trainingen direct van invloed op de grootte van het effect (Silver & Oakes, 2001). Bovendien is herhaling nodig om van andere

(19)

strategieën voor emotieregulatie een gewoonte te maken (Wadlinger & Isaacowitz, 2010). Hier is binnen de korte interventie van Oppedijk (2013) geen tijd voor.

De reliable change index houdt rekening met de test-hertest betrouwbaarheid. Een kleine verandering zal hierdoor misschien niet een significant resultaat opleveren. Externaliserend probleemgedrag fluctueert bovendien over tijd (Oosterlaan et al., 2000). Om hier rekening mee te houden zijn zowel een nameting als een follow-upmeting

gedaan. De tijdsintervallen tussen de metingen komen overeen met die in het normonderzoek voor de test-hertest betrouwbaarheid van de VVGK (range: 30-103 dagen, Oosterlaan, Scheres, Antrop, Roeyers, & Sergeant, 2000). Toch is het mogelijk dat er in te korte tijd, teveel verandering is verwacht. Dit kan in vervolgonderzoek naar interventies voor agressief gedrag opgelost worden door een langere interval tussen na- en follow-upmeting. Verder zou onderzoek naar de klinische significantie meer

informatie geven over de praktische implicaties van een interventie. Door afwezigheid van klinisch significante problemen in de huidige steekproef was dit niet mogelijk.

Agressief gedrag tijdens de jeugd is een voorspeller van agressief gedrag en problemen als criminaliteit op latere leeftijd (Warman & Cohen, 2000). Deze interventie is niet effectief gebleken. Het daarom van belang om te blijven zoeken naar een

geschikte interventie voor kinderen die agressief gedrag vertonen.

De relatie tussen emotieregulatie en agressief gedrag is niet ontkracht en het gebrek aan problemen hiermee bij de proefpersonen is geen verklaring voor het

ontbreken van een positief resultaat van de interventie. “De Emotiemeterles” is daarom in de huidige vorm niet geschikt als zelfstandige interventie. Op basis van deze studie is verder onderzoek naar de effectiviteit van deze interventie als zelfstandige therapie ook niet geïndiceerd.

(20)

Referenties

Amminger, G. P., Berger, G. E., Schäfer, M. R., Klier, C., Friedrich, M. H., & Feucht, M. (2007). Omega3 Fatty Acids Supplementation in Children with Autism: A Double-blind Randomized, Placebo-controlled Pilot Study. Biological Psychiatry, 61, 551– 553.

Bachevalier, J., & Loveland, K. A. (2006). The orbitofrontalamygdala circuit and self-regulation of social-emotional behavior in autism. Neuroscience and

Biobehavioral Reviews, 30, 97 – 117.

Barlow, D. H., Allen, L. B., & Choate, M. L. (2004). Toward a unified treatment for emotional disorders. Behavior Therapy, 35, 205–230.

Campbell, J.M. (2003). Efficacy of behavioral interventions for reducing problem behavior in persons with autism: a quantitative synthesis of single-subject research. Research in Developmental Disabilities, 24, 120– 138.

Chang, L., Schwartz, D., Dodge, K., & McBride-Chang, C. (2003). Harsh parenting in relation to child emotion regulation and aggression. Journal of Family Psychology,

17, 598-606.

COTAN (2000). Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen, VvGK.

Verkregen via http://www.cotandocumentatie.nl/test_details.php?id=22 COTAN (2003). Vragenlijst voor Inventarisatie van sociaal gedrag van kinderen, VISK.

Verkregen via http://www.cotandocumentatie.nl/test_details.php?id=23

COTAN (2006). Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL, PPVT-III-NL. Verkregen via

http://www.cotandocumentatie.nl.proxy.library.uu.nl/test_details.php?id=149

COTAN (2012). SRS Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. Verkregen via

(21)

Frijda, N. H., & Zeelenberg, M. (2001). Appraisal: What is the dependent? In Klaus, R., Schorr, A., & Johnstone, T. (Eds.) Appraisal processes in emotion: Theory, methods,

research (141-155). New York, NY: Oxford University Press.

Garnefski, N., Rieffe, C., Jellesma, F., Terwogt, M. M., & Kraaij, V. (2007). Cognitive

emotion regulation strategies and emotional problems in 9–11-year-old children.

European Child & Adolescent Psychiatry, 16, 1-9.

Glaser, S. E., & Shaw, S. R. (2011). Emotion regulation and development in children with autism and 22q13 Deletion Syndrome: Evidence for group differences. Research

in Autism Spectrum Disorders, 5, 926–934.

Goldin, P. R., McRae, K., Ramel, W., & Gross, J. J. (2008). The Neural Bases of Emotion Regulation: Reappraisal and Suppression of Negative Emotion. Biological

Psychiatry, 6, 577–586.

Gross, J. J. (2013). Emotion regulation: taking stock and moving forward. Emotion, 13, 359–365.

Gross, J. J., & John, O. P. (2003). Individual Differences in Two Emotion Regulation Processes: Implications for Affect, Relationships, and Well-Being. Journal of

Personality and Social Psychology, 85, 348-362.

Gullone, E., Hughes, E. K., King, N. J., & Tonge, B. (2010). The normative development of emotion regulation strategy use in children and adolescents: a 2-year follow-up study. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 51, 567–574.

Hamilton, S. S., Armando, J. (2008). Oppositional defiant disorder. Am Fam Physician, 78, 861–866.

Hodapp, A. F., & Gerken, K. C. (1999). Correlations between scores for Peabody Picture Vocabulary Test-III and the Wechsler Intelligence Scale for Children-III.

(22)

Jacobson, N. S., & Truax, P. (1991). Clinical significance: A statistical approach to defining meaningful change in psychotherapy research. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 59, 12-19.

Jahromi, L. B., Meek, S. E. & Ober-Reynolds, S. (2012). Emotion regulation in the context of frustration in children with high functioning autism and their typical peers.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 53, 1250-1258.

Kemeny, M. E., Foltz, C., Cavanagh, J. F., Cullen, M., Giese-Davis, J., Jennings, P., ... & Ekman, P. (2012). Contemplative/emotion training reduces negative emotional behavior and promotes prosocial responses. Emotion,12, 338.

Kim, S. H., & Hamann, S. (2007). Neural Correlates of Positive and Negative Emotion Regulation. Journal of Cognitive Neuroscience, 19, 776-798.

Linden, W., Hogan, B. E., Rutledge, T., Chawla, A., Lenz, J. W., & Leung, D. (2003). There is more to anger coping than "In" or "Out". Emotion, 3, 12-29.

Lochman, J. E. (1985). Effects of different treatment lengths in cognitive behavioral interventions with aggressive boys. Child Psychiatry & Human Development, 16, 45-56.

Luteijn, E., Minderaa, R. & Jackson, S. (2002). Handleiding VISK. Vragenlijst voor inventarisatie van sociaal gedrag van kinderen. Lisse: Harcourt Test Publishers. Mazefsky, C. A., Pelphrey, K. A. & Dahl, R. E. (2012). The need for a broader approach to

emotion regulation research in autism. Child Development Perspectives, 6, 92–97. Miers, A. C., Rieffe, C., Terwogt, M. M., Cowan, R., & Linden, W. (2007). The relation

between anger coping strategies, anger mood and somatic complaints in children and adolescents. Journal of Abnormal Child Psychology, 35, 653-664.

Ochsner, K. N., & Gross, J. J. (2005). The cognitive control of emotion. Trends in Cognitive

(23)

Oosterlaan, J., Scheres, A., Antrop, I., Roeyers, H., & Sergeant, J. A. (2000). Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK). Handleiding. Swets en Zeitlinger, Lisse. Pelham JR, W. E., Gnagy, E. M., Greenslade, K. E., & Milich, R. (1992). Teacher Ratings of

DSM-III-R Symptoms for the Disruptive Behavior Disorders. Journal of The

American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 31, 210–218.

Phelps, E. A. (2006). Emotion and cognition: insights from studies of the human amygdala. Annu. Rev. Psychol., 57, 27-53.

Ramsden, S. R., & Hubbard, J. A. (2002). Family expressiveness and parental emotion coaching: Their role in children's emotion regulation and aggression.Journal of

abnormal child psychology, 30, 657-667.

Roeyers, H., Thys, M., Druart, C., De Schryver, M. & Schittekate, M. (2011). SRS Screeningslijst voor Autismespectrumstoornissen, handleiding. Amsterdam:

Hogrefe Uitgevers.

Sawyer, K. (2013). Effect Training “de Emotiemeterles” op Emotieherkenning (Unpublished manuscript). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

Schwartz, D., & Proctor, L. J. (2000). Community violence exposure and children's social adjustment in the school peer group: The mediating roles of emotion regulation and social cognition. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 68, 670–683. Sharma, A., & Shaw, S. R. (2012). Efficacy of Risperidone in Managing Maladaptive

Behaviors for Children With Autistic Spectrum Disorder: A Meta Analysis. Journal

of Pediatric Health Care, 26, 291–299.

Shea, S., Turgay, A., Carroll, A., Schulz, M., Orlik, H., Smith, I., & Dunbar, F. (2004). Risperidone in the Treatment of Disruptive Behavioral Symptoms in Children With Autistic and Other Pervasive Developmental Disorders. Pediatrics, 114, 634-641.

(24)

Silver, M., & Oakes, P. (2001). Evaluation of a new computer intervention to teach people with autism or Asperger syndrome to recognize and predict emotions in

others. Autism, 5, 299-316.

Simonoff, E., Pickles, A., Charman, T., Chandler, S., Loucas, T., & Baird, G. (2008).

Psychiatric Disorders in Children With Autism Spectrum Disorders: Prevalence, Comorbidity, and Associated Factors in a Population-Derived Sample. Journal of

The American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 47, 921–929.

Towgood, K. J., Meuwese, J. D., Gilbert, S. J., Turner, M. S., & Burgess, P. W. (2009).

Advantages of the multiple case series approach to the study of cognitive deficits in autism spectrum disorder. Neuropsychologia, 47, 2981–2988.

Wadlinger, H. A., & Isaacowitz, D. M. (2011). Fixing our focus: Training attention to regulate emotion. Personality and Social Psychology Review, 15, 75–102.

Warman, D. M., & Cohen, R. (2000). Stability of aggressive behaviors and children's peer relationships. Aggressive behavior, 26, 277-290.

Bijlage 1 “De Emotiemeterles”

Deze training is op te vragen bij Gerard Opperdijk, email: oppedijk@msn.com, website: www.emotiesinbeeld.nl.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hamdi Dibeklio˘glu is an Assistant Professor in the Computer Engineering Department of Bilkent Uni- versity, Ankara, Turkey, as well as being a Research Affiliate with the

It is also evident in the countries studied that Technology at junior and senior secondary schools is taught by specialized learning area educators although integration

Goede inbedding van het sport- en beweegaanbod in lokale preventienetwerken lijkt de toegankelijkheid van het sportaanbod voor mensen met een chronische aandoening te verbeteren

Wanneer we een opsplitsing maken naar de drie groepen zoals deze in de vorige paragraaf behandeld zijn (duurzame kopers, potentiële kopers en niet-kopers), vinden we dat

Gemiddeld over de drie jaren ontstaat er een kromme waarbij de meeste knollen zijn geoogst na een gift van 150 kg/ha maar het aantal knollen verschilt niet betrouwbaar met een

Sinds het regeerakkoord hebben het Rijk en de provincies, die vertegenwoordigd worden door het Interprovinciaal Overleg (IPO), toe- gewerkt naar het Onderhandelingsakkoord

• Bladsymptomen in Hyacinthoides en Muscari vrijwel uitsluitend na extra besmetting op veld (jutezak). • Alleen Scilla mischtschenkoana lijkt risico voor hyacint t.a.v. geelziek

Overall, the present study should be seen as a suggestion for the development of effective forewarning messages or interventions regarding negative social media effects of