• No results found

De EU en u : een onderzoek naar de relatie tussen vertegenwoordiger en vertegenwoordigde in de Europese Unie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De EU en u : een onderzoek naar de relatie tussen vertegenwoordiger en vertegenwoordigde in de Europese Unie"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE EU EN U

Een onderzoek naar de relatie tussen vertegenwoordiger

en vertegenwoordigde in de Europese Unie

Daan Molewijk, 10589252, daanmolewijk@gmail.com

Bachelorthesis politicologie

29 januari 2018

Daphne van der Pas

Sebastiaan Tijsterman

Woorden: 8019

(2)

Inleiding

Representatie en responsiviteit gaan hand in hand. Een goede verhouding tussen vertegenwoordiger en vertegenwoordigde is van groot belang voor het werken van een representatieve democratie. Iets wat zo logisch klinkt dat er weinig wordt stilgestaan bij de complexiteit van die relatie. Rehfeld (2009, p.214) beschreef de wisselwerking tussen vertegenwoordiger en vertegenwoordigde als ‘het centrale normatieve probleem van de democratie’. Dahl (1971) noemde continue responsiviteit tussen bevolking en politiek een van de belangrijkste kernwaarden van de democratie. Duidelijk is dat deze verhouding tussen vertegenwoordiger en vertegenwoordigde dus van groot belang is. Het is een verhouding die op verschillende manieren te interpreteren is en op verschillende manieren is in te vullen, veronderstelde Pitkin al in 1967. Pitkin, vaak gezien als de grondlegger van het denken over representatie, stelt dat voornamelijk van belang is dat er bij de hiërarchische relatie genoeg ruimte is voor terugkoppeling en samenwerking. Logisch, want iemand kan bijna per definitie niet gerepresenteerd worden door iets of iemand zonder daarmee in te stemmen (Pitkin, 1967).

Deze denkers onderschrijven allen het theoretische probleem omtrent representatie en responsiviteit. Hoe werkt dit in de praktijk? Belangrijk is het dus voor elk democratisch orgaan dat er sprake is van nodige mate aan responsiviteit om zo de legitimiteit te behouden of te vergroten. In een democratie wordt je immers weggestemd als je het volk niet waardig vertegenwoordigd. Dit geldt dus ook voor de Europese Unie. Volgens veel literatuur is er sprake van een groot ‘democratisch tekort’ in de Europese Unie. Dit democratische tekort is drieledig. Het zou ten eerste voornamelijk representatief van aard zijn; er zou sprake zijn van zeer gebrekkige inhoudelijke vertegenwoordiging. Er is een lage mate congruentie tussen de belangen van de bevolking en de belangen van de Europese Unie en er is een lage mate aan responsiviteit. Ten tweede zouden de rijkere oudere lidstaten meer macht hebben in het beleidsproces. En als laatste is er een probleem met de organisatiestructuur ofwel de formele vertegenwoordiging. Van de drie grote machten die verantwoordelijk zijn voor het Europese beleid: de Europese Commissie, de Europese raad en het Europese Parlement, kan er door de Europese bevolking maar op één van de machten direct gestemd worden. Het Europees Parlement.

Het Europees Parlement is een degressief verdeeld volksvertegenwoordigend orgaan dat de gehele bevolking van alle Europese lidstaten vertegenwoordigt. Elke lidstaat heeft afhankelijk van het aantal inwoners een percentage aan vertegenwoordigers. Deze vertegenwoordigers worden om de vijf jaar gekozen door de bevolking van alle lidstaten. Sinds de oprichting in 1979, toen het nog een adviesorgaan was, is het parlement enorm

(3)

gegroeid in grote en macht. Bij de oprichting waren er 410 zetels te verdelen inmiddels zijn dat er 750 (Hix et al, 2006). Het is het op een na grootste democratische politieke orgaan in de wereld (alleen het parlement van India vertegenwoordigt meer mensen); in de verkiezingen in 2009 waren er 350 miljoen kiesgerechtigden. Hiervan gingen er 43 procent naar de stembus, in 2014 liep dit terug naar 42 procent (europarl.europa.eu). En dat terwijl het primaat van de politiek in Europa steeds meer van de natiestaten naar de Europese Unie lijkt te verschuiven. ‘De Europese Unie streeft naar meer gecentraliseerde macht voor de EU en minder macht voor de lidstaten’ stelde Junker afgelopen september nog in de zogenaamde ‘Europese troonrede’ (Volkskrant, 2017).

In dit onderzoek wordt er gekozen voor het behandelen van het Europees Parlement omdat dit orgaan de meeste democratische terugkoppeling kent naar de Europese bevolking. Er wordt om de vijf jaar gestemd en de vertegenwoordigers zijn evenredig aan de Europese bevolking verdeeld. Om deze reden zou de bevolking het best vertegenwoordigd moeten zijn in het Europees Parlement. Door de evenredige verdeling aan vertegenwoordigers zou er een eerlijke machtsbalans moeten zijn en geen bias ten faveure van bepaalde landen. Is dit wel zo? Voorgaande onderzoeken (Follesdahl & Hix, 2006) vonden al dat er vanuit de Europese Commissie en de Europese Raad al weinig sprake was van waardige representatie en responsiviteit. Andere onderzoeken vonden al een bias voor bepaalde landen in het legislatieve proces van de Europese Raad en de Europese Commissie (Bolstad, 2015, Plechanovova, 2010). Dit roept de vraag op of deze problemen ook zichtbaar zijn in het Europees Parlement?

De reeds genoemde onderzoeken nemen allemaal deel aan het wetenschappelijke debat over het zogenaamde ‘democratische tekort’ van de Europese Unie. Dit debat is verdeeld in twee kampen die eenvoudigweg stellen dat er enerzijds wel een tekort is of dat er anderzijds niet een tekort is aan democratische waarden in de Europese Unie.

Voor een organisatie die zelf claimt de democratische waarden hoog in het vaandel te hebben, is dan een ‘democratisch tekort’ natuurlijk problematisch. Het Euroscepticisme neemt toe, in de literatuur, bij politieke partijen en in de publieke opinie. Onderdeel hiervan is de kritiek op de inhoudelijke vertegenwoordiging. Het Europese beleid zou niet genoeg samenhangen met de publieke opinie, stellen verschillende auteurs en voornamelijk politici. Het gaat hier niet over representatie in zijn geheel, maar specifiek over responsiviteit; het reageren op de veranderende trend in de publieke opinie als vertegenwoordiger. Het is, zoals eerder gesteld, een van de belangrijkste onderdelen van representatie. Als een vertegenwoordiger van de belangen van de vertegenwoordigden af gaat wijken, druist dat in tegen de kernwaarden van de democratie (Arnold & Sapir, 2013).

(4)

In dit onderzoek zal er worden gekeken naar de inhoudelijke of substantiële vertegenwoordiging in het Europese Parlement. Inhoudelijke vertegenwoordiging betreft het representeren van de belangen van de vertegenwoordigde in tegenstelling tot de andere vormen van representatie. Niet alle vormen van representatie zullen worden onderzocht in deze thesis. Pitkin (1967) onderschrijft nog drie andere vormen van representatie: symbolische, descriptieve en formele representatie. Symbolische en descriptieve vertegenwoordiging gaan meer over de triviale kenmerken van de vertegenwoordigde en of deze overeenkomen met de vertegenwoordiger. Formele vertegenwoordiging gaat over hoe de relatie tussen gerepresenteerde en de representerende wetmatig is vastgelegd. Inhoudelijke vertegenwoordiging wordt in dit onderzoek belicht omdat daar een mogelijk probleem is en omdat het vaak gezien wordt als de belangrijkste vorm van representatie. De politieke belangen en preferenties van de bevolking lijken het slachtoffer te zijn van het in de literatuur veronderstelde democratische tekort (Follesdahl &Hix, 2006).

Dit onderzoek zal proberen een waardige toevoeging te leveren aan het wetenschappelijke en maatschappelijke debat omtrent het democratische tekort van de Europese Unie. Het debat roept een aantal interessante vragen op. De hoofdvraag die in dit onderzoek gehanteerd zal worden luidt als volgt: In hoeverre is er sprake van een ‘democratisch tekort’ in het Europees Parlement? Deze vraag is erg breed, dus zal deze opgedeeld worden in een aantal deelvragen: Hebben de Europese Parlementsleden dezelfde politieke preferenties als de Europese bevolking? En veranderen deze preferenties gelijktijdig met de preferenties van de bevolking? En zijn er zichtbare verschillen tussen landen? Deze vragen omvatten een groot gedeelte van de aspecten die worden benoemd in de wetenschappelijke literatuur over het democratische tekort van de Europese Unie. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen op meerdere fronten dienen als onderbouwingen of ontkrachtingen van de ‘democratische tekort these’.

In deze scriptie zal er getracht worden de geponeerde vragen van een verhelderend antwoord te voorzien. Er zal worden gekeken in hoeverre er mate is van congruentie tussen de politieke preferenties van de Europese bevolking en die van Europese parlementsleden. Om vervolgens te kijken of deze preferenties veranderen als de publieke opinie verandert. Dit zal gebeuren door survey data te analyseren uit vier verschillende jaargangen in de afgelopen twee decennia van zowel Europarlementariërs als de Europese bevolking. Deze hebben op een schaal aangegeven wat zij vinden van een aantal politieke kwesties. Door deze data naast elkaar te leggen kun je zien hoe ver de gemiddeldes op elke kwestie uit elkaar liggen. Dit zal duidelijkheid verschaffen omtrent de congruentie tussen de twee groepen onderzoekseenheden. Als we vervolgens naar de veranderingen kijken tussen de

(5)

jaargangen, kan er ook iets gezegd worden over de responsiviteit. Ten slotte, de Europarlementariërs vertegenwoordigen de gehele Europese bevolking, dus er zouden geen significante verschillen moeten zijn tussen de vertegenwoordiging van verschillende landen. Of dit ook het geval is, zal worden bekeken aan de hand van regressies. Deze zullen aantonen of rijkere oudere lidstaten beter vertegenwoordigd zijn in de preferenties van het Europees Parlement.

Het onderzoeken van responsiviteit in Europa kwamen pas laat op gang. Waar in de Verenigde Staten in de jaren ‘80 en ‘90 veel werd gekeken naar representatie, gebeurde dit pas in de laatste twee decennia in Europa. Er is in de laatste paar jaar al het nodige onderzoek gedaan naar de responsiviteit en de mate van representatie van de Europese Unie, maar deze onderzoeken gaan bijna uitsluitend over de Europese Commissie en de Europese Raad. Ook gaan deze onderzoeken veel over het Europese beleid, als uitkomst van representatie. Weinig is er nog gekeken naar de preferenties en responsiviteit van het Europees parlement.

Samenvattend kan je stellen dat dit onderzoek maatschappelijk relevant is omdat het van groot belang is dat een machtig politiek orgaan als de Europese Unie haar burgers waardig representeert. En dit onderzoek is wetenschappelijk relevant omdat er weinig literatuur is omtrent de inhoudelijke representatie en responsiviteit van de Europese bevolking in de EU. Daarnaast is er in de bestaande literatuur omtrent de Europese Unie nog niet gebruik gemaakt van het meten van preferenties om inhoudelijke representatie te meten. De resultaten van dit onderzoek voegen belangrijke informatie toe aan het wetenschappelijke debat over het democratische tekort in de Europese Unie. De resultaten zouden als bewijs kunnen dienen voor zowel de tegenstanders als de voorstanders van de these. In het geval van congruentie tussen de preferenties van de bevolking en de Europarlementariërs zouden de sceptici omtrent de thesis gelijk hebben. Als er sprake is van responsiviteit ook. Als er echter een van de twee uitblijft staan de bepleiters van het democratische tekort meer in het gelijk.

Theoretisch kader

In de inleiding zijn verschillende concepten benoemd, die nader geduid dienen te worden. Om te beginnen het wetenschappelijk debat omtrent het wel of niet bestaan van een democratisch tekort in de Europese Unie. Het ‘democratisch tekort’ en het debat daaromheen wordt als eerst nader toegelicht. Dan zal ‘inhoudelijke representatie’ worden geduid met de daarbij horende concepten: congruentie en responsiviteit. Om tenslotte territoriale representatie uit te leggen.

(6)

Democratisch tekort

Het democratische tekort van de Europese Unie kent niet een eenduidige definitie. De auteurs Follesdal en Hix (2006) onderschrijven vijf centrale claims die voortkomen uit de bestaande literatuur die opgaan bij het democratische tekort van de Europese Unie: Veel macht bij de Europese Commissie en de Europese Raad, weinig macht bij het Europees Parlement, voor de bevolking onbegrijpbare organisatiestructuur, verkiezingen die “niet Europees genoeg” zijn en beleid en publieke opinie komen niet vaak overeen. Bij de laatste twee claims geldt de assumptie dat er een representatieve breuk is tussen Europese Parlementsleden de Europese bevolking. Volgens Follesdal en Hix (2006) ligt er een groot probleem bij de verkiezingen die niet belangrijk genoeg worden geacht; ze worden gezien als “tweederangs nationale verkiezingen”. Er wordt niet gedebatteerd of campagne gevoerd zoals op nationaal niveau. Dus worden er ook niet de belangen besproken die in het Europese beleid de boventoon voeren (Lo, 2013 pp. 439-441).

In dit onderzoek ligt er een grote nadruk op de laatste twee claims die gelden bij een mogelijk democratisch tekort van belang. Of beter de assumptie die Follesdal en Hix eraan koppelen, dat er sprake is van een representatie kloof tussen parlement en kiezer. Er zal worden gekeken of deze preferenties daadwerkelijk verschillen van de preferenties van de Europese parlementariërs.

Ook de eerste drie genoemde claims; veel macht bij de Europese Commissie en de Europese Raad, weinig macht bij het Europees Parlement en voor de bevolking onbegrijpbare organisatiestructuur, zijn voor het onderzoek van belang. Maar dat is meer op indirecte basis. De Europese Unie is een federale politieke organisatie, wat inhoudt dat er een gecentraliseerde macht boven een aantal evenredig machtige staten staat. In zo’n federatie kan het lastig zijn om de macht evenredig te verdelen over alle staten. In eerdere onderzoeken naar andere federaties (Wlezien & Soroka, 2007, Gilens & Paige, 2014, Hakhverdian, 2010, Lo, 2013) werd er al een scheve verhouding in representatie geconstateerd tussen verschillende groepen en gebieden. In onderzoeken naar de Europese Unie vonden Bolstad (2015) en Plechanovova (2011) al een bias voor het Europese ‘centrum’ tegenover de ‘periferie’ in het EU-beleid. Het centrum bestaat dan uit de rijkere en oudere lidstaten en de periferie zijn de armere nieuwere lidstaten. Deze bias werd tot op heden alleen gevonden bij de Europese Raad en de Europese Commissie; de organen waar het primaat ligt betreft het beleidsproces. Deze organen kunnen niet direct verkozen of herkozen worden, om deze reden is een scheve machtsverhouding niet

(7)

verrassend. Bij een democratisch verkozen orgaan als het Europees Parlement, zou je een scheve machtsverhouding niet verwachten. Of in ieder geval niet in dezelfde hoedanigheid. Sommige auteurs zijn het niet eens met de 'democratische tekort these' en veronderstellen dat er helemaal geen democratisch tekort is. Zij stellen dat de Europese Unie wel degelijk deliberatieve processen kent en dat er wel responsiviteit is ten aanzien van de publieke opinie. De Europese Unie kan volgens deze auteurs niet met een natiestaat worden vergeleken (Moravcik, 2002). In beiden gevallen staan claims over representatie centraal. Waar de tegenstanders van de 'democratische tekort these' bepleiten dat er sprake is van overeenkomende preferenties, stellen de pleiters voor de thesis dat als dit zo is, het onmogelijk blijvend is. Door het gebrek electorale repercussies zal elke vorm van correlatie toevallig zijn (Follesdal & Hix, 2006).

Inhoudelijke representatie

Om deze mogelijke kloof tussen vertegenwoordiger en vertegenwoordigde beter te begrijpen is het belangrijk om te weten over welke vorm van representatie we spreken. Representatie of vertegenwoordiging is een breed en wezenlijk omstreden begrip. Pitkin onderschreef al in 1967 dat representatie op verschillende manieren te interpreteren was. In de inleiding werd reeds genoemd dat het in dit onderzoek gaat om inhoudelijke vertegenwoordiging. Inhoudelijke vertegenwoordiging is echter ook nog een ambigu concept waarbij er meerdere interpretaties mogelijk zijn.

Jane Mansbridge onderscheidt, voortbordurend op het werk van Pitkin, drie soorten van inhoudelijke representatie: gyroscopische representatie; hierbij komen de belangen van vertegenwoordiger en vertegenwoordigde met elkaar overeen, belovende representatie; hierbij worden de belangen van de burger nagestreefd voor het behalen van electoraal succes, en anticiperende representatie; wat meer interactie tussen de kiezer en vertegenwoordiger veronderstelt (Mansbridge, 2003). Hier zet zij vervolgens drie conceptuele uitkomsten tegenover: mandaat invulling; de vertegenwoordiger voert precies uit wat de kiezer van hem of haar verwacht, responsiviteit; de vertegenwoordiger past zijn of haar mening aanpast aan de publieke opinie, en congruentie; de belangen van de vertegenwoordiger en vertegenwoordigde komen overeen (Mansbridge, 2003).

In de literatuur wordt congruentie gezien als het meest waardevolle criterium om inhoudelijke representatie te beoordelen (Lax & Philips, 2012). Hoge mate van congruentie veronderstelt dat er een goede overlap is in belangen en dat er een werkbare en waardige relatie is tussen vertegenwoordiger en vertegenwoordigde. Mandaat is daarentegen een onrealistisch concept, omdat iemand logischerwijs niet identiek denkt en doet als een ander.

(8)

Daarnaast is het in de politiek onmogelijk om precies te doen wat de vertegenwoordigden willen, aangezien er verschillende belangen vertegenwoordigd moeten worden. Responsiviteit is eigenlijk een soort continue congruentie, ook bij verandering. Het gaat er om dat er een gelijktijdige beweging dezelfde kant op is van de belangen van vertegenwoordiger en vertegenwoordigde. Responsiviteit heeft dus als verschil met congruentie dat er bij lage congruentie ook responsiviteit kan zijn. Responsiviteit gaat over de verandering van de publieke opinie, als deze zich meer naar het politieke ‘rechts’ begeeft dient het legislatieve gedrag van de vertegenwoordigers dezelfde kant op te bewegen. Dit gebeurt op verschillende niveaus van de publieke opinie (Lax & Philips, 2012). Te verwachten valt dat als de mate van congruentie hoog is, er in elk model van vertegenwoordiging sterke representatie is (Mansbridge, 2003). Dus als we het Europees Parlement op waarde willen schatten mogen we verwachten verwachten dat er hoge mate van gyroscopische vertegenwoordiging met hoge mate van congruentie en responsiviteit.

De inhoudelijke presentatie van een persoon is gebaseerd op de preferenties van deze persoon op verschillende politieke issues. Politieke preferenties zijn simpelweg de politieke voorkeuren van een persoon. In dit onderzoek zullen de preferenties van zowel de bevolking als de Europarlementariërs bekeken worden. Een optelsom van alle preferenties op alle politieke issues is de publieke opinie. Preferenties zijn in voorgaande literatuur (Gilens & Paige, 2014, Hakhverdian, 2010, Lax & Philips, 2012, Lo, 2013) al vaak gebruikt als indicator van de publieke opinie. Deze onderzoeken keken echter niet de preferenties van de vertegenwoordigers om te kijken of er sprake was congruentie, maar naar de beleids uitkomsten. In dit onderzoek zullen de beleids preferenties van beiden groepen specifiek worden bekeken.

Verwacht kan worden, uitgaande van het aanwezige democratische tekort, dat de preferenties van de bevolking en de Europarlementariërs niet congruent zijn. Ook kan er worden verwacht dat er in de afgelopen twee decennia niet responsief is gereageerd op de publieke opinie door het Europese Parlement. De hypothesen die gedestilleerd kunnen worden uit de bovenstaande theorieën luiden als volgt:

H1: Er is sprake van lage congruentie tussen preferenties van de bevolking en de Europarlementariërs.

H2: Er is sprake van lage mate van responsiviteit in de relatie tussen de bevolking en de Europarlementariërs.

(9)

Territoriale representatie

Onderdeel van de kritiek omtrent het democratische tekort is ook een veronderstelde ongelijkheid in de territoriale representatie. De zetels in het het Europees Parlement zijn degressief verdeeld, wat betekent dat er landen zijn die meer zetels hebben dan de andere. Zo heeft Duitsland (96) er het meeste aangezien zij het grootste inwoneraantal hebben. Een kleiner land als Nederland heeft er bijvoorbeeld 26. Hierdoor is er automatisch sprake van meer macht voor Duitsland, maar deze macht is qua eerlijke representatie te begrijpen. Het is immers evenredig verdeeld. Toch mag dit niet betekenen dat er bepaalde landen worden ondergesneeuwd in het legislatieve proces.

Een van de veronderstelde problemen van het democratische tekort van de Europese Unie wordt toegedicht aan territoriale verschillen. In het artikel van Lefkofridi en Giger (2012) wordt een link gelegd tussen ongelijkheid en representatie. Het artikel is een literatuuranalyse van verschillende artikelen over representatie, die zich toespitsen op Europa en een paar andere westerse landen. Ze veronderstellen dat de grootste bron van ongelijkheid in representatie inkomen is. Tevens zien ze een verschil in representatie tussen landen, vaak is dit verschil economisch van aard (Lefkofride & Giger, 2012). Ditzelfde vinden Gilens en Paige (2014) in hun onderzoek naar representatie in de Verenigde Staten. Door de beleids preferenties van het electoraat te vergelijken met het daadwerkelijke beleid kwamen zij tot de conclusie dat de meeste belangen van de economische elite werden behartigd (Gilens & Paige, 2014). Verwacht kan dus worden dat gebieden met meer economische voorspoed ook meer invloed hebben.

Er bestaat dus ook een grote kans dat in de Europese Unie rijkere landen meer invloed hebben dan armere landen. Omdat het in andere landen al gevonden werd en omdat deze bias al werd gevonden in eerdere onderzoeken naar de Europese Raad en de Europese Commissie (Bolstad, 2015, Plechanovova, 2011). Het is interessant om te zien of er in de parlementariërs zelf een bias zit naar de preferenties van de bewoners van rijkere landen. Volgens Plechanovova (2011) is er sprake van bepaalde coalities van landen in het legislatieve proces van de Europese Commissie. Ze verondersteld dat er een scheiding is tussen oude en nieuwe lidstaten en een ‘noord/zuid’ scheiding, in beiden gevallen is economische macht doorslaggevend. De rijkere noordelijke oudere lidstaten zijn een sterkere coalitie en zouden meer invloed hebben (Plechanovova, 2011). In dit onderzoek zal er daarom ook voor verschillende landgroepen gecontroleerd worden.

Daarnaast is de Europese Unie in zijn geheel erg toegespitst op territoriale kenmerken. De Europese Unie is een federatie of een federaal systeem. Hierbij is het aannemelijk dat de focus meer ligt op de staten in de federatie in plaats van de federatie als

(10)

geheel. Daarnaast geldt dat er weinig interstatelijke samenwerking is tussen de vertegenwoordigers in het parlement. Er wordt voornamelijk onafhankelijk van elkaar gehandeld. Er zijn veel interstatelijke partijen, maar Europarlementariërs hebben vrijwel altijd de belangen van hun nationale partij verkozen boven de Europese Partij. Deze focus op staten verondersteld dat er een grote kans is dat er territoriale verschillen zijn als het gaat om vertegenwoordiging (Hix et al, 2006).

We verwachten dat er ook een verschil zou kunnen zijn tussen deze verschillende territoria in de Europese Unie. De hypothese die voortvloeit uit deze theorieën luidt als volgt:

H3: Er is sprake van een hogere mate aan responsiviteit en congruentie tussen de vertegenwoordigers en de vertegenwoordigden in de ‘rijkere’ ‘oudere’ ‘noordelijke’ lidstaten in tegenstelling tot de rest van de lidstaten.

Methode en data

Om alle bovenstaande concepten meetbaar te maken zal er worden gekeken naar persoonlijke preferenties van zowel de Europese bevolking als de Europese parlementsleden. Deze data komt uit twee verschillende datasets, in deze datasets zijn ook de nationaliteiten van de respondenten meegenomen. Hierdoor kan er ook de verschillen tussen gebieden getoetst worden. Het causale verband in dit onderzoek zal er uitzien als figuur 1.1. Er wordt een democratisch tekort verondersteld in het Europese Parlement. Dit tekort is van representatieve aard, dit tekort in vertegenwoordiging zou zich op twee fronten voordoen; inhoudelijk en territoriaal. De inhoudelijke representatie bestaat uit congruentie van preferenties en responsiviteit. Het tekort in territoriale representatie van de Europese Unie is een bias ten faveure van de rijkere oudere lidstaten tegenover armere nieuwere lidstaten. De verhouding tussen verschillende territoria in de Europese Unie zou een mediërend effect op de congruentie en responsiviteit kunnen zijn. Al deze concepten zullen in de onderstaande operationalisering nader worden toegelicht.

Figuur 1.1 Causaal Verband

(11)

In eerdere onderzoeken werden de belangen van de bevolking gemeten in stemgedrag en werden de belangen van de vertegenwoordigers gemeten in partijprogramma’s en hun stemgedrag in het parlement (Arnold & Sapir, 2013, Lo, 2013). Zeer belangrijke informatie, maar het zegt weinig over het individu. Dit geldt voor zowel de vertegenwoordiger en vertegenwoordigde. In beiden gevallen zullen de individuen buiten hun eigen belangen kunnen treden bij het stemmen. Parlementariërs zijn gebonden aan partijen en stemmers (als ze überhaupt stemmen bij de Europese verkiezingen) kunnen mogelijk onvoldoende hun belangen koppelen aan een partij of stemmen strategisch (Follesdal & Hix, 2006). Kortom, met het meten van stemgedrag wordt er een andere manier van inhoudelijke representatie gemeten. Persoonlijke preferenties meten aan de hand van survey’s, geven op meer directe wijze aan wat de belangen van een persoon zijn.

Inhoudelijke representatie zal dus gemeten gaan worden aan de hand van politieke preferenties. Preferenties zullen in dit onderzoek gelden als indicator van de belangen van het ondervraagde individu. Er zijn simpele schaalvragen gesteld om zo te beoordelen wat de politieke voorkeuren zijn van de ondervraagde. Eerst wordt er gekeken naar een zelfplaatsing op een links-rechts schaal om te kijken wat voor algemeen beleid er wordt geprefereerd. Vervolgens wordt er gevraagd naar de beleids preferenties omtrent Europese integratie, inkomensnivellering, immigratie en milieu. Er wordt gekozen voor preferenties als indicator van inhoudelijke representatie omdat zij een helder beeld geven van de politieke oriëntatie van een individu. De voorgaande onderzoeken (Hakhverdian, 2010, Gilens & Paige, 2011, Lax & Philips, 2012, Lo, 2013) waarin gebruik is gemaakt van beleids preferenties om vertegenwoordiging te meten, gelden als toonaangevende werken. Deze thesis borduurt op deze onderzoeken voort.

Wat deze artikelen ook onderscheidt van ander onderzoek naar representatie is het longitudinale aspect. In het artikel van Hakhverdian (2010) worden beleids preferenties en beleids uitkomsten in Groot-Brittannië naast elkaar gelegd om te kijken welke inkomensklasse het best vertegenwoordigd wordt. In dit onderzoek is, eveneens als bij Gilens en Paige (2011), het longitudinale aspect interessant. Door de data over de jaren heen met elkaar te vergelijken kunnen er waardevolle uitspraken worden gedaan over de ontwikkeling van representatie en dus responsiviteit.

Het operationaliseren van deze concepten is niet eenvoudig. In de European Social Survey (ESS) staan een aantal die een indicatie moeten geven van de politieke oriëntatie van de ondervraagde. De European Social survey is een enquête die in grote getalen in een groot gedeelte van Europa wordt afgenomen. Van deze politieke vraagstukken zijn er een vijftal gekozen om te worden geanalyseerd. Dit zijn vragen over Europese integratie, een

(12)

zelfplaatsings op een links-rechts schaal, een vraag over het aanscherpen van de regelgeving omtrent immigranten, een vraag over een strengere handhaving van het milieubeleid en de vraag of inkomens moeten nivelleren. De vragen zijn allen gehercodeerd op een vijfpuntsschaal waarbij er ordinaal wordt gekeken naar de gegeven waarde. Deze vraagstukken meten de preferenties van de bevolking. Omdat het onderzoek gaat over het Europese parlement kunnen allen landen worden gemeten die vertegenwoordigd worden door het parlement. In dit onderzoek zullen de respondenten uit de volgende EU-landen worden geanalyseerd: België, Cyprus, Duitsland, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Hongarije, Ierland, Litouwen, Nederland, Portugal, Polen, Oostenrijk, Slovenië, Slowakije, Spanje en Zweden. Deze landen zijn gekozen omdat hiervan ook complete data was uit de andere dataset.

De andere dataset die gehanteerd wordt, is die van de MEP survey. Bijna dezelfde vragen als in de ESS staan ook in de MEP Survey. Het is een algemeen onderzoek naar Europees parlementsleden, waarin vragen worden gesteld omtrent hun politieke oriëntatie. De vragen gaan over het geprefereerde beleid op de eerder genoemde domeinen. Deze survey is in 2000, 2006, 2010 en 2015 afgenomen, de ESS is ook steeds in nabije jaren afgenomen waardoor er vier golven aan congruentie gemeten kan worden. Deze jaartallen zijn gelijkgesteld aan elkaar. Het zijn drie stappen in de tijd tussen 2002 (2000 MEP survey) en 2006, 2006 en 2010, 2010 en 2014 (2015 MEP survey) Hierdoor kan er op longitudinale basis worden gekeken naar de data. Tussen elke jaargang is een verkiezing geweest, waardoor veranderingen hebben plaatsgevonden in het parlement. Dit zou moeten zorgen voor een sterker verband tussen de veranderende publieke opinie en de veranderende preferenties van de Europarlementariërs. Door naar het longitudinale aspect te kijken wordt de responsiviteit geoperationaliseerd, er kan namelijk worden geanalyseerd of de verschuiving van de publieke opinie ook plaatsvindt bij de preferenties van de Europarlementariërs. Er hebben elke jaargang circa 35% van de Europarlementariërs de enquête ingevuld. In 2000 waren dat er 195, in 2006 272, in 2010 227. Veel landen hebben in 2000 niet deelgenomen omdat zij toen nog geen lid waren.

De vragen betreffen klassieke indicatoren voor het duiden van politieke oriëntatie. Deze kwesties zijn gekozen omdat zij, niet per se een compleet, maar wel een verhelderend beeld geven over de politieke oriëntatie van een individu. Ook zijn deze kwesties allen van groot belang binnen de kaders van het Europese beleid. Deze kwesties zijn: Europese integratie, een zelfplaatsings op een links-rechts-schaal, een vraag over het aanscherpen van de regelgeving omtrent immigranten, een vraag over een strengere handhaving van het milieubeleid en de vraag of inkomens moeten nivelleren. De links/rechts-schaal wordt ook

(13)

meegenomen omdat dit vaak wel een duidelijk beeld geeft van de algemene beleidsoriëntatie van het individu. De kwesties zijn, zoals eerder is benoemd, gehercodeerd tot een 1 tot 5 schaal, waarbij 1 geldt als positief tegenover bepaald beleid en 5 is negatief. Belangrijk hierbij is dat een score van 1 betekent bij de volgende issues: meer Europese integratie, linkse politieke oriëntatie, een verkleining van de inkomenskloof, meer migranten, meer regels omtrent milieu.

Van al deze kwesties zal er per jaargang en per land een gemiddelde worden gemeten van zowel de scores van de bevolking als de parlementariërs. Deze gemiddelden kunnen vervolgens met elkaar worden vergeleken om te zien of zij erg van elkaar verschillen. Om te kijken of er sprake is van congruentie zal er een vijftal regressies met een R-kwadraat worden getrokken. Hierbij wordt ook duidelijk of de verhouding tussen de variabelen statistisch significant is. Bij deze regressies wordt er een gemiddelde van alle jaartallen genomen en worden er dummyvariabelen gemaakt van alle landen. Dit is omdat er anders een statistisch probleem ontstaat waarbij de bevolkingen van de landen en de Europarlementariërs van de betreffende landen vergelijkbare scores zullen hebben. We proberen met deze regressie juist een overkoepelend beeld te geven van het effect.

En om te kijken in hoeverre er sprake is van gelijktijdige veranderingen van die gemiddelden en dus of er sprake is van responsiviteit, zal er in eerste instantie worden gekeken naar de verschillen tussen die veranderingen. Deze veranderingen worden geduid aan de hand van een grafiek per issue, hierdoor kan er duidelijk een verschil worden gezien in de ontwikkelingen van, aan de ene kant de bevolking en aan de andere kant de Europarlementariërs. Hierbij wordt er gebruikt gemaakt van een gemiddelde van alle Europarlementariërs, omdat we in dit geval uitgaan van het gegeven dat gehele parlement verantwoordelijk is voor de gehele bevolking van de Europese Unie. Vervolgens zal er met een regressie gekeken worden of deze invloed statistisch relevant is.

Om te kijken of er verschillen zijn tussen verschillende gebieden zal er regressie getrokken worden van een gemiddelde van alle jaartallen met daarbij een dummyvariabele voor rijke landen. Ditzelfde gebeurt met de responsiviteit regressie om ook daar te kijken of het invloed heeft.

Het aantal cases wat wordt onderzocht zijn het aantal landen maal de issues maal de jaargangen, uitkomend op N=400. UIteindelijk zal er in dit onderzoek alleen ruimte zijn om de resultaten per issue en per jaartal te tonen. Per land specifiek zou erg interessant zijn om iets te kunnen zeggen over de verschillen tussen landen, maar dat zou zorgen voor een verwarrende analyse. Daarnaast geldt bij het democratische tekort van de territoriale

(14)

vertegenwoordiging dat er specifieke gebieden en niet zozeer landen bevoordeeld worden in het legislatieve proces.

Analyse

Om te kunnen analyseren of de hypothesen uit het theoretisch kader kunnen worden aangenomen of verworpen moeten de concepten gemeten worden zoals uitgelegd in de data en methoden sectie. Eerst zal er gekeken worden naar de gemiddelden van de scores van de Europese bevolking per issue per jaar en de gemiddelden van de Europarlementariërs per issue per jaar. Met deze tabellen krijgen we een indicatie van de preferenties van de zowel de bevolking als de parlementariërs.

Europese bevolking gemiddelde scores

Issue Europese integratie Links-rechts Schaal Inkomens gat verkleinen Immigranten toelaten Milieu verbeteren 2002 2.32 2.51 2.23 2.39 2.16 2006 2.38 2.55 2.14 2.42 2.12 2010 2.23 2.57 2.08 2.42 2.15 2014 2.09 2.51 2.09 2.49 2.07 Gemiddeld 2.255 2.535 2.135 2.43 2.125

Tabel 1.1 Gemiddelden Europese bevolking Schalen gehercodeerd naar 1 tot 5 schalen

1 = positief tegenover meer beleid, 5 = negatief tegenover meer beleid Bij de links-rechts schaal: 1 = Links, 5 = Rechts

MEP gemiddelde scores

Issue Europese integratie Links-rechts Schaal Inkomens gat verkleinen Immigranten toelaten Milieu verbeteren 2002 3.21 2.29 2.03 1.82 2006 3.22 2.67 2.24 2.97 2.12 2010 3.46 2.73 2.1 3.01 1.92 2014 3.61 2.86 2.04 3.33 2.31 Gemiddeld 3.37 2.64 2.10 3.10 2.04

Tabel 1.2 Gemiddelden Europese Parlementsleden Schalen gehercodeerd naar 1 tot 5 schalen

1 = positief tegenover meer beleid, 5 = negatief tegenover meer beleid Bij de links-rechts schaal: 1 = Links, 5 = Rechts

(15)

In deze tabellen kunnen we globaal zien of er sprake is van congruentie en responsiviteit. Wat opvalt, is dat er vrij grote verschillen zijn voor gemiddelden op een vijfpuntsschaal. Het meest opvallend is de Europese integratie schaal, waar de parlementariërs, geheel onverwacht, veel hoger scoren dan de Europese bevolking. Wat betekent dat zij minder grote voorstanders zijn van Europese integratie. Ook zit er een stijgende trend in deze voorkeur terwijl deze bij de bevolking juist daalt. Ook dat zou betekenen dat er sprake is van zelfs het tegenovergestelde van responsiviteit. Verder wordt er op milieu en de links-rechts schaal vergelijkbare gemiddelden gescoord. Hoewel er omtrent de scores van de issue milieu wel de nodige schommelingen zijn geweest door de jaren heen bij de parlementariërs, waar het bij de Europese bevolking nagenoeg hetzelfde bleef. Ook dit duidt op een lage mate van responsiviteit. De Europese bevolking staat een stuk positiever ten aanzien van het nivelleren van inkomens en immigratie dan de Europarlementariërs. Wel is er bij immigratie sprake van een vergelijkbare stijgende tendens. Wat wel zou duiden op responsiviteit.

Regressies invloed publieke opinie op de preferenties van de MEP's

Issue Europese integratie Links-rechts Schaal Inkomens gat verkleinen Immigratie verminderen Milieu verbeteren R2 0.625858*** 0.521086** 0.692636*** 0.230196 0.450356 Signific antie 0 0.05 0 0.944 0.39 Consta nte 5.02448 2.966697 3.58342 1.125553 1.381177 Beta -0.930749 2.966697 -0.607 0.826485 0.180939 Signific antie 0.16 0.809185785 0.262 0.467 0.790102 N 66 66 66 54 66

Tabel 1.3 Regressies congruentie

Afhankelijke variabelen: MEP preferenties op elke issue

Onafhankelijke variabelen: Europese bevolking preferenties op elke issue Dummy variabelen per land toegevoegd

Significantie: * > 0.1, ** > 0.05, *** > 0,01

Om echt te kunnen kijken of er sprake van congruentie is, moet er een regressie getrokken worden per issue. Deze regressie (tabel 1.4) toont daar de resultaten van. Te zien is dat betreft de congruentie Europese integratie, de links-rechts schaal en het verkleinen

(16)

van de inkomenskloof significante uitkomsten hebben bij de R-kwadraat. Dit wil zeggen dat de preferenties van de Europarlementsleden betreft Europese integratie voor 62% te verklaren is door de de publieke opinie. Hier valt op dat ondanks de ver uit elkaar liggende gemiddelden er toch sprake is van een hoge R-kwadraat, dit is te verklaren door de meegewogen dummyvariabelen. De dummyvariabelen zorgen ervoor dat scores van bevolkingen en Europarlementariërs uit hetzelfde land niet aan elkaar worden gekoppeld. Voor de links-rechts schaal geldt dat 52% van de preferenties van de Europarlementariërs verklaard kan worden door de publieke opinie. Dit geldt voor 69% voor de issue het verkleinen van de inkomenskloof. Deze getallen verklaren een relatief hoge samenhang aan variatie tussen de scores op de twee variabelen. De hellingscoëfficiënt is echter niet significant dus we kunnen niet zeggen of er sprake van een positief of negatief verband is. Voor de andere twee issues is er een niet significante uitkomst, hierdoor kan er gesteld worden dat er weinig sprake is van congruentie.

Als we echt iets over de responsiviteit willen zeggen moeten we kijken naar de verschillen tussen de jaren. Dat zijn drie stappen in de tijd tussen 2002 (2000 MEP survey) en 2006, 2006 en 2010, 2010 en 2014 (2015 MEP survey). De verschillen in gemiddelden zijn per issue per jaargang gemeten met als volgende gemiddelden daaruit:

EU integratie Links/Rechts Inkomen Immigratie Milieu

Bevolking 0.16 0.13 -0.03 0.18 0.13 MEP -0.18 -0.01 -0.03 0.07 -0.04 Verschil 0.34 0.14 0 0.11 0.17

Tabel 1.4 gemiddelde verschillen

Gemiddelden van de veranderingen tussen de jaargangen

De tabel geeft een overzicht van waar er wel en niet sprake is geweest van responsiviteit. Een score van 0 bij de onderste rij betekent dat er over alle jaargangen gemiddeld perfecte responsiviteit is geweest. Als de getallen dezelfde kant op bewegen, dus beiden positief of negatief zijn, is er sprake van responsiviteit. Deze cijfers geven aan dat er in drie gevallen geen sprake is geweest van responsiviteit. Waar bij de Europarlementariërs een negatieve trend is geweest betreft Europese integratie milieu en op de links/rechts-schaal is het bij de Europese bevolking de andere kant op bewogen dit verondersteld dat er op basis van de data kan worden uitgegaan dat er van 2000 tot 2014

(17)

gemiddeld geen responsiviteit is geweest bij deze issues. Het kan nog wel zo zijn dat dit in in de jaargangen daartussen heeft plaatsgevonden. Dat is beter te zien in de volgende vijftal grafieken. De grafieken geven de gemiddelde preferenties weer. Vervolgens worden er een vijf regressies getrokken, hiermee kunnen we zien of de gevallen van responsiviteit ook statistisch significant zijn.

Figuur 2.1 Europese integratie

Figuur 2.2 Links-rechts schaal

(18)

Figuur 2.3 Inkomensgat verkleinen

Figuur 2.4 Immigratie

Figuur 2.5 Milieu

(19)

De grafieken geven weer hoe de preferenties zich hebben ontwikkeld in de vier jaargangen. Te zien is dat er op de issue Europese integratie sprake is van een negatieve ontwikkeling als het gaat responsiviteit. Duidelijk is te zien dat sinds 2006 de preferenties andere kanten op bewegen. Opvallend is dat juist de bevolking meer Europese integratie wil ten aanzien van hoe het in 2002 was en dat juist de Europarlementariërs gestaag minder Europese integratie willen. Hier is dus sprake van een negatief effect. Vanaf 2010 zien we ook een negatief effect bij de links-rechts schaalverdeling; de bevolking wordt linkser en de parlementariërs rechtser. Betreft de inkomensnivellering en het toelaten van meer immigranten lijkt het er op dat er wel responsiviteit is geweest. Niet hele sterke, in het begin is nog een klein negatief effect te zien bij de inkomennievelering issue (figuur 2.3). Tenslotte is er op strengere milieu beleid een zeer interessante ontwikkeling te zien. Want niet alleen is er elke jaargang een negatief effect te zien, het lijkt zelfs zo dat als de bevolking strenger beleid prefereert de parlementariërs de tegenovergestelde richting in begeven. Vervolgens zwakt dat wat af en prefereert de bevolking minder beleid omtrent milieu, waar dan de parlementariërs ineens weer het tegenovergestelde willen. Of deze effecten ook statistisch significant zijn is te zien in de volgende tabel (tabel 1.5).

Regressies responsiviteit Issue Europese integratie Links-rechts Schaal Inkomens gat verkleinen Immigranten toelaten Milieu verbeteren R2 0.082463879** 0.032665788 0.00048 0.033308663 0.098096532** Signific antie 0.045 0.214 0.881 0.301561294 0.028430952 Consta nte 0.001 -0.035399057 -0.028 0.179412118 0.12938403 Beta -0.663442156** 0.170292757 0.017843911 0.182029141 -0.628877272** signific antie 0.045433 0.213955576 0.881250239 0.301561294 0.028430952

Tabel 1.5 Regressies responsiviteit

Afhankelijke variabelen: De veranderingen van de preferenties van de Europarlementariërs per jaargang x elke issue Onafhankelijke variabelen:De veranderingen van de preferenties van de Europese bevolking per jaargang x elke issue Significantie: * > 0.1, ** > 0.05, *** > 0,01

Te zien is, zoals verwacht na het zien van de grafieken, dat er voor de issues ‘Europese integratie’ en ‘milieu’ significante negatieve effecten te zien zijn. Op beiden issues zal het Europese Parlement dus in tegengestelde richting bewegen ten aanzien van de publieke opinie. Voor de andere issues zijn geen significante resultaten gevonden.

(20)

Tenslotte zullen we kijken naar de invloed van territoriale verschillen. Zoals eerder benoemd zal dit gebeuren aan de hand van het toevoegen van een dummy variabele die aangeeft of een land ‘rijk’ of ‘arm’ is. Deze variabele is toegevoegd aan de regressies die zijn gedaan om congruentie te meten en aan de regressies die responsiviteit meten. Verwacht wordt dat deze dummy een mediërend effect heeft op beide concepten.

Congruentie territoriale verschillen

Issue Europese integratie Model 2 EU integratie Links-rechts Schaal Model 2 L-R Inkomens gat verkleinen Model 2 Inkomen Immigrati e verminder en Model 2 Immigrati e Milieu verbeter en Model 2 Milieu R2 0.62585 8*** 0.521086 ** 0.69263 6*** 0.23019 6 0.4503 56 Signifi cantie 0 0.05 0 0.944 0.39 Const ante 5.02448 2.966697 3.58342 1.12555 3 1.3811 77 Beta -0.9307 5 0.7756 29* -0.20475 4 0.467 441 -0.607 0.68270 9* 0.82648 5 -1.9411 37 0.1809 39 -0.23605 7 signifi cantie 0.16 0.0609 11 0.809185 785 0.433 702 0.262 0.08587 1 0.467 0.13657 9 0.7901 02 0.56908 6

Tabel 1.6 Congruentie gecontroleerd voor territoriale verschillen Afhankelijke variabelen: MEP preferenties op elke issue

Onafhankelijke variabelen: Europese bevolking preferenties op elke issue Dummy variabelen per land toegevoegd

Dummy variabele voor rijke landen toegevoegd als Model 2 Significantie: * > 0.1, ** > 0.05, *** > 0,01

Te zien is dat de rijkere landen wel degelijk invloed hebben op de congruentie voor een aantal issues. Er is een significant positief effect op de issue ‘Europese integratie’ in model 2. Wat betekent dat er meer congruentie is met de preferenties van de inwoners van rijkere landen binnen het Europees parlement op deze issue. Ditzelfde geldt voor de issue ‘inkomensgat verkleinen’, ook hier is een significant positief effect ten faveure van rijkere landen.

(21)

Responsiviteit territoriale verschillen Issue Europese integratie Model 2 EU integratie Links-re chts Schaal Model 2 L-R Inkome ns gat verklein en Model 2 Inkome n Immigr atie vermin deren Model 2 Immigra tie Milieu verbet eren Model 2 Milieu R2 0.082792 0.03979 1 0.00887 7 0.0336 49 0.1117 13 Signific antie 0.137013 0.39301 4 0.81458 5 0.5882 93 0.0655 73 Consta nte 0.129688 0.17115 3 -0.0181 68 0.1772 48 0.0991 3 Beta 0.122023 -0.003534 0.18705 9 0.02284 9 0.00668 2 0.02742 4 0.1777 6 0.00518 4 -0.658 796 0.0617 61 signific antie 0.061413 0.898528 0.22936 7 0.56189 8 0.97104 2 0.53553 0.3330 75 0.91750 3 0.0235 61 0.4054 08 Tabel 1.7 Responsiviteit gecontroleerd voor territoriale verschillen

Afhankelijke variabelen: MEP veranderingen preferenties op elke issue

Onafhankelijke variabelen: Europese bevolking veranderingen preferenties op elke issue Dummy variabele voor rijke landen toegevoegd als Model 2

Significantie: * > 0.1, ** > 0.05, *** > 0,01

Als we de dezelfde dummy variabele toevoegen aan de regressies die responsiviteit meten. Zijn er geen significante resultaten te vinden. De resultaten geven aan dat rijkere landen niet een hogere mate aan responsiviteit hebben ten aanzien van de armere landen. Er is dus geen bias naar rijkere landen zoals andere onderzoeken wel vonden bij de Europese Raad en de Europese Commissie.

Resultaten

H1: Er is sprake van lage congruentie tussen preferenties van de bevolking en de Europarlementariërs.

H2: Er is sprake van lage mate van responsiviteit in de relatie tussen de bevolking en de Europarlementariërs.

H3: Er is sprake van een hogere mate aan congruentie en responsiviteit tussen de ‘rijkere’ ‘oudere’ ‘noordelijke’ lidstaten in tegenstelling tot de rest van de lidstaten.

(22)

Als we kijken naar de eerder gemaakte hypothesen kunnen we stellen dat alle drie de hypotheses gedeeltelijk aangenomen en gedeeltelijk verworpen kunnen worden. Er lijkt voor een aantal issues namelijk wel congruentie te zijn afgaande op de R-kwadraat, die een redelijk hoge correlatie aangeeft in de drie gevallen. Maar aangezien de hellingscoëfficiënt niet significant is kan er niet met een volledige zekerheid gezegd worden dat het gaat om een positief of negatief effect. Dat de andere resultaten niet significant waren betekent in ieder geval dat er geen significante congruentie is gevonden. Wat dat betreft kan de hypothese worden aangenomen; er is namelijk geen significant effect.

Over de tweede hypothese kunnen we wat meer zeggen. In een tweetal gevallen zijn er significante data gevonden voor zelfs een negatief verband. Wat betekent dat het Europese Parlement zich op sommige issues in de tegenovergestelde richting van de publieke opinie begeeft met hun eigen preferenties.

De derde hypothese kan voor de helft verworpen worden, want er is geen significante invloed van de preferenties van de bevolking van rijkere landen gevonden. Wel is er bij de congruentie op twee issues een positief significant effect gevonden van rijkere landen. Waardoor je kan stellen dat het voor de issues ‘Europese integratie’ en ‘inkomensnivellering’ uitmaakt of je uit een rijker land komt voor het overeenkomen van preferenties met het Europees Parlement.

Conclusie

Concluderend kan er worden gesteld dat de drieledige onderzoeksvraag van een redelijk waardig antwoord kan worden voorzien. Aan het begin vroegen we ons af In hoeverre is er sprake van een ‘democratisch tekort’ in het Europees Parlement? Deze vraag werd onderverdeeld in een aantal deelvragen: Hebben de Europese Parlementsleden dezelfde politieke preferenties als de Europese bevolking? En veranderen deze preferenties gelijktijdig met de preferenties van de bevolking? En zijn er zichtbare verschillen tussen landen? Eerst werd het debat omtrent het mogelijke democratische tekort van de Europese Unie uiteengezet en toegelicht. Daarna werden de concepten ‘inhoudelijke representatie’, ‘congruentie’ en ‘responsiviteit’ geconceptualiseerd. Inhoudelijke representatie geldt als het overkoepelende concept. Het is van belang bij alle onderdelen van de onderzoeksvraag. inhoudelijke representatie wordt in dit onderzoek gedefinieerd als congruentie tussen de belangen van vertegenwoordiger en vertegenwoordigde. Als deze congruentie over een langer tijdsbestek zich meebewoog met de verandering in deze relatie, is er sprake van responsiviteit. Een ander onderdeel van het veronderstelde democratische tekort was de

(23)

scheve verhouding in territoriale vertegenwoordiging. Dit concept kon wel eens mediëren met de andere concepten.

De resultaten van dit onderzoek moeten dienen als een waardige toevoeging aan het debat omtrent het democratische tekort van de Europese unie. In het debat, wat verdeeld is in twee kampen, wordt gesteld dat er sprake is van een democratisch tekort die representatief van aard is, tegenstanders van deze theorie stellen dat het juist goed gaat met de representatie van de Europese bevolking. Veel onderzoek was er al gedaan naar de andere machten en de formele structuur van de Europese Unie. Weinig was er nog geschreven over het Europees Parlement en het mogelijke gebrek aan representatie.

De gevonden antwoorden op de hoofd en deelvragen zijn niet volledig, er moet nog veel onderzoek gedaan worden naar dit onderwerp. Wel zijn er significante resultaten gevonden dat er in drie van de vijf issues correlatie is, maar dat er van congruentie moeilijk te spreken is. Ook zijn er significante uitkomsten gevonden voor een negatief effect op de issues ‘Europese integratie’ en ‘Milieu’ van de publieke opinie op de preferenties van de Europarlementariërs. Een groot onderdeel van het democratische tekort in Europa is de veronderstelde scheve verhouding tussen verschillende territoria als het gaat om representatie. Hiervoor werd geen bewijs gevonden betreft de responsiviteit. Maar er was wel een zichtbaar en significant effect op de congruentie bij de issues ‘Europese integratie’ en ‘inkomensnivellering’. Wat betekent dat de bevolking uit rijkere landen betreft deze issues meer invloed heeft op de preferenties van de parlementariërs dan de bevolkingen van armere landen.

Afgaande op dit onderzoek kunnen we stellen dat er dus wel degelijk sprake is van een democratisch tekort in de Europese Unie op bepaalde issues. De meest democratische macht van de Europese Unie kent weinig samenhang met de belangen van de bevolking die zij vertegenwoordigd. Het statistische bewijs dat het parlement helemaal niet congruent is of responsief ten aanzien van de publieke opinie is niet gevonden. Maar enig bewijs dat dit wel zo is, ook zeker niet. Betreft de responsiviteit is het slecht gesteld. Of deze trend gaat verbeteren óf aan het verbeteren is, zou een interessant vraagstuk zijn voor een vervolgonderzoek.

Discussie

Het was een lastig onderzoek om te doen omdat er twee datasets met elkaar gecombineerd moesten worden. De beiden datasets hadden andere variabelen die gehercodeerd moesten worden naar een vijfpuntsschaal, zodat de variabelen waardig onderzocht konden worden. Door gebruik te maken van verschillende datasets is er wel het

(24)

nodige aan interne validiteit verloren gegaan. Zo moest er, omdat de vraag plots niet mee gesteld werd in andere jaargangen van de ESS, een Europees vertrouwen vraag worden gebruikt om Europese integratie te meten. Nu is er eerst gekeken of deze variabelen in oudere datasets overeen kwamen, dat neemt echter niet weg dat het niet precies hetgeen is wat je wil meten. Ook de het verschil in respondenten bij beide datasets zorgde voor vragen omtrent de interne validiteit. De ESS heeft over de honderd duizend respondenten, de MEP survey had er telkens rond de 300. Dit zorgt voor veel meer gevarieerde gemiddeldes dan bij de ESS, waar er niet hele grote veranderingen plaatsvonden door de tijd heen. Er moest ook veel gestandaardiseerd worden om tot analyseerbare data te komen. Hierdoor is er bijna uitsluitend met gemiddelden gewerkt en soms zelfs gemiddelden van gemiddelden. Dit stond de regressie uitkomsten enigszins in de weg. Hierdoor waren de resultaten waarschijnlijk veel niet significant. Desalniettemin zijn het best waardevolle data over representatie in het Europese Parlement.

Voor vervolgonderzoek lijkt het mij interessant om zelf de data af te nemen. De twee survey’s waren elke jaargang weer veranderd en zorgde daarom voor maar een beperkt aantal issues. Een verder uitgebreide set aan issues zou het onderzoek een stuk

waardevoller maken, dan kan je echt iets zeggen over de politieke oriëntatie van de

vertegenwoordigde en vertegenwoordiger. Met een eigen survey kan je dezelfde vragen met dezelfde waarden en vergelijkbare aantallen respondenten zelf in de hand houden. Ook interessant is de invloed van inkomen beter meten. Nu is er alleen een onderscheid gemaakt tussen rijke en arme landen. Maar als je ook de data hebt om te kijken welke

inkomensgroepen beter vertegenwoordigd worden, dan kun je veel waardevollere uitspraken doen over misstanden in de Europese Unie.

(25)

Literatuur

Adams, J. and Ezrow, L. (2009) ‘Who Do European Parties Represent? How European Parties Represent the Policy Preferences of Opinion Leaders’, Journal of Politics, 71 (1), 206-23.

Arnold, C., & Sapir, E. (2013). Issue Congruence across Legislative Terms: Examining the Democratic Party Mandate in the European Parliament. West European Politics, 36(6), 1292-1308.

Dahl, R. (1971). Polyarchy: Participation and Opposition. New Haven: Yale University Press.

Føllesdal, A. & Hix, S. (2006). ‘Why There Is a Democratic Deficit in the EU: A Response to Majone and Moravcsik.’ Journal of Common Market 327 Studies 44(3): 533–62.

Giger, N., Rosset, J., and Bernauer, J. (2012) ‘The Poor Political Representation of the Poor in a Comparative Perspective’, ​Representation, ​48(1): 47-61.

Gilens, M., and Page, B. I. (2014). Testing theories of American politics: Elites, interest groups, and average citizens. Perspectives on politics, 12(03), 564-581.

Hakhverdian, A. (2010). ‘Political Representation and Its Mechanisms: A Dynamic Left–Right Approach for the United Kingdom, 1976–2006.’British Journal of Political Science, 40(4): 835–56

Hix, Simon, Abdul Noury, and Gerard Roland. (2006). ‘Dimensions of Politics in the European Parliament.’American Journal of Political Science, 50(2): 494–520.

Lefkofridi, Z., Giger, N., & Kissau, K. (2012). Inequality and representation in Europe. Representation,​48(1), 1-11.

Lo, J. (2013). ‘An Electoral Connection in European Parliament Voting.’ Legislative Studies Quarterly 38(4): 439–60.

(26)

Mansbridge, J. (2003). ‘Rethinking Representation.’American Political Science Review, 97(4): 515–28.

Moravzik, A.(2002) ‘In Defence of the ‘Democratic Deficit’: Reassessing Legitimacy in the European Union.’ Journal of Common Market Studies 40(4): 603–24.

Plechanovova, B. (2011) ‘The EU Council Enlarged: North-South-East or Core Periphery?’ European Union Politics 12(1): 87–106.

Pitkin, H. (1967) ​The concept of representation. University of California: Berkeley.

Rehfeld, A. (2009). Representation Rethought: On Trustees, Delegates, and Gyroscopes in the Study of Political Representation and Democracy. ​The American Political Science Review,​103(2), 214-230. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/27798498

Rosset, J., Giger, N., and Bernauer, J. (2013) ‘More money, fewer problems? Cross-level effects of economic deprivation on political representation’, ​West European Politics 36 (4): 817-835.

Schmitt, H., & Thomassen, J.J.A. (1999). Political representation and legitimacy in the European Union. Oxford [etc.: Oxford University Press.

Wlezien, Christopher, and Stuart N. Soroka. 2007. ‘The Relationship between Public Opinion and Policy.’In The Oxford Handbook of Political Behaviour, eds. Russel J. Dalton and

Hans-Dieter Klingemann. Oxford: Oxford University Press, 799–817.

(27)

Bijlage 1: Appendix

Voor een groot gedeelte heb ik gewerkt met Excel. Dit was noodzakelijk omdat de data van de MEP survey daarin opgeleverd werd. Uit de dataset zijn de volgende variabelen gehaald:

q3_1_1 Links-rechts schaal q3_4_1 Europese integratie q3_5_1 Inkomensnivellering q3_5_7 Immigratie

q4_1_6 Milieu

Van deze variabelen zijn nieuwe variabelen gemaakt met als scores de gemiddelden per land per jaargang. Deze vijf variabelen zijn vervolgens naast de vijf vergelijkbare variabelen uit de ESS dataset gezet, om ze zo met elkaar te kunnen vergelijken. Hierna heb ik de data naar SPSS geexporteerd en de rest staat in mijn syntax.

(28)

Bijlage 2: Syntax

* Encoding: UTF-8.

DATASET DECLARE SYNTAXDINGEN2. AGGREGATE /OUTFILE='SYNTAXDINGEN2' /BREAK=Country Year /Eu_integration_mean=MEAN(Eu_integration) /Left_right_mean=MEAN(Left_right) /Income_gap_mean=MEAN(Income_gap) /Immigration_mean=MEAN(Immigration) /Enviroment_mean=MEAN(Enviroment).

DATASET ACTIVATE SYNTAXDINGEN2.

COMPUTE Enviroment_recode=(10 - Enviroment_mean) / 2. EXECUTE.

COMPUTE Immigration_recode=(10 - immigration_mean) / 2. EXECUTE.

COMPUTE Left_Right_recode=Left_right_mean / 2. EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

SPSSINC CREATE DUMMIES VARIABLE=Country ROOTNAME1=CountryDummy

/OPTIONS ORDER=A USEVALUELABELS=YES USEML=YES OMITFIRST=NO MACRONAME1="CountryDummy".

SPSSINC CREATE DUMMIES VARIABLE=Year ROOTNAME1=YearDummy

/OPTIONS ORDER=A USEVALUELABELS=YES USEML=YES OMITFIRST=NO MACRONAME1="YearDummy".

DATASET ACTIVATE DataSet1. SORT CASES BY Country. SPLIT FILE LAYERED BY Country.

CREATE /EU_int_1=DIFF(EU_integration_recode_Land 1)/Left_r_1=DIFF(Left_right_recode_land 1)/Income_1=DIFF(Income_gap_mean_1_land 1)/ESS_IM_1=DIFF(ESS_IMMIGRATIE 1)/Enviro_1=DIFF(Enviroment_mean_1_land 1)/EU_int_1=DIFF(EU_integration_recode_MEP 1)/Left_r_1=DIFF(Left_right_recode_MEP 1)/Income_1=DIFF(Income_gap_mean_1_MEP 1)/Immigr_1=DIFF(Immigration_mean_1_MEP 1)/Enviro_1=DIFF(Enviroment_mean_1_MEP 1). REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE

(29)

/CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN

/DEPENDENT EU_integration_recode_MEP

/METHOD=ENTER EU_integration_recode_Land CountryDummy_1 CountryDummy_2 CountryDummy_3 CountryDummy_4 CountryDummy_5 CountryDummy_6 CountryDummy_7 CountryDummy_8 CountryDummy_9 CountryDummy_10 CountryDummy_11 CountryDummy_12 CountryDummy_13 CountryDummy_14 CountryDummy_15 CountryDummy_16 CountryDummy_17 CountryDummy_18 CountryDummy_19 CountryDummy_20.

REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Left_right_recode_MEP

/METHOD=ENTER Left_right_recode_land CountryDummy_1 CountryDummy_2 CountryDummy_3 CountryDummy_4 CountryDummy_5 CountryDummy_6 CountryDummy_7 CountryDummy_8 CountryDummy_9 CountryDummy_10 CountryDummy_11 CountryDummy_12 CountryDummy_13 CountryDummy_14 CountryDummy_15 CountryDummy_16 CountryDummy_17 CountryDummy_18 CountryDummy_19 CountryDummy_20.

REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Income_gap_mean_1_MEP

/METHOD=ENTER Income_gap_mean_1_land CountryDummy_1 CountryDummy_2 CountryDummy_3 CountryDummy_4 CountryDummy_5 CountryDummy_6 CountryDummy_7 CountryDummy_8 CountryDummy_9 CountryDummy_10 CountryDummy_11 CountryDummy_12 CountryDummy_13 CountryDummy_14 CountryDummy_15 CountryDummy_16 CountryDummy_17 CountryDummy_18 CountryDummy_19 CountryDummy_20.

REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Immigration_mean_1_MEP

/METHOD=ENTER ESS_IMMIGRATIE CountryDummy_1 CountryDummy_2 CountryDummy_3 CountryDummy_4 CountryDummy_5 CountryDummy_6 CountryDummy_7 CountryDummy_8 CountryDummy_9 CountryDummy_10 CountryDummy_11 CountryDummy_12 CountryDummy_13 CountryDummy_14 CountryDummy_15 CountryDummy_16 CountryDummy_17 CountryDummy_18 CountryDummy_19 CountryDummy_20.

REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Enviroment_mean_1_MEP

/METHOD=ENTER Enviroment_mean_1_land CountryDummy_1 CountryDummy_2 CountryDummy_3 CountryDummy_4 CountryDummy_5 CountryDummy_6 CountryDummy_7 CountryDummy_8 CountryDummy_9 CountryDummy_10

(30)

CountryDummy_11 CountryDummy_12 CountryDummy_13 CountryDummy_14 CountryDummy_15 CountryDummy_16 CountryDummy_17 CountryDummy_18 CountryDummy_19 CountryDummy_20.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

DESCRIPTIVES VARIABLES=EU_integration_recode_Land Left_right_recode_land Income_gap_mean_1_land ESS_IMMIGRATIE Enviroment_mean_1_land

/STATISTICS=MEAN.

DESCRIPTIVES VARIABLES=EU_integration_recode_MEP Left_right_recode_MEP Income_gap_mean_1_MEP Immigration_mean_1_MEP Enviroment_mean_1_MEP /STATISTICS=MEAN. AGGREGATE /OUTFILE=* MODE=ADDVARIABLES /BREAK=Year /EU_integration_recode_Land_mean=MEAN(EU_integration_recode_Land) /Left_right_recode_land_mean=MEAN(Left_right_recode_land) /Income_gap_mean_1_land_mean=MEAN(Income_gap_mean_1_land) /ESS_IMMIGRATIE_mean=MEAN(ESS_IMMIGRATIE) /Enviroment_mean_1_land_mean=MEAN(Enviroment_mean_1_land). COMPUTE Rijke_Landen=country1 + country3.

EXECUTE.

COMPUTE Arme_Landen=country2 + country4. EXECUTE.

* Chart Builder. GGRAPH

/GRAPHDATASET NAME="graphdataset" VARIABLES=Year MEAN(Left_right_recode_land) MEAN(Left_right_recode_MEP_mean) MISSING=LISTWISE REPORTMISSING=NO TRANSFORM=VARSTOCASES(SUMMARY="#SUMMARY" INDEX="#INDEX") /GRAPHSPEC SOURCE=INLINE.

BEGIN GPL

SOURCE: s=userSource(id("graphdataset"))

DATA: Year=col(source(s), name("Year"), unit.category()) DATA: SUMMARY=col(source(s), name("#SUMMARY")) DATA: INDEX=col(source(s), name("#INDEX"), unit.category()) GUIDE: axis(dim(1), label("Year"))

GUIDE: axis(dim(2), label("Mean"))

GUIDE: legend(aesthetic(aesthetic.color.interior), label("")) SCALE: linear(dim(2), include(0))

SCALE: cat(aesthetic(aesthetic.color.interior), include("0", "1"))

ELEMENT: line(position(Year*SUMMARY), color.interior(INDEX), missing.wings()) END GPL.

* Chart Builder.

(31)

GGRAPH

/GRAPHDATASET NAME="graphdataset" VARIABLES=Year MEAN(EU_integration_recode_Land) MEAN(EU_integration_recode_MEP_mean) MISSING=LISTWISE REPORTMISSING=NO TRANSFORM=VARSTOCASES(SUMMARY="#SUMMARY" INDEX="#INDEX")

/GRAPHSPEC SOURCE=INLINE. BEGIN GPL

SOURCE: s=userSource(id("graphdataset"))

DATA: Year=col(source(s), name("Year"), unit.category()) DATA: SUMMARY=col(source(s), name("#SUMMARY")) DATA: INDEX=col(source(s), name("#INDEX"), unit.category()) GUIDE: axis(dim(1), label("Year"))

GUIDE: axis(dim(2), label("Mean"))

GUIDE: legend(aesthetic(aesthetic.color.interior), label("")) SCALE: linear(dim(2), include(0))

SCALE: cat(aesthetic(aesthetic.color.interior), include("0", "1"))

ELEMENT: line(position(Year*SUMMARY), color.interior(INDEX), missing.wings()) END GPL.

* Chart Builder. GGRAPH

/GRAPHDATASET NAME="graphdataset" VARIABLES=Year MEAN(Income_gap_mean_1_land) MEAN(Income_gap_mean_1_MEP_mean) MISSING=LISTWISE REPORTMISSING=NO TRANSFORM=VARSTOCASES(SUMMARY="#SUMMARY" INDEX="#INDEX") /GRAPHSPEC SOURCE=INLINE.

BEGIN GPL

SOURCE: s=userSource(id("graphdataset"))

DATA: Year=col(source(s), name("Year"), unit.category()) DATA: SUMMARY=col(source(s), name("#SUMMARY")) DATA: INDEX=col(source(s), name("#INDEX"), unit.category()) GUIDE: axis(dim(1), label("Year"))

GUIDE: axis(dim(2), label("Mean"))

GUIDE: legend(aesthetic(aesthetic.color.interior), label("")) SCALE: linear(dim(2), include(0))

SCALE: cat(aesthetic(aesthetic.color.interior), include("0", "1"))

ELEMENT: line(position(Year*SUMMARY), color.interior(INDEX), missing.wings()) END GPL.

* Chart Builder. GGRAPH

/GRAPHDATASET NAME="graphdataset" VARIABLES=Year MEAN(ESS_IMMIGRATIE) MEAN(Immigration_mean_1_MEP_mean) MISSING=LISTWISE REPORTMISSING=NO TRANSFORM=VARSTOCASES(SUMMARY="#SUMMARY" INDEX="#INDEX") /GRAPHSPEC SOURCE=INLINE.

BEGIN GPL

SOURCE: s=userSource(id("graphdataset"))

DATA: Year=col(source(s), name("Year"), unit.category()) DATA: SUMMARY=col(source(s), name("#SUMMARY")) DATA: INDEX=col(source(s), name("#INDEX"), unit.category())

(32)

GUIDE: axis(dim(1), label("Year")) GUIDE: axis(dim(2), label("Mean"))

GUIDE: legend(aesthetic(aesthetic.color.interior), label("")) SCALE: linear(dim(2), include(0))

SCALE: cat(aesthetic(aesthetic.color.interior), include("0", "1"))

ELEMENT: line(position(Year*SUMMARY), color.interior(INDEX), missing.wings()) END GPL.

* Chart Builder. GGRAPH

/GRAPHDATASET NAME="graphdataset" VARIABLES=Year MEAN(Enviroment_mean_1_land) MEAN(Enviroment_mean_1_MEP_mean) MISSING=LISTWISE REPORTMISSING=NO TRANSFORM=VARSTOCASES(SUMMARY="#SUMMARY" INDEX="#INDEX") /GRAPHSPEC SOURCE=INLINE.

BEGIN GPL

SOURCE: s=userSource(id("graphdataset"))

DATA: Year=col(source(s), name("Year"), unit.category()) DATA: SUMMARY=col(source(s), name("#SUMMARY")) DATA: INDEX=col(source(s), name("#INDEX"), unit.category()) GUIDE: axis(dim(1), label("Year"))

GUIDE: axis(dim(2), label("Mean"))

GUIDE: legend(aesthetic(aesthetic.color.interior), label("")) SCALE: linear(dim(2), include(0))

SCALE: cat(aesthetic(aesthetic.color.interior), include("0", "1"))

ELEMENT: line(position(Year*SUMMARY), color.interior(INDEX), missing.wings()) END GPL.

GET

FILE='C:\Users\10589252\Downloads\EindsetNummer2.sav'. DATASET NAME DataSet1 WINDOW=FRONT.

SORT CASES BY Country. SPLIT FILE LAYERED BY Country. CREATE /EU_int_1=DIFF(EU_integration_recode_Land 1). CREATE /EU_int_1=DIFF(EU_integration_recode_MEP_mean 1)/Left_r_1=DIFF(Left_right_recode_MEP_mean 1)/Income_1=DIFF(Income_gap_mean_1_MEP_mean 1)/Immigr_1=DIFF(Immigration_mean_1_MEP_mean 1)/Enviro_1=DIFF(Enviroment_mean_1_MEP_mean 1).

SPLIT FILE OFF.

DATASET ACTIVATE DataSet1. SORT CASES BY Country. SPLIT FILE LAYERED BY Country. SPLIT FILE OFF.

REGRESSION /MISSING LISTWISE

(33)

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT EU_int_1MEPDIFF /METHOD=ENTER EU_int_1. REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT Left_r_1MEPDIFF /METHOD=ENTER Left_r_1. REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT Income_1MEPDIFF /METHOD=ENTER Income_1. REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT Immigr_1MEPDIFF /METHOD=ENTER ESS_IM_1. REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT Enviro_1MEPDIFF /METHOD=ENTER Enviro_1. REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT EU_int_1MEPDIFF

/METHOD=ENTER EU_int_1 Rijke_Landen.

REGRESSION /MISSING LISTWISE

(34)

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Left_r_1MEPDIFF

/METHOD=ENTER Left_r_1 Rijke_Landen. REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Income_1MEPDIFF

/METHOD=ENTER Income_1 Rijke_Landen.

REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Immigr_1MEPDIFF

/METHOD=ENTER ESS_IM_1 Rijke_Landen.

REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Enviro_1MEPDIFF

/METHOD=ENTER Enviro_1 Rijke_Landen. REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT EU_integration_recode_MEP

/METHOD=ENTER EU_integration_recode_Land CountryDummy_1 CountryDummy_2 CountryDummy_3 CountryDummy_4 CountryDummy_5 CountryDummy_6 CountryDummy_7 CountryDummy_8 CountryDummy_9 CountryDummy_10 CountryDummy_11 CountryDummy_12 CountryDummy_13 CountryDummy_14 CountryDummy_15 CountryDummy_16 CountryDummy_17 CountryDummy_18 CountryDummy_19 CountryDummy_20 Rijke_Landen. REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA CHANGE /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Left_right_recode_MEP

/METHOD=ENTER Left_right_recode_land CountryDummy_1 CountryDummy_2 CountryDummy_3 CountryDummy_4 CountryDummy_5 CountryDummy_6 CountryDummy_7 CountryDummy_8 CountryDummy_9 CountryDummy_10 CountryDummy_11 CountryDummy_12 CountryDummy_13 CountryDummy_14 CountryDummy_15 CountryDummy_16 CountryDummy_17 CountryDummy_18 CountryDummy_19 CountryDummy_20 Rijke_Landen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om te kunnen beoordelen of het noodzakelijk is van een steekproef gebruik te maken en, indien dit het geval is, deze te kunnen samenstellen, verzoekt de Commissie

(12) Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de lidstaten om de geaggregeerde niveaus van de elektromagnetische velden te bepalen die resulteren uit de

(23) Daar de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de bestrijding van de drie voornaamste over- draagbare ziekten in het kader van de armoedebestrij- ding, met name in

2105.00-113 (roomijs met toegevoegde suiker, maar met minder dan 50% sucrose, en waarbij suiker niet het belangrijkste bestanddeel is volgens gewicht) importeerde Japan 620 ton uit

e) inachtneming van de internationale normen.. De lidstaten zorgen ervoor dat digitaledienstverleners maatregelen nemen om de gevolgen van incidenten die de

houdende opdracht aan de centrale administrateur van het EU-transactielogboek om in het EU- transactielogboek de wijzigingen aan te brengen in de

Europese Raad (niet te verwarren met de Raad van Europa en de Raad van de Europese Unie) De zetel is in Brussel, België.. Het bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van

In deze jaren werd voor de EU als geheel een positieve invloed van de interne markt op het dienstenverkeer gevonden van ongeveer 5 procent van het totaal?. Voor Nederland lag dit