• No results found

Opvoeding : niet alleen gedrag, maar ook gedachten en gevoelens : fluctueren dagelijkse emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders en beïnvloeden deze elkaar onderling?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Opvoeding : niet alleen gedrag, maar ook gedachten en gevoelens : fluctueren dagelijkse emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders en beïnvloeden deze elkaar onderling?"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Opvoeding: niet alleen gedrag, maar ook gedachten en gevoelens

Fluctueren dagelijkse emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders en

beïnvloeden deze elkaar onderling?

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

Naam student: T. Veenstra Studentnummer: 11814373 Begeleidster: Dr. J. Weeland Tweede beoordelaar: Marc Noom Amsterdam, september 2018

(2)

Abstract

Many parents experience problems in raising their child, which is worrisome since parenting behavior is an important indicator for the development of the child. Little is known about the influence of parents’ emotions and cognitions on their parenting behavior and about the stability of these constructs measured on a daily level. In current research, a Two-Way Mixed Intraclass Correlation Coefficient is used to investigated to what extent emotions, cognitions and parenting behavior fluctuate over time, and a Mixed Multilevel Analyses examines the influence of these constructs. Twenty-two parents with questions about

parenting (N = 22; Mage parents = 37.36 year; 90.91% mother; Mage child= 6.14 year) completed a

daily diary on their own emotions, cognitions and parenting behavior for ten days. Emotions, cognitions and parenting behavior were stable over time. Our results also show that emotions and cognitions were not a predictor of positive parenting behavior in general. However, parents who increased in positive emotions from their personal average, did show an increase in positive and a decrease in negative parenting behavior. Also, it turns out that when parents hold their child responsible for misconduct more than on average, they predict the use of more negative parenting behavior. Altogether, this research shows that interventions are needed to break through negative stable patterns of emotions, cognitions and parenting behavior. Furthermore, interventions should focus on reducing the fact that parents hold their child responsible for misconduct and on stimulating positive emotions with the aim of reducing negative and increasing positive parenting behavior.

(3)

Fluctueren dagelijkse emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders en beïnvloeden deze elkaar onderling?

‘Mijn partner en ik hebben andere ideeën over opvoeden, hoe gaan wij hier mee om?’, ‘Waarom is mijn kind zo driftig?’, ‘Hoe komt het dat mijn kind niet luistert?’. Veel ouders maken zich zorgen over het opvoeden, het gedrag of de ontwikkeling van hun kind (Oudhof et al., 2013; Van Mourik, Crone, Pels, & Reis, 2016). De zorgen die ouders ervaren kunnen variëren van alledaagse opvoedingsvragen over enkelvoudige en praktische problemen tot langdurige en complexe ontwikkelings- of opvoedingsproblemen. In 2011 maakte ruim een kwart (26.3 procent) van de ouders van nul tot achttienjarige kinderen zich zorgen. Ongeveer 17 procent van de ouders voelde zich incompetent als opvoeder en 12 procent was ontevreden over de relatie met zijn of haar kind (Nederlands Jeugdinstituut, 2014).

Het is verontrustend dat zoveel ouders problemen ervaren in de opvoeding, aangezien opvoedgedrag zowel in positieve als negatieve vorm een belangrijke voorspeller is voor het gedrag en de ontwikkeling van het kind (Danzig, Dyson, Olino, Laptook, & Klein, 2015; Lunkenheimer, Ram, Skowron, & Yin, 2017). Bij ouders die positief opvoedgedrag hanteren is sprake van warmte, positief ouderschap, betrokkenheid en een goede monitoring. Hierbij wordt het kind beloond als hij of zij iets goed doet en zijn ouders op de hoogte van waar hun kind is. Een gebrek aan monitoring, het gebruik van inconsistente discipline, vijandigheid en lichamelijke straffen vallen onder negatief opvoedgedrag (Dadds, Maujean, & Fraser, 2003; Lunkenheimer et al., 2017). Wanneer ouders veel negatief opvoedgedrag en een gebrek aan positief opvoedgedrag hanteren, kan dit leiden tot zowel internaliserende gedragsproblemen (Fanti & Henrich, 2010; Laskey & Cartwright‐Hatton, 2009; Prinzie, 2004; Wicks-Nelson & Israel, 2006), waaronder een negatief zelfbeeld, eetproblemen en depressieve gevoelens (Van der Ploeg & Ferwerda, 1998), als externaliserende gedragsproblemen (Gershoff et al., 2010; Gryczkowski, Jordan, & Mercer, 2009) in de vorm van driftbuien, woedeaanvallen, agressief

(4)

gedrag, pesten, spijbelen of delinquent gedrag (Fanti & Henrich, 2010.; Van der Ploeg & Ferwerda, 1998; Wicks-Nelson & Israel, 2006).

Het opvoedgedrag dat ouders laten zien staat niet op zichzelf. Cognities, emoties en gedragingen beïnvloeden elkaar namelijk wederzijds (De Lange & Albrecht, 2006;

Morrissey-Kane & Prinz, 1999; Wilson & Branch, 2017). Emoties zijn te omschrijven als lichamelijke reacties op prikkels uit de omgeving die mensen herkennen en waar mensen betekenis aan geven. Deze lichamelijke reacties kunnen zich uiten in de vorm van een versnelde hartslag, spieren die spannen of ontspannen en hormonen die in meerdere of mindere mate worden geproduceerd (De Bruin, 2003). Cognities hebben betrekking op alle mentale processen in de hersenen, waaronder gedachten (Wilson & Branch, 2017). De meeste gedachten komen onbewust opzetten na een confrontatie met een bepaalde situatie (Nauth & Teeuwen, 2005). Gedragingen omvatten het daadwerkelijk handelen van een persoon (Van der Burgt & Verhulst, 2003). Onder een veelheid onderzoekers heerst tegenwoordig de opvatting dat emoties, cognities en gedragingen met elkaar interacteren, waarbij geldt dat wanneer iemand negatieve gedachten aan een bepaalde gebeurtenis toekent, diegene zich ook negatief zal voelen en zal handelen op een manier die dat negatieve gevoel in stand houdt (Lazarus, 1991; Nauth & Teeuwen, 2005; Smollan, 2006; Wilson & Branch, 2017).

Bijvoorbeeld: wanneer een kind niet luistert kan de ouder denken dat het kind dit opzettelijk doet om hem of haar te stangen, wat ertoe leidt dat de ouder zich boos voelt en sneller negatief opvoedgedrag vertoont. Daarnaast wordt verondersteld dat ouders die zich reeds negatief voelen, sneller negatieve cognities genereren, hetgeen vervolgens leidt tot negatief opvoedgedrag (Lazarus, 1991; Nauth & Teeuwen, 2005; Smollan, 2006; Russell, 2003). Echter, bij dit standpunt moet rekening worden gehouden met het gegeven dat de manier waarop emoties en cognities het gedrag beïnvloeden varieert van persoon tot persoon en afhankelijk is van hetgeen men wil bereiken en eerdere ervaringen (Barrett, 2006; Russell,

(5)

2003). Indien een ouder bijvoorbeeld heeft ervaren dat agressief gedrag, dat is ontstaan uit boze emoties en negatieve cognities, geen goede uitwerking heeft op het gedrag van het kind, dan kan het zijn dat die ouder daar in het vervolg rekening mee houdt en ondanks zijn

negatieve emoties en cognities toch positief handelt (Van Doorn, Zeelenberg, & Breugelmans, 2014; Van Kleef & Côté, 2007).

De opvatting dat er een interactie bestaat tussen emoties, cognities en gedragingen kan op meerdere manieren worden onderbouwd. Allereerst blijkt er een bewijs voor deze

interactie uit de werkzaamheid van cognitieve gedragstherapie. De cognitieve theorie van Beck die ten grondslag ligt aan de cognitieve gedragstherapie gaat ervan uit dat de manier waarop iemand denkt, bepaalt hoe diegene zich voelt en handelt en dat die emoties en

gedragingen via het beïnvloeden van de cognities kunnen worden veranderd (Beck & Dozois, 2011). Wanneer een ouder bijvoorbeeld anders tegen een situatie aan leert kijken, ofwel andere cognities aanneemt, zullen de emoties en het gedrag van die ouder ook veranderen (Beck & Dozois, 2011; Ten Broeke, Van der Heiden, Meijer, & Hamelink, 2008; De Lange et al., 2015). Deze theorie blijkt effectief voor kinderen, jeugdigen en volwassenen met diverse problematiek (Elling, 2008; Rathod & Kingdon, 2009; Van Steensel et al., 2015), hetgeen veronderstelt dat emoties, cognities en gedragingen daadwerkelijk met elkaar interacteren.

Daarnaast wordt de interactie van emoties, cognities en gedragingen bevestigd door onderzoek in de vorm van experimenten. In een experiment tonen Tamir en Ford (2012) aan dat wanneer mensen denken dat boosheid nuttig is bij onderhandelingen, mensen

daadwerkelijk betere onderhandelresultaten laten zien wanneer ze boos zijn. Een tweede onderzoek van Tamir en Bigman (2018) naar de rol van emoties, cognities en gedrag laat zien dat wanneer mensen denken dat een emotie bepaald gedrag oplevert, die gedachten bijdragen aan de waarschijnlijkheid van dergelijke uitkomsten. In het experiment zijn opgewonden participanten creatiever dan rustige participanten wanneer er gedacht wordt dat opwinding de

(6)

creativiteit bevordert. Rustige participanten laten daarbij creatiever gedrag zien wanneer er gedacht wordt dat kalmte de creativiteit bevordert (Tamir & Bigman, 2018). Een derde onderzoek toont aan dat het effect van gedachten op een gebeurtenis gemedieerd wordt door emoties. In dit onderzoek ervoeren verdrietige participanten meer verantwoordelijkheid voor een ambigue gebeurtenis dan boze participanten, die voornamelijk andere mensen

verantwoordelijk achtten voor de gebeurtenis (Keltner, Ellsworth, & Edwards, 1993). Uit deze experimenten blijkt eveneens dat emoties en cognities een invloed uitoefenen op het gedrag van mensen.

Ten slotte kan de onderlinge invloed van emoties, cognities en gedragingen vanuit de hersenen worden aangetoond. De hersenen bestaan onder andere uit een limbisch systeem en de neocortex. Het limbisch systeem ofwel het emotionele brein is betrokken bij emoties en de neocortex, ook wel het cognitieve brein genoemd, regelt het bewustzijn en stimuleert

gedachten (Servan-Schreiber, 2017). De twee delen zijn met elkaar verbonden en werken nauw samen om als een geïntegreerd geheel te kunnen functioneren (Van Strien, 2015). Informatie vanuit de buitenwereld wordt dan ook door zowel het emotionele als het cognitieve brein ontvangen en gezamenlijk verwerkt tot één geheel dat zich uit in gedrag (Perquin, 2001; Servan-Schreiber, 2017). Bijvoorbeeld: wanneer een kind een beledigende opmerking maakt richting een ouder roept dit bepaalde emoties en gedachten op bij die ouder. Een boos gevoel in combinatie met de gedachte dat het kind dit opzettelijk doet kan

vervolgens leiden tot lichamelijke spanning en resulteren in geschreeuw tegen het kind. Hieruit blijkt dat de twee hersenhelften samenwerken en emoties en cognities geïntegreerd worden tot bepaald gedrag.

Uit bovenstaande kan worden geconstateerd dat het gedrag van ouders gevormd wordt door de emoties en cognities die zij ervaren. Dit gedrag van ouders heeft vervolgens invloed op het gedrag en de ontwikkeling van het kind (Belsky, 1984; Laskey & Cartwright‐Hatton,

(7)

2009; Oudhof et al., 2013). Voor kinderen is het van belang dat zij opgroeien in een positieve en stabiele omgeving. Het is belangrijk dat de omgeving waarin en de ouders waarmee het kind opgroeit stabiel zijn en niet onvoorzien veranderen. Een instabiliteit in emoties, cognities en opvoedgedragingen bij ouders kan leiden tot verwarring in de relatie tussen ouder en kind (Haeyen, 2017) en heeft daardoor gevolgen voor de ontwikkeling van het kind. Allereerst is een ouder van wie de emoties, cognities en opvoedgedragingen voortdurend onvoorzien veranderen niet volledig beschikbaar voor het kind en wordt de ouder gezien als

onberekenbaar (Van der Steege & Zoon, 2017). Dit kan tot gevolg hebben dat het kind geen vertrouwen ontwikkelt in de desbetreffende ouder en dat hierdoor geen veilige hechting optreedt (Van der Steege & Zoon, 2017). Verder is bekend dat wanneer ouders vele

wisselende emoties ervaren en niet in staat zijn hun emoties te beheersen, zij eerder geneigd zijn om reactief te reageren. Deze snelle en ondoordachte reacties hebben veelal een negatieve uitwerking, zoals een fysieke of psychologische straf of het tot uitdrukking brengen van irritatie (Crandall, Deater-Deckard, & Riley, 2015; Rueger, Katz, Risser, & Lovejoy, 2011).

Tot op heden is er weinig bekend over hoe stabiel de emoties van ouders gemeten op dagelijks niveau zijn en ontbreekt onderzoek naar de stabiliteit van cognities van ouders en opvoedgedragingen volkomen. Het enige dat tot dusver reeds bekend is, is dat emoties vanaf de adolescentie minder fluctueren en dus stabieler zijn dan bij jongere kinderen (Eid & Diener, 1999; Larson, Moneta, Richards, & Wilson, 2003). Gezien de gevolgen van instabiliteit van emoties, cognities en gedrag van ouders voor de ontwikkeling van het kind is het belangrijk om zicht te krijgen op in hoeverre de emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders fluctueren of stabiel zijn over tijd (Eid & Diener, 1999; Moskowits & Zuroff, 2004).

Ook is tot nog toe niet bekend wat de invloed van emoties en cognities op

(8)

longitudinale onderzoeken waarbij de invloed van emoties en cognities op gedrag over een langer tijdsbestek wordt gemeten. Daarnaast zijn de reeds bestaande onderzoeken veelal niet toegespitst op de opvoedingscontext ofwel het opvoedgedrag van ouders. Wederom is het gezien de grote impact van opvoedgedrag op de ontwikkeling van het kind, waarbij negatief opvoedgedrag verregaande negatieve gevolgen voor die ontwikkeling kan hebben (Gershoff et al., 2010; Gryczkowski, Jordan, & Mercer, 2009; Laskey & Cartwright‐Hatton, 2009; Prinzie, 2004; Van der Ploeg & Ferwerda, 1998), belangrijk om meer kennis te vergaren over de invloed van emoties en cognities op het opvoedgedrag van ouders gemeten op dagelijks niveau.

Bovendien is het voor de hulpverlening zinvol om in het bezit te zijn van kennis over de invloed van emoties en cognities op het opvoedgedrag en over de stabiliteit van deze constructen. Het is voor hulpverleners belangrijk om te weten of emoties, cognities en opvoedgedragingen over het algemeen fluctueren en daardoor het gedrag van het kind negatief kunnen beïnvloeden. Daarbij is het belangrijk om te weten hoe zowel negatief als positief opvoedgedrag van ouders tot stand komt. Met behulp van deze kennis kunnen er effectieve interventies ontwikkeld worden die bij problematiek omtrent het kind niet alleen inzetten op het veranderen van het gedrag van het kind maar ook de emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders stabiliseren (Gloster et al., 2016) en in kunnen spelen op de factoren die negatief opvoedgedrag verminderen en positief opvoedgedrag versterken.

In dit onderzoek stond de volgende vraag centraal: ‘Fluctueren dagelijkse emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders en in hoeverre beïnvloeden deze elkaar onderling?’. Verwacht werd dat zowel emoties als cognities en opvoedgedragingen stabiel zijn over tijd. Dit houdt in dat ouders elke dag vrijwel dezelfde emoties en cognities ervaren en vrijwel hetzelfde opvoedgedragingen hanteren. Daarbij werd verwacht dat emoties en cognities het opvoedgedrag van ouders wel degelijk beïnvloeden op dagelijks niveau.

(9)

Wanneer ouders vooral negatieve cognities hebben, zal dit ertoe leiden dat zij zich negatief voelen en negatief opvoedgedrag laten zien. Indien ouders juist meer positieve cognities ervaren, zal dit ertoe leiden dat zij zich positief voelen en laten zij uiteindelijk positief opvoedgedrag zien. Verder werd verwacht dat ouders die positieve emoties laten zien, meer positieve cognities zullen ervaren en uiteindelijk positief opvoedgedrag hanteren. Net zoals dat wanneer ouders negatieve emoties laten zien, dit leidt tot negatieve cognities waardoor zij dan ook negatief opvoedgedrag laten zien.

Methode Participanten

De steekproef bestond uit 22 ouders (90.91% moeder) tussen de 29 en 48 jaar (M = 37.36; SD = 5.18) van kinderen tussen de vier en acht jaar (M = 6.14; SD = 1.49; 45.45 % meisjes). Het merendeel van de deelnemers was onderdeel van een tweeoudergezin (72.73%), was hoogopgeleid (zie Tabel 1) en van Nederlandse afkomst (zie Tabel 2). Hetgeen de ouders kenmerkt was dat zij allen vragen hadden over de opvoeding of hulp hebben gezocht voor dwars en opstandig gedrag van hun kind(eren).

Tabel 1 Opleidingsniveau ouders Tabel 2 Afkomst ouders Percentage ouders MBO (MTS/MEAO) 13.64 HBO/WO (HTS/HEAO) 72.72 Post WO 13.64 Percentage ouders Nederland 95.45

(10)

Instrumenten

Voor het onderzoek is via het softwareprogramma Qualtrics online een gestructureerde vragenlijst gegenereerd die bestond uit tien items over emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders. De vragenlijst diende dagelijks door de ouders zelf ingevuld te worden over de desbetreffende dag.

Emoties. De items die de emoties van ouders hebben gemeten, zijn gebaseerd op de Positive Affect and Negative Affect Schedule (PANAS) schaal. De PANAS is een zelfbeoordelingslijst voor het meten van affecten. De originele lijst bestaat uit twintig items, waarvan de helft positieve en de andere helft negatieve affecten betreft, die op een 5-punts Likertschaal worden gescoord in termen van intensiteit (Peeters, Ponds, & Vermeeren, 1996). De interne consistentie van de PANAS, op basis van hoe participanten zich de dag van invullen hebben gevoeld, is uitstekend voor de positieve affecten (α = .90) en goed voor de negatieve affecten (α = .87) (Watson, Clark, & Tellegen, 1988).

Voor de dagboekstudie zijn de originele items van de PANAS versimpeld en gebaseerd op de vier basisemoties blij, boos, bang en bedroefd (Jack, Sun, Delis, Garrod, & Schyns, 2016). Eerder onderzoek heeft de emoties boos, bang en bedroefd geschaard onder negatieve emoties met een middelmatige tot hoge correlatie van .61 tot .71 (Weeland, Van den Akker, Slagt, & Putnam, 2017). In huidig onderzoek is tevens een sterke samenhang tussen deze drie emoties gevonden, namelijk een middelmatige tot hoge correlatie van .65 tot .85. Dit is de aanleiding geweest om de emoties boos, bang en bedroefd in huidig onderzoek alsmede te groeperen als negatieve emoties en de emotie blij onder positieve emoties te scharen.

Een item van de vragenlijst resulteerde uiteindelijk in: ‘ik voelde me vandaag blij’. De items met betrekking tot de emoties boos, bang en bedroefd zijn op dezelfde manier

(11)

vormgegeven. Aan de hand van een Likertschaal (1 = helemaal niet waar tot 10 = helemaal

waar) gaven ouders aan in hoeverre de uitspraken op hen van toepassing zijn geweest. Een

lage score op de emotie blij gaf weer dat ouders weinig tot geen positieve emoties hebben ervaren gedurende die dag. Een hoge score gaf daarentegen veel tot heel veel positieve emoties weer. Een lage score op de emoties boos, bang en bedroefd gaf weinig tot geen negatieve gevoelens weer en een hoge score rapporteerde veel tot heel veel negatieve gevoelens gedurende de desbetreffende dag.

Cognities. Ouderlijke cognities zijn gemeten in twee stappen. Allereerst moesten ouders aangegeven in hoeverre zij van mening waren dat hun kind op de dag van invullen iets deed wat niet mocht. Dit hebben zij gedaan aan de hand van een 7-punts Likertschaal (1 =

helemaal niet mee eens en 7 = helemaal mee eens). Bij score 2 of hoger volgden vier

uitspraken over cognities van ouders die het misdragen van het kind verklaren. Deze cognities zijn gebaseerd op de items van de Parent Cognition Scale (PCS) (Snarr, Slep, & Grande, 2009). De PCS is een vragenlijst bestaande uit 30 items die een verklaring kunnen zijn voor het wangedrag van een kind. De items zijn te scharen onder twee schalen, namelijk de ‘Child-Responsible Attributions’ schaal (dysfunctionele gedachten waarbij ouders het kind verantwoordelijk achten voor wangedrag) en de ‘Parent-Causal Attributions’ schaal (dysfunctionele gedachten waarbij ouders zichzelf verantwoordelijk achten voor het wangedrag van het kind).

De PCS is uniek in vergelijking met andere zelfrapportage vragenlijsten die ouderlijke cognities meten, in die zin dat de PCS onderscheidt maakt tussen kind verantwoordelijke en ouder verantwoordelijke cognities voor het wangedrag van het kind. De interne consistentie voor zowel moeders als vaders op de Child-Responsible Attributions schaal (respectievelijk α = .90 en α = .88) is goed. Hetzelfde geldt voor de interne consistentie voor moeders en vaders op de Parent-Causal Attribution schaal (α = .81 en α = .85). De test-hertest betrouwbaarheid

(12)

voor moeders op de Child-Responsible Attributions schaal is in eerder onderzoek twijfelachtig (r = .68) en voor vader acceptabel (r = .76) bevonden. Op de schaal Parent-Causal Attributions laten vaders een slechte (r = .55), maar moeders een acceptabele (r = .76) betrouwbaarheid zien (Snarr, Slep, & Grande, 2009).

Voor de vragenlijst zijn vier items uit de PCS geselecteerd. Middels de factoranalyses in het onderzoek van Snarr, Slep en Grande (2009) zijn uit elke schaal twee items genomen met een lading > .70 die tevens goed het doel van het onderzoek representeren. De items ‘mijn kind was vandaag erg veeleisend’ en ‘mijn kind luisterde vandaag niet’ zijn gebaseerd op de ‘Child-Responsible Attributions’ schaal en de items ‘ik vond het vandaag lastig om grenzen te stellen’ en ‘ik voelde mezelf vandaag niet zelfverzekerd in de omgang met mijn kind’ representeerden de ‘Parent-Causal Attributions’ schaal. De items werden wederom beantwoord aan de hand van een 7-punts Likertschaal (1 = helemaal niet mee eens en 7 =

helemaal mee eens). In het huidige onderzoek bleken zowel de items ‘mijn kind was vandaag

erg veeleisend’ en ‘mijn kind luisterde vandaag niet’ als de items ‘ik vond het vandaag lastig om grenzen te stellen’ en ‘ik voelde mezelf vandaag niet zelfverzekerd in de omgang met mijn kind’ sterk samen te hangen (respectievelijk r = .84 en r = .85). Dit verantwoordde het samenvoegen van de items behorende tot dezelfde schaal. Een lage score op de items gaf weer dat ouders weinig gedachten hebben waarin zij zichzelf of het kind verantwoordelijk achten voor wangedrag. Een hoge score liet zien dat ouders veel gedachten hebben waarin zij zichzelf of het kind verantwoordelijk achten voor wangedrag.

Opvoedgedrag. Om het opvoedgedrag van ouders te meten zijn er vier gedragingen uit de Alabama Parenting Questionnaire (APQ) geselecteerd. De APQ is een vragenlijst die bestaat uit 42 items die het opvoedgedrag van ouders, dat mogelijk probleemgedragingen van kinderen beïnvloedt, beoordelen. De items zijn onder te verdelen in vijf schalen, namelijk: betrokkenheid, positief ouderschap, gebrek aan monitoring, inconsistentie discipline en

(13)

lichamelijke straffen (Zlomke, Bauman, & Lamport, 2015). De interne consistentie van de vijf schalen varieert van twijfelachtig tot goed (α = .63 tot .80). De betrouwbaarheid van de APQ gebaseerd op de rapportages van moeders en vaders varieert van acceptabel tot uitstekend (respectievelijk r = .71 tot .90 en r = .66 tot .90). Daarbij is een belangrijk aspect van de APQ dat deze vragenlijst geschikt is bevonden voor het meten van het opvoedgedrag bij personen met een achtergrond van verschillende opleidingsniveaus (Zlomke, Bauman, & Lamport, 2015).

Voor de dagboekstudie is er onderscheid gemaakt tussen positief en negatief opvoedgedrag. Onder positief opvoedgedrag vielen de schalen betrokkenheid en positief ouderschap. Een gebrek aan monitoring, het gebruik van inconsistente discipline en lichamelijke straffen vielen onder negatief opvoedgedrag (Dadds, Maujean, & Fraser, 2003). Er zijn vier opvoedgedragingen gekozen die het doel van het onderzoek goed weergeven. Twee van die gedragingen typeerden positief opvoedgedrag en twee gedragingen gaven negatief opvoedgedrag weer. De gedragingen ‘ik heb mijn kind een compliment of knuffel gegeven’ behoorden bij positief opvoedgedrag en de gedragingen ‘ik heb tegen mijn kind gegild of geschreeuwd’ vielen onder negatieve opvoedgedrag. Ouders moesten bij deze items met behulp van een 5-punts Likertschaal (1 = niet en 5 = heel vaak) aangeven in hoeverre de uitspraken op hen van toepassing waren. Een lage score op de eerste gedraging laat zien dat ouders weinig positief opvoedgedrag hebben gehanteerd, terwijl een hoge score aangeeft dat zij veel positief opvoedgedrag hebben getoond. Een lage score op de tweede gedraging gaf weinig negatief opvoedgedrag weer. Een hoge score liet daarentegen veel gebruik van negatief opvoedgedrag zien.

Procedure

Per gezin was het voor één ouder mogelijk om te participeren aan het onderzoek. In het geval van een tweeoudergezin mochten gezinnen zelf bepalen welke ouder dit betrof.

(14)

Belangrijke inclusiecriteria voor dit onderzoek betroffen (1) ouders wonen in Nederland of België; (2) ouders beheersen de Nederlandse taal; (3) ouders hebben één of meerdere kinderen tussen de vier en acht jaar; (4) ouders hebben vragen over de opvoeding of zoeken hulp of hebben reeds hulp gezocht voor dwars en opstandig gedrag van hun kind.

Er zijn ruim 1.000 organisaties, zorginstellingen, sportverenigingen, basisscholen, kinderopvangcentra en LinkedIn- en Facebookpagina’s voor ouders met opvoedvragen benaderd met het verzoek om flyers over het onderzoek digitaal of via hardcopy te verspreiden. Mondeling, via nieuwsbrieven, LinkedIn- en Facebook berichten en op locatie is vervolgens de informatie over het onderzoek, inclusief de eisen voor deelname, verspreid. Geïnteresseerde ouders konden via de mail contact opnemen om hun deelname kenbaar te maken, waarna zij een informatiebrief en toestemmingsformulier kregen toegestuurd. Het toestemmingsformulier is door ouders getekend voor vrijwillige participatie aan het onderzoek (informed active consent).

Voorafgaand aan het onderzoek is aan zes testpersonen feedback gevraagd op de inhoud en het invulgemak van de vragenlijst, waarna de definitieve versie van de vragenlijst is ontworpen. Van 15 tot en met 26 april 2018 vond het daadwerkelijke onderzoek plaats. Tien dagen lang hebben deelnemende ouders op een vast tijdstip, namelijk 20:00 uur, via de mail een oproep gekregen met daarin een link van Qualtrics waarmee ze de korte vragenlijst konden beantwoorden. Het invullen van de vragenlijst kostte ongeveer vijf minuten per keer. Indien ouders de vragenlijst een half uur na het versturen van de link nog niet hadden ingevuld ontvingen zij een eerste herinneringsoproep. Om 21:30 uur ontvingen zij, in het geval de vragenlijst nog steeds niet was ingevuld, nogmaals een oproep. Na twaalf uur ’s avonds verviel de link en was het niet meer mogelijk om de vragenlijst voor die dag in te vullen. Ouders konden de dag erna echter gewoon weer meedoen.

(15)

Om deelname aan het onderzoek aantrekkelijk te maken en de respons van participanten te vergroten is ervoor gekozen om na afloop van het onderzoek een cadeaubon ter waarde van 25 euro onder de participanten die minimaal 80 procent van de vragenlijst hebben ingevuld te verloten. Tevens was het mogelijk om na afloop van het onderzoek de persoonlijke resultaten op te vragen en strategieën voor het omgaan met dwars en opstandig gedrag alsmede tips en oefeningen voor het omgaan met stress, negatieve gedachten en gevoelens te ontvangen.

De persoonsgegevens die tijdens dit onderzoek werden verzameld, zijn digitaal bewaard op een beveiligde computer en gecodeerd met behulp van een tot de persoon herleidbare code. Tevens is de procedure van het onderzoek goedgekeurd door de Ethische Commissie binnen de faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (protocolnummer 2018-CDE-8726). Om de validiteit van het onderzoek zo goed mogelijk te waarborgen zijn ouders er dagelijks aan herinnerd dat de antwoorden op de vragen steeds betrekking hebben op de ervaringen van diezelfde de dag. Daarbij werd er vermeld dat het van belang is dat de antwoorden op de vragen over het kind steeds betrekking hebben op één en hetzelfde kind in de leeftijdscategorie van vier tot acht jaar.

Analyseplan

De data-analyse is in twee stappen uitgevoerd. Ten eerste is per construct (positieve emoties, negatieve emoties, cognities die het kind verantwoordelijk houden voor wangedrag, cognities die ouders verantwoordelijk houden voor wangedrag, positief opvoedgedrag en negatief opvoedgedrag) de gemiddelde score per dag, de standaarddeviatie en de minimum en maximum score berekend. Vervolgens is per construct de intraclass correlatiecoëfficiënt tussen de verschillende scores van de participanten per dag bepaald. De grootte van de correlatie (klein, middelgroot of groot) gaf antwoord op de vraag: in hoeverre fluctueren

(16)

dagelijkse emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders met kinderen tussen de vier en acht jaar.

Ten tweede is er een mixed multilevel analyse uitgevoerd, waarbij de dagen van het onderzoek zijn genest binnen de persoon. Vanwege een kleine steekproef is er gekozen voor een gestructureerde covariantiematrix, namelijk de ‘variance component structure’ matrix (VC) (Grace-Martin, z.d.). Er is gekeken naar welke invloed emoties en cognities van ouders (onafhankelijke variabelen) hebben op het opvoedgedrag van ouders (afhankelijke variabele). De Fixed Effects die de analyse weergeeft omvatten de relaties tussen emoties van ouders en opvoedgedrag en tussen cognities van ouders en opvoedgedrag binnen de persoon. De Covariance Parameters in de analyse gaven de effecten tussen emoties van ouders en opvoedgedrag en tussen cognities van ouders en opvoedgedrag tussen personen weer. Gezamenlijk gaven deze effecten binnen de persoon en tussen personen antwoord op de vraag: in hoeverre beïnvloeden emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders met kinderen tussen de vier en achter jaar elkaar onderling?

Resultaten Beschrijvende statistieken

In eerste instantie hadden 37 participanten zich aangemeld voor het onderzoek. Van dit aantal hebben zes participanten zich halverwege het onderzoek teruggetrokken wegens persoonlijke redenen, hebben drie participanten het dagboek niet ingevuld en hebben zes participanten geen toestemming gegeven voor het gebruiken van de gegevens. Uiteindelijk konden de gegevens van 22 participanten (N = 22) gebruikt worden die tien dagen lang een dagboek bijgehouden over de emoties en cognities die zij hebben ervaren en de

opvoedstrategieën die zij hebben gehanteerd. De ideale dataset bestond uit 22 (participanten) x 10 (dagen) = 220 observaties. Echter, niet alle participanten hebben alle dagen van het dagboek ingevuld. Op de dagen twee, vier, zeven en tien hebben 21 van de 22 participanten

(17)

het dagboek ingevuld, op dag drie 20 en op dag zes hebben 19 participanten het dagboek ingevuld. Dit leverde een totale dataset van 211 observaties op.

Tabel 3 laat zien dat ouders zich over het algemeen redelijk blij voelden gedurende het onderzoek. Negatieve emoties werden fors minder vaak gerapporteerd, gemiddeld genomen voelden ouders zich niet tot nauwelijks boos, bang of bedroefd. Verder gaven ouders globaal gezien aan dat zij af en toe gedachten ervoeren waarin zij het kind verantwoordelijk hielden voor dwars en opstandig gedrag en gedachten waarin zij zichzelf verantwoordelijk hielden voor het dwarse en opstandige van hun kind. Het kwam echter vaker voor dat ouders het kind verantwoordelijk achtten voor wangedrag. Wat betreft het opvoedgedrag, kan gesteld worden dat positief opvoedgedrag over het algemeen meer voor kwam dan negatief opvoedgedrag. Gemiddeld genomen rapporteerden ouders regelmatig tot vaak positieve opvoedstrategieën te gebruiken en maakten zij niet tot weinig gebruik van negatieve opvoedstrategieën.

Bivariate correlaties (zie Tabel 3) lieten zien dat negatieve emoties significant negatief samenhingen met positieve emoties (r = -.89; p < .01) en positief met gedachten die ouders verantwoordelijk houden voor het wangedrag van het kind (r = .60; p <.01). Gedachten die ouders verantwoordelijk houden voor het wangedrag van het kind hingen daarnaast

significant negatief samen met positieve emoties (r = -.66; p < .01). Tevens was er op dag één sprake van een positieve samenhang tussen positief opvoedgedrag en negatief opvoedgedrag (r = .45; p = .45). Dit wil zeggen dat de ouders die, ten opzichte van andere ouders, op dag één van het onderzoek veel positief opvoedgedrag rapporteerden ook meer negatief

opvoedgedrag rapporteerden. Zij rapporteerden over het algemeen dus meer opvoedgedrag. Voor alle constructen is met behulp van de Kolmogorov-Smirnov de normaliteit bepaald. Negatieve emoties, gedachten die het kind verantwoordelijk houden voor

wangedrag, gedachten die ouders verantwoordelijk houden voor het wangedrag van hun kind en positief opvoedgedrag lieten een normale verdeling zien (p = .20). Positieve emoties en

(18)

negatief opvoedgedrag lieten echter geen normale verdeling zien (respectievelijk p = .04 en p = .02). Positieve emoties lieten een links scheve en negatief opvoedgedrag liet een rechts scheve verdeling zien. Aangezien er grotendeels aan de assumpties van normaliteit is voldaan, is ervoor gekozen om alsnog een Intraclass Correlatie Analyse uit te voeren.

Voorts zijn de assumpties voor een multiple regressieanalyse nagegaan.

Spreidingsdiagrammen lieten zien dat er sprake is van een lineair verband tussen zowel emoties en cognities (onafhankelijke variabelen) en negatief opvoedgedrag (afhankelijke variabele) als emoties en cognities en positief opvoedgedrag (afhankelijke variabele). Hiermee werd aan de assumptie lineairiteit tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen voldaan. Vervolgens is aan de hand van de Pearson Correlatie de

multicollineariteit bepaald tussen de onafhankelijke variabelen emoties en cognities en de afhankelijke variabele opvoedgedrag. De Pearson Correlatie van zowel de onafhankelijke variabelen met positief opvoedgedrag als de onafhankelijke variabelen met negatief opvoedgedrag was <.48, hetgeen weergeeft dat er geen sprake is van een zorgelijke

multicollineariteit en er aan de assumptie is voldaan. Een derde assumptie geeft weer dat de scores van de residuen onafhankelijk van elkaar behoren te zijn. De Durbin-Watson statistiek liet uitkomsten > 1 zien voor het regressiemodel waarbij negatief opvoedgedrag als

afhankelijke variabele fungeerde (DW = 1.63) en voor het model waarbij positief

opvoedgedrag als afhankelijke variabele fungeerde (DW = 1.22). Er is dan ook aangenomen dat de residuen van beide modellen onafhankelijk van elkaar zijn. Verder lieten

spreidingsdiagrammen van de gestandaardiseerde residuen versus de gestandaardiseerde voorspellers (positief en negatief opvoedgedrag) beide geen overduidelijke signalen van een trechtervorm of niet-lineair verband zien, wat suggereerde dat er sprake was van

homoscedasticiteit en er aan deze assumptie is voldaan. Daarnaast lieten P-P-diagrammen zien dat de residuen voor zowel negatief als positief opvoedgedrag ongeveer normaal

(19)

verdeeld zijn en er is voldaan aan de assumptie van normaliteit. Betreffende een laatste assumptie, alle Cook’s Distance waardes bevonden zich onder de waarde 1, hetgeen

suggereert dat er geen individuele scores zijn die invloed uitoefenen op de regressiemodellen en resultaten. Uit bovenstaande was te herleiden dat het uitvoeren van een mixed

multilevelanalyse gerechtvaardigd is, aangezien er aan alle assumpties voor een multiple regressiemodel is voldaan.

(20)
(21)

Fluctuatie van emoties, cognities en opvoedgedrag

Aan de hand van een consistent Two-Way Mixed Intraclass Correlatie Coëfficiënt model is de fluctuatie van emoties, cognities en opvoedgedrag over de dagen heen onderzocht (zie Tabel 4). Analyses toonden aan dat de scores van de tien dagen op het construct

‘positieve emoties’ significant en hoog met elkaar correleren (r = .81, p < .01). Hetzelfde geldt voor het construct ‘negatieve emoties’ (r = .85, p < .01). De scores op de constructen ‘kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag’ en ‘ouder-verantwoordelijke cognities voor wangedrag’ correleren zeer hoog met elkaar (beiden r = .89, p < .01). Wat betreft het opvoedgedrag van ouders, analyses lieten een significante (p < .01) hoge correlatie zien voor zowel positief opvoedgedrag (r = .86) als negatief opvoedgedrag (r = .85). Dit houdt in dat de emoties, cognities en opvoedgedragingen die ouders rapporteren gedurende de tien dagen van het onderzoek vrijwel stabiel zijn.

Tabel 4

Intraclass correlatiecoëfficiënten van positieve emoties, negatieve emoties, kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag, ouder-kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag, positief opvoedgedrag en negatief opvoedgedrag

r p

Positieve emoties .81 .00

Negatieve emoties .85 .00

Kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag .89 .00 Ouder-verantwoordelijke cognities voor wangedrag .89 .00

Positief opvoedgedrag .86 .00

Negatief opvoedgedrag .85 .00

Invloed van emoties en cognities op het opvoedgedrag

Er is tweemaal een Mixed Multilevel Analyse uitgevoerd. Bij de eerste analyse fungeerde positief opvoedgedrag als afhankelijke variabele en fungeerden de constructen

(22)

positieve emoties, negatieve emoties, kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag en ouder-verantwoordelijke cognities voor wangedrag als afhankelijke variabele. Bij de tweede analyse opereerde de variabele negatief opvoedgedrag als afhankelijke variabele.

Analyse betreffende positief opvoedgedrag. Resultaten tussen personen lieten zien dat er geen sprake is van een significant effect van positieve emoties, negatieve emoties, kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag en ouder-kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag met positief opvoedgedrag (zie Tabel 5). Dit betekent dat emoties en cognities over het algemeen geen invloed uitoefenen op positief opvoedgedrag.

Resultaten binnen de persoon lieten daarentegen wel significante effecten zien. Positieve emoties hadden gemiddeld genomen een kleine, maar significante (p < .01), positieve invloed op positief opvoedgedrag (zie Tabel 6). Dit betekent dat wanneer ouders meer positieve emoties rapporteren dan zij gemiddeld genomen doen, het positieve

opvoedgedrag van die ouders toeneemt. De analyse liet geen significante invloed zien van negatieve emoties, kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag en

ouder-verantwoordelijke cognities voor wangedrag op positief opvoedgedrag. Dit houdt in dat wanneer ouders meer negatieve emoties, cognities die het kind en cognities die ouders zelf verantwoordelijk houden voor het wangedrag van hun kind ervaren dan zij gemiddeld doen, dit niet voorspelt dat het positieve opvoedgedrag van die ouders toeneemt.

Analyse betreffende negatief opvoedgedrag. Het bleek niet mogelijk te zijn om met behulp van de variance component structure’ matrix (VC) naar de effecten van emoties en cognities op negatief opvoedgedrag tussen personen te kijken. Er is vervolgens gepoogd om met behulp van andere matrixen en het verhogen van het aantal ‘iterations’ dit effect te onderzoeken, hetgeen echter ook geen output heeft opgeleverd. Mogelijk heeft dit te maken met een te kleine steekproef en een te kleine variantie van de variabele negatief opvoedgedrag (Grace-Martin, z.d.).

(23)

Er kon echter wel gekeken worden naar de resultaten binnen de personen (zie Tabel 7). Deze toonden aan dat positieve emoties een kleine negatieve invloed hebben op negatief opvoedgedrag wanneer er gekeken wordt naar gemiddelde effecten binnen de persoon. Dit betekent dat het negatieve opvoedgedrag van een ouder afneemt als die ouder meer positieve emoties dan gemiddeld ervaart. Tevens toonde de analyse aan dat cognities die het kind verantwoordelijk houden voor wangedrag het negatieve opvoedgedrag licht positief

beïnvloeden. Dit betekent dat wanneer een ouder vaker dan zijn of haar gemiddelde denkt dat het kind verantwoordelijk is voor zijn of haar eigen wangedrag, het negatieve opvoedgedrag van die ouder toeneemt. De analyse liet verder geen significante invloed zien van negatieve emoties en cognities die ouders verantwoordelijk houden voor het wangedrag van het kind op negatief opvoedgedrag. Dit houdt in dat een ouder die vaker deze negatieve emoties en

specifieke cognities ervaart dan hij of zij gemiddeld doet, dit niet voorspelt dat die ouder meer negatief opvoedgedrag laat zien.

Tabel 5

De invloed van positieve emoties, negatieve emoties, kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag en ouder-verantwoordelijke cognities voor wangedrag op positief opvoedgedrag tussen personen

CI95

B p Lower Upper

Positieve emoties .00 .47 .00 .02

Negatieve emoties .01 .59 .00 .23

Kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag .00 .38 .00 .03 Ouder-verantwoordelijke cognities voor wangedrag .00 .99 .00 6.68

Noot. CI95 duidt op een 95% betrouwbaarheidsinterval. Lower en Upper duiden op de onder-

(24)

Tabel 6

De invloed van positieve emoties, negatieve emoties, kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag en ouder-verantwoordelijke cognities voor wangedrag op positief opvoedgedrag binnen personen

CI95

B p Lower Upper

Positieve emoties .09 .00 .03 .16

Negatieve emoties -.02 .67 -.13 .09

Kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag -.06 .08 -.13 .01 Ouder-verantwoordelijke cognities voor wangedrag -.01 .76 -.11 .08

Noot. CI95 duidt op een 95% betrouwbaarheidsinterval. Lower en Upper duiden op de onder-

en bovengrens van dit betrouwbaarheidsinterval. Tabel 7

De invloed van positieve emoties, negatieve emoties, kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag en ouder-verantwoordelijke cognities voor wangedrag op negatief opvoedgedrag binnen personen

CI95

B p Lower Upper

Positieve emoties -.04 .046 -.09 .00

Negatieve emoties .07 .18 -.03 .17

Kind-verantwoordelijke cognities voor wangedrag .09 .01 .03 .15 Ouder-verantwoordelijke cognities voor wangedrag .07 .07 .00 .14

Noot. CI95 duidt op een 95% betrouwbaarheidsinterval. Lower en Upper duiden op de onder-

en bovengrens van dit betrouwbaarheidsinterval. Discussie

Vooralsnog was er weinig bekend over de stabiliteit van emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders zijn en over de precieze invloed van emoties en cognities op opvoedgedrag gemeten op dagelijks niveau. Het is belangrijk om hier meer zicht op te krijgen, aangezien instabiele emoties, cognities en gedragingen van ouders negatieve

(25)

gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het kind en het opvoedgedrag van ouders een grote impact heeft op diezelfde ontwikkeling (Eid & Diener, 1999; Gershoff et al., 2010; Gryczkowski, Jordan, & Mercer, 2009; Laskey & Cartwright‐Hatton, 2009; Moskowits & Zuroff, 2004; Prinzie, 2004; Van der Ploeg & Ferwerda, 1998;). Daarnaast kunnen er met behulp van deze kennis effectieve interventies ontwikkeld worden die inspelen op het stabiliseren van de emoties, cognities en gedragingen van ouders (Gloster et al., 2016) en op de factoren die negatief opvoedgedrag verminderen en positief opvoedgedrag versterken. In dit onderzoek is onderzocht in hoeverre emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders stabiel zijn over tijd en in hoeverre deze elkaar onderling beïnvloeden. Met behulp van een dagboekdesign hebben 22 ouders (90.91% moeder) tussen de 29 en 48 jaar van kinderen tussen de vier en acht jaar (45.45 % meisjes) tien dagen lang vragen over hun emoties, cognities en opvoedgedragingen beantwoord. Verwacht werd dat ouders elke dag vrijwel dezelfde emoties en cognities zouden ervaren en dat ook het opvoedgedrag dat zij hanteren hetzelfde zou zijn gedurende de dagen van het onderzoek. Bovendien werd er verwacht dat emoties en cognities van ouders beide een invloed uitoefenen op het opvoedgedrag dat zij hanteren.

Deze verwachtingen kwamen deels overeen met de resultaten van huidig onderzoek. De resultaten lieten zien dat de emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders vrijwel stabiel zijn over tijd en er weinig tot geen sprake is van fluctuatie. Verder lieten de resultaten zien dat er geen sprake is van een relatie tussen emoties, cognities en positief opvoedgedrag in het algemeen. Wel bleek dat wanneer een ouder meer positieve emoties ervaart in vergelijking met zijn of haar gemiddelde, het positieve opvoedgedrag van deze ouder toeneemt en het negatieve opvoedgedrag afneemt. Daarnaast kwam naar voren dat een toename in cognities die het kind verantwoordelijk achten voor wangedrag ten opzichte van het gemiddelde van een ouder, leidt tot meer negatieve opvoedgedrag. Negatieve emoties en cognities waarin

(26)

ouders zichzelf verantwoordelijk houden voor het wangedrag van hun kind droegen echter niet bij aan het opvoedgedrag van ouders.

Deze gevonden resultaten kunnen op meerdere manieren verklaard worden. De hierboven genoemde stabiliteit van emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders kan verklaard worden door de gewoontepatronen waar ouders mee kampen (Van der Roest, 2013; Schurink, 2009), door aangeleerde sociale schema’s van ouders en door de korte duur van de dagboekstudie. Allereerst, een gewoontepatroon bestaat uit automatisch verlopende reacties, waaronder gedragingen, cognities en emoties, die zich voordoen in een bepaalde situatie. Bijvoorbeeld in de opvoedingscontext reageren ouders veelal vanuit dit gewoontepatroon op gebeurtenissen of het gedrag van hun kind (Van der Roest, 2013; Schurink, 2009), waardoor ouders doorgaans dezelfde emoties, cognities en opvoedgedragingen hanteren. Bovendien zullen zij zich door dit automatische ofwel onbewuste handelen nauwelijks bewust zijn van veranderingen in emoties en cognities en het gedrag dat zij laten zien (Van der Roest, 2013; Schurink, 2009). Wat betreft de aangeleerde sociale schema’s, dit zijn manieren waarop ouders zichzelf, anderen en de wereld om hen heen waarnemen. Deze schema’s zijn

gebaseerd op vroegere situaties die in het geheugen zijn verankerd (Van Vreeswijk, Broersen, & Schurink, 2009). In deze gevallen wordt het leven van ouders continu beheerst door de emoties, cognities en opvoedgedragingen die voortvloeien uit die vroegere situaties. Bijvoorbeeld wanneer een ouder vroeger zwaar gepest is, kan het zijn dat de ouder zich hierdoor voortdurend boos voelt en denkt dat hij of zij niets waard is en dit doorschemert in het opvoedgedrag dat hij of zij laat zien. Ongeacht de huidige situatie laat deze ouder dan ook steeds dezelfde emoties, cognities en opvoedgedragingen zien (Van Genderen, Jacob, & Seebauer, 2017). Tot slot is de kans op ingrijpende gebeurtenissen erg klein in de korte periode waarin het dagboek werd afgenomen. Ingrijpende gebeurtenissen zorgen ervoor dat de emoties en cognities die ouders ervaren drastisch en langdurig veranderen en intenser

(27)

worden (Van de Wiel, 2009). De kans is groot dat de ouders die geparticipeerd hebben aan het onderzoek gedurende de tien dagen geen ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt hebben en daardoor geen andere emoties en cognities hebben ervaren.

De bevindingen van huidig onderzoek komen overeen met de onderzoeken van Eid en Diener (1999) en Larson et al. (2003), die een stabiliteit in emoties vanaf de adolescentie laten zien. Huidig onderzoek breidt deze kennis uit door te laten zien dat niet alleen emoties, maar ook cognities en opvoedgedragingen van ouders stabiel zijn over tijd. Daarnaast is het voor de hulpverlening belangrijk om te weten dat emoties, cognities en opvoedgedragingen van ouders van dag tot dag stabiel zijn en dus waarschijnlijk niet zonder meer uit zichzelf zullen veranderen. Er zal hulp ingezet moeten worden wil men deze emoties, cognities en

opvoedgedragingen van ouders veranderen.

Tevens kunnen de gevonden verbanden tussen emoties, cognities en

opvoedgedragingen van ouders verklaard worden. Allereerst wordt ingegaan op het gevonden resultaat dat emoties en cognities in het algemeen het opvoedgedrag van ouders niet

voorspellen. De resultaten suggereren dat andere factoren in grotere mate bijdragen aan het opvoedgedrag van ouders. Eerder onderzoek vond bijvoorbeeld dat ook

karaktereigenschappen van een ouder, religieuze en culturele oriëntaties, sociale status, maatschappelijke positie en het welbevinden van het gezin een invloed uitoefenen op het opvoedgedrag (Schreuder, 2003). Ten tweede kan een toename in positief en een afname in negatief opvoedgedrag als gevolg van een stijging in positieve emoties bij ouders ten opzichte van hun gemiddelde verklaard worden. Ouders die positieve emoties ervaren zitten lekker in hun vel, hetgeen ertoe leidt dat zij het ouderschap als positief beleven en daardoor meer positief opvoedgedrag laten zien (De Haan, Prinzie, & Deković, 2009; Nauth & Teeuwen, 2005; Wilson & Branch, 2017). Ouders die lekker in hun vel zitten zullen daarnaast minder snel hun geduld verliezen (Eamon & Zuehl, 2001; Nederlands Jeugdinstituut, 2015),

(28)

waardoor zij niet overgaan tot boze reacties en zich niet op het kind afreageren door

bijvoorbeeld te schelden of te slaan (Asscher, Hermanns, & Dekovic, 2008; Eamon & Zuehl, 2001; Lovejoy, Graczyk, O’Hare, & Neuman, 2000). Hieruit kan worden opgemerkt dat een toename van negatieve emoties niet leidt tot het hanteren van meer positief opvoedgedrag. Verder kan het gevonden resultaat dat ouders die ten opzichte van zichzelf vaker cognities hebben waarin zij het kind verantwoordelijk houden voor wangedrag leidt tot meer negatief opvoedgedrag verklaard worden door het volgende. Wanneer een ouder teveel van deze cognities ervaart kan dat duiden op denkfouten. Denkfouten vervormen feiten op een negatieve manier. Ouders zijn er in deze gevallen bijvoorbeeld van overtuigd dat het kind hem of haar opzettelijk treitert of opzettelijk niet luistert, terwijl dit feitelijk niet het geval is. Door deze negatieve gedachten zullen ouders eerder geneigd zijn over te gaan tot negatief opvoedgedrag (Wilson & Branch, 2017). Dit verklaart waarschijnlijk ook waarom er geen relatie is gevonden tussen ouders die vaker dan gemiddeld kampen met cognities waarin zij het kind verantwoordelijk houden voor wangedrag en een toename in positieve

opvoedgedragingen. Tot slot wordt er op het ontbreken van een verband tussen een toename van cognities waarin ouders zichzelf verantwoordelijk houden voor het wangedrag van het kind en opvoedgedrag ingegaan. Dit resultaat kan verklaard worden door het gegeven dat ouders over het algemeen een zelfacceptatie hebben ontwikkeld, waardoor zij zich niet snel laten beïnvloeden door gedachtes waarin zij zichzelf de schuld geven van het wangedrag van het kind en zij in staat zijn om deze gedachten te relativeren (De Neef, 2013; Wilson & Branch, 2017).

Bovenstaande bevindingen komen deels overeen met eerder onderzoek waarin is aangetoond dat emoties en cognities gezamenlijk invloed hebben op de manier waarop gedrag zich vormgeeft (De Lange & Albrecht, 2006; Morrissey-Kane & Prinz, 1999; Perquin, 2001; Servan-Schreiber, 2017; Van Strien, 2015; Wilson & Branch, 2017). Aan de ene kant blijkt

(29)

dat emoties en cognities over het algemeen geen invloed hebben op opvoedgedrag, hetgeen niet overeenkomt met de informatie die reeds bekend is. Anderzijds wordt de wisselwerking tussen emoties, cognities en gedragingen bevestigd door het gevonden resultaat dat bepaalde emoties en cognities binnen een persoon het opvoedgedrag beïnvloeden. Dit resultaat kan worden gezien als een specifieke aanvulling op de reeds bestaande kennis, aangezien het laat zien welke emoties en cognities binnen de persoon invloed hebben op positief en op negatief opvoedgedrag van ouders. Verder is het voor de hulpverlening belangrijk om te weten dat binnen de persoon een toename van gedachtes waarin ouders het kind verantwoordelijk houden voor wangedrag invloed heeft op het voortbestaan van het negatieve opvoedgedrag en dat een toename van positieve emoties dit opvoedgedrag laat afnemen. De hulpverlening kan met behulp van deze kennis interventies ontwikkelen die inspelen op het laten afnamen van deze cognities en het vergroten van positieve emoties, om op die manier negatief

opvoedgedrag te verminderen en positief opvoedgedrag te bevorderen.

De resultaten in deze studie moeten echter met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd vanwege een aantal beperkingen. Een eerste beperking is dat de steekproef niet voldoet aan de vooraf vastgestelde grootte. Met behulp van de G*Power is voorafgaand aan het onderzoek een benodigde steekproefgrootte van 55 vastgesteld bij een power van .80, een gemiddelde effectsize (f2 = .15), een Cronbach’s Alfa van .05, twee voorspellers en een

tweezijdige toetsing. In het huidige onderzoek hebben echter maar 22 ouders geparticipeerd. Dit leidt ertoe dat de power van het onderzoek laag uitvalt en de kans op een type-II fout aanwezig is. Hierdoor is het mogelijk dat een significantietest de nulhypotheses, (1) emoties, cognities en opvoedgedragingen zijn stabiel over tijd en (2) emoties en cognities hebben geen invloed op het opvoedgedrag, ten onrechte niet verwerpt. Dit leidt tot vervormde resultaten waaruit verkeerde conclusies worden getrokken. Daarnaast gaat een kleine steekproefgrootte ten koste van de repliceerbaarheid en generaliseerbaarheid van het onderzoek. Als gevolg van

(30)

een kleine steekproef is de kans klein dat dezelfde resultaten gevonden worden bij een herhaling van het onderzoek en kunnen deze resultaten maar naar een klein deel van bevolking gegeneraliseerd worden. Daarbij maakt de kleine steekproef het onmogelijk om met behulp van een Mixed Multilevel Analyse naar de effecten van emoties en cognities op negatief opvoedgedrag tussen de personen te kijken (Grace-Martin, z.d.).

Een tweede beperking van huidig onderzoek zou kunnen zijn dat ouders bepaalde dagen van het onderzoek weinig of niet samen met hun kind zijn geweest vanwege

bijvoorbeeld werk of een omgangsmoment met de andere ouder in het geval van gescheiden ouders. Hierdoor kunnen zij weinig kunnen zeggen over de emoties en cognities die zij die dag ervaren hebben en het opvoedgedrag dat zij gehanteerd hebben. De antwoorden op de vragen kunnen op deze dagen sterk verschillen van de dagen dat de ouder wel samen met het kind is geweest. In huidig onderzoek is niet gecorrigeerd voor de dagen dat ouders hun kind niet of nauwelijks hebben gezien, wat een vertekend beeld kan geven en uiteindelijk de resultaten van het onderzoek kan beïnvloeden.

Naast beperkingen bevat het huidige onderzoek ook een aantal sterke punten die gepaard gaan met de keuze voor een dagboekdesign. Een dagboekdesign maakt het allereerst mogelijk om gegevens te verzamelen op dagelijks niveau, waardoor retrospectieve

vertekeningen vermindert kunnen worden (Ohly et al., 2010; Schaufeli & Bakker, 2013). Op deze manier worden er bijvoorbeeld gegevens verzameld over emoties, cognities en

opvoedgedragingen vlak nadat men deze heeft ervaren, waardoor men deze nog goed kan herinneren en herinterpretaties van bepaalde emoties, cognities en opvoedgedragingen voorkomen worden (Ohly et al., 2010; Schaufeli & Bakker, 2013). Traditionele onderzoeken daarentegen verzamelen alleen data op één bepaald moment, waardoor er geen periodieke effecten vastgesteld kunnen worden. Longitudinale onderzoeken maken gebruik van meerdere metingen, maar tussen deze metingen zit veelal een tijdsbestek van maanden of jaren (Ohly,

(31)

Sonnentag, Niessen, & Zapf, 2010; Schaufeli & Bakker, 2013). Het nadeel hiervan is de kans op retrospectieve vertekeningen, die leiden tot een onvolledige of onzuivere respons doordat deelnemers zich niet alle gebeurtenissen kunnen herinneren of deze herinneringen inmiddels vervormd zijn. Voornamelijk ervoeren emoties, cognities en opvoedgedragingen zijn moeilijk terug te halen indien er reeds een lange tijd verstreken is (Van de Coevering & Maat, 2012), hetgeen longitudinale onderzoeken minder geschikt maken voor het meten van deze

constructen.

Ten tweede maakt een dagboekdesign het mogelijk om gegevens te verzamelen in de natuurlijke omgeving van die ouders (Ohly et al., 2010; Schaufeli & Bakker, 2013). Hierdoor kunnen bepaalde fenomenen (zoals emoties, cognities en opvoedgedragingen) en processen (de invloed van emoties en cognities op het opvoedgedrag) worden beoordeeld in de natuurlijke thuissituatie in plaats van in een laboratoriumsetting. Dit maakt het mogelijk om de fenomenen en processen zoals deze daadwerkelijk worden ervaren in het dagelijks leven vast te leggen, waardoor deze betrouwbaarder zijn en gegeneraliseerd kunnen worden naar de thuissituatie (Ohly et al., 2010; Schaufeli & Bakker, 2013).

Het huidige onderzoek heeft nieuwe inzichten geboden in de stabiliteit van emoties, cognities en gedragingen en de invloed van deze constructen op elkaar. Naar aanleiding van dit onderzoek volgen een aantal aanbevelingen voor de praktijk en verder onderzoek. Een eerste aanbeveling voor verder onderzoek is om het onderzoek te herhalen bij een grotere en heterogene steekproef. Een grotere steekproef maakt het mogelijk om met behulp van een Mixed Multilevel Analyse naast de effecten van emoties en cognities op opvoedgedrag binnen de personen ook naar de effecten tussen de personen te kijken. Daarnaast bestaat het huidige onderzoek uit een kleine homogene groep ouders. De groep bestaat grotendeels uit moeders die hoogopgeleid en van Nederlandse afkomst zijn. Om de resultaten te kunnen generaliseren naar alle ouders met schoolgaande kinderen tussen de 4 en 8 jaar in Nederland valt het aan te

(32)

bevelen om het onderzoek te richten op een heterogene groep ouders. Er is bijvoorbeeld reeds bekend dat laagopgeleide Amerikaanse ouders meer stress ervaren, waardoor ze eerder geïrriteerd, boos en depressief gedrag vertonen. Deze emoties hebben vervolgens weer invloed op het opvoedgedrag dat ouders hanteren (Katz, Corlyon, La Place, & Hunter, 2007; Lee, Anderson, Horowitz, & August, 2009). Dit is terug te zien in het volgende voorbeeld: depressieve Amerikaanse ouders hebben moeite met het reguleren van emoties, waardoor zij vaker inconsistent reageren wat behoort tot negatief opvoedgedrag (Vanhee, 2009) en een risicofactor is voor het ontwikkelen van gedragsproblemen bij het kind. Gezien de mogelijke risico’s bij laagopgeleide ouders voor de ontwikkeling het kind valt aan te bevelen om onderzoek te doen naar de rol van emoties en cognities op het opvoedgedrag bij ouders in Nederland met een laag opleidingsniveau. Tevens toont onderzoek aan dat vaders een andere rol vervullen in de opvoeding van hun kinderen in vergelijking met moeders (Keizer, 2016; Lucassen et al., 2015). Vaders zouden het kind meer stimuleren om te exploreren en leren om te interacteren met anderen buiten de familie en spelen vaker spannende en uitdagende spelletjes met het kind, terwijl moeders meer tijd besteden aan de zorgtaken van het kind zoals kalmeren, troosten en steunen (Keizer, 2016; Lucassen et al., 2015; Majadanžić, Möller, Bögels, & Van den Boom, 2011). Een andere aanbeveling is dan ook om te onderzoeken of de invloed van emoties en cognities op het opvoedgedrag bij vaders zich anders uit dan bij moeders.

Al met al laat dit onderzoek zien dat emoties, cognities en opvoedgedragingen van dag tot dag stabiel zijn en dat er hulp moet worden ingezet om negatieve patronen van ouders hierin te doorbreken. Verder blijken emoties, cognities en opvoedgedragingen in het

algemeen geen invloed op elkaar uit te oefenen, maar interacteren deze constructen binnen de persoon met elkaar. Binnen de persoon kan negatief opvoedgedrag verminderd en positief opvoedgedrag vergroot worden, door interventies te ontwikkelen die cognities waarin ouders

(33)

het kind verantwoordelijk houden voor wangedrag laten afnemen en die ervoor zorgen dat ouders meer positieve emoties ervaren. Aanbevolen wordt om na te gaan hoe emoties,

cognities en opvoedgedragingen met elkaar interacteren binnen een heterogene groep ouders, waarin gekeken wordt naar de verschillen tussen laag- en hoogopgeleide ouders en het

geslacht van ouders. Een dagboekdesign is een relatief makkelijke en effectieve manier om in kaart te brengen op welke manier emoties en cognities het opvoedgedrag van een heterogene groep ouders in een relatief kort tijdsbestek beïnvloeden.

(34)

REFERENTIES

Barrett, L. F. (2006). Are emotions natural kinds? Perspectives on Psychological Science,

1(1), 28-58.

Beck, A. T. & Dozois, D. J. A. (2011). Cognitive Therapy: Current Status and Future Directions. Annual Review of Medicine, 62, 397-409.

Belsky, J. (1984). The Determinants of Parenting: A process model. Child Development, 55, 83-96.

Ten Broeke, E., Van der Heiden, C., Meijer, S., & Hamelink, H. (2008). Cognitieve therapie.

De basisvaardigheden. Amsterdam: Boom.

De Bruin, S. (2003). Huilen mag. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Van der Burgt, M. & Verhulst, F. (2003). Doen en blijven doen. Voorlichting en compliancebevordering door paramedici. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Crandall, A., Deater-Deckard, K., & Riley, A. W. (2015). Maternal emotion and cognitive

control capacities and parenting: A conceptual framework. Developmental Review, 36, 105-126. doi:10.1016/j.dr.2015.01.004

Van de Coevering, P. & Maat, K. (2012). De potentie van longitudinaal onderzoek voor een robuuste onderbouwing van ruimtelijk mobiliteitsbeleid. Colloquium

Vervoersplanologisch Speurwerk, 1-11.

Cui, M., Donnellan, M. B., & Conger, R. D. (2007). Reciprocal Influances Between Parent’s Marital Problems and Adolescent Internalizing and Externalizing Behavior.

Developmental Psychology, 43(6), 1544-1552.

Dadds, M. R., Maujean, A., & Fraser, J. A. (2003). Parenting and conduct problems in children: Australian data and psychometric properties of the alabama parenting questionnaire. Australian Psychologist, 38(3), 238-241.

(35)

Parenting Interacts with Child Temperament and Negative Parenting to Predict

Children’s Socially Appropriate Behavior. Journal of Social and Clinical Psychology,

34(5), 411-435.

Van Doorn, J., Zeelenberg, M., & Breugelmans, S. M. (2014). Anger and Prosocial Behavior.

Emotion Review, 6(3), 261-268.

Eamon, M. K. & Zuehl, R. M. (2001). Maternal Depression and Psysical Punishment as Mediators of the Effect of Poverty on Socioemotional Problems of Children in Single-Mother Families. American Journal of Orthopsychiatry, 71(2), 218-226.

Eid, M., & Diener, E. (1999). Intraindividual Variability in Affect: Reliability, Validity, and Personality Correlates. Journal of Personality and Social Psychology, 76(4), 662-676. Elling, M. (2008). Denkfouten herstellen helpt bij kinderen met psychische problemen. Jeugd

en Co, 2, 8-20.

Fanti, K. A. & Henrich, C. C. (2010). Trajectories of pure and co-occurring internalizing and externalizing problems from age 2 to age 12. Developmental Psychopathology, 46(5), 1159-1175.

Van Genderen, H., Jacob, G., & Seebauer, L. (2017). Patronen doorbreken. Negatieve gevoelens en gewoonten herkennen en veranderen. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds.

Gershoff, E. T., Grogan-Kaylor, A., Lansford, J. E., Chang, L., Zelli, A., Deater-Deckard, K., & Dodge, K. A. (2010). Parent Discipline Practices in an International Sample:

Associations With Child Behaviors and Moderation by Perceived Normativeness.

Child Development, 81(2), 487-502.

Gloster, A. T., Miché, M., Wersebe, H., Mikoteit, T., Hoyer, J., Imboden, C., Bader, K., Meyer, A. H., Hatzinger, M., & Lieb, R. (2016). Daily fluctuation of emotions and memories thereof: Design and methods of an experience sampling study of major

(36)

depression, social phobia, and controls. International Journal of Methods in

Psychiatric Research, 26(3), 1-11.

Grace-Martin, K. (z.d.). The Unstructured Covariance Matrix: When It Does and Doesn’t Work. Geraadpleegd op 12 augustus 2018, van

https://www.theanalysisfactor.com/unstructured-covariance-matrix-when-it-does-and-doesn’t-work/.

Gryczkowski, M. R., Jordan, S. S., & Mercer, S. H. (2010). Differential Relations between Mothers’ and Fathers’ Parenting Practices and Child Externalizing Behavior. Journal

of Child and Family Studies, 19(5), 539-546.

De Haan, A. M., Prinzie, P., & Deković, M. (2009). Mothers’ and fathers’ personality and parenting: The mediating role of sense of competence. Developmental Psychology, 45, 1695-1705.

Haeyen, S. (2017). Beeldend Therapeutische Emotieregulatie Module. Apeldoorn/Nijmegen: GGNet.

Jack, R. E., Sun, W., Delis, I., Garrod, O. G. B., & Schyns, P. G. (2016). Four not six: revealing culturally common facial expressions of emotion. Journal of Experimental

Psychology, 145(6), 708-730.

Katz, I., Corlyon, J., La Place, V., & Hunter, S. (2007). The relationship between parenting

and poverty. New York: Policy Research Bureau.

Keizer, R. (2016). Waar staat papa? Over grenzen denken. Tijdschrift Sociologie, 12(2), 201-223.

Keltner, D., Ellsworth, P. C., & Edwards, K. (1993). Beyond simple pessimism: Effects of sadness and anger on social perception. Journal of Personality and Social Psychology,

64, 740-752.

(37)

hurts. The Journal of Applied Psychology, 92(6), 1557-1569. De Lange, M., & Albrecht, G. (2006). De plaats van cognities binnen een

competentiegerichte werkwijze. Amsterdam: PI Research.

De Lange, M., Matthys, W., Foolen, N., Addink, A., Oudhof, M., & Vermeij, K. (2015).

Richtlijn Ernstige gedragsproblemen voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Utrecht:

Nederlands Jeugdinstituut.

Larson, R. W., Moneta, G., Richards, M. H., & Wilson, S. (2003). Continuity, Stability and Change in Daily Emotional Experience across Adolescence. Child Development,

73(4), 1151-1165.

Laskey, B. J., & Cartwright‐Hatton, S. (2009). Parental discipline behaviors and beliefs about their child: associations with child internalizing and mediation
relationships.

Child: care, health and development, 35, 717-727.

Lazarus, R. S. (1991). Cognition and motivation in emotion. American Psychologist, 46(4), 352-367.

Lee, C. J., Anderson, J., Horowitz, J., & August, G. (2009). Family income and parenting: the role of parental depression and social support. Family Relations, 58(4), 417-430. Lovejoy, M. C., Graczyk, P. A., O’Hare, E., & Neuman, G. (2000). Maternal depression and

parenting behavior: A meta analytic review. Clinical Psychology Review, 20, 561-592. Lucassen, N., Kok, R., Bakermans-Kranenburg, M. J., Van Ijzendoorn, M. H., Jaddoe, V. W.

V., Hofman, A., Verhulst, F. C., Lambregtse-Van den Berg, M. P., & Tiemeier, H. (2015). Executive functions in early childhood: The role of maternal and parental parenting practices. British Journal of Developmental Psychology, 33(4), 489-505. Lunkenheimer, E., Ram. N., Skowron, E. A., & Yin, P. (2017). Harsh Parenting, Child

Behavior Problems, and the Dynamic Coupling of Parents’ and Children’s Positive Behaviors. Journal of Family Psychology, 31(6), 689-698.

(38)

Majadanžić, M., Möller, E., Bögels, S., & Van den Boom, D. (2011). Verschillen tussen vaders en moeders in de relatie tussen opvoedingsgedrag en sociale angst van hun kinderen. Pedagogiek, 31(1), 11-28.

Morrissey-Kane, E., & Prinz, R. J. (1999). Engagement in Child en Adolescent Treatment: The Role of Parental Cognitions and Attributions. Clinical Child and Family

Psychology Review, 2(3), 183-198.

Moskowitz, D. S., & Zuroff, D. C. (2004). Flux, pulse and spin: Dynamic additions to the personality lexicon. Journal of Personality and Social Psychology, 86, 880-893. Van Mourik, K., Crone, M. R., Pels, T. V. M., & Reis, R. (2016). Parents’ beliefs about the

cause of parenting problems and relevance of parenting support: Understanding low participation of ethnic minority and low socioeconomic status families in the

Netherlands. Children and Youth Services Review, 61, 345-352.

Nauth, L., & Teeuwen, H. A. (2005). Trap niet in je eigen valkuil. Zelfhulpboek voor inzicht

en verandering. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Nederlands Jeugdinstituut. (2014). Cijfers over Jeugd en Opvoeding. Geraadpleegd op 04 maart 2018, van

https://www.nji.nl/nl/Databank/Cijfers-over-Jeugd-en-Opvoeding/Cijfers-per-onderwerp/Opvoedingsproblemen.

Nederlands Jeugdinstituut. (2015). Als opvoeden even lastig is… Hoe pak je dat aan? Geraadpleegd op 07 juli 2018, van https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/Als_opvoeden_even_lastig_is.pdf.

Nederlands Jeugdinstituut. (z.d.). Ouderschap en opvoeden. Geraadpleegd op 07 juli 2018, van https://www.nji.nl/Doelstellingen-van-opvoedingsondersteuning.

Ohly, S., Sonnentag, S., Niessen, C., & Zapf, D. (2010). Diary Studies in Organization Research. An Introduction and Some Practical Recommendations. Journal of

(39)

Oudhof, M., de Wolff, M. S., de Ruiter, M., Kamphuis, M., L’Hoir, M. P., & Prinsen, B. (2013). Opvoedingsondersteuning voor lichte hulp bij opvoedingsvragen en lichte

opvoedproblemen. Utrecht: Nederlands Centrum Jeugdgezondheid.

Peeters, F. P. M. L., Ponds, R. W. H. M., & Vermeeren, M. T. G. (1996). Affectiviteit en zelfbeoordeling van depressie en angst. Tijdschrift voor Psychiatrie, 38, 240-250. Perquin, L. N. M. (2001). De Pesso-psychotherapie en de neurowetenschappen. Tijdschrift

voor Pesso-psychotherapie, 17(2), 46-67.

Van der Ploeg, J., & Ferwerda, H. (1998). Wat doen we met problematische jongeren?

Tijdschrift voor adolescentenzorg, 4, 195-201.

Prinzie, P. (2004). Externaliserend probleemgedrag en opvoeding bij kinderen van vier tot negen jaar. Kind en adolescent, 25(2), 55-67.

Rathod, S. & Kingdon, D. (2009). Cognitive-behavrioral therapy for adult anxiety disorders in clinical practice: A meta-analysis of effectiveness studies. Journal of Consulting and

Clinical Psychology, 77, 595-606.

Van der Roest, P. (2013). Mindful leiding geven. Aandacht als anker in een stressvolle

wereld. Haarlem: Uitgeverij Altamira.

Rueger, S. Y., Katz, R. L., Risser, H. J., & Lovejoy, M. C. (2011). Relations Between Parental Affect and Parenting Behaviors: A Meta-Analytic Review. Parenting:

Science and Practice, 11(1), 1-33.

Russell, J. A. (2003). Core Affect and the Psychological Construction of Emotion.

Psychological Review, 110(1), 145-172.

Schaufeli, W. & Bakker, A. (2013). De psychologie van arbeid en gezondheid. Houten: Bogn Stafleu van Loghum.

Schreuder, P. (2003). Boekbesprekingen. Pedagogiek, 23(2), 156-168.

(40)

gewoonten. Zaltbommer: Uitgeverij Thema.

Servan-Schreiber, D. (2017). Uw brein als medicijn. Zelf stress, angst en depressie

overwinnen. Utrecht: Kosmos Uitgevers.

Smollan, R. K. (2006). Minds, hearts and deeds: Cognitive, affective and behavioral responses to change. Journal of Change Management, 6(2), 143-158.

Snarr, J. D., Slep, A. M., & Grande, V. P. (2009). Validation of a new self-report measure of parental attributions. Psychological Assessment, 21(3), 390-401.

Van der Steege, M., & Zoon, M. (2017). Richtlijn Multiprobleemgezinnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Van Steensel, B., Bögels, S., Quaedackers, A., Krot, H., Kmiecik, M., Ockhuijsen, M., & Van Dijk, M. (2017). Cognitieve gedragstherapie voor angststoornissen bij kinderen.

Effectiviteit van CGT voor angststoornissen bij kinderen met en zonder

autismespectrumstoornissen. Tijdschrift voor gedragstherapie & cognitieve therapie,

48(4), 333-350.

Van Strien, J. W. (2015). Caravaggio als aanvulling op de affectieve neurowetenschap.

Neuropraxis, 19(1), 18-20.

Tamir, M., & Bigman, Y. E. (2018). Expactations Influence How Emotions Shape Behvior.

Emotion, 18(1), 15-25.

Tamir, M., & Ford, B. Q. (2012). When Feeling Bad is Expected to Be Good: Emotion Regulation and Outcome Expectancies in Social Conflicts. Emotion, 12(4), 807-816. Van Vreeswijk, M., Broersen, J., & Schurink, G. (2009). Mindfulness en schematherapie.

Praktische training bij persoonlijkheidsproblematiek. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ronde Venen Belang brengt dit voorstel donderdag in de raad en dan maar afwachten of de meerder- heid van de raad dit een goed plan vindt. Of het college, de wethouder,

Chronische pijnpatiënten met veel angst blijken eveneens de patiënten te zijn die zich in hun dagelijkse activiteiten in hoge mate laten beïnvloeden door de pijn, dit in

Naast meeroudergezag in geval van juridisch meerouderschap, adviseert de Staatscommissie om het mogelijk te maken dat meerdere personen die niet allen de juridische ouders van

de Boer: afhankelijk van het antwoord op de vraag waarom de verwekker geen actie heeft ondernomen om kenbaar te maken dat hij het kind wilde erkennen, heeft de Hoge Raad

In de drie landen zijn er concrete initiatieven om pedagogische netwerken op te zetten om ouders te ondersteunen bij de opvoeding van de kinderen. De verschil- lende accenten in

doorbrengen, kinderen met andere kinderen kunnen samen spelen en/ of ouders andere ouders kunnen ontmoeten in de. aanwezigheid van

Wanneer een organisatie mensen laat samen komen, betekent dit niet per definitie dat er een open plaats gecreëerd wordt waar iedereen zich welkom voelt en waar kinderen

Dat kan nuttig zijn als ouders nog in dialoog kunnen gaan met elkaar, maar het niet eens zijn over welke zorgen hun kind nodig heeft: wel of geen therapie of andere ondersteuning,