DATUM : VRIJDAG 20 JULI 2012 TIJD : 08.15 – 09.00 UUR
---1
Het tegengestelde van producten invoeren, is producten … A distribueren. B exporteren. C importeren. D sorteren. 2 Vul deze uitdrukking aan.
Met alle winden …
A meedraaien. B meegaan. C meevliegen. D meewaaien. 3 Spreekwoord aanvullen. Welke aanvulling is goed?
Hoe meer zielen, …
A hoe beter.
B hoe meer problemen. C hoe drukker.
D hoe meer vreugd. 4
Bij welk spreekwoord staat de juiste betekenis? Spreekwoord Uitleg A
B
C
D
Carmen is aan lager wal geraakt.
Rudi slaat de spijker op de kop.
Grootvader kan nog steeds bergen verzetten. Mijn overburen zitten aan de grond. - - - - Ze is gaan varen.
Hij vertelt waar- voor hij gekomen is.
Hij kan nog heel veel doen
Ze voeren niets uit.
5 Wat is juist?
Het Ministerie van Financiën is belast met …
A de geldzaken van ons land.
B de algehele leiding over ons land. C de verdediging van ons land. D de uitvoer van onze grondstoffen.
6
In welke rij staan woorden met ongeveer dezelfde betekenis.
A optillen – heffen – hijsen. B regelmatig – dikwijls – zelden. C ambt – functie – verlof.
D aanbieden – meedelen – presenteren. 7
Voorbeeld: Een kind zonder ouders is ouderloos. Wat is goed?
A Een gezin dat geen huis heeft om in te wonen, is huisloos.
B Een schrift, waar bijna alle blaadjes uitge- scheurd zijn, is bladerloos.
C Een ton, die aan de onderkant helemaal open is, is bodemloos.
D Een beroep dat geen problemen kent, is nodeloos.
8
Welk bijvoeglijk naamwoord is niet goed gevormd?
A De verdachte man was nergens welkom. B De goedbedoelde hulp werd afgeslagen.
C De juf keek met gefronsde wenkbrauwen naar de leerling.
D De gepeste jongen liep huilend naar het schoolhoofd.
Van werkwoord naar zelfstandig naamwoord Voorbeeld: raden – raadsel.
Dat kan op dezelfde manier met: A vlekken
B verzinnen C praten D eten
10
Welk voltooid deelwoord is goed gevormd? A leiden: Deze familie heeft altijd een rustig leven geleden.
B prijzen: De goederen in de winkels zijn hoog geprijsd.
C ruiken: Heb je niet geruikt dat die bruine bonen aanbrandt?
D scheren: Opa, u hebt uw baard lang niet gescheerd, he?
11
Alle schuingedrukte werkwoorden moeten in de tegenwoordige tijd.
Wat is fout geschreven?
A De winkelier benadeeldt de klanten, zijn producten hebben niet het juiste gewicht. B Ik meld je dat ik morgen niet kan komen. C „Wat gebeurt er hier?” vraagt vader aan de vechtende jongens.
D De politieagent spoort de dief op en arresteert hem.
We gaan woordsoorten in de volgende zin benoemen.
Door het slechte weer kon ik niet meer bij jou op bezoek komen.
Welk woord is verkeerd benoemd?
13 Ontleding
In welke zin staat er geen onderwerp?
A Marie snapt niets van de uitleg van de juf. B Kom vanavond niet te laat thuis, hoor! C Na de toets maken we veel dagtochten. D Ik twijfel aan de waarheid van zijn woorden.
14
Op de markt kan je verse groente kopen.
Wat is juist? A markt B de C verse D groente = = = = bijvoeglijk naamwoord bezittelijk voornaamwoord werkwoord zelfstandig naamwoord 15 Lees de volgende zinnen!
1. Je zal zeker slagen. 2. Je doet hard je best.
Welk verbindingswoord past hier het best bij? De volgorde van de zin mag veranderen.
A indien B nadat C voordat D totdat A slechte B komen C jou D bezoek = = = = bijvoeglijk naamwoord werkwoord bezittelijk voornaamwoord zelfstandig naamwoord
In het stukje hieronder zijn de hoofdletters en leestekens weggelaten.
Bepaal het aantal zinnen.
de brandweer is er om branden te blussen hoewel dat niet de enige taak van de brandweer is
behalve branden blussen moet de brandweer ook helpen bij ongelukken en rampen rijdt er
bijvoorbeeld een auto in het water dan wordt de brandweer erbij gehaald om de inzittenden te redden natuurlijk wordt de brandweer ook te hulp geroepen als er een overstroming een ontploffing of een vliegramp is
Het aantal zinnen is ... A 4 B 5 C 6 D 7 17 Ontleding
De vereniging schonk gisteren de opbrengst van de bazaar aan een kindertehuis.
We ontleden deze zin redekundig. Welk zinsdeel is goed benoemd? A de opbrengst = onderwerp.
B schonk gisteren = werkwoordelijk gezegde. C de vereniging = lijdend voorwerp.
D aan een kindertehuis = meewerkend voorwerp. 18
Alle schuingedrukte woorden moeten in de ver-
leden tijd.
Wat is fout?
A Enkele leerlingen waren te laat op school, waardoor ze de eerste les misten.
B Een verpleegster ontsmette de wond van de patient.
C De kinderen kregen een standje, omdat ze het eten vermorsden.
D De trainer bereidde de spelers voor op de
Welk woord wordt in het meervoud anders gevormd? A lucifer B klem C meter D monteur 20
In welke rij krijgen alle meervoudsvormen een ’s. A kapper – beker – taxi
B keuken – snoepje – awara C opa – cadeau – meisje D hobby – collega – radio
21
In welke rij staan alleen woorden die geen meervoud hebben?
A boter – vat – melk
B politiek – voedsel – verstand C rijst – thee – brood
D zeep – gewicht – snoep 22
Welk verkleinwoord eindigt op „tje”? A koor
B koord C pet D pad
23
In welk rijtje eindigen alle verkleinwoorden op – „etje”.
A auto – pad – bloem B schop – huis – stam C som – ring – stem D stoel – pop – tafel
Vul de juiste voorzetsels in.
De voetballers die … hun club uitkwamen … de competitie, waren … hun trainers goed
voorbereid … hun zware taak.
De goede voorzetsels zijn …. A voor – door – met – van B voor – tijdens – door – op C met – in – van – tijdens D op – voor – met – tot
25
Als je niet meer weet wat je moet doen, dan zit 1 2
je … je handen … het haar.
1 2 A bij aan B met aan C in in D met in 26
Welk woord moet met „ei” geschreven worden? A pijnigen
B verdwijnen C uitrijken D rijmen
27
De zin hieronder komt uit een dictee.
De Groenteboer van de markt sjouwde zijn vrachtje in een plastic tas.
Welke fout heeft de leerling gemaakt? A Groenteboer moet met een kleine letter. B markt moet met een hoofdletter.
C bij vrachtje moet de „t” weg. D plastic moet zijn plastieken.
In welke rij staat de juiste alfabetische volgorde? A aaien – aandeel – aarde
B brood – boter – beleg C enige – eerder – etage
D herexamen – herdruk – herdenken 29
Wat is niet juist?
30 Lees de volgende zin.
Als je de mazelen hebt kun je daardoor dagenlang behoorlijk ziek zijn.
Waar moet een komma staan? A achter mazelen B achter hebt C achter daardoor D achter dagenlang 31 Het jeugdjournaal is ... A een artikel. B een bericht. C een programma. D een reclame. 32
Welk woord kan twee verschillende betekenissen hebben? A deur B laken C lamp D portier A erg mager B erg nijdig C erg ziek D erg nat – – – – stokmager spinnijdig doodziek kikkernat
Woorden met i of ie Wat is goed? A fantasie B muziekant C fabriekant D bierambi 34
In welke rij zijn alle woordjes goed geschreven? A sappig – onmiddelijk – controlle
B begrafenis – proefen – liefer. C gezanik – gezeur – zaaien. D hij licht – hij zucht – hij vecht.
35
Hoeveel lettergrepen heeft verzekeringsmaat-
schappij? A 5 B 6 C 7 D 8 36
Welke afkorting gebruik je aan het einde van je brief als je iets vergeten bent?
A afz. B P.S. C L.S. D opm.
Wat is juist?
dier jong mannetje
A koe kalf hengst B hond pup teef C varken big beer D schaap lam ooi
38 Welke rij is helemaal goed?
A het boek - het rijst - het olie - het water B dit huis - dit land - dit werk - dit cadeau
C deze jongen - deze meisje – deze zuster – deze neefje
D die vloer – die bed – die kamer – die raam
39
Puzzel
Als ik van links naar rechts lees of van boven naar beneden, zie ik telkens dezelfde 4 woorden.
b o o r o n z e o z o n . . . .
Als ik de laatste rij invul, ontstaat het woord ... A boor
B rood C rent D boon
40 1 2 3 4
Bij welk plaatje horen de twee zinnen?
A bij plaatje 1 B bij plaatje 2 C bij plaatje 3 D bij plaatje 4
„Wil je ruzie?” „Je lijkt wel gek!”