• No results found

"Liever een maagd dan een weduwe : twee Latijnse erotische gedichten op naam van Anna Maria van Schurman (1607-1678)"

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""Liever een maagd dan een weduwe : twee Latijnse erotische gedichten op naam van Anna Maria van Schurman (1607-1678)""

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Liever een maagd dan een weduwe”: twee Latijnse

erotische gedichten op naam van Anna Maria van

Schurman (1607-1678)

“Rather a virgin than a widow”: two Latin erotic poems attributed to Anna Maria van Schurman (1607-1678)

Ter nagedachtenis aan Bert van Stekelenburg (†2003) PIETAVAN BEEK

Navorsingsgenoot Departement Ekklesiologie Universiteit van Stellenbosch

Geaffi lieerd onderzoeker Onderzoeksinstituut Geschiedenis en Cultuur Universiteit Utrecht

PIETAVAN BEEK het haar graad in die Nederlandse

taal- en letterkunde behaal aan die Universiteit van Utrecht (Drs.litt, 1987). Daarna studeer sy by die Universiteit van Stellenbosch Klassieke Tale en promoveer (D.litt, 1997) op Klein werk: de Opuscula Hebraea Graeca Latina et Gallica, prosaica et metrica van Anna Maria van Schurman (1607-1678), sien ook www.dbnl.org/tekst/ beek017klei01). Sy studeer verder en kry in 2004 haar MA cum laude in Nabye Oosterse Studies by die Universiteit van Stellenbosch. Sy publiseer verskeie artikels en boeke oor Anna Maria van Schurman, byvoorbeeld De Eerste Studente: Anna Maria van Schurman (1636), Utrecht, 2004/2007 wat sy op uitnodiging van die Rektor Magnifi cus van die Universiteit Utrecht geskryf het. Maar ook die vergete Suid-Afrikaanse vroueskrywers soos Maria Murray Neethling kry haar aandag, sien www. academic.sun.ac.za/afrnd/tna/vanbeek00.html.

Saam met Dineke Ehlers publiseer sy Oranje boven: Nederlands voor Zuid-Afrika (Pretoria: Protea Boekhuis, 2004/2007). Van Beek het verskillende pryse en internasionale toekennings ontvang en is ‘n lid van die Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en van die Suid Afri-kaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns. Sy het Grieks, Latyn en Nederlands gedoseer. Op hierdie moment kombineer sy ondersoek vir die Uni-versiteit Utrecht en die UniUni-versiteit van Stellen-bosch met die klasgee van klassieke tale op ’n katolieke hoërskool in Zeist. (Sien ook http://www. stellenboschwriters.com/vbeekp.html)

PIETAVAN BEEK completed her studies in Dutch

literature at Utrecht University (Drs. Litt, 1987), then studied Classics at Stellenbosch University (D. litt, 1997, Klein werk: de Opuscula Hebraea Graeca Latina et Gallica, prosaica et metrica van Anna Maria van Schurman (1607-1678) www.dbnl. org/tekst/beek017klei01) and Near Ancient Studies (MA cum laude, 2004)

She published books and articles on Anna Maria van Schurman, e.g. De Eerste Studente: Anna Maria van Schurman (1636 (2004/ 2007) (by invitation of the Rector Magnifi cus of Utrecht University). She also writes about South African Dutch Women writers (see e.g. Maria Murray Neethling (1831-1912), een vergeten vrouwen schrijver uit Zuid-Afrika ) www.academic.sun. ac.za/afrnd/tna/vanbeek00.html. Together with Dineke Ehlers she wrote Oranje boven: Nederlands voor Zuid-Afrika (Pretoria: Protea Boekhuis, 2004/2007).Van Beek received several prizes and international awards and is a member of the Maatschappij der Nederlandse Letterkunde and of the Suid Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns. She has lectured in Greek, Latin and Dutch and was involved in women’s issues. Currently she is combining research for the Utrecht University and the University of Stellenbosch with teaching Classics at a catholic highschool in Zeist (see also http://www.stellenboschwriters.com/vbeekp. html)

(2)

ABSTRACT

“Rather a virgin than a widow”’: two Latin erotic poems attributed to Anna Maria van Schurman (1607-1678)

Recent, fascinating publications such as Women Writing Latin (2002) and Women Latin Poets (2005) show us that a signifi cant number of women have written in Latin since the Roman Empire up till now.

Anna Maria van Schurman (1607-1678), the fi rst female student in Europe and the most learned woman of her time, was one of them. Born in Cologne, she lived most of her long life behind the Domcathedral in Utrecht, Holland, where she became known for her knowledge of at least fourteen languages (German, Dutch, English, French, Latin, Greek, Italian, Hebrew, Aramaic, Arabic, Syriac, Samaritan, Persian and Ethiopic). She even composed a grammar for Ethiopic. Van Schurman was a multi-talented woman. She was an artist, wrote poetry and corresponded with many learned men and women of the European Res Publica Litteraria ( the Republic of Letters), for example from England and Ireland: Simonds D’ Ewes, James Harrington, Bathsua Makin, John Owen, Elisabeth Stuart, Queen Henrietta Maria, Samuel Collins, Samuel Rutherford, Dorothy Moore, John Dury, William Penn, Utricia Swann-Ogle and Archibald Hamilton. Part of herwork in Latin, Greek, Hebrew and French was published as the Opuscula Hebraea Graeca Latina et Gallica, prosaica et metrica, a book that was reprinted several times and can still be found in most of the European Libraries. It contains also her Dissertatio De Ingenii Muliebris ad Doctrinam et meliores Litteras aptitudine, translated into English as The Learned Maid. Thousands of people visited her, among these queens, such as Christina van Sweden and Maria de Gonzages of Poland included. Later in life she left the academy, city and church of Utrecht, joined the radical wandering protestant group of the Labadists and condemned her “worldly” learning. As a defence she wrote a learned autobiography in Latin, the Eukleria.

In this article I will concentrate on her Latin poems. It was after all a Latin poem written on invitation of professor Voetius that in the end gave her admission to the university. I have been able to trace more than 60 Latin poems, most of them unpublished. In the corpus two rather erotic poems stand out. These poems are in the possession of the University Library of the University of Amsterdam and are titled “Ad Janum Meierum, Nuptias Danicas spectantem, Amatorem regi similem esse” (“For Janus Meijer, who was a spectator at the Danish wedding, that a lover is similar to a king”) and “ Ad Ioannem Fridericum Gronovium. Virgines Viduis Praeferendas esse” (“For Johannes Fredericus Gronovius, that virgins should be preferred above widows”). I will argue that they are fremdkörper in her oeuvre, considering the facts that the poems are not in her handwriting or style, that women were not allowed to write love and erotic poetry at all, and that she herself was bound by a promise to her father on his deathbed, to celebrate celibacy her whole life. However, the most important fact I discovered was that Vincent Fabricius from Hamburg was the author. He had the poems published in Leyden in 1638. Not only the authorship of the poems but also their location at the University Library of Amsterdam should be corrected. They should be given back to the Royal Library in The Hague where they belong as number 58 of manuscript KB 133 B 8. How they got in Amsterdam is not known yet. In the attachment of this article I will provide a translation of both poems.

KEY CONCEPTS: Anna Maria van Schurman; seventeenth century; Dutch history; fi rst female student; learned women; women Latin poets; Voetius; erotic poetry; love poetry; Neo-Latin.

TREFWOORDE: Latijnse vrouedigters; geleerde vroue; Anna Maria van Schurman; sewentiende eeu; erotiese poësie; liefdespoësie; Neo-Latyn; Nederlandse geskiedenis; eerste vroulike student; Voetius.

(3)

OPSOMMING

Uit recente publicaties als Women Writing Latin (2002), Women Latin Poets (2005), komt naar voren dat een beduidend aantal vrouwen sinds de Romeinse tijd in het Latijn geschreven heeft. Tot die groep behoort ook Anna Maria van Schurman (1607-1678), de eerste studente in Europa en meest geleerde vrouw van haar tijd. In dit artikel wil ik stilstaan bij twee erotische gedichten in het Latijn die volgens mij niet, maar volgens de conservator van de UB van de Universiteit van Amsterdam wel op haar naam kunnen blijven staan. De gedichten moeten zelfs terug naar de Koninklijke Bibliotheek waar ze thuishoren. In de bijlage geef ik een eerste vertaling van deze gedichten.

INLEIDING

Het was in de jaren negentig dat ik de leeszaal Oude Drukken van de UB van de Universiteit van Amsterdam bezocht en het werk van Van Schurman aanvroeg. Behalve een Hebreeuwse brief van haar vriendin Marie du Moulin waren het vooral de Latijnse gedichten die mijn aandacht trokken. Thuis in Afrika wreef ik mijn ogen uit toen ik aan het vertalen ging, vooral bij het volgende fragment uit het gedicht “Ad Ioannem Fridericum Gronovium. Virgines Viduis praeferendas esse” (voor Johannes Frederik Gronovius, dat maagden boven weduwen te prefereren zijn):

In een weduwe die al eerder echtgenoten gekend heeft, is er niets om van te houden; die eerste liefde heeft alle vreugde reeds eerder geplukt. Zij zal jou niet zulke oprechte noch zulke schuchtere kussen geven, Gronovius, en ook niet met zo’n grote naïviteit. Dikwijls is het voor haar maar herhaling, en gaat zij makkelijk te ver. Slechts die vrouw die schuchter haar gunsten geeft, geeft op de juiste wijze. Als jij een huwelijk overweegt, zoek dan een vrouw die nog nooit getrouwd was. Vergooi je liefde niet aan weduwen. […] Iemand die vroeg in de ochtend een reis onderneemt plukt rozen die nog nat zijn van de dauw, en gaat voorbij aan de verdorde. […] Dat bed van haar wijst de sporen van het oude vuur en krijgt niet meer de warmte die een eerste liefde eraan geeft. Als zij jou zoent: in het verleden gaf zij meer vurige kussen: als zij haar zachte lichaam tegen jou aanvleit, dat heeft ze vroeger al bij een ander gedaan. Een ander heeft al eerder die hals en handen van haar betast en dat blanke nekje draagt wellicht nog de merken van een ander. Al eerder hebben haar borsten geleerd om een hand daar toe te laten en bevoeld te worden.. wat jij ook al doet, ach, een ander heeft dat zoete spel al eerder gespeeld.1

Van Schurman raadt hoogleraar Gronovius aan om geen weduwe maar een maagd als vrouw te kiezen. Van Schurman? Zij? Ik wist wel dat er contact tussen Gronovius en haar was geweest, zijn Latijnse brief aan haar, haar inschrijving in zijn Album amicorum met een inscriptie in onder andere het Arabisch “Éen dag is voor een wijze meer dan een heel leven voor een domoor” (Van Beek 2004:122,156-156), maar dit? Ook één van de andere Latijnse gedichten (“Ad Janum Meierum nuptias Danicas spectantem amatorem Regi similem esse”, “voor Jan Meijer die ooggetuige was van een Deense bruiloft”, “dat een minnaar een koning gelijk is”), in dezelfde hand geschreven, slaat dezelfde toon aan. Het zou namelijk een nieuw licht op Van Schurman werpen als deze gedichten inderdaad aan haar toegeschreven kunnen worden. Douma beweerde in haar proefschrift dat ze werk van Van Schurman op grond van de inhoud, op grond van onbekendheid van de adressaten of het ontbreken van de handtekening, wel of niet aan haar kan

(4)

toeschrijven (Douma 1924: 84). Voordat ik dit onderzoek voor de bovenstaande gedichten, eerst iets over Van Schurman en haar kennis van het Latijn.

ANNA MARIA VAN SCHURMAN

De geleerde en kunstzinnige Anna Maria van Schurman werd vierhonderd jaar geleden op 5 november 1607 in Keulen geboren, maar woonde het grootste gedeelte van haar leven in het hartje van de stad Utrecht, Achter den Dom. Na het schrijven van een Latijns lofdicht op de pas gestichte Universiteit Utrecht (1636) waarin ze klaagde over de uitsluiting van vrouwen en pleitte voor toelating, kreeg ze toestemming om te studeren: letteren, medicijnen (ten dele) en theologie. Dat wapenfeit haalde vele Europese boeken en kranten. Ook al kon ze geen academisch beroep uitoefenen, toch deed ze volop mee met het academisch bedrijf in de Republiek der Letteren via haar publicaties als de De Vitae Termino, de (Amica) Dissertatio (over het recht van de vrouw op studie), de Opuscula Hebraea Graeca Latina et Gallica, prosaica et metrica, een verzameling van haar (ook theologisch) werk dat herdruk op herdruk beleefde. Ze werd in haar tijd de meest beroemde vrouw van Europa en op haar deur hebben duizenden mensen, van heinde en ver, geklopt, vooral studenten en geleerden op hun academische “Groote Tour”. Maar ook geleerde vrouwen als koningin Christina van Zweden en Maria de Gonzaga van Polen kwamen op bezoek. Later in haar leven nam ze afstand van de stad, kerk en universititeit van Utrecht en sloot ze zich aan bij een groep radicale protestanten rondom Jean de Labadie. Dat riep veel weerstand op. Als verdediging schreef ze een invloedrijke autobiografi e in het Latijn, de Eukleria (Van Beek 2004).

LATIJN

Het vermogen om in het Latijn te lezen en te schrijven was vanaf de Latijnse klassieke oudheid fundamenteel voor instituties van mannelijke macht en autoriteit. Meer dan tweeduizend jaar was het Latijn de taal van het rijk, van geleerden en de kerk. Ook al was het Latijn na de Reformatie niet meer de taal van de (hele) kerk en had het zijn functie verloren als taal van het rijk (de Europese volkstalen waren ontstaan), toch was kennis van het Latijn nog steeds onmisbaar. Het was in heel Europa de instructietaal aan universiteiten en hogescholen. Alleen als jongemannen thuis of op de Latijnse school Latijn geleerd hadden, werden ze toegelaten tot de universiteit. Voor hen was de kennis van Latijn onontbeerlijk om later tot het selecte gezelschap mannen door te dringen dat de topfuncties in handen had.

Vrouwen waren van deze mannelijke Latijnse cultuur buitengesloten. Ze mochten geen formele opleiding buitenshuis volgen of in het openbaar spreken of preken. Bij uitzondering werden in de Renaissance vrouwen toegelaten tot een studie thuis, laat staan tot een studie klassieke talen. Wat moesten ze er immers mee? Voor koninginnen als Elizabeth I van Engeland en Christina van Zweden hadden de klassieken nog nut: ze konden praktische wijsheid halen uit bijvoorbeeld de keizersgeschiedenissen van Suetonius. Maar voor de rest van de vrouwen? Ze zouden ook door de klassieke schrijvers op verkeerde, losbandige gedachten gebracht worden, was een veel gehoorde vrees. Toch had Erasmus door zijn dialoog tussen een abt en een geleerde vrouw, waarin hij voorbeelden noemde van geleerde vrouwen (bijvoorbeeld de dochters van Thomas More), enige invloed uitgeoefend. Sommige dochters van professoren en rectoren, en adellijke jonge vrouwen kregen inderdaad een opleiding in de klassieken. Maar zelfs al behoorde een jonge vrouw tot de toplaag van de bevolking, dan was het nog niet vanzelfsprekend dat ze onderricht in de klassieken kreeg. Het was ook nog eens afhankelijk van opvoedkundige ideeën,

(5)

van de sociale context (bijvoorbeeld broers die thuis onderwijs kregen) en van aspiraties van de directe familie, vooral die van de vader (Churchill, Brown & Jeffrey 2002:1-10; Van Beek 2003; Van Beek 2004:12-13).

VAN SCHURMAN EN LATIJN

Het was in 1618 op het Domplein te Utrecht geweest, dat vader Frederik van Schurman met zijn zonen gebukt over Latijnse boeken aan tafel zat. Het jongere zusje dat maar met Frans genoegen moest nemen, luisterde aandachtig toe. Toen Hendrik en Johan Godschalk hun moeilijke Latijn niet kenden, riep zij vanaf de andere kant van de kamer het juiste antwoord. Verbaasd als hij hierover was, nam Frederik van Schurman een belangrijk besluit: Anna Maria zou vanaf dat moment ook Latijn leren. In haar Latijnse autobiografi e Eukleria (Van Schurman 1673:16 ) blikte ze later op dit incident als volgt terug:

Rond mijn elfde jaar -het was 1618 A.D.- gebeurde het eens dat mijn oudere broers die bijna twee en vier jaar ouder waren dan ik, door vader onderwezen werden in het Latijn, maar ik in het Frans. Het toeval, of liever: de Goddelijke voorzienigheid, zorgde ervoor dat zij iets in het Latijn niet wisten maar ik wel. Toen trok mijn vader de conclusie dat ik even goed met mijn broers mee kon leren. Hij moedigde me sterk aan en ik wilde niets liever dan hem een plezier doen en hem gehoorzamen en ik deed dus m’n uiterste best. Van toen af begon hij mij in te leiden in de letteren. Om te voorkomen dat de lastige, fi jne onderscheidingen van de grammatica mij al direct aan het begin zouden afschrikken, nam hij het verstandige besluit om mij Seneca zijn lievelingsfi losoof voor te leggen om te lezen en uit te pluizen om zo spelenderwijs met de grammatica vertrouwd te raken. Een adelaar vangt geen vliegen, zei hij. De basisbeginselen van het Latijn heeft hij mij spelenderwijs tijdens wandelingen in de tuin en elders bijgebracht. Op die manier werden de vervelende beginselen van de studie voor mij gemakkelijker verteerbaar gemaakt. Intussen voegde vader bij het lezen van deze aangename heidense schrijver als tegengif de heilige schriften er aan toe. Anders zou de christelijke vroomheid schade lijden.

Door de aandacht die Anna Maria van Schurman op zich zelf vestigde, liet jonkheer Van Schurman zijn eerdere ideeën over vrouwen en Latijn varen (ook zijn vrouw Eva von Harff kende geen Latijn) en liet zijn dochter toe tot de wereld van geleerdheid, de Republiek der Letteren, de internationale geleerdengemeenschap van Europa waar Latijn de voertaal was. Hij leerde haar Latijn aan de hand van de in zijn ogen heidense Seneca, tegelijk met de heilige schrift.

Van Schurman heeft veel geschreven, vooral in het Latijn. Gedichten schrijven in het Latijn werd op de Latijnse school (slechts toegankelijk voor jongens) als het moeilijkste beschouwd en tot het laatste jaar van de opleiding bewaard. Als studenten het dichten in het Latijn eenmaal beheersten, reageerden ze op gebeurtenissen in het leven van anderen met een Latijns gedicht, net als wij nu doen met een brief of e-mail. Van vrouwen was tot nu toe weinig werk in het Latijn bekend, laat staat in dichtvorm. Maar recent onderzoek door onder anderen Jane Stevenson laat dichtwerk zien van ruim driehonderd vrouwen die vanaf de eerste eeuw voor Christus tot ver in de achttiende eeuw in het Latijn gedichten hebben geschreven (Churchill, Brown & Jeffrey; Stevenson 2005). Van Schurman was één van de vrouwen in die rij. Haar Latijnse gedichten zijn gelegenheidsgedichten, ze zijn vooral gebruikspoëzie. Zo schreef ze in-memoriam-gedichten, gedichten op de geboorte van een koningskind, gedichten als pendant van kunstwerken, gedichten op Utrecht en ook op geruchten dat ze een lichtzinnige Franse roman vertaald zou hebben. De Latijnse gedichten zijn slechts ten dele gepubliceerd, een lot dat het (dicht)werk van veel vrouwen

(6)

overkwam, niet alleen wanneer ze in de volkstaal schreven, maar ook in het Latijn (Van Schurman 1652: 294-318; Heesakkers 1995; Churchill, Brown & Jeffrey 2002; Van Beek 2003; Van Beek 2004: 29-33; Stevenson 2005)

Van Van Schurman vond ik ruim zestig Latijnse gedichten die ik op grond van haar handschrift, op grond van later gepubliceerde gedichten, de inhoud, de context en de adressaten aan haar kan toeschrijven. Maar na vertaling en onderzoek van de twee Latijnse gedichten van Van Schurman die in de UB van de Universiteit van Amsterdam liggen, kan ik aantonen dat deze gedichten niet van haar zijn. Mijn argumenten zijn als volgt:

1. VROUWEN SCHREVEN GEEN (EROTISCHE) LIEFDESPOËZIE

Toen in 1794 de schrijfster Elisabeth Maria Post liefdesgedichten publiceerde in Gezangen der Liefde viel het hele vaderland (de vaderlandse kritiek) over haar heen. Liefdespoëzie door (jonge) mannen werd gezien als iets vanzelfsprekends, iets natuurlijks, maar persoonlijke liefdespoëzie van een vrouw, dat kon niet. Ook al was die aan haar verloofde gericht die met naam en functie bekend stond. Een recensent verwoordde het algemeen gevoelen toen hij schreef dat ze zich aan de strenge regels van de etiquette had onttrokken (Stouten 1984:12-13). Vrouwen mochten tot die tijd in Nederland hooguit hun liefdesverlangen uiten in religieuze liefdestaal of in vriendinnenpoëzie, zoals die tussen Cornelia van de Veer en Katharina Lescailje (Schenkeveld-van der Dussen 1995).

Liefdeslyriek was het domein van mannen en dat was in de Neo-latijnse dichtkunst niet anders. Het Latijn had bovendien nog een groot voordeel: die taal bood een vrijplaats om onbekommerd erotisch te schrijven, “it was the language of forbidden things” (Stevenson 2005:25-26). Daarom mochten vrouwen dat niet lezen, laat staan zelf schrijven. Kennis van Latijn vond men overbodig en gevaarlijk voor vrouwen, niet voor mannen. Als vrouwen dan toch Latijn leerden, legde men hen censuur op. Ook Vader van Schurman deed dat. Veel klassieke schrijvers schreven immers openlijk over liefde en overspel. Van Schurman schreef in haar autobiografi e over haar ervaringen met de censuur thuis (Van Schurman 1684:22-23):

Bezonder moet ik dit voor een heerlijke weldaat Gods aanmerken, dat mijn Ouders, die zich aller eerbaarheit en betaamlijkheit benaarstigden, my van kinds op, een schrik angejaagt hebben voor zulke Schrijvers, en voor alsulke andere dingen die mijn gemoed van de kuisheit en maagdelijke suiverheit hadden mogen afwenden, zo dat ik my door al mijn leven van het leezen van die slag van boeken en bezonderlijk van ‘t leezen van zulke Pöeten, zowel Griekze als Latijnse, als van een pestige drank, volstandiglijk gewaght hebbe, zo dat ik ook naulijks iemand anders als Homerus en Vergilius, die my mijn Vader had angepreezen, die ook zonder tegenzeggen de Prinsen van alle andere Poëten zijn, ernstig en naarstig heb doorgeleezen. Volgens haar eigen zeggen hield ze zich dus aan die censuur en dat klopt ook als we de verwijzingen naar Latijnse schrijvers en dichters in haar werk nagaan, al heeft ze wel meer gelezen dan Homerus en Vergilius.

2. DE BELOFTE AAN HET STERFBED

Was het dus voor vrouwen in het algemeen onmogelijk om liefdespoëzie, laat staan erotische poëzie te schrijven, dan gold dat al helemaal voor Van Schurman. Zij had namelijk aan het sterfbed van haar vader dodelijk ernstig moeten beloven om nooit te trouwen. Ze had moeten beloven zich te wachten voor “die onontwarbare, zeer verdorven wereldse boei van het huwelijk” (Van

(7)

Schurman 1673:25). Wat anders had ze kunnen doen dan ja-zeggen, ook al was ze nog maar zestien jaar? Woorden op een sterfbed gesproken hadden veel gezag. Als we alleen al denken aan de vele boeken met “laatste woorden” die vanaf de Middeleeuwen gepubliceerd en gelezen werden, dan kunnen we navoelen hoe bindend een belofte aan een sterfbed was. Niet-trouwen hield in die tijd een kuisheidsbelofte in. Van Schurman heeft haar belofte gehouden en wijdde zich voortaan aan de weetlust. Ze verschool zich achter de spreuk van de martelaar Ignatius van Antiochië, ho emos eroos estaurootai “mijn liefde is gekruisigd”, een spreuk die zowel naar het celibaat als naar de gekruisigde Jezus verwees. Van Schurman zou de spreuk “mijn liefde is gekruisigd” altijd als een symbolon bij haar handtekening plaatsen in alba amicorum of op polyglotte bladzijden, als twee helften van één steen.Ze schreef behalve enkele Latijnse gedichten op “Amor meus crucifi xus est (mijn liefde is gekruisigd)” ook een Duits knipselgedicht dat steeds eindigt met de stokregel:

ob mich schohn wält und wohl-lust reizet bleibt meine libe doch gekreuzet (Van Beek 2004:23-24)

Deze gedichten staan daarom haaks op haar levenswijze als geleerde, kuise vrouw. 3. OVERLEVERING NIET IN HAAR HANDSCHRIFT

De twee Latijnse gedichten zijn niet in het handschrift van Van Schurman overgeleverd. Nu is dat met wel meer gedichten het geval, bijvoorbeeld met het lofdicht op hoogleraar Bernhardus Schotanus dat in dezelfde handschriftenverzameling in Amsterdam ligt. Dat gedicht schreef ze toen hij in 1641 de Universiteit van Utrecht inruilde voor de Universiteit van Leiden. Het gedicht werd later onder haar naam in de lijkrede afgedrukt die Arnoldus Vinnius had gehouden op Schotanus’ overlijden in 1652 (Vinnius 1652; Douma 1924:83-84; Van Beek 2003:58).

Op mijn vraag of het handschrift wel het hare was, schreef de conservator van de Amsterdamse UB mij vriendelijk dat hij het handschrift van de gedichten als paleograaf wilde beoordelen:

[…] Ik ben het met u eens dat HS Died. 20 Am 6 er enigszins anders uitziet dan de andere stukken, maar als ik het schrift van nr. 6 vergelijk met dat van nrs. 1, 4 en 5 die onder dezelfde signatuur bewaard worden, dan kan ik allerminst uitsluiten dat het toch om een en dezelfde hand gaat. Verschil in tijd of een andere doelstelling kan al snel leiden tot verschillen in schrift. Bepaalde letters vertonen onder kleine verschillen toch dezelfde ductus: g p q t ss-ligaturen, de afwisseling van de d’s zonder en met lussen.. enz. Verder is er dezelfde neiging om punten te maken onderaan de schachten van kapitalen. De lussen aan de stok van de d verschillen van nr. tot nr. maar voorzover ik dat thans kan beoordelen zou ook nr. 6 best wel eens van Anna zelf kunnen zijn (email van dr. Jos Biemans d.d. 22/7/2003).

Ik heb veel manuscripten van Van Schurman onder ogen gehad en daarom durf ik stellig te beweren dat de gedichten niet van haar hand zijn. De lezer kan zichzelf ook overtuigen door de vele Van Schurman-illustraties in de studies van Vanderstighelen en Van Beek te vergelijken met de gedichten uit Amsterdam die aan het eind van dit artikel zijn toegevoegd (VanderStighelen 1987; Van Beek 2004).

4. DE STIJL

Van Schurman schreef zowel proza als gedichten in het Neolatijn. Die taal bleef voor elke gebruiker iets kunstmatigs hebben, hoe goed men de taal ook beheerste. Het Latijn was immers

(8)

een dode taal. Het Neolatijn loopt dan ook over van de geijkte frases, van ontleningen uit de klassieke schrijvers, van mythologische verwijzingen. Originaliteit vond men niet belangrijk. Daarom imiteerde men vaak (klassieke) schrijvers. Soms verschilde het maar een paar letters of woorden. Zo nam de geleerde Smetius een distichon van Van Schurman en veranderde dat als volgt in een lofdicht:

Cernitis hic picta nostros in imagine vultus: Si negat ars formam, gratia vestra dabit.

(Jullie zien hier mijn gezicht in een geschilderde afbeelding

als de kunst schoonheid ontkent, zal uw welwillendheid het toevoegen). Cernimus picta Schurmannae in imagine vultus:

Contulit ars formam, gratia corda rapit

(Wij zien het gezicht van Van Schurman in een geschilderde afbeelding

De kunst heeft tot de schoonheid bijgedragen, de welwillendheid zal de harten vervoeren.) Men leerde ook per genre volgens de regels van de retorica in een andere stijl te schrijven en dat maakt het moeilijk om gedichten vast te pinnen aan een auteur. De meest voorkomende Neolatijnse dichtvorm in de vroegmoderne tijd was die van de elegische disticha (een hexameter gevolgd door een pentameter) en die zien we ook terug in beide gedichten.

Toch is er wel iets op te merken over de stijl ervan in vergelijking met de andere gedichten in Van Schurmans oeuvre. Alleen al de titels van de twee toegeschreven gedichten wijzen op een familiariteit die ze nooit aan de dag legde voor haar geleerde vrienden en kennissen. Altijd schreef ze in de titel “clarissimo viro domino” (“aan de zeer intelligente man, de heer”) of “illustrissimo” (aan de zeer beroemde). Een compliment in de titel van het gedicht hoorde er bij, hetzij voor de persoon of voor bijvoorbeeld een boek dat hij of zij geschreven had (Van Beek 2003; Van Beek 2004:133). De auteur schrijft hier echter meteen op de man af, “voor Johannes Gronovius”, “voor Janus Meier” alsof hij op gelijke voet staat met de adressaten. (Janus Meier is trouwens een onbekende in haar kennissenkring; maar dat hoeft niet alles te zeggen. Zo vond ik onlangs een brief van de tot nu toe mij onbekende Johannes Petrus Lotichius aan Van Schurman.) Verder gebruikt Van Schurman in de titels van haar gedichten nooit de gerundivum-constructie (praferendas esse; amatorem similem esse). Ook gebruikt ze nooit de uitdrukking “ah” (“ach”) die wel voorkomt in het gedicht voor Janus Meier (r.38, 40, 52). Tenslotte noemt ze in haar gedichten nooit de godin Venus lovend zoals in het gedicht voor Gronovius (r.1) wel gebeurt. Ze spreekt er slechts in afkeurende zin over. Dus ook de stijl van de gedichten wijst niet in de richting van Van Schurman.

5. VINCENT FABRICIUS IS DE AUTEUR

Het sterkste argument is echter het volgende. De gedichten zijn namelijk al in 1638 gepubliceerd in de tweede druk van de bundel Poemata van Vincent Fabricius (Hamburg 1612-1667). Hij studeerde rechten en letteren in Leiden, was goed bevriend met Daniel en Nicolaas Heinsius en ook met Johannes Fredericus Gronovius. Samen met zijn beste vriend Zacharias Lund uit Denemarken schreef Fabricius tijdens een kerstvakantie in Jutland met veel plezier voor vrienden een Hyberna-cyclus van wintergedichten. In de gedichtenbundel van 1638 van Fabricius vormen deze gedichten een aparte afdeling met een eigen opdracht aan Cornelius Grotius, zoon van Hugo de Groot (Van Beek 2004:122; Jensen 2004). Om de beurt nemen Fabricius (F) en Lund (L) een gedicht voor hun rekening, Fabricius begint:

(9)

I. (F). Ad Janum Bodecherum Banningium. Hyemen amatori maxime aptam esse. II. (L). Ad Christianum Cassium, Aestatem amoribus maxime aptam esse

III (F): Ad Janum Meierum, Nuptias Danicas spectantem, Amatorem regi similem esse

IV (L): Ad Cornelium Crispinum Vandalum. Amatorem captivo et mancipio esse. V. (F): Ad Didacum Plancium, Amatorem audacem esse debere.

VI. (L). Ad Carolum Gentilem. Amatorem timidum esse debere.

VII. (F): Ad Erasmum Seltam, De Ejus Nyctide. Deformes pulchris praeferendas esse. VIII. (L): Ad Alexandrum Laelium de ejus Margaride. Pulchrasdeformibus esse praeponendas.

IX. (F): Ad Theodorum Boulium. Se puellas simplices maxime amare X (L). Ad Brandanum Daetrium. Se prudentem maxime amare XI. (F): Ad Philippum Rubenium, nobilem Pictorem. Pictura Merillae. XII: (L). Ad Charintam. De laudibus ejus.

XIII: (F). Ad Ioannem Fridericum Gronovium. Virgines Viduis Praeferendas esse. XIV. (L). Ad Cornelium Grotium. Viduas Virginibus praeferendas esse.

XV. (F): Ad Danielem Heinsium. Amatorem absentem minus profi cere. XVI. (L): Ad Augustum Buchnerum. Amatorem absentem maxime profi cere.

Hieruit blijkt dat de gedichten die op naam van Van Schurman op de UB van de Universiteit van Amsterdam liggen, al vanaf 1638 in het werk van Fabricius te boek staan (nr. III en XIII). Ze zijn geschreven als onderdeel van een dichterswedstrijd. De ene dichter poneert een stelling, de ander bepleit het tegendeel (Fabricius 1638:44, 25; Jensen 2004:215-216):

De winter, nee de zomer is het beste geschikt voor de liefde (nr. I, II) De minnaar is een koning, nee een slaaf gelijk (III, IV)

De minnaar moet dapper, nee verlegen zijn (V, VI)

Lelijke, nee mooie meisjes verdienen de voorkeur (VII, VIII)

Fabricius houdt liever van eenvoudige meisjes, Lund van knappe (IX, X)

Ieder schildert zijn geliefde met woorden, Fabricius Merilla, Lund Charinta (XI, XII) Maagden, nee weduwen genieten de voorkeur (XIII, XIV)

Een minnaar boekt meer, nee minder vooruitgang als hij afwezig is (XV, XVI) CONCLUSIE

In herdenkingsjaren is het een goede gewoonte om werken van een schrijver of kunstenaar tegen het licht te houden. Dat deed ik nu voor deze twee Latijnse gedichten die op naam van Van Schurman staan, maar die al in de tweede druk van het werk van Vincent Fabricius opgenomen zijn (Fabricius 1638: 44, 25). Ze horen dus niet thuis in het oeuvre van Van Schurman.

Maar ook al verandert men de naam van de auteur van deze twee gedichten van Van Schurman naar Vincent Fabricius, de universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam moet nog een stapje verder gaan. Ze moet de gedichten afstaan aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Deze bibliotheek kocht namelijk in 1896 een handgemaakt boek dat door een verzamelaar was samengesteld uit zesenzeventig brieven van Van Schurman aan vooral Andreas Rivet en Constantijn Huygens plus nog wat ander werk (KB 133 B 8). Op het velletje in onbekend handschrift dat onder nr.58 zit vastgeplakt, staat:

(10)

De Elegieën die u mij tot het lezen ter beschikking hebt gesteld, hebben als auteur Vincent Fabricius. Men kan ze in de tweede editie van zijn gedichten (Amsterdam 1638, p. 44, 25) lezen.

Op deze plaats in het handschrift begint ook juist de bladzijdennummering met twee af te wijken van de potloodfoliëring van de ingeplakte documenten. De gedichten die precies samenvallen met de eerder besproken gedichten, ontbreken echter (KB 133 B8). Het brievenboek werd een aantal keren verhandeld. Jarenlang bevond het zich in Engeland (Verslag Koninklijke Bibliotheek 1897:16). Als we de catalogi van de boekveilingen van Te Water en Dawson Turner nagaan zien we dat de gedichten van Fabricius expliciet vermeld worden als deel van de inhoud van dit brievenboek (Bibliothecae Te Wateranae 1823:26; Catalogue Dawson Turner 1859:177-178). Ook Schotel, de negentiende-eeuwse biograaf van Van Schurman, meldt de inhoud van deze “twee gecopieerde elegieën van Vincent Fabricius” (Schotel 1853: aant. 25-26).

Het is slechts een kleine stap om gedichten die in een boek staan met voornamelijk van Schurmandocumenten ook aan haar toe te schrijven. Maar hoe die gedichten vanuit dit handschrift in Den Haag op de UB in Amsterdam zijn terecht gekomen, is mij nog een raadsel. Daar mag een literaire detective à la Peter de Vries zich over buigen.

VOETNOOT

Met dank aan Bert van Stekelenburg die de vertalingen van dit gedicht nog corrigeerde voordat hij op zijn fatale reis naar Antarctica vertrok), aan Minna Skafte Jensen die mijn stelling dat de gedichten niet van Van Schurman kunnen zijn, tijdens het Neolatinistencongres te Bonn in 2003 bevestigde), Marianne Alenius (voor de schenking van stapels boeken over Neolatijn), Jan Maarten de Booij (zeer behulpzame conservator op de KB in Den Haag), Henk Versnel (emeritus-hoogleraar Leiden en beste vriend van Bert van Stekelenburg) en Otto Plassmann (bekwaam classicus); zie voor de volledige gedichten en vertalingen de bijlage en ook handschrift Diederichs 20 Am 6, UB Universiteit van Amsterdam; Van Beek 2004: 122, 153, 155-156.

BIBLIOGRAFIE Manuscripten

*Ad Janum Meierum, Nuptias Danicas spectantem. Amorem regi similem esse 20 Am Diederichs, nr. 6, UB Universiteit van Amsterdam, Amsterdam *Ad Ioannem Fridericum Gronovium. Virgines Viduis praeferendas esse’’ 20 Am Diederichs, nr. 6, UB Universiteit van Amsterdam, Amsterdam *KB 133 B8, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

GERAADPLEEGDE LITERATUUR

Bibliothecae Te Wateranae. Pars Alterae sive Catalogus. 1823. Leiden: Luchtmans.

Catalogue of the Manuscript Library of the late Dawson Turner. 1859. London: Puttick & Simpson. Churchill, L.J., Brown, Ph, R & Jeffrey, J.E (eds). 2002. Women writing Latin. In 3 volumes. New York:

Routledge.

Douma, A.M.H. 1924. Anna Maria van Schurman en de studie der vrouw. Amsterdam: s.n. Fabricius, V. 1638. Poemata. Editio Secunda. Amsterdam: Joannus Iansonnius.

(11)

Heesakkers, C. 1995. ‘De Nederlandse muze in Latijnse gewaad’: de bestudering van de Neolatijnse poëzie uit de Noordelijke Nederlanden. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde 111: 142-162. Schenkeveld-van der Dussen, M.A. 1995. ‘Liefdestalen van vrouwelijke auteurs’ Literatuur 12:. 335-340. Schotel, G.D.J. 1853. Anna Maria van Schurman. ’s-Hertogenbosch: Muller.

Van Beek, P. 2003. ‘Pallas Ultrajectina, bis quinta Dearum’ Anna Maria van Schurman en haar Neolatijnse dichtkunst. In: J.Bloemendal (red.), De Utrechtse Parnas: Utrechtse Neo-Latijnse dichters uit de zestiende en zeventiende eeuw. Amersfoort: Florivallis, pp. 45-67.

Van Beek, P. 2004. De eerste studente: Anna Maria van Schurman (1636). Utrecht: Matrijs. Van Schurman, A.M. 1673. Eukleria seu melioris partis electio. Altona ad Albim: Van der Meulen. Van Schurman, A.M. 1684. Eucleria of uitkiezing van het beste deel. Amsterdam: Van Velde.

Van Schurman, A.M. 1652. Opuscula Hebraea Graeca Latina et Gallica, prosaica et metrica. Utecht: Van Waesberge.

Skafte Jensen, M. 2004. Eine humanistische Dichterfreundschaft des siebzehnten Jahrhunderts. In: M. Pade, K. Skovgaard-Petersen & P. Zeeberg (eds). Friendship and Poetry: studies in Danish Neo-Latin Literature. Copenhagen: University of Copenhagen- Musem Tusculanum Press.

Stevenson, J. 2005. Women Latin Poets. Oxford: Oxford University Press. Stouten, J. 1984. Verlichting in de letteren. Leiden: Martinus Nijhoff.

Van der Stighelen, K. 1987.Anna Maria van Schurman of ‘Hoe hooge dat een maeght kan in de konsten stijgen’. Leuven: Universitaire Pers.

Verslag over den toestand der Koninklijke Bibliotheek in het jaar 1896. 1897, ’s-Gravenhage: Algemeene Landsdrukkerij.

(12)
(13)

Ad Johannem Fridericum Gronovium Virgines Viduis Praeferendas esse. Ad Johannem Fridericum Gronovium Virgines

viduis preferendas esse.

Si Venerem Musis conjungis, docte Gronovi, Jngenio dederis altera vela tuo.

Decerpsit primam Phoebus Peneïde laurum: Carminaque authori conciliavit Amor

Si placet exemplum, lepidos admitte calores, Mixtaque blanditiis basia disce pati.

Haec tamen intactae qui sumit ab ore puellae, Quod satis est, didicit, ingenioque valet. Magnum virginitas praetium complexibus addit, 10 Et rudis, et nunquam sollicitatus amor. Cum pudor invitat, gestitque modestia vinci; Atque aliquid gratâ non sine lite licet.

Jn vidua nihil est quod ames passaque maritum; Omnia praeripuit gaudia primus amor.

Nec tam fi da tibi, nec tam pudibunda, Gronovi, Oscula, nec tanta simplicitate dabit.

Jnterdum repetet, nimiumque audebit in illis Delitias timide quae facit, illa facit.

Sive animo taedas agitas; innupta petenda est. 20 Nec tuus ad viduas abjiciendus amor.

Aan Johannes Frederik Gronovius,dat maagden boven weduwen gaan

Als jij Venus verbindt met de Muzen, geleerde Gronovius, zal jij een nieuwe dimensie (lett. nieuwe zeilen) aan jouw talent geven.

Apollo plukte de eerste lauwerkrans van Daphne, dochter van de riviergod Peneus: Amor verbond zo dichtkunst met een succesvolle auteur.

Als dit voorbeeld jou bevalt, laat dit heerlijke vuur dan in jou toe, en leer om dat zoete mengsel van kussen en lieve woordjes te ondergaan. Hij echter die deze ontvangt van de mond van een onaangeraakt meisje, leert zo hoe het moet zijn en doet de beste keus.

Maagdelijkheid voegt veel toe aan omhel-zingen, zo ook onbeproefde liefde die nog nooit opgewekt was.

Wanneer schaamtegevoel uitdaagt en kuisheid smeekt om overwonnen te worden, en iets toegelaten wordt met lieftallige tegen-sparteling.

In een weduwe die al eerdere echtgenoten gekend heeft is niets om van te houden; die eerste liefde heeft alle vreugde reeds eerder geplukt.

Zij zal jou niet zulke oprechte noch zulke schuchtere kussen geven, Gronovius, en ook niet met zo’n grote naïviteit.

Ondertussen zal zij maar herhalen en zal zij hierin te ver gaan.Slechts die vrouw die schuchter haar gunsten geeft, geeft op de juiste wijze.

Als jij een huwelijk overweegt, zoek dan een vrouw die nog nooit getrouwd was.

(14)

Mane novo, tenero madidas de rore viator Carpit, et arentes praeterit ungue rosas. Suavius in nitidis, Frederice, natabitur undis, Vitreus, illimes cum vehit amnis aquas. Pocula delectant animos splendente Lyaeo1;

Diffunditque recens dulcius urna merum. Nemo cibum poscit quem proelibaverat alter, Pomaque de nitida sumere lance juvat.

Jlle torus veteris praefert vestigia fl ammae, 30 Et jam non primo lectus amore calet. Oscula si dederit: prius his meliora dabantur: Molle latus jungit, junxerat ante latus.

Blanditias loquitur, non te tamen illa, magistro: Utitur ingenio quo prius usa fuit.

35 Colla manusque illas quidam possederat ante Jamque aliquâ cervix livida forte notâ est. Ante manum didicere pati, tangique papillae; Quodque agis, ah alius dulce peregit opus!

Talia cum subeunt animum, sentitque videtque, 40 Et sapit, ah miser est si quis amare potest! Saepe etiam proles veteres testatur amores: Et dolor ante oculos itque reditque tuos.

Iemand die ’s ochtends vroeg een reis onder-neemt plukt rozen die nog nat zijn van de dauw, en gaat voorbij aan die uitgedroogd zijn. Het is aangenamer, Fredericus, om in helder water te zwemmen, waar een klare stroom water zonder modder voert.

Een goed glas met fonkelnieuwe wijn is een vreugde voor de ziel, en een nieuwe kruik schenkt zoetere wijn.

Niemand wil eten waar een ander reeds aan geproefd heeft, maar het doet plezier om vruchten van een schone schaal te eten. Dat bed van haar wijst de sporen van het oude vuur en het krijgt niet meer de warmte die een eerste liefde eraan geeft.

Als zij jou zoent: in het verleden gaf zij meer vurige: als zij haar zachte lichaam tegen jou vleit; vroeger had zij dat al bij een ander gedaan.

Zij fl uistert zoete woordjes, niet echter die jij haar geleerd hebt: zij gebruikt daarbij haar vroegere ervaring.

Een ander heeft reeds eerder die hals en handen van haar bezeten en dat blanke nekje draagt wellicht nog de merken van een andere. Al eerder hebben haar borsten geleerd om een hand daar toe te laten en om bevoeld te wordenwat jij ook al doet, ach, een ander heeft dat zoete spel al eerder gespeeld!

Wanneer men deze dingen bedenkt en voelt en ziet en weet, beklagenswaardig is dan hij die nog de liefde kan bedrijven!

Dikwijls ook zijn kinderen getuigenis van die oude liefde:en die pijn gaat voortdurend heen en weer voor jouw ogen.

(15)

Primaque formosi florem Lucina peremit Corporis, et languet qui fuit ante vigor.

Qui sapit, intonsis sibi pascua quaerit in agris: Qui sapit intactis fontibus ora lavat.

Gaudia de tenerâ rapies sincera puellâ; Quod metuit grato cogit amare metu.

Ad blandae nomen Veneris tremuisse modeste Cernitur, et totis erubuisse genis.

Mox ubi succubuit precibus, vincique necesse est, Ah dulces lachrymas mittit in ora pudor.

Sentit, et ore suo pretiosum haurire liquorem Gaudet, et hoc fi dei pignus amator habet. Mens abit, et moritur quoties audacia sensim Crescit, et amplexu praevenit ipsa suo.

Non ea morosa est, non imperiosa, nec audax, Obsequium satis est exhibuisse viro.

Mox sobolem casta tollens de matre maritus 60 Hic etiam vultus invenit ipse suos.

Die eerste geboorte heeft de bloem van haar prachtige lichaam verwijderd en de bloei die er was doen verwelken.

Een wijs man zoekt zijn weiding in ongemaaide velden: een wijze drinkt van een onberoerde bron.

Echt genot zul jij bij een jong meisje grijpen; die dingen waarvoor zij bang was, zal zij geleidelijk met gretige angst leren beminnen. Aanvankelijk zul jij zien dat zij beeft bij de loutere vermelding van de geneugten van Venus.

Maar spoedig wanneer zij bezweken is onder jouw smeekbeden, en het onvermijdelijk is dat zij toegeeft, ach, dan stuurt haar schaamtegevoel zoete tranen naar haar gezicht.

De minnaar ziet dit en met vreugde likt hij dit kostbare vocht en dit is voor hem het pand van haar overgave.

Het verstand blaast de aftocht, en werkt steeds trager naarmate de hartstocht geleidelijk toeneemt en zij zelf neemt de leiding in haar omhelzingen.

Zij is niet kleingeestig, noch heerszuchtig, noch brutaal. Het is voor haar voldoende om aan haar man onderdanig te zijn.

En wanneer de echtgenoot in de nabije toekomst zijn kind van de kuise moeder ontvangt, dan herkent hij daarin ook zijn eigen gezicht.

(16)

Ad Janum Meierum nuptias Danicas spectantem

Amatorem Regi similem esse

Dum quatit Arctoam taedis regalibus aulam Festaque Principibus gaudia condit Hymen Te quoque laetitiam patriae sentire putamus Ante tuos positam, candide Jane, focos. Cum tamen amplexus et Principis oscula cernis, Principis exemplo forsan amare potes.

Saepius alterius quidam spectaverat ignes: Spectanti tacitus venit in ossa calor.

Sed juvenes regum multo conspectius ardent. Materies fl ammae largior inde patet.

Vix superum rector fuerat manifestus amator: Intepuit subito quilibet igne Deus.

Jnde Venus precibus Gradivi2 cessit amantis,

Et Clytoe Phoebo, Eucothoeque placent.

Et tibi nunc quaedam forsan regina vocatur, Et Dominum rursus te vocat illa suum. Jllius amplexu sceptrum transcendis, et aulas, Et tibi regales credis habere manus.

Aan Janus Meier die de (koninklijke) bruiloft in Denemarken heeft bijgewoond

dat een minnaar een koning gelijk is.

Terwijl de huwelijksgod Hymen in dat noorde-lijk paleis zijn fakkels zwaait en er vreugdevolle feesten voor vorsten bouwt,

neem ik aan dat ook jij in dezelfde vreugde deelt van jouw vaderland die zich zo na aan jouw woning, afspeelt, mijn beste Janus.

Terwijl jij echter getuige bent van de omhel-zingen en kussen van jouw vorst, zul jij wellicht zelf ook het vorstelijk voorbeeld volgen om te minnen.

Nogal dikwijls gebeurt het dat iemand het liefdesvuur in een ander waargenomen heeft, en dat dan datzelfde vuur heimelijk in zijn eigen gestel binnen dringt.

Het liefdesvuur van prinsen brandt veel meer in het openbaar. Bij hen zijn de vlammen duidelijker te zien.

Nauwelijks was de koning der goden (Jupiter) in verliefde staat gezien of in alle andere goden ontvlamde het liefdesvuur.

Daarom gaf Venus toe aan de smeekbeden van de verliefde Mars en werden Clythoe en (L) Eucothoe (achtereenvolgens) door Apollo veroverd.

Ook door jou wordt nu wellicht een vrouwtje koningin genoemd en noemt zij jou op haar beurt haar Heer.

In haar omarming stijg jij uit boven scepter en paleis, en jij denkt jouw handen (zo rijk) als die van een koning.

Ad Janum Meierum nuptias Danicas spectantem amatorem Regi similem esse

(17)

Zij is niet minder mooi en doet niet voor adel onder en ook hebben haar kussen niets primitiefs.

Laat een vorst in rijkdom en afkomst allen overtreffen: hij is toch zeker niet de enige met ogen om te zien?

Wij wijken voor hem als onderdanen: maar toch nooit in de liefde. In dat opzicht zijn ook wij koningen.

Dat knaapje (Cupido) dat goden en de oppergod Juppiter er toe bracht om de hemel te verlaten, maakt minnaars gelijk aan goden.

Paris liet zijn rijk en zijn koninklijke vader achter zich: de beloning en de oorzaak van deze desertie was een nymf.

Telkens wanneer de bronnymf Oenone zich in zijn armen vleide verdween Priamus en heel Troje uit zijn gedachten.

Telkens wanneer hij met zijn rechterhand haar borsten vastpakte zei hij: deze plek is mijn koninkrijk en mijn paleis.

En ik zal er nooit genoeg van krijgen om te pochen met mijn Merilla, hoewel een koning waardig wilde ze liever van mij zijn.

Ik bezit een stukje grond en een tuintje bevloeid met helder water; zij en ik echter bezitten dit samen.

Telkens wanneer wij de stukjes grond en de planten tellen, is het voor ons alsof zij even zoveel volken zijn waarover ik heers.

Zij plukt viooltjes, of vruchten van een boom: het is alsof zij vrijwillige tributen inzamelt van haar onderdanen.

Nec minus est formosa nec incivilis habetur: Basia nec quicquam rusticitatis habent. Vt Princeps opibus superet, vel origine cunctos: Qui sapiant oculos an tamen unus habet? Cedimus obsequio: nunquam cedemus amore, Hac quoque nos reges conditione sumus. Qui superos coelo detraxit, Jane, Jovem3 que

Aequat amatores regibus ille puer.

Deseruit regnumque Paris, regemque parentem: Deserti pretium, causaque Nympha fuit. Pegasis4 Oenone quoties impleverat ulnas,

Ex animo Priamus5 totaque Troya fuit.

Jmposita quoties contingeret ubera dextra, Iste locus regnum est, dixit, et aula mihi. Nec me defi ciet nostram jactare Merillam Principe digna viro maluit esse mea.

Est mihi sectus humus6 purisque liquoribus udus

Hortulus; hunc mecum possidet illa tamen. Areolas horti quoties numeramus, et herbas, Tot populos regni credimus esse mei. Illa legit violas, vel decutit arbore poma. 40 Laetaque de quavis gente tributa petit.

3 Jovem: Jupiter, de oppergod.

4 Pegasis: bijnaam van Oenone, een nimf met wie Paris getrouwd was.

5 Priamus: koning van Troje, vader van vijftig kinderen, onder andere van Priamus. 6 In het handschrift staat abusievelijk humum.

(18)

Tussen al de geuren schrijf ik gedichten, deze zijn dan voor mij als de beschrijving van mijn rijk.

Nooit heeft het mij ontbroken aan een diadeem of een scepter, op mijn hoofd is een bloemenkrans, in mijn hand een staf.

Alles is als in een koninkrijk, behalve dat ik niet hoef te vrezen voor de dolk van een sluipmoordenaar; geen zorgen belegeren onze vreedzame deur.

Niemand is afgunstig op ons: behalve misschien omdat wij van elkaar houden, en Merilla’s liefde haast groter is dan ik verdien.

Veilig ben ik ook van berovingen: behalve dat dit liefelijke meisje (Merilla) mij kleine kusjes steelt terwijl ik aan het dichten ben.

Eerzucht komt bij ons het huis niet binnen: maar oprechtheid en die edele liefde voor pure eenvoud.

Met dit alles, en met mijn tedere Merilla in mijn armen, Janus, weiger ik om te geloven dat ik de mindere ben van welke koning dan ook. Jnterea carmen mihi provenit inter odores,

Jmperii census dicitur iste mei.

Non diadema tamen, non sceptrum defuit unquam, Jmplent serta caput, mystea virga manum.

Omnia pro regno nisi quod nec sica timetur; Cura quiescentes nec sedet ante fores.

Invidet et nemo: nisi quod fortassis amamur, Peneque plus justa parte Merilla favet. Tutus ab insidiis: nisi cum blandissima virgo Versibus intento basia pauca rapit:

Nec terit ambitio limen: sed candor, et ille Jngenuus putae simplicitatis amor.

Haec inter teneram complexus, Jane, Merillam Principe dedignor quolibet esse minor.

(19)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“Als ik nou maar eens 'n klein heldendaadje kon volbrengen!” dacht Arretje bij zich zelf, “dan zou Annetje me vast niet meer uitlachen!” En sindsdien keek hij geregeld uit naar

He t verfcheppen der dingen die zich deur het heele Spel vertoonen, zulle n de keurige kenners, die de toovery van Medea eenige kracht toefchrijven, voor my verantwoorden; doch

Wat het tweede onderdeel betreft: de uitspraak dat de zeevaart nuttig is, behoeft zelf na het voorgaande hoofdstuk geen argumentatie meer, maar roept wel de vraag op of de zeeweg

Dat we hier te maken hebben met herschrijvingen van Vondel zelf wordt bevestigd door het feit dat deze varianten terugkeren in de uitgave van Poëzy-1650, alleen zijn het er daar

Een belangrijk deel van de commentaar bestaat uit verwijzingen naar klassieke Latijnse poëzie. In de regel wordt zoveel geciteerd van de plaats waaraan Huygens heeft ontleend, dat

Als het niet anders ging, zou hij met zijn mannen deze weck de leeuwen zelf in leven houden - een oneindig moeilijke taak, maar gelukkig hadden allen nog wat geld gespaard....

Hij komt op springen in het algemeen te spreken, vertelt van vroegere sprongen, die hij zelf en vrienden van hem volbracht hebben, en wat daarover gezegd is; het wordt een

Hier wordt onverwachts het tere punt van deze ontwikkeling juist van degenen die ze toejuichen, duidelijk en scherp gezien: terwijl de destructie van de totale