• No results found

Een sociaal - economisch onderzoek, in het ruilverkavelingsgebied "De kleine Aa"

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een sociaal - economisch onderzoek, in het ruilverkavelingsgebied "De kleine Aa""

Copied!
85
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

E M SOCIAAL-ECONOMISCH ONDERZOEK IN HET RUILVERKAVELINGSGEBIED

"DE KLEINE AA"

R a p p o r t n o . 275

(2)

2

-INHOUD

HOOFDSTUK I ALGEMEEN OVERZICHT

Blz. 3 HOOFDSTUK II HOOFDSTUK III HOOFDSTUK IV HOOFDSTUK V HOOFDSTUK VI DE PRODUKTIE-OMSTANDIGHEDBN 1 . De v e r k a v e l i n g s t o e s t a n d 2 . De g r o o t t e d e r "bedrijven 3 . De p a c h t - e n e i g e n d o m s v e r h o u d i n g e n 4 . Enk el e a s p e c t e n van de b e d r i j f s i n r i c h t i n g PRODUKTIEPLAN EN BEDRIJFSVOERING 1. Het bouwland 2 . Het g r a s l a n d 3 . De r u n d v e e s t a p e l 4 . De v a r k e n s - en k i p p e s t a p e l 5 . De k w a l i t e i t v a n de v e e s t a p e l 6 . Het g e b r u i k v a n m a c h i n e s 15 21 HET ARBEIDSEFFECT 1 . De methode 2 . De s i t u a t i e i n h e t g e b i e d A A a n t a l s t a n d a a r d u r e n p e r h a e n p e r b e d r i j f Het arbeidsaanbod Het arbeidseffeot

Enkele opmerkingen betreffende de bij de sanering als uitgangspunt te nemen

bedrijfs-g r o o t t e B C D DE AGRARISCHE BEVOLKING 32 1 . Enkole d e m o g r a f i s c h e g e g e v e n s 2 . De g e s c h o o l d h e i d 3 . De b e r o e p s k e u z e d e r b o e r e n z o o n s 4 . E n k e l e opmerkingen t . a . v . d e . s o o i a l e s t r u c t u u r en do a a r d v a n de a g r a r i s c h e b e v o l k i n g A De s t r u c t u u r v a n de a g r a r i s o h o s a m e n l e v i n g B De economische i n s t e l l i n g v a n de a g r a r i -s c h e b e v o l k i n g SAMENVATTING EN CONCLUSIES 44 1c De a g r a r i s c h e b e v o l k i n g 2 . De p r o d u k t i o - o m s t a n d i g h o d o n 3 . Het p r o d u k t i e p l a n en de b e d r i j f s v o e r i n g 4 . Het a r b e i d s e f f e o t 5 . Hot k l e i n e - b o e r e n v r a a g s t u k 6 . De gewenste b e d r i j f s g r o o t t e b i j de s a n e r i n g 7 . E n k e l e opmerkingen t e n a a n z i e n van do r u i l -v e r k a -v e l i n g en de s a n e r i n g A De u i t v o e r i n g B Do r a a k p u n t e n met de economische i n s t e l -l i n g van de a g r a r i s c h e b o v o -l k i n g C De p r o d u k t i e o m s t a n d i g h o d e n en de r u i l -v e r k a -v e l i n g en s a n e r i n g

D De aanpassing van het produktieplan en de bedrijfsvoering

(3)

HOOFDSTUK I ALGEMEEN OVERZICHT

Het ruilverkavelingsblok de Kleine Aa is gelegen in de gemeente Someren, welke gemeente 10.139 inwoners telt bij een oppervlakte van 83,14 km 1 ) . Deze tamelijk uitgestrekte ge-meente bestaat uit 4 onderling nogal verschillende dorpen nï. Someren, Someren-Bind, Someren-Heide en Lierop. Someren-Heide is een uitgesproken ontginningsdorp met eén praktisch in zijn geheel allochtone bevolking. Ook Someren-Eind is een ontgin-ningsdorp, maar de bevolking is niet in zo sterke mate als in Someren-Heide van elders afkomstig. Er wonen immers tamelijk veel arbeiders, die zijn voortgekomen uit de hier woonachtige z.g. Peelwerkers. Enkele van deze Peelwerkers hebben zich weten op. te werken tot kleine boeren. Someren en Lierop daarentegen zijn beide oude boerendorpen.

Lierop was tot 1936 een zelfstandige gemeente. Het dorp was tamelijk geïsoleerd gelegen. Tot voor enige jaren was d.e. enkele kilometers lange weg van net dorp naar de langs het kanaal lopen-de weg Nelopen-derweert-Helmond lopen-de- enige verharlopen-de weg. Nog niet zo lang geleden bestond de bevolking praktisch geheel uit boeren, kleine boeren en- boerenarbeiders. Van een middenstand was en. is nauwelijks sprake. Ook ontginningen hebben er de laatste decen-nia niet op: enigszins grote schaal plaats gehad.

Sómeren is van oudsher een oud boerendorp, maar hier was-vooral door de gunstiger ligging het contact met de buitenwereld groter. Bovendien was het dorp groter dan Lierop, waardoor reeds eerder een middenstand van enige omvang aanwezig was. Ook kende de samenleving industrie-arbeiders, die in de in het dorp aanwezige "klein-industrie" of o.a. in Helmond en Eindhoven werkte.

Van I930 tot 1947 nam de bevolking in Someren-Dorp toe van 2.84I tot 4.I60 en in Lierop van 1,143 tot 1.397. Na 1947 maakte Spmeren een snelle ontwikkeling door, terwijl in Lierop - althans uiterlijk - weinig veranderde. Er werden enkele industrieën gevestigd, het aantal arbeiders nam sterk toe, terwijl de woning-bouw een grote vlucht nam, zodat het uiterlijk van het dorp sterk veranderde.

Het grootste deel van. het ruilverkavelingsblok is .gelegen tussen de dorpskernen van Someren en Lierop. Het wordt in het oosten begrensd door de Zuid-Willemsvaart en in het zuiden door de provinciale weg Heeze-Someren-Asten. In het westen vindt men bos en heido o.a. de Heerselse heide, de bossen van Moorsel en do Lieropse heide. In de smalle noordelijke ui tipper van het blok ligt het gehucht Stipdpnk.

Ongeveer de helft van de oude gemeente Lierop ligt in het ruilverkavelingsblok.. Er buiten liggen de geïsoleerde gelegen. gehuchten Winkelstraat, Heersel en Moorsel. Van Someren ligt slechts het ten noorden van de provinciale weg Heeze—Asten ge-legen gedeelte in het ruilverkavelingsgebied. De grens met de oude gemeente Lierop wordt bijna geheel gevormd door het ri-viertje de Kleine Aa.Waar verder in dit rapport over "Someren" en "Lierop" wordt gesproken, zijn de delen, van het ruilverkavor lingsblok bedoeld, die op de kaart zijn aangegeven.

(4)

4

-D G grond bestaat voor een groot deel uit middelmatig lichte zandgrond. Rond de dorpen vindt men oude zand-bouwlandgrond, langs hot kanaal leemhoudende grond en langs de beekjes zwaardere grond, die vooral als weiland wordt gebruikt.

In het ruilverkavelingsgebied telt men 199 grondgebruikers met meer dan 1 ha cultuurgrond. Niet al deze grondgebruikers zijn boer; 39 van hen hebben een ander beroep of zijn in feite niet meer als landbouwer te beschouwen. In onderstaande tabel wordt een indruk gegeven van de verschillende soorten grondgebruikers, ingedeeld in de groepen A, B, C on D. Met A-grondgebruikers

worden bedoeld de boeren zonder nevenberoep, de B-grondgebruikers zijn boeren met een nevenberoep, de C-grondgebruïers zijn niet-boeren met grondgebruik, terwijl tenslotte in de groep D worden gerangschikt oudere personen zonder beroep, meest rustende boeren.

Tabel 1 DE GRONDGEBRUIKERS Gebied Someren Lierop Totaal Aantal grondgebruikers in groep A 81 66 147 in groep B 9 4 13 in groep C 12 14 26 in groep D 9 4 13 in totaal 111 88 199 Brons L.E.I.I955

De nevenberoepen van de B-grondgebruikers hangen in de meeste gevallen nauw samen met het landbouwbedrijf; zo vindt men er ver-schillende melkrijders onder. Men treft er echter ook een knecht van een kolenboer en een molenaarsknecht onder aan. De bedrijven van deze grondgebruikers zijn in verreweg de meeste gevallen kleiner dan 10 ha( bijlage 1 ) .

De'bedrijven van de niet-boeren met grondgebruik en uiteraard ook van de rustende boeren zijn in verreweg de meeste gevallen

kleiner dan 5 h.a. Bij de C-grondgebruikers vindt men de verschil-lende beroepen, die in de dorpssamenleving voor kunnen komen (bij-lage 2 ) . Van de 26 C-bedrijven zijn er 14 kleiner dan 3 ha, 19

kleiner dan 5 ha en 24 kleiner dan 7 ha. Deze C-grondgebruikers hebben 78 ha cultuurgrond in gebruik.1)

De boeren met een nevenberoep vertonen ten aanzic-n van be-drijfsvoering en levensstijl praktisch weinig of geen verschil-len met de boeren zonder nevenberoep, zodat deze beide groepen bij de bestudering van de landbouw in het ruilverkavelingsgebied de Kleine Aa zonder bezwaar kunnen worden samengevoegd. Do niet-boeren grondgebruikers T/orden buiten beschouwing gelaten.

Bij het schrijven van dit rapport werd gebruik gemaakt van do gegevens, die werden verkregen bij een door het Landbouwcon-sulentschap te Eindhoven met medewerking van de afdeling Streek-onderzoek van het Landbouw-Economisch Instituut in de zomer van

1955 uitgevoerde enquête. De deelneming aan deze enquête was in Lierop aanmerkelijk beter dan in Someren. In totaal werden 130

(5)

Grens tussen de delen Lierop en Someren Schaal 1 : 25.000 MOORSEL \ SOMEREN

(6)

_ 6

-A- en B-bedrijven geënquêteerd. Ten aanzien vän enkele onder-werpen zijn later ook van de niet geënquêteerde bedrijven

ge-gevens verzameld. Bij do tabellen in dit rapport is aangegeven of de gegevens betrekking hebben op de geënquêteerde bedrijven (Brons L.E.I. enquête 1955) of op alle bedrijven (Brons L.E.I. 1955).

(7)

HOOFDSTUK II

DE PRODUKIÏÉ-öMSTMDÏGHEDÉF'

In dit hoofdstuk worden de volgende

produktie-omstandig-heden behandeld: de verkavelingstóestand, de:grootte der

be-drijven, de pacht- en eigendomsverhoudingen en de bedrijfsin-riohting. De kwaliteit van de grond en de waterstaatkundige toestand worden^ hier buiten beschouwing gelaten, daar deze onderwerpen door de Cultuurtechnische Dienst worden bekeken. 1. De verkavelingstóestand

Aan de hand van bij.de enquête verkregen gegevens ber treffende het gemiddeld aantal kavels per bedrijf en de ge-middelde kavelgrootte kan een eerste indruk worden verkregen van de verkavelingstóestand in het gebied.

Tabel 2 : ' , " '.'•' Grppttöklasse 3 - 5 ha 5 - 7 ha 7 - 10 ha 10 r- 12 ha 12 ha. en groter Totaal VERKAVELING Aantal kavels per bedrijf

in. Someren 6.3 8.4 9.4 8.3 11.0; 8.5 Lierop 7.2 7.5 9-5 9.5 11.4 9.3 Gemiddelde in kavëlgroütte ha in . Someren 0;74 ; 0.74 Q.Q1 ••• 1.29 1.29 Q.87 • Lierop 0.58 0.85 0.94 1.17 1.26 1.01 Bron: L.E.I.-enquête 1955

Deze tabel behoeft weinig toelichting. De verkavelings-toestand is verre van gunstig. In Lierop is het gemiddeld aantal kavels per bedrijf iets groter dan in Someren, maar hier zijn de kavels dooreengenomen kleiner dan in Lierop. Op dé grotere bedrijven zijn de kavels iets groter dan op de kleinere, maar dit heeft niet veel te betekenen. Hieruit mag dan ook niet worden geconcludeerd, dat de situatie op de grotere bedrijven

in dit opzicht gunstiger zcu zijn. Üp.de vrat grotere bedrijven zullen immers in verband met.het gebruik van machines en werk-tuigen hogere eisen ten aanzien van de kavelgrootte moeten worden gesteld.

Uit bijlage 3 blijkt, dat in Someren nog geen kwart der be-drijven minder dan 6 kavels heeft; 27 van de-64 geënquêteerde bedrijven hebben zelfs 9 of meer kavels, 12 hebbeh er 12 óf. meer. In Lierop is de situatie in dit opzicht 'nog ongunstiger.Op 34 van de 66 bedrijven ligt hier d§ grond over 9 *-'£ meer kavels

verspreid; 20 bedrijven hebben zelfs meer dan 11 kavels (biJage 3 ) . • ., .

Het tamelijk grote aantal kavels per bedrijf maakt het waarschijnlijk, dat een niet gering deel van do kavels op een

flinke afstand van de bedrijfsgebouwen is gelegen. Dit laatste blijkt volgens tabol 3 inderdaad het geval te zijn. ,

(8)

8

-Tabel 3 DE AFSTAND VAN DE KAVELS TOT DE BEDRIJFSGEBOUWEN Ge-bied' ö CU U CD S O w P( o CU •H h3 Grootteklasse 3 - 5 ha 5. - 7 ha 7 - 10 ha 10 - 12 ha \ 12 ha en groter totaal 3 - 5 ha 5 - 7 ha 7 - 10 ha 10 - 12 ha 12 ha en groter totaal Someren in % Lierop in $ Totaal aantal kavels 75 178 206 50 33 542 36 90 257 104 125 612 100 100

Aantal kavels liggend op een afstand van 0-500m 44 60 71, 24 10 209 15 31 81 26 40 193 38.6 31.5 500m-1 km 22 56 65 20 6 I69 . 8 36 98 42 38 222 31.2 36.3 1-2 km 5 43 37 3 12 100 4 15 49 24 18 110 18.4 18.0 2-5 km 4 18 31 2 5 60 8 8 22 11 21 70 11.1 11.4 5 km en moor 1 2 1 4 •1 1 7 1 8 17 0.7 2.8 Brons L.E.I.-enquête 1955

Zowel in Someren als in Lierop ligt bijna een derde der kavels verder dan 1 km van de bedrijfsgebouwen. Verder dan 2 km van huis bevindt zich in Someren 12% en in Lierop 14% van de kavels. In Lierop is de situatie dooreengenomen zelfs ongunstiger dan in Someren, maar het is de vraag of dit ver- .

schil in de praktijk veel te- betekenen heeft.. Vergelijkt men

immers de ligging der kavels in de grootteklasse 7 '- 10 ha in beide dorpen met elkaar dan blijkt, dat in Lierop relatief en absoluut minder kavels op een afstand van meer dan 2 km van huis zijn gelegen.

Zoals te verwachten iSj, liggen er op de kleine bedrijven minder kavels op een grote afstand van de boerderij dan op de grotere bedrijven. Op de bedrijven met meer dan 12 ha ligt een groter aantal kavels ver van huis dan bij de bedrijven van 1 0 - 12 ha.( bijlage 4)

De afstand van de cultuurgrond tot dè bedrijfsgeböuwen is ook bekend. Ih tabel 4 is deze vergeleken met de afstand van de kavels tot de boerderij.

Tabel 4

DE AFSTAND VAN DE KAVELS EN DE CULTUURGROND TOT DE BEDRIJFSGEBOUWEN

Deelgroep Someren Kavels Cultuurgrond Lierop Kavels Cultuurgrond Percent! 0-500m 38.6 53.1 3I.5 40.6

ige van de kavels en van de cultuurgrond, gelegen op een afstand vans

500m-1 km 31.2 23.5 36.3 28.6 1-2 km 18.4 12.4 18.0 16,1 2-5 km 1 1 o 1 9.8 11.4 11.0 meer dan 5 km 0.7 1-2 2.8 3.7

(9)

Aan do hand van deze tabel kan worden -geobnoiudûord, dat de bij hùis gelegen kavels - d.w.z. •niet verder dan 500 m van-de bedrijfsgebouwen - groter zjji dan de verder-weg gelegen kavels.•In Someren ligt bijna 70$ der kavels;

dichter-dan 1 km bij huisj bij de cultuurgrond is dit met bijna 77$ het geval. In Lierop zijn de desbetreffende percentages resp. 68 en 69. In bijlage 4 is de ligging van de cultuurgrond ook per grootteklasse vermeld.

Bij het onderzoek kwamen ook gegevens beschikbaar betreffende de ligging van bedrijfsgebouwen en kavels aan een verharde weg of landweg.

Tabel 5 BE BEREIKBAARHEID VAN KAVELS EN BEDRIJFSGEBOUWEN Gebied ö O)

a

0 ra ft 0 u

a

Grootteklasse 3 5 ha -5 - 7 ha 7 -10 ha ; 10 -12 ha 12 ha en grot« totaal .3 - 5 ha 5 --7 ha 7 -10 ha • 10 -12 ha 12 ha en grotei totaal Aantal bedrijfs-geboü- ". wen 12 21 22 6 r 3 64 5 12 17 11 '11 66 Bedrijfsgeb. gelegen aan een verharde weg 1 9 8 2 • 1 21 • .1 .;• 1 2 4 5 13 Aantal kavels 75 178 206 50 33 542 36 20 257 ." 104 I25 612' K a v e l gelegen aan een ver-harde weg 6 '35 24 11 -6 82 .'•'•, 3 / 10 34 12 12 71 een I J O L -weg 61 116 158 26 26 •387 33 ' 67 201 87 101 ,489 s, niet aan een weg gelegen *i. 8 27 24 13 1 73 _ 13 22 • 5 12 ,52 Brons, L.E.I.-enquête 1955

In het gehele ruilverkavelingsgebied is ongeveer een kwart van de boerderijen aan een verharde weg gelegen, waarbij kan worden opgemerkt, dat in Someren de situatie gunstiger is dan in Lierop. Hier is ook het aantal kavels, dat aan een verharde Weg is gelegen, zowel absoluut als relatief geringer dan in Someren. In Lierop zijn echter relatief meer kavels aan een weg gelegen. De gemiddelde grootte van de aan een verharde weg gelegen kavels bedraagt in Somoren 1,22 ha en in Lierop 0,80 ha$ de oppervlakte van de aan een landweg gelegen kavels resp. 0,85 ha en 1,06 ha

en van de niet aan een weg gelegen kavels tenslotte resp. 0,58 ha en 0,82 ha. Hoewel de situatie in Someren gunstiger is dan in Lierop, kan in geen van beide delen van het ruilverkavelings-gebied de ontsluiting van bedrijfsgebouwen en kavels bevredigend worden genoemd (bijlage 5-)«

Ofschoon bij het onderzoek geen gegevens beschikbaar kwamen betreffende de vorm en de onderlinge ligging d.er kavels, kan uit het voorgaande reeds worden geconcludeerd, dat de verkavelings-toestand zeer ongunstig i's.

(10)

10

-2. De grootte der, "bedrijven

Onderstaande tabel geeft een indruk van :de-grootte der landbouwbedrijven in Someren en Lierop. De tabel heeft niet alleen betrekking op de geënquêteerde grondgebruikers, .maar . •_. op alle grondgebruikers,die voor hun bestaan geheel of groten^ deels op het ^Landbouwbedrijf, zijn aangewezen: (dus, de A~ en B-i grondgebruikers).

Tabel'6

DE BEDRIJVEN MAR GROüTTEKLASSE

Graotteklasse Kleiner dan 3 ha . .. 3 - 5 ha . . 5 - 7 ha '•" 7-10 ha -•; 1 0 - 1 2 ha 12 ha. en groter Totaal' Aantal bedrijven in Someren 3 . 14 . 29 • 31 9 4 90 Lierop .3 : 5 •.: 13 ;. ,. : 27 . . .11 11 • 70 het gehele gebi ed o ' . 19 42 . 58 20 15 160 Brons L.E.I.1955, C;B.S.1955 , De verdeling van de bedrijven over de grootteklassen ver-toont het karakteristieke beeld van de oude dorpen op de brabantse zandgronden. Het grootste deel der bedrijven heeft een bedrijfs-,oppervlakte tussen 5 eri 10 ha. Weinig bedrijven zijn groter dan "

12 ha. De bedrijfBgroabtestruotuur is in Lierop aanmerkelijk gun-stiger dan in Someren. Hier is meer dan'de helft der bedrijven kleiner dan 7 ha,in Lierop nog niet een derde. Bovendien is het:. . aantal, bedrijven groter dan 10 ha in Lierop hoger dàn in Somereh. Opmerkelijk is in Lierop ook, dat, ex. ongeveer evenveel bedrijven. :zijn groter dan 12 ha als kleiner dan 7 ha.

Het aantal bedrijven in de grootteklasse 7 - 10 ha is in' Lierop en Someren zowel absoluut als relatief ongeveer gelijk. Maakt men echter in deze groctteklasse nog een' onderverdeling,

dan blijkt weer, dat ook hier de situatie in Lierop gunstiger is dan in Someren. Tabel 7 DE BEDRIJVEN. VAN 7 - 10 HA Grootteklasse . 7 - 8 ha 8 - 9 ha 9 -10 ha Totaal Aantal bedrijven in Someren 18 8 5 31 Lierop 5 12 10 ' ..' 27 Brons L.S.I. 1955S C.B.S. 1955"'" ' ' De bedrijven, die in tabel 6 gerangschikt zijn onder de ;. bedrijven van 1 - 3 ha zijn op één na kleiner dan 2 ha. In Someren zijn het tuinbouwbedrijven en in Liorop pluimveebedrijven.

(11)

3. De paoht- en eigendomsverhoudingen

Hoewel door de wetgeving ten aanzien van de pacht de meeste nadelen van deze juridiBche gebruiksvorm zijn wegge-nomen, kan een bestudering van de pacht- en eigendomsverhou-dingen bij een "onderzoek naar de produktie-omstandigheden niet achterwege blijven. Dit geldt zeker voor het ruilverkavelings-gobied de Kleine Aa, waar aanzienlijke veranderingen in de ruim-telijke structuur van het grondgebruik zullen plaats hebben.

Een eerste indruk van de pacht-* en eigendomsverhoudingen, verkrijgt men aan dè hand van het percentage eigehdoms- en pacht-land. Ten overvloede zij hier vermeld, dat onder eigendómsland wordt verstaan grond, die eigendom is van de gebruiker(bijlage 6 ) .

Tabel 8 EIGENDOM EN PACHT VAN DE CUXTUUROBOND

Grootteklasse Kleiner dan 5 ha •' 5• - 7 ha 7 - 10 ha 10 - 12 ha 12. ha en groter Totaal

Percentage van de totale oppervlakte cultuurgrond in eigendom in Someren 70.8 30.9 71.2 87.1 82.9 74.3 Lierop 89.8 62.4 68.1 89.1 37.5 70.3 gepacht in Someren 29.2 69.1 28.8 12.'9 I7.I 25.7 Lierop 10.2 37.6 3I.9 10.9 62.5 29.7 Bron: L.E.1.1955

Uit bijlage 7 blijkt,dat in Someren 37 van de 64 geënquêteerde bedrijven geheel uit eigendómsland bestaan en 11 geheel uit pacht-land. Voor Lierop zijn de resp..cijfers 39 on 16 (van 66 bedrijven). Zoals overal op de brabantse zandgronden het geval is, vindt men ook in het ruilverkavelingsblok een aantal bedrijven,waarvan de grond voor een deel eigendom van het bedrijfshoofd is on voor een ander deel uit pachtland bestaat. Vergeleken met vele andere gebieden is het aantal bedrijven met oigendoms- en pachtland echter tamelijk gering. Van deze"gemengde" bodrijven is in Someren dooreengenomen 6,2 ha eigendom en 2,5 ha gepacht; in Lierop 6,6 ha en 2,8 ha.

Bij het pachtland kan dus onderscheid worden gemaakt tussen behuisd gepacht on onbohuisd - of los - gepacht land. Het ver-schil tussen beide vormen van pacht is hierin gelegen, dat in hot eerste geval grond on bedrijfsgebouwen tezamen zijn gepacht en in het tweede geval alleen do grond. In onderstaande tabel ' wordt het onbehui3d gepachte land uitgedrukt in procenten van het totale pachtland en in de totale oppervlakte cultuurgrond.

(12)

12

-Tabel 9 HET LOS 'GEPACHTE LAND

Grootteklasse Kleiner clan 5 ha 5 - 7 ha 7 -10 ha 10 -12 ha 12 ha en groter. Totaal

Oppervlakte los gepacht land' in-procenten van • de totale oppervlakte pachtland-in Scmeren 27.Ó' .'. 31.0 100.0

29.4

Lierop 50.7 ••'••«•'•- 2.2 7.4 38.8 18.3 13.4 de totale oppervlakte' cultuurgrond in Someren 8.0 9.0 12.9 7.6 .... . Lie.rop 5.2 0.8 2.4, :.. 4.2 7.7 4.0 '••Brons- L.E.X.- I 9 5 5 . .-'.. . . .:'

• •'.Vooral in LieTop heeft het .bijpachten v a n land tamelijk weinig te "betekenen. In Someren is de oppervlakte los gepacht land,weliswaar iets groter,maar toch ook geringer dan dooreen-genomen op de bràbantse zandgronden het goyal i s . Een geluk-kige omstandigheid is verder, dat op' de "bedrijven kleiner dan 7 ha^over het algemeen.weinig grond .is bijgepacht.Bij het v e r -lies van" het los gepachte land i s het immers niet uitgesloten, dat'de voor do gemengde "bedrijven zo belangrijke: bouwland

-graslandverhouding wordt ontwricht, terwijl""bovendien de "bedrijfs-grootte "beneden een verantwoord minimum k a n komen te liggen.

De tot nu toe vermelde gegevens zeggen niets omtrent de juridische gebruiksvorm van de bedrijfsgebouwen. Onderstaande tabel geeft daarom een indruk v a n het aantal eigendoms- en

pacht-bedrijven. Onder eigendomsbedrijven worden die'bedrijven verstaan, waarvan d e bedrijfsgebouwen eigendom zijn v a n de gebruiker. B i j

pachtbedrijven is de boerderij gepacht.

Tabel 10 EIGENDOM EN FACHT Grootteklasse 3 - -5 ha 5 - 7 ha 7 - 10 ha 10 - 12 ha 12 ha en groter Totaal

Het aantal bedrijven in Someren in eigen-dom 9 16 18 ' 6-2 51 in pacht 3 • 5 • .4 1 13 Lierop • in eigen-dom • 5 n .18 10 "7 47 in pacht ' . 5 "' 9 ' 1 • " '

''

4

19 Brons L.E.I.-enquête 1955, C B . S . I 9 5 5 .

De bedrijfsgebouwen in het ruilverkavelingsgebied zijn voor het grootste deel eigendom vr.n d e boer. Uit vergelijking v a n het aantal pachtbedrijven met het aantal geheel u i t pachtland bestaande bedrijven k a n w o r d e n geconcludeerd, dat in Someren 9 en in Lierop 3 geënquêteerde pachtbedrijven grond in eigendom hebben.

(13)

Een'li e langrijke factor tenslotte bij do pacht- en eigen-domsverhoudingen is de vraag, wie de verpachter is. Bijlage 8 geeft een overzicht van het aantal bedrijven en de oppervlakte cultuurgrond, die wordt gepacht van de verschillende soorten verpachters. Onderstaande tabel is een samenvatting van' deze bijlage. •-• •

label 11 ENIGE GEGEVENS OMTRENT PACHT

Gepacht vans Gemeente

Kerk e.d. instellingen Andere boer Familie Groo tgrondbezit Overigen Totaal Aantal gepachte bedrijven in Someren 3 3 10 .4 20 Lierop 2 7 6 . 4 19 Oppervlakte'los ge-pacht land in ha in . Sómèreri' .•••• 3.69 -6.28 21.55 8,95 6.10 3.05 49.62 Li erop 3.95 11.48 8.59 1.01 25.03 Brons L.E..Ï. 1955

In Someren is van 43% en in Lierop van 46% van het los ge-pachte land een boer de verge-pachter. Nu is het zo, dat het ge-pachten van boeren gevaren inhoudt ten opzichte van do continuïteit;van de pacht. Bovendien is het gevaar niet uitgesloten,dat na een ruilverkaveling de boer,.wanneer de verpachte grond gunstiger voor hem komt te liggen, deze grond zelf in gebruik gaat nemen met al de nadelen van dien voor de betrokken pachter. Speciaal voor de kleine bedrijven zou dit ongunstig zijn. Hot is dan ook een gelukkige omstandigheid, dat slechts weinig kleine bedrijven van boeren pachten. Uitgedrukt in. procenten van de totale opper-vlakte cultuurgrond bedraagt het onbehuisd van boeren gepachte land in Someren 3»3$ en in Lierop 1?8$.

Ook vàn familie is nogal wat. onbehuisd land gepacht. Voor een deel is dit van ouders gepachte grond. In hoeverre deze. grond later eigendom wordt van de betrokken pachter is momenteel niet te zeggen. In Someren is de helft van het aantal pachtbe-drijven gepacht van familie. Hierbij zijn'ook enkele bepachtbe-drijven, die van de ouders zijn gepacht. Opmerkelijk is het aantal be-drijven, dat in Lierop gepacht is van boeren. Van deze bedrijven zijn er 5 groter dan 3 ha.

4. Enkele aspecten van de bedrijfsinrichting

Onder de huidige omstandigheden is het voor de individuele boer zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, zonder financiële hulp van buiten, ingrijpende en werkelijk doeltreffende verbeteringen aan te brengen in de bedrijfsinrichting. Daarom worden hier

enkele aspecten van de bedrijfsinrichting behandeld.

Een ernstige belemmering voor een doelmatige bedrijfsinrichting is dikwijls gelegen in de hoedanigheid van de bedrijfsgebouwen.Van grote betekenis hierbij is de ouderdom van deze gebouwen.

(14)

14

-Tabel 12 DE OUDERDOM DER BEDRIJFSGEBOUWEN

Ouderdoms Minder dan 25 jaar

25 - 50 jaar 50 - 75 jaar 75 -100 jaar Meer dan lOOjaar

Totaal Aantal Someren 11 9 10 6 28 64 bedrijfsgebouwen in ; Li erop 8 8 8 8 34 66

het gehele gebied 19 17 18 14 62 130 Bron: L.E.I.-enquête 1955

Deze tabel behoeft geen toelichting;; meer dan de helft der bedrijven is ouder dan 75 jaar. Hoewel niet bekend is bij hoeveel bedrijven verbouwingen hebben plaats gehad,kan uit de gegevens in bovenstaande tabel toch worden geconcludeerd, dat ovor het algemeen dé doelmatigheid der bedrijfsgebouwen veel te wensen overlaat.Ook de toestand van het woongedeelte komt in veel gevallen voor ver-betering in aanmerking ( bijlage 10).

Van grote betekenis is verder de beschikbaarheid van electri-citeit en goed drinkwater. Eet is dan ook een gelukkige omstandig-heid, dat de meeste bedrijven in het ruilverkayelingsgebied op het electriciteitsnet zijn aangesloten. In Someren zijn 3 van de 90 bedrijven niet aangesloten en in Lierop 5 van de 70. Toch kan op veel bedrijven de betekenis van de electriciteit voor het be-drijf groter zijn. In Someren blijkt immers nog niet de helft van de op het electriciteitsnet aangesloten bedrijven electriciteit als krachtbron te gebruiken.In Lierop is dit met 40 van de 65

bedrijven het geval (bijlage 9)«

Tenslotte zal hier iets worden gezegd over de beschikbare stalruimte. Een inzicht hierin kan immers van 'belang zijn bij een eventueel noodi.akeli jke uitbreiding van de rundveestapel. Bij de enquête zijn gegevens verzameld betreffende de beschik-bare stalruimte. Drukt men nu de gebruikte ruimte uit in de beschikbare stalruimte, dan blijkt, dat in Someren 5&fo van de voor de melkkoeien beschikbare ruimte niét zou worden gebruikt en in Lierop 73$. Uit het verzamelde materiaal blijkt dan ook, dat op zeer weinig bedrijven de stal niet voldoende zou zijn voor het houden van een behoorlijke rundveestapel. Ook op de meeste kleine bedrijven moet het mogelijk worden geacht de melkveestapel na de sanering tot de gewenste omvang uit te breiden.

(15)

HOOFDSTUK III . . PRÖDUKTIEPLAN EN BEDRIJFSVOERING

In dit hoofdstuk zal een globale indruk worden gegeven van het produktieplah en de bedrijfsvoering in het ruilver-kavelingsgebiod de Kleine Aa. Het is niet de bedoeling een analyse te geven van de wijze, waarop het landbouwbedrijf wordt gevoerçL*

De landbouwbedrijven in het ruilvoi'kavelingsblok zijn gemengde bedrijven. Zoals uit tabel 13 blijkt, is de opper-vlakte bouwland, dooreengenomen groter dari de opperopper-vlakte grasland.( Zie de bijlagen 12 a en 12 b. )

Tabel 13 DE INDELING VAN DE CULTUURGROND

Gebied

Someren Lierop

Percentage van de totale oppervlakte cultuurgrond, in gebruik als

bouwland 59 57 grasland 39 43 tuinland 2 Brom L.E.I.1955,.C.B.S.1955

De tuinbouw heeft in het betrokken gebied nog weinig te betekenen. Het percentage tuinland in tabel 13 in Someron wordt beïnvloed door de aanwezigheid van enkele bodrijven met zeer veel tuinland. .

De bouwland-graslandverhouding is niet in allo grootte-klassen' gelijk. In Lierop is dooreengenomen op do bedrijven kleiner dan 7'ha. relatief meer grasland aanwezig dan op'de grotere bedrijven. Ook in Someron is; dit het geval, maar hier zijn de verschillen niet zo groot.

1. Het bouwland

Het gebruik van hot bouwland vertoont het gewone, eenzijdige beeld van de zandgronden. Rogge, haver, aardappelen en voeder-bieten zijn de voornaamste gewassen. Het aandeel van de granen is hoog, dat van de hakvruchten is 'aan de lage kant.Naast de

voederbieten, worden er tegenwoordig ook suikerbieten verbouwd.

Tabel I4 DE VOORNAAMSTE BOUWLANDGEWASSEN

Gebied Someren Lierop

Percentage van de oppervlakte bouwland,beteeld met granen

81

81

waarvan met rog-ge '39 41 ha-ver 3.1 29 gerst

3

2 meng-sels 5 5 hak- vruch-ten

18

19

waarvan met aard- appe-len^

8,

9

voeder-bieten

6

. 6

Suiker-bieten

4

• 4 Brons L.E.I. 1955,C.B.S.1955

(16)

16

-Zowel in Someren als in Lierop wordt het bouwland extensief gebruikt. De verschillen tussen de heide delen van het gebied zijn klein. Bij vergelijking van het bouw-landgebruik in de verschillende grootteklassen blijkt, dat op de kleinere bedrijven het percentage granen gemiddeld iets lager is dan op dé grotere bedrijven.Van veel betekenis lijkt dit echter niet. • , , .

In beide delen van het gebied wordt ongeveer een even groot deel van de daarvoor geschikte oppervlakte 1) gebruikt voor de tooit van stoppelgewassen, nl. 46$ in Someren en

47$ in Lierop. Op de kleinere bedrijven wordt over het algemeen de stoppel beter benut dan op de grotere bedrijven. Onder de stoppolgewassen nemen de stoppelknolleri. verreweg de belang- . rijkste plaats in. In Lierop is de oppervlakte betoeld met andere stoppelgewassen groter dan in Someren nl. 4 ha tegen 5,4 ha(bij.lage 13'). ...

Het grootste deel van do bouwlandproduktie is bestemd voor de voeding van de veestapel. Ongeveer tweederde der bedrijven heeft in 1954 de graanoogst geheel in hot eigen bedrijf verbruikt, althans geen graan verkocht. In Som.eren bedroeg op de bedrijven,die dit wel hebben gedaan, de gemid-deld per bedrijf verkochte hoeveelheid ruim 2.000 kg en in Lierop bijna 4*000 kg. Was in Someren en Lierop het aantal bedrijven, dat graan verkocht ongeveer gelijk., het aantal bedrijven,dat in 1954 oonsumptie-aardappelen afleverde was in Lierop hoger dan in Someren, nl. 30 tegen 15. De per

be-drijf verkochte hoeveelheid was ongeveer even groot nl. respectievelijk 3.600 en 3.800 kg.

2. Het grasland

Een belangrijk criterium voor de beoordeling van de intensiviteit van het gebruik van het grasland is het per-centage gemaaid grasland. In Someren wordt 40$ van de opper-vlakte grasland.+ kunstweide gemaaid en in Lierop 39$. In beide delen van het gebied wordt bijna 80$ van de gemaaide oppervlakte gemaaid bij de 1o snede. In 1954 werd er praktisch geen gras ingekuild. Het percentage gemaaid grasland wijkt in de meeste grootteklassen niet veel af van hét gebiedsgemiddelde. Er bestaat ook geen verband tussen het percentage gemaaid gras-land en de bodrijfsgrootte (bijlage 14),

Ten aanzien van het gebruik van het grasland kan verder nog worden opgemerkt, dat in Someren 11 van de 64 geënquêteerde bedrijven dagrantsoenbeweiding toepassen en in Liorop 7 van de 66, Het aantal stuks groot vee dat per hà wordt ingeschaard is zowel' in S.omeren als in Lierop op veel bedrijven to laag.

Het aantal bedrijven- met oen electrisehe'weide-afrastering is in Somor.en niet onaanzienlijk hoger dan in Lierop( bijlage 11). Over het algemeen gesproken ïaat de verzorging bij het grasland veel te wensen over. Voor een deel hangt dit samen met de

slechte afwatoringstoestand, waarin oen groot deel van het

gras-land verkeert. .'

3. De rundveestapel

In tabel 15 wordt een indruk gegeven van de dichtheid van de melkyeestapol in de verschillende grootteklassen in Somoren en Lierop. De tabel heeft betrekking op de bedrijven van de

A-. en B-grondgebruikers,

(17)

Tabel 15 DE DICHTHEID VAN DE MELKVEESTAPEL

. GoMed Someren Lierop Grootteklasso ' 1 - 5 ha 5 - 7 ha 7 - 10 ha 10 - 12 ha 12 ha en groter totaal 1 - 5 ha 5 - 7 ha 7 - 10 ha 10 - 12 ha 12 ha en groter totaal Aantal melkkoeien por bedrijf

2.2

3.5

4.8

5.7

6.3

4.0

1.8

4.6

5.6

5.8

7.1

5.2

per 100 ha cultuurgrond

57

58

60

53

43

56

• 53

75

65

54

50

60

per 1Ó0 ha grasland + kunstweide ••

165

153

150

135

- 90' ; 143 -• '

175

184

153

118

114

140

Brons L.E.I. 1955, C.B.S.1955

Vergeleken met vele- andere gebieden in het oosten en . zuiden van Noordbrabant ligt de dichtheid van do melkvoostapel, uitgedrukt per 100 ha cultuurgrond^•op een behoorlijk niveau.

Toch kan de melkveestapel op tamelijk veel bedrijven nog worden uitgebreid. In Lierop is niet alleen de dichtheid per 100 ha

cultuurgrond als totaal gemiddeldo hoger dan in Sömeren, maar ook als gemiddelde in de meeste groottöklasson. Het een' en ander heeft tot gevolg, dat in Lierop dooreongenomen het aantal melk-koeien per bedrijf groter is dan in Someren..Het tamelijk hoge aantal melkkoeien per 100 ha grasland + kunstweide is vooral

een gevolg van de verhoudingsgewijs geringe oppervlakte grasland. Over het algemeen genomen kan men» wanneer de bedrijven kleiner dan 5 ha buiten beschouwing worden gelaten, zoggen, dat met het groter worden der bedrijven ook de dichtheid per 100 ha cultuur-grond en per 100 ha grasland + kunstweide afneemt( bijkge 15).

4. De varkens- ón kippenstapel

Behalve de rundveehouderij zijn ook de varkens- en kippen-houderij van grote betekenis voor de inkomensvorming op de gemengde bedrijven. Daar deze bedrijfsonderdelen in veel min-dere mate dan de rundveehouderij afhankelijk zijn van de grond wordt in tabel 16 alleen het aantal stuks per bedrijf

(18)

18 -Tabol 16 ' VARKENS BN KIPPEN Grootteklasse 1 - 5 ha 5 - 7 ha 7 - 10 ha 10 - 12 ha 12 ha en groter Totaal Aantal mestvarkens per "bedrijf in Someren 4.9 6.9 5.5 7.7 23.0 7.0 Lierop 3.8 3.8 4.3 4.8 7.3 4.6 Aantal fokzeugen per bedrijf in Someren 1.5 2.4 3.1 3.3 8.5 2.9 Lierop 1.7 1.4 3.3 2.6

5-5

3.0 Aantal legkippen per bedrijf in Someren 79 113 145 18Ö 321 136 Lierop 102 106 124 88 96 107 Brons L.E.I. 1955, C.B.S.1955

Be varkenshouderij heeft in Someren meer te betekenen dan in Lierop. Hoewel het gemiddeld aantal mestvarkens in Someren wordt beïnvloed door de omvangrijke varkensstapel op de bedrijven groter dan 12 ha, kan toch worden gezegd, dat op verschillende Somerse bedrijven een flinke varkensstapel aanwezig is. In het algemeen is eohter het aantal mestvarkens per bedrijf niet groot. Opgemerkt moet worden,, dat op de grotere bedrijven meer varkens aanwezig zijn dan op de kleinere.Bijna alle bedrijven ) in Someren en Lierop leveren mestvarkens afs in Someren gemiddeld 20 per bedrijf per jaar en in Lierop 17. In beide dorpen gelden voor de grootteklasse 7 - 10 ha dezelfde cijfers.

Het aantal bedrijven dat biggen aflevert bedraagt in Someren 24; dus aanzienlijk geringer dan het aantal bedrijven dat mest-varkens aflevert in dit deel van het ruilverkavelingsgebied. In Lierop verkopen meer bedrijven biggen nl.42. Het gemiddeld aan-tal afgeleverde biggen is echter in Someren hoger dan in Lierop nl.25 tegen 18 ( zie bijlage 17).

Het aantal legkippen per bedrijf geeft geen aanleiding tot oommentaar. Wel valt het op, dat op de bedrijven van 7 - 1 0 ha dooreengenomen een omvangrijkere kippenstapel aanwezig is dan op de bedrijven kleiner dan 7 ha.

5. De kwaliteit van de veestapel

Van de koeien, die op de produktie worden gecontroleerd zijn produktiegegevens beschikbaar.

Tabel 17 KELK COJTR0LEGEGEVENS (lactatieperiode 1-7-54 - 1-7-55) Gebied Aantal koeien 1)

Per gecontroleerde koe aantal kg melk aantal io vet aantal kg melkvet Gemiddeld aantal kg melkvet van de 10 koeien met

W

pro

wc

230 e proctukfie de l a a g s t e

TW

89 Someren Lierop ~ 3 T 139 4513 4183 3.55 3.56 T5Ö" 149 1) Met een lactatieperiode van 26o - 360 dagen. Brons Prov. Melkcontroledienst Nbr., L.E.I. 1955

(19)

De gemiddelde melkproduktie per jaar van deze gecontro-leerde, koeien is niet onbevredigend;.. het vetgehalte laat echter wel iets te wensen over. Uit de cijfers in de laatste twee

ko-lommen blijkt verder, dat op verschillende bedrijyen het produktie-vermogen van de veestapel nog aanzienlijk kan worden verbeterd.

In Someren wordt slechts 27$ der melkkoeien op de produktie gecontroleerd; in Lierop daarentegen 65$.•Ook op een andere, manier komt het verschil in belangstelling voor organisaties ter verbetering van de rundveestapel tot uiting? in Someren zijn slechts 9 van de 64 geënquêteerde landbouwbedrijven aangesloten bij het Nederlandse Rundveestambóek tegen in Lierop bijna de helft. In Someren is nog geen 2<jfo der bedrijven lid van een'fok-en controlevereen'fok-eniging; in Lierop meer dan do helft(bijage 16).

Uit deze gegevens blijkt, dat vooral in Someren nog te

weinig belangstelling bestaat voor de verbetering van de kwaliteit van de rundveestapel. Ook uit gesprekken met personen, die geaoht kunnen worden bekend te zijn op dit terrein, kwam naar voren dat de verzorging van het rundvee nog veel te wensen overlaat. Daar ook de verzorging van het grasland een knelpunt vormt, kan er in het ruilverkavelingsgebied nog wèl het een en ander worden gedaan aan de produktiviteitsverhoging van de rundveehouderij.

Wat meer belangstelling bestaat er voor het varkensstamboek. Hierbij zijn in Someren 28 van de 64 geënquêteerde bedrijven

aangesloten en in Lierop 40'vancfe 66.

6. Het gebruik van machines

Het is niet gemakkelijk een indruk te krijgen van de mate waarin gebruik wordt gemaakt van machines en werktuigen. Toch is'een inzicht in deze materie ten zeerste gewenst. Het kan immers op de eerste plaats iets leren omtrent de instelling van de boeren ten opzichte van de mechanisatie en op de tweede plaats kan men te weten komen op welke punten het gebruik van machines en werktuigen vooral na de verbetering van de omstandigheden - dient te v/orden veranderd ( zie bijlage 18).

Grondbewerkingswerktuigen als ploegen en eggen zijn in vol-doende mate aanwezig. Tweederde der bedrijven is in het bezit van een cultivator; 16$ gebruikt een landrol. Andere grondbe-werkingswerktuigen komen praktisch niet voor.

Ongeveer de helft van de boeren maakt gebruik van een zaai-machine. In de meeste gevallen worden deze machines of gezamen-lijk gebruikt óf gehuurd van de werktuigencoöperatie. In Lierop maken bijna tweemaal zoveel boeren gebruik van een zaaimachine als in Someren» De aardappelpootmachine van de werktuigencob'pe-ratie in Lierop wordt weinig, gebruikt. De vorentrekker geniet meer belangstelling.

Voor de verplegingswerkzaamheden zijn zeer weinig mechanische hulpmiddelen aanwezig. Men werkt weinig met de paardeschoffel-machine. De bestrijding van plantenziekten en schadelijke insecten geschiedt vooral met rugsproeiers. Het aantal weide-eggen en -slepen is zeer gering. In Someren gebruikt men ze zeer weinig, in Lierop helemaal niet.Terwijl in Lierop op iets meer dan twee-derde der bedrijven de kunstmest machinaal wordt gestrooid, wordt de kunstmeststrooier in Someren weinig gebruikt. Bijna alle bedrijven hebben een giervat en een pomp, welke laatste in tweederde der gevallen door handkracht wordt aangedreven.

(20)

20

-Van zelfbinders wordt in Someren praktisch niet en in Lierop door slechts enkele boeren gebruik gemaakt. Het graan wordt voor verreweg het grootste deel door de hoeren zelf met de naaimachine met aflegapparaat geoogst.De aard-appelrooimachine geniet in Lierop veel meer belangstelling dan in Somerenj resp. 4-1$ ön 11$ der bedrijven maakt gebruik van deze machine die eigendom is van de .werktuigencoöperatie.

Het grasland wordt praktisch geheel machinaal gemaaid. De diverse hooibouwwerktuigen - bijna alle eigendom van de werktuigencoöperatie - worden in Lierop zeer intensief ge-bruikt? in Someren wordt er aanzienlijk minder gebruik van gemaakt.

Zeer veel bedrijven beschikken over een z.g. hekeldors-machine. Loondorsers worden nog weinig ingeschakeld, zodat men zou mogen aannemen, dat veel van dergelijke verouderde -machines worden gebruikt.

Resumerend kan worden gezegd, dat bij de mechanisatie' het accent vooral ligt pp de hooi- en aardappeloogst. Hoe-wel op veel bedrijven meer zou kunnen worden gewerkt met machines en werktuigen, kan, de bedrijfsgrootte en de ver-kavelingatoestand in aanmerking genomen, over het algemeen de mechanisatiegraad, vergeleken met andere gebiedenj in Lierop niet slecht worden genoemd. In het Somerse gedeelte van het ruilverkavelingsblok is de situatie echter niet zo gunstig.

Het gebruik van loonwerkers heeft zowel in Someren als in Lierop geen grote vlucht genomen. Ook het gezamenlijk gebruik van machines en werktuigen komt betrekkelijk weinig voor. Ook lijkt het dat meer gebruik zou kunnen wordèh gemaakt van de mogelijkheden, welke worden geboden door de werktuigen-coöperatie. Een uitbreiding van de werktuigèninventaris kan wellicht het beste worden gerealiseerd in de werktuigencoöpe-ratie ( zie bijlage 19).

(21)

HOCFSTUK IV HET ARBEIDSEFFECT

In hot voorgaande zijn de omstandigheden waaronder en de wijzej waarop de agrarische produktie in het ruilverkave-lingsgebied de Kleine Aa plaats heeft, behandeld. Het is echter moeilijk aan de hand van de gegevens betreffende pro-duktieplan en 'bedrijfsvoering bij de verschillende groepen bedrijven een indruk te krijgen van de verschillen in het intensiteitsniveau en de produktie per in de landbouw wer-kende arbeidskracht. Met behulp van de methode van de stan-daarduren is het echter mogelijk iets te zeggen. .Deze methode kan ook worden gebruikt voor een benadering van het vraagstuk der kleine bedrijven en als hulpmiddel bij het vaststellen van de gewenste minimumgrootte der bedrijven.

In dit hoofdstuk zal eerst verden uiteengezet, wat onder deze methode wordt verstaan, waarna deze methode wordt toe-gepast op de bedrijven in het te onderzoeken gebied. Aan het slot van dit hoofdstuk wordt dan het vraagstuk van de in dit gebied gewenste bedrijfsgrootte aan de orde gesteld.

1. De methode

Met behulp van arbeidsnormen kan op een goed geleid bedrijf worden vastgesteld, hoeveel uren voor de verzorging van de verschillende gewassen'en diersoorten per jaar nodig zijn 1 ) . Wanneer men de gebruikte norm tot standaard verheft, kan men hiermee op andere bedrijven het aantal standaarduren berekenen. Uiteraard behoeft het aldus berekende aantal standaarduren niet overeen te komen met het aantal werkelijk gewerkte uren. Zij kunnen in het te onderzoeken gebied vanwege de over het algemeen uniforme bedrijfsorganisatie worden opgevat als produktie-eenheden.

Het aantal arbeidskrachten per bedrijf kan volgens

be-paalde regels worden omgerekend tot volwaardige arbeidskrachten 1 ) . Deelt men nu het aantal standaarduren per bedrijf door het aantal volwaardige arbeidskrachten per bedrijf dan-krijgt men het aantal standaarduren per volwaardige arbeidskrachty welk kengetal wordt aangeduid als het arbeidseffect.

Wat is nu de.betekenis van dit arbeidseffect? Op de eerste plaats geeft het aan, hoeveel uren oen volwaardige arbeidskracht op het betrokken bedrijf zou werken, indien daar dezelfde

omstandigheden en verhoudingen zouden heersen als op het standaard-bedrijf. Daar vervolgens de standaarduren kunnen worden opgevat als produktie-eenheden, geeft het arbeidseffect een indruk van de

hoeveelheid"produktiemiddeleh, die een volwaardige arbeidskracht bedient, of, concreter uitgedrukt, het aantal dieren en de opper-vlakte cultuurgrond, welke door een volwaardige arbeidskracht worden verzorgd. Het zal duidelijk zijn, daü het arbeidseffect in deze betekenis vooral zin heeft, wanneer men groepen van

be-drijven met elkaar vergelijkt. ; Van belang is verder, dat hot arbeidseffect een, zij het

dan ook globale, maatstaf kan zijn voor een vergelijking van het gemiddelde arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht in de verschillende grootteklassen van een gebied. Het arbeids-inkomen per volwaardige arbeidskracht is immers hot produkt

(22)

22-van het aantal standaarduren per volwaardige arbeidskracht en het inkomen per standaarduur. Nu blijkt het gemiddelde inkomen per standaarduur in de verschillende grootteklassen niet ver uiteen te lopen, zodathet arbeidseffect ook een maatstaf is voor het arbeidsinkomen per volwaardige arbeids-kracht in de verschillende grootteklassen.'

Met het constateren van een hoog. of laag arbeidseffect is evenwel nog niets gezegd over de oorzaken ervan. Zij kunnen gelegen zijn in hot gebruik van de factor arbeid, in de omvang Bn de samenstelling van het arbeidsaanbod, in de aard van de produktie-omstandigheden en in het gebruik van het bouwland en de omvang van de veestapel. Het is mogelijk, dat door een laag arbeidstempo (b.v. ten gevolge van een hoge arbeidsbezetting) 1.20 uren wordt gewerkt, terwijl er slechts 100 nodig zijn voor het verrichten van de betrokken werkzaamheden. Aan de andere kant is het mogelijk, dat door een vergaande mechanisatie of door een.extensieve bedrijfs-voering, waarbij zelfs sprake kan zijn van verwaarlozing,

slechts 80 uren of minder worden besteed voor dezelfde werk-zaamheden. In hot eerste geval komt men tot een laag, in hot tweede geval tot een hoog arbeidseffect.

2. De situatie in het ruilverkavelingsgebied de Kleine Aa A_. Het aantal standaarduren per ha en per.bedrijf

Daar de standaardüren kunnen worden opgevat als produktie-eenheden, geeft het aantal standaarduren per ha een indruk

van het intensiteitsniveau en het aantal standaarduren per be-drijf van de produktiecapaciteit per bebe-drijf.

T a b e l 18 STANDAARDUREN PER HA EN PER BEDRIJF

Grootteklasse 3 - 5 h» 1) 5 - 7 na 7 - 10 ha 10 - 12 ha 12 ha en groter Totaal Aantal standaarduren in Someren per ha 660 674: 652 628 590 650 per bedrijf 2839 4068 5I65 6690 8551 4739 Lierop per ha 658 . 680 610 520 515 579 per bedrijf 2774 4170 5238 564I '.'. 7339 5228 1) De g r o o t t e k l a s s e 13 ha wordt vanwege het afwijkende b e d r i j f s

-type h i e r buiten beschouwing g e l a t e n . BronsL.E.I.1955, C.B.S.1955

(23)

Zeer opmerkelijk is in Someren het verloop van het aantal standaarduren per ha met het groter worden der 'bedrijven. De verschillen tussen de grootteklassen zijn betrekkelijk gering, vooral op de bedrijven kleiner dan 12 ha. Hier wijkt het aantal standaarduren per ha overigens ook niet veel af van het gemiddelde. Meestal is het versohll tussen de kleinere» en grotere bedrijven aanmerkelijk hoger dan in Someren.

Ook in Lierop is dit het geval. Hier.ligt het aantal standaard-.uren per ha op de bedrijven kleiner dan 10 ha ongeveer op hetzelfde

niveau als in Someren. Op de grotere bedrijven is het aantal standaarduren per ha geringer en dus het intensiteitsniveau lager -zowel ten opzichte van de kleinere bedrijven als ten opzichte van de bedrijven in dezelfde groottoklasse in Someren. Het aantal

standaarduren per ha is in. Lierop op de bedrijven in de grootte-klasse van 10 - 12 ha en van 12 ha en groter praktisch gelijk.

Het een en ander heeft tot gevolg, dat op de bedrijven kleiner dan 10 ha het aantal standaarduren per bedrijf in Someren ongeveer gelijk is aan het aantal in Lierop. Op de bedrijven groter dan 10 ha is de produktiecapaciteit per bedrijf niet on aanzienlijk hoger dan in Lierop.

Uiteraard neemt met het groter worden der bedrijven, ook hot aantal standaarduren per bedrijf toe. Daar er in Lierop meer grotere bedrijven zijn is het gemiddeld aantal standaarduren per bedrijf er hoger dan in Someren.

Behalve de absolute hoogte van het aantal standaarduren per ha interesseert ons ook de samenstelling, speciaal ten aanzien van het aandeel van de varkens- en kippenhouderij. Daar-om wordt in tabel 19 het aantal standaarduren per ha vérmeid, exclusief de varkens- en kippenhouderij. Het vermelden van dit cijfer is ook gewenst, omdat bij de varkens- en kippenhouderij de samenhang met de grond tamelijk gering is. Dit kengetal is dan een maatstaf voor de intensiviteit van het grondgebruik.

Tabel 19 INVLOED VAN VARKENS- EN KIPPENHOUDERIJ OP DE STANDAARDUREN PER HA

Grootteklasse 3 - 5 ha 5 - 7 ha 7 -10 ha 10 -12 ha 12 ha en groter Totaal

Aantal standaarduren per ha in Someren m to-taal 660 674 652 628 590

650

aandeel varkens-en kippenhoudori, 162 179 168 149 217

172

overige werkzaam-heden 498 495 484 479 373

478

Lierop m to-taal 658 680 610 520^ 515

579

aandeel varkens- on kippenhouderij I65 135 130 94 96

116

overige werkzaam-heden 493 545 48O 426 419

463

Brons L.E.I. 1955,C.B.S.1955

(24)

2 4

-Het aandeel van de varkens- en kippenhouderij is in Lierop geringer dan in Someren. Hier ligt dan ook vooral de oorzaak van de verschillen in standaarduron per ha tussen Someren en. Lierop. De lagere melkveebezotting in Someren wordt dus meer dan geoom-penseerd door de grotere omvang zowel van de varkens- als kippen-stapel. Tenslotte moet hier worden opgemerkt, dat het prpduktie-niveau in het/ruilVerkavelihgsge'bied de Kleine Aa vergeleken met andere gebieden op de brabantse zandgronden beslist niet

ongunstig kan worden genoemd. Gedetailleerde gegevens betreffende deze paragraaf worden aangetroffen in bijlage 20.

B. Het arbeidsaanbod

De landbouwbedrijven,in het' ruilverkavelingsgabied zijn gezinsbedrijven. Di"t blijkt duidelijk uit de gegevens ton aanzien van de samenstelling van het arbeidsaanbod. Verreweg het- groot-ste deel van de werkzaamheden wordt verricht door de boer en de leden van zijn gezin. Het aandeel van niet tot het gezin be-horende arbeidskrachten is gering. Om het aandeel van de ver-schillende categorieën arbeidskrachten in de totale•ärbeids-bezetting uit te drukken, worden de aanwezige arbeidskrachten volgens bepaalde normen omgerekend tot volwaardige arbeids-krachten (v.a.k.) '/...•'

••,••• Tabel 20

DB VERSCHILLENDE CATEGORIEËN ARBEIDSKRACHTEN :

Gebied Someren Lierop Totaal aantal v.avk.,: 146,50 129,19

Aandeel in procenten in het. totaal'van -bedri jf s-hoofden 52,5 43,3 . echtge-noten 6,8 5,7 •'. zoons 30,0-3.9,4 dochters

6,7

inwonende sfamilie . 2 , 2 / 1,6 vreemde arbeids-krachten 2,6 3,3 Brom L.E.I. 1955

Zowel in Someren als in Lierop wordt ruim,'95?> àer Werkzaam*-heden verricht door da boer en de leden van zijn gezin..Zeer ge-ring is het aandeel.van vreemde betaalde arbeidskrachten, Deze arbeidskrachten zijn vooral te vinden op de bedrijven groter dan 10 ha.Dat in Lierop het aandeel van de bedrijfshoofden geringer is en dat van de zoons hoger, is vooral een gevolg vart: de hogere gemiddelde bedrijfsoppervlakte in Lierop.

In tabel 21 wordt per groctteklasse een overzicht gegeven van het aantal volwaardige arbeidskrachten per bedrijf en per

100 ha cultuurgrond. Dit laatste kengetal is van belang, omdat het een indruk geeft van de verhouding tussen het aantal arbeids-krachten en de beschikbare oppervlakte cultuurgrond.

(25)

Tabel 21 . HET AEBËIDSAiJJBOD IN V O L M A R D Î G E ARBEIDSKRACHTEN .

Grootteklasse 3 - 5 ha 5'•- 7 ha 7 -10 ha 10 -12 ha 12 ha on groter Totaal

Aantal volwaardige arbeidskrachten in Someren per bedrijf 1,14 1,52 1,73 2,01 2,85 1,65 per 100 ha; 26,6 25,0 21,9 18,9 1

?,7 ,

22,6 .... Lierop per bedrijf 1,40 1,82 1,83 1,90 ' 2,33 1,89 per 100 ha 33,2 29,6 21,3 . 17,5 16,3 20,8 Brons L.J3.I. 1955

Bij do bedrijven kleiner dan 7 ha is het aantal volwaardige arbeidskrachten per bedrijf in Someren lager dan in Lierop, bij de bedrijven groter dan 7 ha is de situatie echter omgekeerd. Het een en ander heeft tot gevolg, dat het verschil in omvang van het arbeidsaanbod tussen de kleinste en grootste bedrijven.in Someren groter is dan in Lierop.

Met het groter worden van de bedrijven neemt ook het aantal volwaardige arbeidskrachten per bedrijf toe. Uit de cijfers: betreffende het aantal volwaardige arbeidskrachten per 100 ha cultuurgrond volgt eohter.dat de toeneming van het arbeidsaanbod niet evenredig is met de grootte der bedrijven. Op de kleinere bedrijven staat per volwaardige arbeidskracht een geringere oppervlakte cultuurgrond tor beschikking dan op de grotere be-drijven. Het gevolg hiervan is,dat voor het verkrijgen van een even grote produktie per werker de produktie per ha op de kleine bedrijven hoger moet zijn dan op de grotere bedrijven ( zie bijlage 21).

C. Het arbeidseffeot

Bij het vergelijken van de cijfers in de tabellen betreffende het aantal standaarduren en het arbeidsaanbod kan reeds worden geconstateerd, dat het aantal standaarduren per bedrijf met.het groter worden der bedrijven in sterkere mate toeneemt dan het ' aantal volwaardige arbeidskrachten. Dezs ongelijke toeneming van arbeidsbehoefte heeft uiteraard invloed op de hoogte van het

arbeid3effect in de verschillende grootteklassen. Iniabel 22 komt dit duidelijk naar voren.

(26)

26

-Tabel 22 HET ARBEIDSEFFECT PER GRc,TTEKLASSE

Gebied Someren Lierop Grootteklasse 3 - 5 ha 5 - 7 ha 7 -10 ha 10 -12 ha 12 ha en groter totaal 3 - 5 ha 5 - 7 ha 7 -10 ha 10 -12 ha 12 ha en groter totaal Aantal standaard-uren per bedrijf 2839 4068 5165 6690 8551 4739 2774 4170 5238 5641 7339 5228 Arbeidsaanbod in volwaardige arbei dskracht en per bedrijf 1,14 1,52 1,73 2,01 2,85 1,65 1,40 1,82 1,83 1,90 2,33 1,89 Arbeids-effect 2488 2683 -2979 3327 3000 2879 19&1 2292 2866 2970 3154 2785

Brons L.E.I. 1955, C.B.S.I955

Met het kleiner worden der bedrijven daalt het aantal, standaarduren per bedrijf in veel sterkere mate dan het aantal volwaardige arbeidskrachten. Dit heeft tot gevolg, dat het

aantal standaarduren per volwaardige arbeidskracht, het arbeids-effect dus, op de kleinere bedrijven lager is dan op de grotere

bedrijven. Pas in de grootteklasse 7 - 1 0 ha in Someren en 10 - 12 ha in Lierop,wordt een arbeidseffeot bereikt van 3.000 standaarduren, een waarde, die naar men algemeen aanneemt -benaderd moet worden, wil er ten minste sprake zijn van een voldoende inkomen per volwaardige arbeidskracht.

In praktisoh alle grootteklassen is het arbeidseffect in Someren hoger dan in Lierop. Op de bedrijven kleiner dan 10 ha is dit een gevolg van het lagere arbeidsaanbod en in de grootteklasse 10 - 12 ha van het hogere aantal standaarduren per ha. Bij de groep bedrijven kleiner dan 7 ha is het arbeids-effeot in Lierop zelfs aanmerkelijk lager dan in Someren.

De belangrijkste conclusie van deze paragraaf is wel het verschil in arbeidseffeot op de kleine en grote bedrijven. Daar het arbeidseffeot een maatstaf vormt voor hot inkomen per volwaardige arbeidskracht, kan worden aangenomen, dat ook het inkomen por volwaardige arbeidskraht op de kleine bedrijven aanmerkelijk lagor is dan op de grotere bodrijvon.

Uit de hier vermelde oijfers betreffende het arbeidseffect en ook ten aanzien va.n het aantal standaarduren per bedrijf menen wij te kunnen opmaken, dat het op de bedrijven kleiner dan

5 ha zeer moeilijk, zelfs praktisch onmogelijk is een behoorlijk arbeidseffeot te verkrijgen. Verder mag worden aangenomen,dat ook in de grocfcteklasse 5 - 7 ha veel bedrijven niet in staat

zijn een voldoend arbeidseffeot te bereiken. Tenslotte zijn er ook onder de bedrijven van 7 - 10 ha verschillende met een laag arbeidseffect.

(27)

Het kleine-boerenvraagstuk is primair gelegen in het verschil in produktie en inkomen per volwaardige arbeidskracht op de kleine en grote bedrijven. Dit verschil is weer terug te voeren tot het, met het kleiner worden der bedrijven,

ongunstiger worden van de verhouding tussen het aantal arbeids-krachten en de beschikbare oppervlakte cultuurgrond. Deze wan-r

verhouding kan over het algemeen niet worden opgeheven door vermindering van het aantal arbeidskrachten. Dit vanwege de omstandigheid, dat op deze gezinsbedrijven het arbeidsaanbod nauw samenhangt met de omvang en samenstelling van het gezin. Bovendien - en dit is in dit verband van grote betekenis - is het arbeidsaanbod gebonden aejn een minimum, daar een gezin toch minstens uit man en vrouw bestaat, waardoor men tot een minimum-arbeidsbezetting komt van 1 à 1,2 volwaardige arbeids-kracht, al naar gelang de arbeid, die de boerin in het bedrijf kan verrichten. Evenmin moet het onmogelijk worden geacht de te geringe oppervlakte per volwaardige arbeidskracht op enigszins grote schaal geheel te compenseren door opvoering van de produk-tie per ha.

Een effectiever middel tot oplossing van het vraagstuk der te kleine bedrijven is dan gelegen in het vergroten van de

oppervlakte cultuurgrond, die deze bedrijven ter beschikking staat. De vraag moet dan worden gesteld, tot welk een omvang de daarvoor in aanmerking komende bedrijven dan minstens moeten worden vergroot. Aan het beantwoorden van deze vraag

zal de volgende paragraaf worden besteed.

I), Enkele opmerkingen betreffende de bij de sanering als uitgangspunt te nemen bedrijfsgrootte.

Bij de bespreking van de gewenste minimum-bedrijfsgrootte voor het landbouwbedrijf in het ruilverkavelingsgebied de Kleine Aa wordt als uitgangspunt genomen het bedrijfstype, zoals dat voorkomt in dit gebiedj dus van het gemengde landbouwbedrijf, waar het werk geheel of praktisch geheel wordt verricht door de boer en de leden van zijn gezin. Bij dit uitgangspunt wordt dus tevens aangenomen, dat na de ruilverkaveling en de sanering geen essentiële, doch slechts graduele wijzigingen worden aangebracht in het produktieplan. In de eerste plaats is dit toe te schrijven aan de niet-ingrijpend te veranderen bodemkundige toestand en in de tweede plaats aan de bestaande technische uitrusting van de streek. Met het op grotere schaal doorvoeren van boregenings-plannen kon in dit verband echter geen rekening worden gehouden.

De aard van de arbeidsvoorziening op deze bedrijven brengt mee, dat het arbeidsaanbod niet constant is, maar dat de omvang in sterke mate wordt bepaald door de samenstelling van het gezin.

Wanneer de jonge boer het bedrijf overneemt, is hij de enige arbeidskracht. Op hulp van vreemde arbeidskrachten behoeft hij niet of slechts in geringe mate te rekenen. De eers-fce tijd zal zijn vrouw kunnen meewerken, maar al gauw zal de zorg voor het groeiend gezin haar tijd geheel in beslag nemen. In veel gevallen zal de boerin echter noodgedwongen in het bedrijf blijven meewerken, hetgeen moet leiden tot verwaarlozing van het huishouden. Onder de huidige omstandigheden kan men bij het jonge gezinsbedrijf rekenen op een arbeidsaanbod van 1 à 1,2 volwaardige arbeidskracht.,Staat men op hét standpunt dat de boerin geen taak heeft in het bedrijf, dan blijft de arbeids-bezetting praktisch beperkt tot 1 volwaardige arbeidskracht. Bij de verdere emancipatie van de boerenstand is het niet uitge-sloten, dat de boerin zich steeds meer zal willen beperken tot haar taak in het huishouden en het gezin.

(28)

- 28

Met het ouder worden van het gezin komt in de meeste

gevallen de arbeidskracht vart een zoon ter beschikking van het bedrijf. Wanneer deze zoon volwassen is en;volledig in het bedrijf is ingeschakeld, heeft dit bedrijf een arbeidsaanbod van 2 volwaardige arbeidskrachten.

Bij de vaststelling van de gewenste bedrijfsgrootte kali nu worden uitgegaan zowel van het eenmansbedrijf, d.w.z, een bedrijf met ongeveer één volwaardige arbeidskracht, als van het tweemansbedrijf met ongeveer twee volwaardige arbeids-krachten. Uiteraard is een, groter arbeidsaanbod mogelijk, maar dit kan hier niet als uitgangspunt worden genomen. Het is immers over het algemeen niet gewenst, dat meer dan een zoon in het ouderlijk bedrijf werkt. Verder zal naar alle waarschijnlijkheid de belangstelling van.het boerenmeisje in de toekomst meer buiten het bedrijf komen té liggen,

zodat slechts in geringe mato kan worden gerekend op het meewerken van de dochters in het bedrijf.

Wat is nu de gewenste grootte, gemeten in standaarduren voor het eenmansbedrijf en voor het tweemansbedrijf? Bij het antwoord op deze vraag wordt in eerste Instantie aangenomen, dat een volwaardige arbeidskracht minstens 3000.standaarduren, in de betekenis van produktie-eehheden, moet verzorgen. Er

moet dus een arbeidseffect van 3000 standaarduren kunnen v/orden bereikt. Bij een eenmansbedrijf betekent dit, dat de oppervlakte van het bedrijf zodanig moet zijn, dat het

minstens 3000 standaarduren moet kunnen opleveren. Hoeveel ha cultuurgrond moet nu ter beschikking staan om tot deze 3000 standaarduren te komen? Het antwoord hangt af van het intensiteitsniveau, dat bereikbaar wordt geacht, Neemt men aan, dat het aantal standaarduren per ha (d.i. de maatstaf : voor het intensitëitsniveaü) kan variëren van 600 tot 700, dan komt men tot een minimum-bedrijfsgrootte van resp. 5 ha

en 4»5 ha. Uiteraard zijn er ook bedrijven, waar een produktie-niveau van meer dan 700 standaarduren per ha kan worden bereikt, maar het is niet nodig hiervan uit të gaan bij de bepaling van de bedrijfsgrootte.

Het aangenomen inteüsiteitsnivoau van 600 à 7C0 standaard-uren/ha is ontleend aan de praktijk van het gemengde bedrijf in het ruilverkavelingsgebied de Kleine Aa. Stelt men zich nu op het standpunt, dat het gemengde landbouwbedrijf voor het grootste deel gebaseerd moet zijn op de'melkveehouder!j en niet op

varkens- en kippenhouderij, dan zal men moeten uitgaan van niet meer dan 500 standaarduren per ha,'zodat men dan.komt tot een bedrijfsgrootte van 6 ha.

In het voorgaande werd geen x-ekening gehouden met de stijging van de arbeidsproduktiviteit, voor.zover die een gevolg is van een toenemend gebruik van machines en werktuigen en van een rationalisatie van het arbeidsgebruik. Vooral bij de hier aangenomen oppervlakte voor het eenmansbedrijf zal echter ernstig rekening' moeten worden gehouden met de toeneming van de mechanisatiegraad en de arbeidsefficiency. Hoe deze zich zal ontwikkelen is uiteraard niet te voorspellen, maar gezien de grote aandacht, die er aan deze onderwerpen wordt besteed, is het te verwachten, dat ook op het kleine gemengde landbouw-bedrijf de arbeidsproduktiviteit zal kunnen toenemen. Per man zullen er meer gewassen en dieren kunnen worden verzorgdj . hetgeen over het algemeen betekent, dat per werker èen grotere oppervlakte cultuurgrond ter beschikking moet staan. Het toenemen van de mechanisatiegraad kan op deze bedrijven op

(29)

verschillende wijzen worden gerealiseerd. Hierbij zal het gezamenlijk gebruik van machines en werktuigen een belang-rijke rol spelen, hetzij in de vorm van gezamenlijke exploita-, tie door enkele boeren, hetzij in de vorm van werktuigen-coöperaties. Ook de betekenis van de loonwerkers kan op de zandgronden nog in belangrijke mate toenemen.

Deze ontwikkeling zal des te sneller in zijn werk gaan, naarmate de instelling van de boer ten opzichte van zijn bedrijf rationeler is. Een goede indeling en verdeling van de werkzaamheden zal het gezamenlijk benutten van machines en werktuigen en het gebruik maken van de diensten van loonwerkers ten goede komen. Speciaal op het eenmansbedrijf is het gewenst te streven naar een gelijkmatige verdeling van de werkzaamheden over het jaar.

Deze gedachtengang brengt mee, dat voor de berekening van de gewenste bedrijfsgrootte beter kan worden uitgegaan van'een te bereiken arbeidseffect van 4000 standaarduren per man. Het arbeidseffect in"de Kleine Aa" bedraagt thans gemiddeld _+ 2800 standaarduren per man. De toenemende mechanisatie en

rationalisatie en de uitvoering van de ruilverkaveling zullen derhalve in de eerstkomende jaren een opvoering van het

arbeidseffect met ruim 40$ moeten kunnen bewerkstelligen. Dit lijkt in dit gebied een bereikbare stelling.

Het eenmansbedrijf zou in dit geval een grootte van +; 6 ha beslaan. Een eenmansbedrijf zonder varkens en kippen zou ± 8 ha groot moeten zijn.

Om op het tweemansbedrijf in eerste instantie tot een arbeidseffect van ongeveer 3000 standaarduren te komen, zal het bedrijf ongeveer 6000 standaarduren moeten kunnen opleveren. Bij een produktieniveau van 600 standaarduren per ha komt men tot een bedrijfsgrootte van 10 ha. Men kan zich echter afvragen of van dit intensiteitsniveau mag worden uitgegaan» Bij een groter bedrijf is een intensieve bedrijfsvoering immers moeilijker te realiseren dan op een kleiner bedrijf. Het is derhalve wellicht beter uit te gaan van 500 standaarduren per ha, zodat men tot een minimum •* edrijfsgrootte van 12 ha komt. Uiteraard speelt bij de bereikbare produktie per ha ook de kwaliteit van de grond een belangrijke rol. Op goede zandgrond zal men eerder een intensiteitsniveau van 600 standaarduren per ha kunnen bereiken dan op lichte zandgrond.

Wanneer voor de tweemansbedrijven een zelfde invloed van mechanisatie, rationalisatie en ruilverkaveling verwacht wordt als voor de eenmansbedrijven, dan moet worden uitgedaan van

een bedrijfsomvang van 8Ô00 standaarduren. In oppervlakte wordt dit voor het intensieve bedrijf ruim 12 ha en voor het bedrijf zonder varkens en kippen l6 ha. Men mag zeker voor deze wat grotere bedrijven een sterke toeneming van de mechanisatiegraad aannemen.

Aan beide hier gebruikte uitgangspunten zijn echter bezwaren verbonden. Bij het eenmansbedrijf krijgt men bij het groter wórden van het arbeidsaanbod een lager arbeidseffect en daarmede een geringer inkomen per werker. Een ernstig bezwaar is eveneens, dat het eenmansbedrijf bij de hier aangenomen oppervlakten bij een niet uitgesloten te achten verdergaande mechanisering weer als een te klein bedrijf moet worden beschouwd.

Bij een tweemansbedrijf staat de boer, zolang hij geen meewerkende kinderen heeft,voor een aeer zware taak», Nood-gedwongen wordt dan dikwijls de echtgenote in het bedrijf ingeschakeld, hetgeen ernstige consequenties heeft voor

(30)

30

-gezin en huishouden;

Wanneer geen verandering komt in de opvolgingsgewoonten en de opvattingen ten aanzien van het werken door

boeren-zoons op andere "bedrijven, zal naar alle waarschijnlijkheid de periode, waarin het bedrijfshoofd praktisch de enige arbeids-kracht is, langer worden. Door de grote aandacht, die momenteel wordt besteed aan de beroepskeuzevoorlichting en aan de stimulering van de afvloeiing, is het lang niet zeker dat de oudste zoon in het bedrijf gaat werken. Maar ook indien dit wel het geval is, zal het langer duren dan vroeger, voordat deze zoon geheel in het bedrijf kan worden ingeschakeld. Men denke sleohts aan de langere en meerdere tijd, die moet worden besteed aan de vakopleiding van de toekomstige boer. Tegen de tijd, dat de zoon - na het vervullen van de militaire dienst-plicht - geheel ter beschikking komt van het bedrijf, kan het bedrijfshoofd dikwijls niet meer als een volwaardige arbeids-kracht worden beschouwd. Op deze wijze gezien is de periode waarin er werkelijk sprake is van een tweemansbedrijf,d.w.z. van een bedrijf met een arbeidsaanbod van twee volwaardige arbeidskrachten, wel tamelijk kort.

Dit zou geen bezwaar opleveren, wanneer men de beschikking zou kunnen krijgen over niet tot het gezin van de boer behorende arbeidskrachten,of wel door de aanwezigheid van een land-arbeidersstand of wel doordat de op de eenmansbedrijven werkende opvolgers tijdelijk op andere bedrijven zouden kunnen gaan werken. De eerste mogelijkheid wordt om economische en sociale redenen als niet voor realisering'vatbaar geacht. Het werken van boerenzoons op andere bedrijven impliceert, dat bij de

sanering eenmansbedrijven blijven bestaan. Bij deze redenering zal men zich moeten afvragen, of van deze - niet tot tweemans-bedrijven vergrote - tweemans-bedrijven voldoende arbeidskrachten voor de grotere en de wel tot tweemansbedrijven gesaneerde bedrijven ter beschikking zullen komen. Het is niet uitgesloten, dat een aantal van de niet gesaneerde bedrijven zal verdwijnen. Van 1950 tot 1955 is immers op de Brabantse zandgronden een vermin-dering van het aantal bedrijven kleiner dan 7 à 8 ha te

constateren. Verder kan het feit, dat hun bedrijf niet voor vergroting in aanmerking komt, de boer en zijn zoon er

misschien eerder toe brengen de landbouw te verlaten. Bovendien .vereist het vrijmaken van de opvolger voor werk op andere

bedrijven een wijziging van produktieplan en bedrijfsvoering. Dit en het rekening houden met de tijdelijke afwezigheid van

de opvolger veronderstelt een zekere bekwaamheid betreffende de indeling en verdeling van de werkzaamheden en een rationele onderhemersinstelling bij de bedrijfshoofden van deze niet

gesaneerde eenmansbedrijven, welke capaciteiten waarschijnlijk niet aanwezig zijn.

De lange periode, waarin het bedrijfshoofd alleen voor het werk staat, is evenmin bezwaarlijk wanneer het bedrijf zo

extensief kan worden gevoerd, dat het werk - eventueel door een hogere mechanisatiegraad - door één man kan worden verricht. Afgezien van de vraag in hoeverre dit technisch mogelijk is,

zal men zich ook moeten afvragen, of in een zo dicht bevolkt land als Nederland een lage produktie per ha op grote schaal wel verantwoord is.

Onder andere dan thans geldende verhoudingen, b.v. wanneer het bedrijfshoofd op vroegere leeftijd dan thans het geval is het bedrijf aan zijn opvolger overgeeft en daarna een deel van zijn werkkracht ter beschikking van het bedrijf

(31)

blijft stellen, zou de bedoelde periode korter kunnen zijn. Om tot dergelijke verhoudingen te.komen zal er echter zeer veel moeten veranderen in de opvattingen, gewoonten en instelling van de agrarische bevolking. Men zou de agrarisch-sociale voorlichting kunnen richten op het tot stand.brengen van dergelijke veranderingen, maar de vraag is of deze

voor-lichting zo ver kan gaan.

Wanneer men het eenmansbedrijf niet als uitgangspunt wil aanvaarden voor. de sanering en eveneens ernstige bezwaren heeft tegen het tweemanebedrijf, dan kan nog aan een derde mogelijkheid worden gedacht, nl. een bedrijf van een zodanige oppervlakte, dat enerzijds een volwaardige arbeidskracht bij extensivering het bedrijf alleen kan voeren en dat anderzijds bij aanwezigheid van twee volwaardige arbeidskrachten door een intensieve bedrijfsvoering toch een behoorlijk arbeids-effeet kan worden bereikt. Bij een bedrijfsgrootte van 10 ha lijkt dit in de toekomst in het ruilverkavelingsgebied de Kleine Aa mogelijk.

Het is noodzakelijk dat in dit verband wordt gewezen op enkele consequenties van de te kiezen bedrijfsgrootte, welke consequenties niet zozeer zijn gelegen in het bedrijfs-economische vlak, maar meer in de sfeer van de uitvoering. Naarmate de te kiezen bedrijfsgrootte hoger is, is er meer grond nodig of kunnen er minder bedrijven worden vergroot. Bij de dan te maken keuze is het gevaar niet denkbeeldig, dat de boeren, wier bedrijf niet in aanmerking komt, zich achter-gesteld zullen voelen. Een bezwaar lijkt ons eveneens, dat de niet-gesaneerde boeren het stempel van minderwaardige boer krijgen en zich zelf zo gaan beschouwen dan wel door andere boeren als zodanig worden gewaardeerd. Het is niet uitgesloten, dat er conflicten en spanningen ontstaan, welke een nadelige invloed kunnen hebben niet alleen op het verloop van de ruil-verkaveling en de sanering en op de activiteiten met betrekking tot de "voorzorg" en "nazorg", maar ook op de samenleving zelf.

Naar onze stellige overtuiging bestaat er voorts een reële kans dat een te hoog opgevoerde bedrijfsgrootte door de

bevolking in dit gebied niet zonder meer wordt geaccepteerd op grond van gevoelsoverwegingen. De vraag is dan of het gewenst is, in verband met de nog geringe ervaring die met

bedrijfsvergroting is opgedaan, het risico van een mislukking te lopen. Bij.de bevolking zal een iets minder hoog geprojec-teerde bedrijfsgrootte eerder tot een succesvol verloop van deze en volgende bedrijfsvergrotingsplannen leiden dan een theoretisch juiste, maar "psychologisch" te hoge bedrijfs-grootte.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gebleken is dat bij de verdeling van het deelbudget voor ‘Te goeder trouw’ (in de definitieve vaststel- ling 2017) de Aanwijzingen besteedbare middelen beheerskosten Wlz 2017 van

Voornamelijk bij de behandeling van femurfracturen bij vogels wordt deze techniek vaak gebruikt, omdat externe coaptatie ter behandeling van dit type fracturen moeilijker

In WOt-werkdocument 313, Basiskaart Natuur 2004, van versie 1.0 naar versie 3.1 (Kramer et al., 2013) worden de legenda-eenheden van de Basiskaart Natuur beschreven. Hierbij is

Uit tabel 10 blijkt dat onbehandeld betrouwbaar meer aardappelopslag heeft dan de andere objecten en object G. De objecten A, B, F en K hebben minder aardappelopslagplanten dan

In the context of this project, Bhabha’s argument is best understood in the way that I have presented the interplay between orten and swede identities, as a polarisation based

namelijk: Indien zich in een inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorge- daan, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan,

Dit kan door 33% van de boeteopbrengsten rechtstreeks naar gemeenten te laten vloeien, zodat gemeenten op hetzelfde financiële peil blijven als voor het afschaffen van deze

Keywords—Weight gain of infants, Standard weight curve, Analysis of weight growth from weight curves, Model simulations, Weight velocity