• No results found

Voorlopige mededelingen over meerjarige fosfaatproeven (serie 1) t/m 1953

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voorlopige mededelingen over meerjarige fosfaatproeven (serie 1) t/m 1953"

Copied!
105
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

CENTRAAL INSTITUUT VOOR LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK Gestencilde Verslagen van Interprovinciale Proeven

Nr 51 (1955)

VOORLOPIGE MEDEDELING OVER MEERJARIGE EOSEAATPROEVEN

(SERIE 1) T/M 1953 Dr E. van der Paauw

(2)

INLEIDING

In 1943 en 1944 is begonnen met de aanleg van een over het gehele

land verspreide serie fosfaatproefvelden. Enige reeds bestaande velden van het ressort ZHE zijn in deze serie ingevoegd. Andere proef-velden werden pas na de oorlog aangelegd.

Het doel van deze proefvelden is vast te stellen, welke invloed

langdurig voortgezette fosfaatbemestingen op de ontwikkeling van de fos-faattoestand van de grond hebben en welke bemesting op den duur noodza-kelijk is. Eenjarige proefvelden, die in het bijzonder geschikt zijn om de waarde van grondonderzoek te toetsen, geven op deze vragen geen ant-woord. Bovendien wordt een indruk verkregen van de fosfaatbehoefte van

verschillende gewassen. Vergelijkingen tussen de verschillende proefvel-den verschaffen kennis over verschillen tussen grondsoorten en maken

ook een beoordeling van de waarde van het grondonderzoek mogelijk. Verscheidene proefvelden hebben thans zo lang gelopen, dat hier-over het een en ander te zeggen valt. Wij menen goed te doen de resulta-ten van al deze proefvelden thans op een overzichtelijke wijze te publi-ceren, zodat de proefnemers niet alleen een duidelijke indruk krijgen van de uitkomst van de eigen proefvelden, maar de resultaten hiervan ook kunnen vergelijken met die van overeenkomstige proefvelden in ande-re ambtsgebieden.

De bewerking is uitgevoerd tot en met het jaar 1953. Het onderzoek gaat ondertussen voort. Verscheidene proefvelden hebben nog een te korte levensduur of te weinig gegevens opgeleverd, om reeds voor opheffing in aanmerking te komen. Aangenomen kan echter worden, dat verreweg de mees-te proefvelden van deze serie na het oogstjaar 1956 beëindigd kunnen worden.

Van elk proefveld wordt dus een verslag gegeven en wel in de vorm van enige algemene gegevens, een tabel, waarin de eventuele op vrucht-baarheidsverschillen gecorrigeerde en daarna vereffende opbrengsten van het hoofdbestanddeel van de oogst (dus b.v. van korrel, niet van

stro) zijn vermeld, en een grafiek, waarin het verloop van P-citr, in afhankelijkheid van de bemesting wordt weergegeven. Hieraan is een be-oordeling van de resultaten toegevoegd.

Een vergelijking tussen de verschillende proefvelden wordt bemoei-lijkt, doordat verschillende vruchtwisselingen zijn toegepast en de re-actie op fosfaat van diverse gewassen niet zonder meer aan elkaar

ge-lijk kan worden gesteld. Er is daarom gepoogd de fosfaatbehoefte van verschillende gewassen ten opzichte van elkaar te bepalen. Voor zover dit mogelijk is geweest, kan de grootte van de reactie van een gewas in die van een ander gewas worden uitgedrukt. Wij namen als vergelijkings-gewas aardappelen, resp. bieten (op zandgrond bovendien haver), die on-geveer even sterk bleken te reageren. Van elk proefveld kan nu worden opgegeven hoeveel hakvruchten op de verschillen in bemesting gemiddeld zouden reageren. Deze gemiddelde reacties (uitgedrukt door de opbrengst zonder fosfaat in % van de opbrengst met de hoogste gift) karakterise-ren de reactie van het proefveld en kunnen daarna b.v. met P-citr, in verband worden gebracht.

Hierna zijn de met verschillende bemestingsgiften verkregen resultaten vergeleken, waarbij zowel aan de opbrengsten als aan de veranderingen van de grond aandacht is besteed.

(3)

2 -De_ af z onderlij kj^jor oef veldver slagen

De vermelde proefveldcijfers' zijn uit een, door de per veldje verkregen, grafisch voorgestelde opbrengsten, met de hand getrokken kromme afgelezen. Tevoren waren aeze opbrengsten door elimineren van vruchtbaarheidsverschillen in het veld ge-corrigeerd.

De vraag kan worden gesteld, of deze vereffening geen ver-andering in de uitkomsten heeft gebracht. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat hierdoor systematische fouten zijn ontstaan. De neiging zou b.v. kunnen bestaan de getrokken lijn tot de

bij de hoogste gift verkregen opbrengst flauw te doen oplopen, zonder dat dit door de feiten verantwoord is. Wij vergeleken hierom de vereffende objectgemiddelden van alle proefvelden met de niet vereffende en vonden het volgende (opbrengst bij

200 Po0._ 2 5 100) : kleigrond ' 115 oogstj. zand- en?\ dalgrond ' 81 oogstj. 0 , 95.1 91.9 vereffend 30 97.0 95.0 70 98.8 97.6 120 99.7 99.4 niet vereffend

0

94.8 91.8 30 97.1 94.4 70 98.5 96.7 120 99.8 98.7 Het zeer sterk reagerende en daardoor afwijkende

proef-veld ZG-e 384 werd buiten beschouwing gelaten, eveneens de proefvelden OF 554 en D 178, het eerste wegens grote ongelijk-matigheid, het tweede, omdat hoge fosfaatgiften hier vermoede-lijk als gevolg van kopergebrek schadevermoede-lijk zijn geweest.

Van een systematische vervorming in een bepaalde richting is bij de kleigronden geen sprake. Bij de zand- en dalgronden is dit enigermate het geval. De met 70 en 120 kg/ha I)205 v e r~

kregen opbrengsten zijn vereffend iets hoger dan niet vereffend. Het komt er dus op neer dat wij bij het uit de hand trekken van

de krommen iets te veel de neiging hebben gehad deze asympto-tisch evenwijdig aan de abscis te laten verlopen.

De bij zware bemesting geconstateerde effecten zijn ver-effend, dus eerder iets te zwak dan te sterk. In het algemeen kan echter wel worden geconcludeerd, dat het geoorloofd is de vereffende opbrengsten te vermelden. Deze hebben het voordeel vrijer te zijn van toevallige fluctuaties.

Behalve een tabel met de in de verschillende jaren verkre-gen vereffende opbrengsten per object, welke bovendien over de verschillende jaren gemiddeld zijn, worden in elk

proefveldver-slag ter vergelijking ook de gemiddelde niet vereffende opbreng-sten vermeld. Voorts zijn de opbrengopbreng-sten vermeld, die in opeen-volgende jaren zonder fosfaatbemesting verkregen zouden zijn als op het proefveld aardappelen of bieten (en op zandgrond ook

haver) zouden zijn verbouwd.

Hieronder zal worden aangetoond, dat deze gewassen in ge-lijke mate reageerden en dat het mogelijk was de reactie van sommige andere gewassen hierop te herleiden. Ook van deze her-leide opbrengsten is het gemiddelde bepaald, welk getal dus de fosfaatbehoefte van het proefveld karakteriseert. Verder is soms nog een berekening toegevoegd, waaruit blijkt, welke ge-middelde opbrengst met deze gewassen op de verschillende

ob-jecten van het proefveld zouden zijn verkregen. 1

2 (zonder ZGe 384

(4)

3

-Het verloop van P-citi\,is bepaald aan de hand van na de oogst ver-richt grondonderzoek. Een enkele maal heeft dit niet regelmatig plaats-gevonden. Af en toe is achteraf een herhaling van onderzoek aangevraagd, als resultaten zeer uit de lijn vielen. Vooral in de jaren 1944-'47 zijn

onregelmatigheden voorgekomen. Het kan daarom zijn, dat de resultaten soms een iets gunstiger indruk maken dan de gegevens, waarover het Con-sulentschap zelf de beschikking heeft. Grafieken tonen het verloop van P-citr. bij de verschillende fosfaatgiften. De tekens in deze grafieken

(22-55) stellen objectsgemiddelden voor.

Ten slotte is aan elk verslag een beschouwing van de resultaten van het proefveld toegevoegd.

Vergelijking van de fosfaatbehoefte van de verschillende gewassen De figuren 1-11, waarin de behoefte van een gewas tegen die van een ander gewas is uitgezet, zijn ontstaan door per proefveld de opbrengst van verschillende gewassen, die zonder fosfaat (in % van 200 P?^s^ i n dicht bij elkaar liggende oogstjaren zijn verkregen, met elkaar fn ver-band te brengen. Ir. b.vc in 1950 op een proefveld rogge verbouwd, die zonder fosfaat een opbrengst gaf, welke 90/i van de opbrengst op het zwaarst bemeste object bedroeg, en daarna, b.v. in 1951 of 1952, aard-appelen, die zonder fosfaat 00% opbrachten, dan is die verhouding 90/00. De verhoudingscijfers, die op alle proefvelden op deze wijze verkregen zijn, zijn in deze figuren voorgesteld door stippen.

Deze figuren geven dus de verhouding, waarin 2 gewassen op de fac-tor fosfaat gemiddeld reageerden. Het bezwaar, dat de fosfaatbehoefte in een later proefjaar als gevolg van verdere uitputting van de grond gro-ter is geworden, wordt ontgaan; doordat soms het ene gewas, in andere gevallen het andere het eerst werd verbouwd,

Het is echter slechts de gemiddelde verhouding, die op deze wijze wordt verkregen. Het is zeer wei mogelijk, dat deze verhouding op

ver-schillende proefvelden niet geheel dezelfde zal zijn. Hiermee worden niet de ongelijkheden bedoeld, die een gevolg zijn van waarnemingsföuten of van verschillen in reactie in verschillende jaren, maar verschillen, die een gevolg zijn van de geaardheid van de grond, waarop het ene gewas anders kan reageren dan het andere. Deze gemiddelde verhouding geeft ons niettemin een middel om tot op zekere hoogte verschil].ende proefvelden met elkaar te vergelijken. Op zichzelf is'het ook een v/aardevol gegeven. De in fig. 1-11 getrokken lijnen moeten : ost nog als zeer voorlopige

benaderingen worden beschouwd.

Verschillen in reactie tussen verschillende proefjaren zijn zeer groot, zoals duidelijk blijkt bij bestudering van de resultaten van de afzonderlijke proefvelden, Dit is een van de belangrijkste redenen, dat er een zeer grote spreiding van de uitkomsten voorkomt, zodat een vast-stelling van de onderlinge verhoudingen al].een mogelijk blijkt te zijn, als twee gewassen tamelijk veelvuldig op de proefvelden zijn voorgekomen. In sommige gevallen, waarin geen verschillen van betekenis konden worden vastgesteld, kon van combinaties van gewassen {;c" rui":-;o~d T r,n gemaakt, waardoor iets zekerder resultaten werden verkregen.

Om het aantal gegevens te vergroten zijn behalve van proefvelden van serie 1, ook uitkomsten van andere fosfaatproefvelden gebruikte Verhouding aardappelen - bieten. (fi-;,l^

Hoewel enkele gevallen er op wijzen, dat de biet bij ernstig gebrek meestal sterker reageert dan de aardappel, kan bij benadering worden vastgesteld, dat beide gewassen zich overeenkomstig gedragen. In het volgende zijn de resultaten van beide gewassen samengevoegd. Onderscheid tussen voeder- en suikerbiet werd niet gemaakt.

(5)

4

-Verhouding_aardappelen - bieten en haver op zand- en dalgrond (fig. 2) Onderscheid is gemaakt tussen zand- en dalgrond (beide gelijk) en kleigrond (fig. 4 ) , omdat beide gevallen verschillend zijn. Op zand- en dalgrond onderscheidt de gemiddelde reactie van haver zich niet van die van aardappel en biet.

Verhouding aardappe]cn-bieten - h a v e r en rogge ( f i g . 3)

Alle gegevens van zand- en dalgrond zijn samengevoegd. Het verband wordt weergegeven door een gebogen lijn. Het verloop hiervan geeft aan, dat aardappelen, bieten en haver bij matig gebrek sterker reageren dan rogge, maar dat met laatstgenoemd gewas bij ernstig gebrek misoogsten worden verkregen, als de andere gewassen nog vrij behoorlijke opbreng-sten geven. In afzonderlijke gevallen komen echter meermalenuitzonde-ringen voor, waarin rogge sterk reageert bij zwakke reactie van een der andere gewassen in een voorafgaand of een volgend oogstjaar.

Yi^2UËiGë_§âr^§E^l§l"i^i^&^

L

_îîâYëE»2E_lsiëisr22^ (fig* 4)

Het beperkte aantal gegevens wekt de indruk, dat haver op kleigrond in verhouding tot aardappel en biet belangrijk minder reageert dan op

zand- en dalgrond (fig. 2). Dit zou een voorbeeld zijn van een geval, waarin de behoefte van een gewas op een gebreksfactor afhankelijk is van de grondsoort.

Verhouding aardappelen -bieten en tarwe op kleigrond en loss(fig. 5) De uitkomsten wekken dezelfde indruk als in de voorgaande figuur. Bij grote variatie reageert tarwe gemiddeld toch geringer. Opmerkelijk is, dat alle van lössgrond afkomstige gegevens laag in de figuur liggen, d.w.z. dat tarwe hier niet veel anders reageert dan hakvruchten. In dit verband is van belang, dat een ongeveer gelijke reactie van aardappelen, bieten en granen door RIS en VEITEKAMP (3) op Limburgse loss en rivier-kleigronden werd gevonden. Een tweede aanwijzing, dat de mate, waarin een gewas reageert, op verschillende grondsoorten ongelijk kan zijn,

zou hiermee verkregen zijn.

Verhouding aardappelen -bieten en gerst op_ kleigrond (fig. 6) Het beeld is overeenkomstig met dat van de voorgaande figuur. Verhouding tarwe_en gerst (fig. 7)

Een belangrijk verschil komt niet voor den dag. Dit is in strijd met de voorstelling (VAU DER PAAUW, 1), dat gerst zich zou

onderschei-den door een grotere fosfaatbehoefte.

Verhouding aardappelen-bieten en vlas (fig. S),

Het geringe aantal gegevens wekt de indruk, dat de fosfaatbehoefte van vlas zich niet in belangrijke mate onderscheidt van die van de gra-nen.

YÊr-2H^ii}S_-â-

v r u c

^

t

2

n

_2

r i

sranen_-vlas_o

i

J_kleigrond_en_15ss ( f i g . 9)

De s p r e i d i n g i s zeer g r o o t , niettemin i s het gemiddelde v e r s c h i l

i n r e a c t i e wel d u i d e l i j k . Hakvruchten reageren wel tweemaal zo s t e r k .

Verhouding aardagpalen-bietenen^erwtaticjp kleigrond ( f i g . 10)

Het verschil in reactie is niet groot, maar het wekt de indruk, dat de hakvruchten iets sterker reageren. Mogelijk reageert de erwt nog op gronden,waar aardappel en biet reeds voldoende hebben. Deze aanwij-zing is echter zeer zwak.

(6)

5

-Verhouding aardapgelen-bieten=haver_en_mais_op_zand^en_d

De voorhanden gegevens wijzen op een zeer grote behoefte van mais. Conclusie

Niettegenstaande het feit, dat reeds een belangrijk aantal gege-vens is verzameld, zijn onze conclusies nog weinig definitief. Als

voornaamste oorzaak hiervan kunnen de grote verschillen in reactie, die vaak op eenzelfde proefveld in opeenvolgende jaren optreden, worden be-schouwd. De spreiding van de punten is daardoor in de figuren zeer

groot, zodat de onderlinge verhouding moeilijk kan worden vastgesteld. Bij benadering kan echter het tussen granen (+ vlas) en hakvruchten op kleigrond, tussen hakvruchten en erwten op kleigrond en tussen hak-vruchten (+ haver) en rogge op zand- en dalgrond vastgestelde verband wel voor de verdere beoordeling en vergelijking van de proefvelden

wor-den gebruikt. Hierbij wordt dus aangenomen dat aardappelen en bieten even sterk reageren (op zand- en dalgrond ook haver) en dat tarwe,

gerst, haver en vlas zich op kleigrond niet belangrijk in fosfaatbehoef-te onderscheiden. Andere gewassen werden voorlopig buifosfaatbehoef-ten beschouwing gelaten.

Het_verband tussen_P-citr,_(en Pigetal} en_de_gemiddelde fosfaatreactie Van elk proefveld is de gemiddelde zonder fosfaat met hakvruchten

(welke direct bepaald, of met behulp van het in de figuren 1 - 1 1 vast-gestelde verband uit de reactie van andere gewassen afgeleid is) ver-kregen relatieve opbrengst ($ van de opbrengst met de hoogste P-gift) uitgezet tegen het gemiddelde P-citr. van het niet met fosfaat bemeste object. Het gemiddelde heeft betrekking op tenminste 2 oogsten; het desbetreffende aantal is in de figuren bij de stippen aangegeven. • a. Kleigrond

De resultaten zijn samengevat in figuur 12. Belangrijke gemiddel-de reacties op fosfaat zijn alleen waargenomen bij laag P-citr. Bij

P-citr, 27-43 blijken alle proefvelden gemiddeld nog min of meer op fosfaat te reageren.

Het aantal proefvelden en de verdeling over het gehele traject is eigenlijk onvoldoende voor een toetsing van de waarde van het grondon-derzoek. Hiertegenover kan echter worden gesteld, dat het gemiddelde resultaat verschillende oogstjaren vertegenwoordigt, ook al zijn de

ver-schillende proefvelden in dit opzicht niet gelijkwaardig (aantal jaren varieert van 2 tot 10). De uitkomst is echter geheel volgens wat men '

ongeveer zou verwachten en ernstige uitbijters komen niet voor, zodat het verband tussen P-citr. en opbrengst weergegeven kan worden dooreen kromme, waaromheen de stippen zich met vrij geringe spreiding groeperen. Rivier- en zeekleigronden passen goed bij elkaar. Daarentegen zien wij, dat bij loss een hogere waarde aan P-citr. moet worden toegekend,het-geen ook uit ander onderzoek bekend is.

Kleine afwijkingen noteren wij bij ZHE 201, welk proefveld bij P-citr.29 nauwelijks reageerde en ZNH 100, dat bij P-citr.35 een vrij grote depressie gaf. Dit laatste gemiddelde berust echter pas op 4 ja-ren, waaronder een proefjaar met sterke reactie, zodat de zekerheid nog niet groot is. Dit is een zware, sterk ontkalkte grond.

Afgaande op de kromme in fig. 12 kan bij P-citr.40 nog een gemid-delde opbrengstderving van 4.5$ worden verwacht, bij P-citr.30 van 7$ en bij P-citr.20 van 16.5$. Het verloop van de kromme wekt de indruk, dat ook bij hoog P-citr.(b.v» 60 of hoger)nog wel af en toe een lichte reactie op fosfaat zal voorkomen.

b. Zandgrond

Het verband tussen P-citr.en opbrengst (fig.13) is wat minder be-vredigend dan bij kleigrond. Hierbij moet evenwel worden bedacht, dat aan verschillende afwijkingen geen al te zwaar gewicht kan worden toe-gekend. Het proefveld OP 554, dat bij P-citr.44 te sterk reageert, is weinig betrouwbaar en het resultaat is sterk beïnvloed door een zeer

(7)

6

-Evenmin is het proefveld ZWF 23Ö erg betrouwbaar. De vrij geringe reactie bij P-citr. 23 staat dus weinig vast. De proefvelden op uitgemijnde zand-grond reageren ook vrij weinig, maar zij passen eigenlijk niet in deze reeks. Hetzelfde geldt voor het enige proefveld op dalgrond bij P-citr. 23, dat niet sterk reageerde, maar waar de opbrengst zonder fosfaat niet met de hoogste, maar het een lagere gift (70) vergeleken is, zodat ver-moedelijk een wat te hoge waarde is gevonden. Daarentegen reageerde WB I7OI bij P-citr. 27 zeer sterk, maar het resultaat berust nog op weinig proefjaren. Het P-getal is hier laag (gem.1.6), bij het in vele opzichten vergelijkbare prcefväd OB 304-9 datveel minder reageerde, is het hoger (gem,2. 6). Enigszins afwijkend is dan nog de vrij sterke reactie van WB 1435 bij

P-citr, 53. De reactie is hier mogelijk wat groot, doordat 2 malen rogge reageerde, wat bij herleiding op biet = aardappel = haver een versterkte reactie geeft. Erwten en zomergerst, die niet reageerden, moesten

boven-dien buiten beschouwing blijven. Het is dus aannemelijk, dat ook de reac-tie van dit proefveld wat abnormaal is.

De verkregen uitkomst is dus nog geenszins zodanig, dat deze een be-langrijke steun oplevert voor de vaststelling van de waarde van P-citr. Aan de andere kant mogen wij aan de voorkomende afwijkingen geen al te grote betekenis toekennen. Opmerkelijk is, dat de lijn, die zich door de punten laat trekken, niet in belangrijke mate afwijkt van de lijn op

kleigrond (fig. 12), zodat het daarbij opgemerkte ook voor zandgrond van kracht is. Wellicht dat P-citr. op zandgrond wat lager moet worden ge-waardeerd, maar het verschil is niet zeer groot. Een depressie van 7$ wordt, afgaande op fig. 12 en 13, b.v. op zandgrond gevonden bij P-citr.

± 35, op kleigrond bij £ 20.

Uitgezet tegen gem7 P-getal is het resultaat niet veel minder dan tegen P-citr. (fig. 14). De proefvelden ZWF 23Ö bij P-getal 1.7 en OF 554 bij P-getal 3.2 liggen ook in deze figuur afwijkend; hetzelfde geldt voor WB 1435 bij P-getal 6.5. Overigens past het resultaat van WB 1701 bij

P-getal 1.6 veel beter in deze figuur. Een uitspraak welke methode het beste voldoet is niet mogelijk.

De_benodigde hoeveelheid

Bij de behandeling van de vraag, welke hoeveelheid jaarlijks nodig is, moet zowel acht worden gegeven op de verkregen opbrengsten als op de verandering, welke de fosfaattoestand van de grond bij een bepaalde be-handelingswijze ondergaat.

De hierboven^op bladzijde 2?vermelde gemiddelde uitkomsten van alle proeven tonen aan, dat de reacties op fosfaatbemesting weliswaar niet

zo heel groot zijn, maar dat er toch een duidelijke stijging van de op-brengsten plaatsvindt bij toenemende fosfaatgift. Het is zeer opmerke-lijk, dat het maximum bij lage en matige giften niet bereikt wordt, maar dat de zwaarste bemesting op verreweg de meeste proefvelden de hoogste opbrengsten' gaf. Een overgang van een niveau, waarop jaarlijks met 70 kg/ ha PoOc bemest wordt, naar een niveau met 120 kg/ha per jaar, geeft b.v. nog een verhoging van de gemiddelde opbrengst van alle gewassen van Üe orde van 1£> op kleigrond en van 2% op zand- en dalgrond, althans bij het

fosfaatpeil van de grond? waarbij deze proeven gemiddeld zijn uitgevoerd. Nog verdergaande verzwaring van de bemesting geeft nog geringe, maar;wei-nig betekenende verhoging. Dit kan echter nog wel degelijk van belang

zijn bij zeer arme grond, zoals b.v. van ZGe 3Ö4, waar de opbrengsten bij jaarlijks 200 kg/ha gemiddeld nog 4- l+fo hoger zijn dan bij jaarlijks 120 kg. ' .

Verschillen van de orde van 1 - 2°/o, welke worden verkregen door verzwaring van de jaarlijkse bemesting van 70 tot 120 kg/ha P^Oc, zullen gemiddeld niet rendabel zijn. Te bedenken valt echter dat fosraatgevoe-lige gewassen sterker reageren dan dit gemiddelde, zodat een zwaardere bemesting dan 70 kg/ha in bepaalde gevallen zeker noodzakelijk kan zijn. Met minder behoeftige gewassen zal met minder kunnen worden volstaan. Op

(8)

7

-Geleidelijk van meer belang worden de verschillen bij verdere ver-laging van de fosfaatgift. De opbrengst ligt gemiddeld bij een geregelde bemesting naar 30 kg op kleigrond ongeveer 1.5-2$, op zand- en dalgrond ongeveer 2.5$ beneden de opbrengst bij 70 kg/ha PoO*-« Het is duidelijk dat deze verschillen nog lang niet zodanig zijn, aat zij in alle gevallen een zwaardere bemesting motiveren. Vooral bij granen op kleigrond zal waarschijnlijk niet meer dan zeer lichte bemesting nodig zijn.

De vraag welke bemesting nodig is, hangt echter ook af van de veran-deringen van de fosfaattoestand van de grond, welke deze op den duur on-der invloed van de bemesting onon-dergaat.

Verandering_yan P-citr. onder invloed van de fosfaatbemesting

Bij elk proefveldverslag wordt het verloop van P-citr.bij verschil-lende bemesting weergegeven. Deze figuren zijn voor de objecten 0 en

200 kg/ha P^Oç samengevat in de fig. 15a en b voor zand- en dalgrond, in de figuren 16a en b voor kleigrond en loss. In fig. 15 is nog een resul-taat toegevoegd, dat verkregen is op Pr 07, een proefveld op nieuwe dal-grond.

Op zand- en dalgrond daalt P-citr. bij weglating van de fosfaatbemes-ting in op e'én na alle gevallen . De oorzaak van de bij ZHE 1044 gevonden

stijging is niet duidelijk. Wellicht is hier met stalmest bemest geweest, of is op de vrij kleine veldjes vermenging met grond van omringende veld-jes voorgekomen.Bij zware bemesting stijgt P-citr. aanmerkelijk. Het valt echter op, dat de stijging vaak geleidelijk minder wordt, zodat P-citr. kennelijk niet onbeperkt kan stijgen. In enkele gevallen wordt zelfs een maximum bereikt. Het is zeer waarschijnlijk dat bemesting en uitspoeling elkaar op dat peil min of meer in evenwicht houden. Ook bij minder bemes-te objecbemes-ten (zie grafieken bij proefveldverslagen, fig. 22 - 55) wordt eenzelfde verschijnsel gevonden. Deze uitkomst is van groot belang. Uit-spoeling van fosfaat blijkt veel belangrijker te zijn dan gewoonlijk aan-genomen wordt. Voortgezette ruime bemesting zal lang niet altijd tot een evenredige voorraadsvorming leiden, omdat veel fosfaat aan uitspoeling ten prooi valt. Het proefveld Pr $7 op nieuwe dalgrond, dat tot dusverre als een grote uitzondering gold, staat niet alleen. Pr 07 is echter wel een extreem geval. P-citr. stijgt hier zelfs bij bemesting naar 200 kg/ha P2O5 niet boven 35.

Bij kleigrond (fig.ló) is de daling van P-citr. geringer, in sommige gevallen blijft P-citr. ook zonder fosfaatbemesting practisch constant. De indruk wordt verkregen, dat de stijging van P-citr. bij bemesting op deze grondsoort wel evenredig met de tijd verloopt, al zijn er enkele gevallen, waar dit biet met zekerheid kan worden uitgemaakt. Voorlopig zijn echter rechte lijnen getrokken. Uitspoeling is op kleigrond vermoe-delijk van veel geringere betekenis dan op zand- en dalgrond.

Er zal nu een poging worden gedaan om de gevonden veranderingen van P-citr0 nader te verklaren.

In het verslag over eigenschappen van fosfaatfixerende gronden (2) is door ons een tabel gegeven waarin de P-citr.-eenheid (kg/ha P9O5,

no-dig om P-citr, met 1 te doen stijgen bij een bouwvoordikte van 10 cm en een volumegewicht van de gronds 1) bij verschillend P-citr. en in afhanke-lijkheid van het Fe2Ûo^ is vermeld. Met behulp van een dergelijke, maar rn^er gedetailleerde^ tabel, de bouwvoordikte' en het uit het humusgehalte afgeleide volumegewicht is de P-citr,-eenheid berekend en vervolgens in verband gebracht met de in het veld gevonden verschillen in P-citr.tus-sen de niet en de met 200 kg/ha P2O5 bemeste objecten. Bij zandgrond

(fig. 17) is het verband tussen de berekende P-citr.-eenheden en de gevon-den verschillen zeer bevredigend. De waargevon-den liggen iets lager dan men, theoretisch zou mogen verwachten, aannemende dat de gift van 200 kg P2O5 volledig in de grond is achtergebleven. Vermoedelijk zullen uitspoeling en onttrekking bij een dergelijke, zware bemesting echter iets groter zijn dan zonder P-bemesting. Een andere reden voor de afwijking is, dat de gebruikte tabel bij deze meest weinig FepOo-houdende gronden vermoede-lijk nog niet geheel juist is, daar het materiaal waaraan deze ontleend is (P-fixerende gronden) slechts vrij weinig zwak Fe203-houdende gronden bevatte.

(9)

~ ö

-Waarschijnlijk is daardoor de P-citr*-eenheid iets te klein berekend. Het blijkt dus mogelijk bij deze zand- en dalgronden bij benadering te voorspellen hoeveel het P-citr. van zwaar met fosfaat bemeste grond in vergelijking met niet bemeste zal stijgen.

Wat minder bevredigend is de samenhang bij kleigronden (fig.lö). Men krijgt, vooial bij vergelijking met de theoretische lijn, de indruk,

dat de P-citrj-eenheid bij het viertal meest rechts gelegen stippen te hoog is berekend. De werkelijke stijging is groter dan .men zou verwach-ten. Het betreft hier gevallen met de hoogste FegO^-gehalverwach-ten.

Het is mogelijk dat deze te hoge waarden gevonden zijn, doordat onze berekening uitgevoerd is aan de hand van een tabel, die verhou-dingen tussen P-citr. en P-totaal weergeeft, als een eindtoestand be-reikt is. Indien echter fixatie een langzaam verlopend proces zou zijn, is het mogelijk, dat P-citr. na bemesting tijdelijk sterker stijgt. In-derdaad vindt er bij weglaten van de P-bemesting soms een daling van P-citr. plaats, die van het Fe203-gehalte afhankelijk schijnt te zijn. Deze aanwijzing komt duidelijk voor den dag als de hoeveelheid P2O5

(door interpolatie afgeleid uit de grafieken, die het verloop van P-citr. weergeven), die jaarlijks nodig is om het P-citr. op het bestaande peil te handhaven, met het F^Ch-gehalte in verband wordt gebracht (fig. 19). Er is echter één uitzondering, die het resultaat minder zeker maakt. Het proefveld NGr 103Ö op oude, iets rodoornige Dollardklei, heeft nl. een hoog FepOo-gehalte van 2.13$, terwijl het P-citr. bij weglaten van de fosfaatbemesting toch practisch niet daalt.

Bij zand- en dalgronden, die bij serie 1 alle weinig FepOo-houdend zijn, schijnt de daling van P-citr. bij weglaten van de bemesting voor een belangrijk deel van de fosfaatrijkdom af te hangen (fig.20). Daar het materiaal nog wat klein is, zijn in deze figuren ook resultaten van oudere proefvelden opgenomen (kruisjes). Des te hoger P-citr. is, des te sneller daalt het. Het feit, dat de P-citr«-eenheid bij hoog P-citr, wat kleiner is dan bij lager P-citr, zal dit slechts gedeeltelijk kunnen verklaren. Ook zullen verschillen in onttrekking door het gewas op beide objecten niet zeer belangrijk zijn. Het lijkt daarom aannemelijk, dat de uitspoeling groter is bij hoger P-citr. De snelheid waarmee P-citr. bij deze proefvelden bij weglating jaarlijks daalde, is niet onaanzien-lijk:wellicht 2 à 3 punten als P-citr. 60 bedraagt, echter veel minder bij lager P-citr.

Nagegaan is, of deze daling misschien beter met het P-getal, dat het in water oplosbare P2O5 aangeeft, correleert, maar dit bleek niet het geval.

Van belang leek ten slotte om eens na te gaan, welke invloed een normale pra.cti jkbemesting van 70 kg/ha P2O5 bij verschillende waarde van P-citr. heeft (fig. 21). Het materiaal is nog te gering voor een

definitieve uitspraak, ondanks toevoeging van de resultaten van 3 ande-re proefvelden (WO 103, 00 £1 en 00 156). De vrij grote spande-reiding

maakt de conclusie minder zeker. Het lijkt evenwel alsof een hoog P-citr. door een dergelijke bemesting niet op peil kan worden gehouden. Bij laag P-citr, is de stijging niet groot en zal jarenlange voortzetting of zwaardere bemesting nodig zijn om P-citr. op een hoger peil te brengen.

Wij hebben er hierboven op gewezen, dat zware fosfaatbemestihg ;in veel gevallen niet rendabel zal zijn. Zware bemesting, vooral als deze bij hoog P-citr.plaatsvindt, lijdt tot uitspoeling en is verkwistend. Een lichte bemesting, die met het oog op de directe rentabiliteit ver-antwoord zou zijn, kan echter blijkens deze uitkomst tot een achteruit-gang van de bodemvoorraad leiden. Het vinden van het juiste midden zal geen gemakkelijke taak zijn.

(10)

9

-GECITEERDE LITERATUUR

1. Paauw F. van der: De behoefte van gerst aan fosfaat. Nacobrouw Jaar-boekje (1951).

2. Paauw F. van der: Een chemische analyse van fosfaatfixerende gronden, Centr. Instituut voor Landbouwkundig Onderzoek. Gestenc.Versl. Interprov. Proeven, No. 50 (1955). 3. Ris J. en J.T.N. Venekamp: Beoordeling van de fosfaattoestand van

Limburgse loss- en rivierkleigronden. Versl.Land-bouwkundige Onderzoekingen (1955? in druk).

(11)

"--- l .' . ~ "t- ,_ "--~-. t L," '

..

..

..

Pt.

..

..

..

• •

0

.

..

..

..

..

', ,_ _ _ _ _ .__ _ _ _ _ ,__ .. ' ' . . L ' -c ( ... ,._ ?U

Jsrband tusssn 00latieve opbrengst£n zondEr fosfaat

(:,;1\lar1 rnax:i.n:e._lc Jpb:e:::n}_sst) vc1r1 biet er1 e.a1"da;1pel op z:;t--.:i=u_~ kle:i_z::·or1do

(12)

O p b r e n s t haver

n o

100

ao

BQ 70

tso

50 40 3 d * i g . 2 • O M * O • • O • ' o ©•

• S •

• °«

o • o / / / / / / / / / / / / • • • • / o

I l l T , T

50 60 70 80 90 10Q Opbrengst a a r d a p p e l , bie.t Verband t u s s e n r e l a t i e v e o p b r e n g s t e n z o n d e r f o s f a a t van b i e t en a a r d a p p e l en d i e v a n h a v e r op z a n d - ( . ) e n d a l g r a n d ( o )

(13)

11.0 l.00 8G

7G

•-:-:,' -~ lQ 0pbre.ngs t rogge

50 60

..

70 H'i.g, 3

0 \

.

..

"

80

••

.

~

.

.

.

"'

..

. / .

••••••

• •

90 100 110 12G

Qpbre.ngs t aar.dappel€ n,bie t, haver

Verband tussen re.latieve opbrengsten zonder fosfaat van aardappel, biet en haver en die van rogge op zand- en dalgrond.

(14)

v p c r e u ^ s t haver - ü i o -1 "1 .— JL.-#-\* l'wó. £Q 70 i - i ' i * * o • •

1 1 1

- o • •

1

7o IvO v p l : r e i b s t oardfrr.pt l , b i e t

Verband t u s s e n r e l a t i e v e o p b r e n g s t e n zonder f o s f a a t van a a r d a p p e l , e n b i e t e n die van h a v e r op k l e i en l o s s (o)

o p b r e n g s t tarwe llQi— ILO 90 SU du M L T « O • • • • * . - • < > • • • - _ .

1 1

SO 60 7Q 80 90 100 110 Opbrengst f- a r d o p n e l j b i e t

Verband t u s s e n r e l a t i e v e o p b r e n g s t e n zonder f o s f a a t van a a r d a p p e l en b i e t en d i e van tarwe op k l e i g r o n d en l o s s Co)

(15)

Opbrengst g e r s t .'J'w 2Q 70 — i ' i i ? . 6 60 • • • 70 80 90 100 Opbrengst a a r d a p p e l , t i e t

Verband t u s s e n r e l a t i e v e o p b r e n g s t e n zonder f o s f a a t van a a r d a p p e l sn b i e t an d i e van g e r s t op k l e i g r o n d . V e r b a l t u s s e n r e l a t i e v e o p b r e n g s t e n z o n d e r f o s f a a t van tarwe e n g e r s t op k l e i - C ) , d a l g r o n d (o) e n l o s s (x) . Opbrengst s^erst b'± = :. 7 GO 90 80 70

1

-• • • • / / / / / / > / o / / X / / /

1 1

, nr. 80 90 10Q Opbrengst tarwe

(16)

Cptr'€ngst vlas lGC:

9(;

.

"

r,,pbr<ngst aardappel, biet

Verband tussen relatieve opbrengsten zonder fosfaat van aardappel en biet en die van vlas op kleigrondo

Verband tusaen relatieve opbrengsten zonder fosfaat van aardappel en biet en die van ti:.Pwe, haver, gerst en vlas op klei-en lOssgrond (o) o

Cpbre n5s t tar we, haver, gers t, v1<;;s

11(.

..

90 7C 4G 5(i '?G

0

... •• • .... eo

--.

...

.

. .

..

...

.

,... <>e •

.

...

.

.

,

.

.,.... ... 6 • •

...

0 0 0 0

BG 9C 1CG

Opbrto ngst aardappe len, 0

llG bieten

(17)

Figo IC

Opbrengst try/ten

100 90 SQ 70 f -s t 40 5Q 6Q 70 80 90 100 11C

Opbrengst a a r d a p p e l , t i e t

Verband tussen r e l a t i e v e opbrengstenzonder f o s f a a t van

aardappel en b i e t en die van erwten op k l e i - en lös s gr and.

(18)

Opbrengst mais lût '

Fig« 11

70 8:_; 90 ICO

/pbrerip'st a a r dappel sb i e t . , b a v e r

Ver-band t u s s e n r e l a t i e v e o p b r e n g s t e n zonder f o s f a a t van a a r d a p p e l , b i e t en haver en d i e van mais op z a n d - e n d a l g r o n d

(19)

Figo 12

Gem. r e l . opbrengst zonder P

100

40

Gem. P - c i t r

Verband t u s s e n g e o u P - c i t r en de

^ W Ù I J J Ï

IJe r e l a t i e v e opbrengst

zonder f o s f a a t { h e r l e i d , t o t r e a c t i e van b i e t en aardappel) van

de proefvelden op z e e k l e i (<>)» r i v i e r k l e i Co) en l ö s s ( x ) .

(20)

Gem. r e l , opbrengst zonder P

IOC

Fig,. 23

90 80 70 * 8 • 2

IL

1

30 40

50

Gem. P - c i t r ,

Verband t u s s e n gem. P - c i t r en de gem. r e l a t i e v e opbrengst zonder

f o s f a a t ( h e r l e i d i n g op b i e t =aardappel=haver) van de proefvelden

op zandgrond ( . £ , uitgemijndezandgrond.(+) en dalgrond ( o ) ,

(21)

Fig* 14 tie ra, r e l . o p b r e n g s t zonder P

100 90 8 0 70 W 4 4 3 4 5 6 Gem. P-ge t a l

(22)

100 90

80 U_

70 601— 50 40

ao

20 10 P - c t r i-Mg. lö a Verloop van P - c i t r op p r o e f v e l d e n op z a n d - e n d a l g r o n d zonder f o s f a a t b e m e s t i n g ( s t i p p e l l i j n e n ^ en met b e m e s t i naar 200 kg/ha P20 s ( v o l l e l i j n e n d -ikr L-880.' GB 3049.' ZülF 238» Pr 87 •<*.

J _ l

L J I I

5 6 7 8 9 10 11 12 Aantal j a r e n

(23)

ICQ, tf-ctr

(24)

Fit?» 16 P - c i t r 7 0 , — 60 50 40 30 20 10 4Ï& 294» NGrlO?9 ZV1 133 •N5rl038 NZH521 I N&H 5 1 8 * ZG& 3 8 4 *

WE 388 *""--~/C./ /

•«^

1 1 1 1

J_J | I

7 8 9 10

Aantal j a r e n

Als f i g . 15 op kleigronden

(25)

sc

r - ^ P - c t r 70 60 50 40 30 30 10 0 ZHS 241 Am loo zm 201 ' NZH 2 9 5 . EdH 147 kL98Q L 806 *' L 936 * • —•

l I I I

0 3 Als f i g » 15 op k l e i g r o n d e n 8 9 10 11 12 13 14 15 A a n t a l j a r e n

(26)

F i g , 17

S t i j g i n g P - c i t r per j a a r

20 15 IQ Ô-10

20 30 40 50

P - c i t r - e e n h e i d (kg/ha P2O5)

Verband t u s s e n de berekende P - c i t r - e e n h e i d i n kg/ha P2O5

en het v e r s e n i l van P - c i t r b i j bemesting naar 200 kg/ha P

2

vergeleken met het P - c i t r van het O-object (omgerekend per j a a r ) 01.

zand-en dalgrond ( t h e o r e t i s c h e l i j n g e s t i p p e l d ) »

(27)

S t i j g i n g P - c i t r p e r j a a r 7 , 5 , — Figo 18 5 , 0 2 , 5 0 \ \ \ \ \ \ \ \ \ \ \ \ . \ \ • \ • \ \ ' 1 ___

the or. lijn

J I

0 50 100 150

P - c i t r - e e n h e i d ( k g / h a P2Q5)

(28)

X'-J 1 < X _ iO • • . •: J ï * \ - » ' - 1 » Ü

»'-/erbend Lussen i j zergehalte untthode / a v e j '

i«2^j - iJt!.--siiry u ^ / i ï a ) » d i t ncdi^ i s o:;.

d .jet üitgangspt i l ta handhaven.

) t i i de J : , o i - l i j ks€

(29)

D a l i n g P - c i t r p e r j a a r F i g a 20 3 — 0 • X X X 20 3 0 40 50 60 P - c i t r D a l i n g van P - c i t r ( i n eenheden p e r j a a r ) b i j w e g l a t e n van de

P-m e s t i n g i n a f h a n k e l i j k t o s i d van de g r o o t t e van P - c i t r , op zand - en d a l g r o n d ( s t i p p e n p r o e f v e l d e n van s e r i e 1 , k r u i s j e s andere p r o e f v e l d v a )

(30)

S t i j g i n g P - Q i t r / j a a r + 2 b i j 70 k g / h a P2Q5 + 1 Q - 1 _ i11 g „ 20 3 0 4 0 50 60 P - c i t r o t i j g i n g v a n P - c i t r ( + o f ~) b i j b e m e s t i n g naa r 7 0 k g / h a PgOu p e r j a a r i a a f h a n k e l i j k h e i d v a n de g r o o t t e Mn P - c i t r op z e n d - e n d a l g r o n d

(31)

10 -NGr 1030. S.A. Sebens, Nieuwolda

1944 eerste proefjaar laatste » grondsoort afslibbaar % humus % CaCO^ ;s bouwvoordikte vol. gew. Fe2 ?3 % P-citr. fosfaatbemesting 1953 zware kleigrond 66 3.5 0.3 18 cm 1.15 2.13 zie grafiek

volgens plan. In 1945 werd geen fosfaat gegeven.

jaar 1944 1945 1946 1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 gewas koolzaad wintergerst haver zaadbieten wintertarwe kanariezaad rode klaver blauwmaanzaad wintertarwe haver gemiddeld

opbrengst (van hoofdbestanddeel) in % v.d.opbr. bij 200 kg/ha P?0 ^

0 100.0 30 100.0 70 100.0 120 100.0 geen opbrengstbepaling geen opbrengstbepaling geen opbrengstbepaling 100.0 100.0 100.0 100.0 geen opbrengstbepaling geen opbrengstbepaling 90.1 91.9 101.4 96.7 93. 0 94.9 101.7 98.9 100.0 97.9 101.9 100.0 100.0 99. 8 101.7 100.3 in q/ha bi 200 kg/ha P2°5 18.2 43.7 10.1 52.8 42.0 100 j

Gemiddelde opbrengsten zonder vereffening: 95.4 ,98. 5,98. 6;101.7,100. Opbrengsten zonder fosfaat in opeenvolgende jaren herleid op biet =

aardappel: -, 100, -, 32, 102.3 : gem. 94.3.

Conclusie NGr 1035. Van dit proefveld vielen vele oogstjaren uit, zodat over de uitkomst minder te zeggen valt. De opbrengst van 1944 is zeer

weinig betrouwbaar. Duidelijke opbrengstreacties en regelmatige sten werden verkregen in 1951 en 1952. In 1948 en 1953 waren de

uitkom-sten eveneens zeer regelmatig, maar trad geen reactie op. Vereffende en niet vereffende opbrengsten stemmen gemiddeld behoorlijk overeen. Na herleiding van de reactie op die van biet= aardappel wordt zonder fosfaat een oogstdepressie van 5.2 % gevonden bij een gemiddeld P-citr. van 28. Dit op slechts 3 oogstjaren, waaronder geen enkele hakvrucht,

gebaseer-de resultaat is weinig betrouwbaar.

P-citr.is zonder fosfaat practisch niet gedaald en reeds bij mati-ge bemesting mati-gestemati-gen. Bij 70 kg/ha bedraagt de stijging per jaar reeds 1| à 2 punten P-citr. Bij zware bemesting stijgt P-citr0 snel. Deze

grond is dus kennelijk niet fixerend, hoewel het hoge FeoO-j % hierop zou kunnen wijzen. Dit geval is de enige uitzondering in de gehele se-, rie, dat het ^&2^3 % hiervoor geen aanwijzing geeft.

(32)

70 F i g , -22 Ntïr 1038 60 — 50 40 30 20 10

1944 '45 '46 '47 '48 '48 '50 ' 5 1 '52

J aar

I i g . 122-55. Verloop van P - c i t r b i j v e r s c h i l l e n d e

fesfaatbemesting op diverse proefvelden •

J

H

l

X

t

o , A ,

b i j r e a p . 0 , 3 0 , 70, 120 en 2üOkg/ha P

2

°ö»

(33)

11 -NGr 1079. B, Bos. Pieterburen Eerste proefjaar laatste " grondsoort afslibbaar % humus % CaC03 # bouwvoordikte vol. gew.

Fe

2

93

%

P-citr. fosfaatberoesting 1947 1953 lichte zavelgrond 10 1.6 1.5 21 cm 1.30 0.54 zie grafiek volgens plan jaar 1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 gewas zomertarwe bieten haver aardappelen wintertarwe haver zomergerst gemiddeld opbrengst (van in % v.d

0

98.9 96.3 96.3 87.1 91.8 93.1 95.4 94.1 . opbr. b 30 99.3 97.9 97.9 94.6 94.2 94.5 96.5 96.4 hoofdbes tanddeel) ij 200 kg/ha P20c 70 99.3 99.2 98.9 98.4 96.9 96.1 97.7 98.1 120 99.6 100.5 99.6 99,5 99.2 98.0 98,6 99.3 in q/ha bij 200 kg/ha p2o5 27.5 381 51.9 186 48.6 48.9 34.4 100 Gemiddelde opbrengsten zonder vereffening: 94.3, 95.8, 98.1, 98.3, 100. Opbrengsten zonder fosfaat in opeenvolgende jaren herleid op biet-aardappel: 97.8, 96.3, 87.1, 81.7, 84.6, 89.7; gem. 89.8.

Gemiddelde opbrengst van alle objecten (0-200) berekend voor biet= aardappel, resp.: 90.5, 94.2, 96.9, 98.9, 100.

Conclusie NGr 1079. Goede tot zeer goede resultaten zijn verkregen, iets minder goed in 1947, 1949 en 1953. Het proefveld reageerde meesten-tijds slechts matig en weinig vaststaand op de verschillende bemes-tingen. In 1950 en 1952 werden echter overtuigende, zeer regelmatige uit-komsten verkregen. Vereffende en niet vereffende resultaten stemmen goed overeen. Na herleiding van de reactie op die van biet = aardappel

wordt zonder fosfaat een gemiddelde oogstdepressie van 9.5 % gevonden, wat vrij veel is op een grond met gemiddeld P-citr. van 33|«

De fosfaattoestand van de grond v/as bij de aanleg niet geheel ge-lijk: het P-citr. van het 30-object lag blijvend enkele punten onder het 0-object. De opbrengsten van het 30-object waren niettemin hoger, wat een aanwijzing geeft, dat de bemesting belangrijker is dan de toestand. Verandering van P-citr0 bij weglaten van bemesting is niet waarneembaar.

Bij bemesting gaat de fosfaattoestand snel vooruit; bij bemesting naar 70 kg/ha P20^ stijgt P-citr0 jaarlijks met meer dan 1 punt. Deze grond is in overeenstemming met het lage Fe203 $ niet fixerend.

(34)

F i g , 23 P - c i t r 70 t>0 50 *0 I— NGr 1079 200 30 I— 70 20 I— 1947 ' 4 8 ' 4 9 ' 5 0 ' 6 1 '52 ' 5 3

Jaren

(35)

12 WF 387. F. van der Zee. Slappeterp

Eerste proefjaar laatste î! grondsoort afslibbaar % humus % CaC03 % bouwvoordikte vol.gew. Fe203 $ P-citr. fosfaatbemesting 1943 1951 zware zavel 35 2.5 0.17 25 cm 1.22 0.73 zie tekst volgens plan jaar 1943 1944 1945 1946 1947 1948 1949 1950 1951 gewas erwten koolzaad koolzaad aardappelen zomergerst vlas aardappelen wintertarwe zomergerst gemiddeld opbrengst (hoofdbestanddeel) in /i v.d.opbr. bij 200 kg/ha P2O5

0

94.1 102.8 89.2 98.9 97.7 97.4 97.6 94.2 99.0 96.8 30 98.8 102.5 98.1 99.2 98.2 98.1 98.7 96.6 101.0 99.0 70 102.7 102.1 98.7 99.4 98.7 98.1 99.7 98.1 101.4 99.9 120 104.3 101.4 99.4 99.7 99.2 98.7 100.0 99.1 101.0 100.3 in q/ha bij 200 kg/ha p2°5 25.5 28.6 15.7 356 39.5 15.4 369 41.0 28.9 Gemiddelde opbrengste 100. Opbrengsten zonder fo aardappel: 94,5, -,->98.9, 94. P-citr, 43. n zonder vereffening: 96.4, 99.3, 100.4, 98.0, sfaat in opeenvolgende jaren herleid op biet= 9, 94.8, 97.6, 87.0, 97.8, gem. 95.1 bij gem. Conclusie WF 387. De veranderingen, welke P-citr. op dit proefveld heeft

ondergaan, zijn "volkomen onbegrijpelijk. In de eerste plaats maakte P-citr. op de veldjes 9, 10, in mindere mate ook 11, een geweldige sprong in 1945, waarna het bereikte peil in latere jaren behouden is (fig.24a, vergelijking van veldjes 1 en 10 van hetzelfde object). In fig.24b zijn deze veldjes buiten beschouwing gelaten. Hierin zien wij een tweede on-verklaarbare afwijking, namelijk een regelmatige duidelijke stijging bij bemesting naar 200 kg/ha P2O5 en een naar verhouding zeer geringe ;.

en niet regelmatige stijging bij 120 kg/ha P2O5 of geringere bemesting.

P-citr, van het O-object daalt niet. '• Aangezien de P-citr0_getallen overigens een betrouwbare indruk

wek-ken, moet de waarde van de uitkomsten van dit proefveld zeer in twijfel worden getrokken.

Het proefveld reageerde op een uitzondering na slechts zeer zwak. Een procentueel belangrijke oogstderving kwam alleen voor in 1945 met; koolzaad, dat echter weinig opbracht. Overigens zijn zeer regelmatige; en betrouwbare uitkomsten verkregen in de jaren 1943-1946 en 1950 en was ook 1949 vrij goed. De niet en wel vereffende uitkomsten stemmen behoorlijk overeen. De reactie op fosfaat is vrij normaal te noemen. Biet = aardappel zou bij gem. P-citr. 43 zonder fosfaat 4.9 % opbrengst-depressie geven. Aan deze uitkomst kan, gezien de voorkomende onregel-matigheid, weinig waarde worden toegekend.

(36)

P - c i t r 1 1 Q _ 100 90 -^ 80 70 60 — 50 — .WF 3 8 7 F i * . 24'" V. 10

/•^y

40 / \ V . 1 • • — — • — - •

"\i

1 _ | i I

1942 ' 4 3 ' 4 4 ' 4 5 ' 4 6 ' 4 7 ' 4 8 ' 4 9 ' 6 0 J a a r

(37)

F:U, 2 4b P c i t i -70 .<F 3R? öü .A_ _A 200 A kr ' \ / 5$ / _ - o 40 S O f 80 2 ' ^ 3 '-±4 '±ü '-±6 '*7 ' 4 8 ' 4 9 ' 5 0 o aar

(38)

13 -WF 388. W. de Boer, Eerste proefjaar laatste " grondsoort afslbbaar % humus cpi CaC03^ fosfaatbemesting opbrengsten bouwvoordikte vol.gew. F e203 % P-citr. Nes 1943 1952 zavel 22 2.0 1.6 volgens plan zie tabel 25 cm I.26 0.57 zie grafiek jaar 1943 1944 1945 1946 1947 1948 1949 1950 1951 1952 gewas zomertarwe aardappelen wintertarwe zomergerst koolrapen aardappelen voederbieten haver rode klaver aardappelen gemiddeld

opbrengst (van hoofdbes in % v.d.opbr.bij 200 kg/

0

30 70 geen opbrengstbepaling geen opbrengstbepaling 100. 0 100.0 100.0 91.4 94.0 100. 0 100. 0 100.0 94,6 9Ö.7 100.0 100.0 100.0

96.9

100.0 geen opbrengstbepaling geen opbrengstbepaling geen opbrengstbepaling 97.1 9Ö.7

99.5

tanddeel) ha P20^1 120 100.0 100.0 100.0 99.0 101.0 100.0 in q/ha bij kg/ha P205 37.0 32.4 509 335 636 100 200 100.

Gemiddelde opbrengsten zonder vereffening: 97-1, 100.5, 99.9, 98.5, Herleiding op biet = aardappel is niet nodig.

C o n c l u s i e WF 388

Het proefveld reageerde in de eerste jaren niet. In 1943 en 1944 werden geen verschillen waargenomen en geen opbrengsten bepaald. In 1945 en 1946 waren de uitkomsten zeer regelmatig, in 1947 iets minder-, In 1948 en 1949 voor 't eerst met aardappelen en bieten fosfaatreactie bij regelmatige uitkomsten. De laatste 3 jaren zijn proeftechnisch slecht geslaagd. In de klaver werden geen verschillen gezien. Een ge-middelde oogstdepressie zonder fosfaat van 2.9 % bij gem. P-citr» 4I2 is normaal.

Het verloop van P-citr. is bij lage giften niet zeer duidelijk. Vermoedelijk is het bij weglaten van de P-bemesting gedaald en ongeveer

constant gebleven bij 30 kg/ha. Dit zou op enige vastlegging kunnen wij-zen, hoewel het Fe20o % niet hoog is. Opvallend gering is de stijging; bij 70 kg/ha, maar bij zware bemesting is P-citr. belangrijk toegenomen, wat niet op fixatie duidt.

(39)

r - c i t r 701— aO 5 0 WF 388 200 o . / 4 0 . ^ - * * — ^« oU

I I I I L

t341i. -i.J i!±4 -x5 4t> i / -±? '•-.:* i>'J j i

(40)

H -ZGe ?84T A. Bernts, Horssen.

Eerste proefjaar : 1944 laatste " grondsoort afslbbaar % humus % pH-KCl bouwvoordikte vol.gew. Fe203 % P-citr. fosfaatbemesting rivierkleigrond 34 3.0 3.Ö5 18 cm 1.18 1„62 zie grafiek

volgens plan vanaf 1944• In 1945 werd geen NPK-be-mesting gegeven. jaar 1944 1945 1946 1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 gemidd gewas aardappelen aardappelen voederbieten erwten wintertarwe voederbieten aardappelen haver tarwe zomergerst in % v.d

0

89.2 geen t 58.4 100.0 98.8 8.3 70.8 93.1 100.0 65.2 eld(zonder 1945)76.0 ! opbrengst L.opbr. bi 30 92.6 emesting 81.4 100.0 99.5 30.6 82.6 95.6 100.0 86.7 85.4 (van hoofdbestanddeel) j 200 kg 70 96.6 92.8 100.0 100.0 55.6 90.4 97.3 100.0 94.7 91.1 /ha P205 120 99.5 97.9 100.0 100.2 77.8 96.1 98.4 100.0 98.3 96.5 in q/ha bij 200 kg/ha P205 380 795 190 42.5 720 281 43.6 36.7 36.2

Gemiddelde opbrengsten zonder vereffening: 75.1, 82.8, 88.5, 93.8, 100. Opbrengsten zonder fosfaat in opeenvolgende jaren herleid op biet - aardappel: 89..2. -, 59.0, 100, 97.3, 8.3, 70.8, 84.5, 100, 22.0,

gem. 70.I.

Gemiddelde opbrengst van alle objecten berekend voor biet = aardappel respectievelijk 75»3, 85.2, 89.6, 95.4, 100.

Conclusie ZGe 384. De resultaten wekken een zeer betrouwbare indruk, in het bijzonder in de jaren 1946, 1948, 1949, 1950, 1951 en 1953.

Van de jaren 1944 en 1945 zijn slechts de objectsgemiddelden bekend,-die echter ten opzichte van elkaar regelmatig liggen. De uitkomsten in 1947 en I952 waren minder goed. Het was niet mogelijk vast te stellen, of er nog enige reactie was.

De reactie op fosfaat was in het algemeen zeer groot. Vereffende en niet vereffende resultaten stemmen gemiddeld behoorlijk overeen. Enkele resultaten wijzen er op, dat de reactie in latere jaren is toe-genomen, wat in overeenstemming zou zijn met het zonder fosfaat gedaal-de P-citr,; zekerheid is er echter niet. Herleid op biet = aardappel

bedraagt de gemiddelde oogstderving zonder fosfaat gem. 29.9 %, wat met het zeer lage P-citr. Tgem. 13) correspondeert. Opvallend is, dat ook bij bemesting naar 70 kg/ha P2O5 nog een aanzienlijke oogstderving

(41)

15

-een van 10.7 $. Zelfs jaarlijks 120 kg was niet steeds voldoende, in het "bijzonder niet in 1949« De in dat jaar verbouwde voeder-bieten bereikten met 120 kg/ha nog niet de top. In enkele andere

jaren (1947, 1948 en 1952) was daarentegen de eventueel nog voorge-komen, niet vaststelbare reactie in geen geval van belang.

Het verloop van P-citr. is regelmatig. De grond is in overeen-stemming met het hoge FepO- $ sterk fosfaatfixerend. Een gift van 120 kg/ha Dp^R ^-s nauwelijks voldoende om het lage fosfaatpeil iets te verhogen, bij lagere giften treedt daling op. Zelfs met 200 kg/ha is de stijging nog niet êên punt per jaar.

(42)

*J- ci tr -Ju 20 10 /ig. 26 *(ie 3B4 200 K ^ 0 194Ô '46 '47 '48 '49 'oü '51 '62 '03 u aar

(43)

16

-U 366. Wed. Schalij. Benschop

Eerste proefjaar

laatste "

grondsoort

afslibbaar % humus fo

pH-KCl

bouwvoordikte

vol. gew.

Fe

2

C>3 '"

P-citr.

fosfaatbemesting

1944

1951

zware rivierklei

75

9.5

5.1

20 cm

1.01

2.3Ö

zie grafiek

volgens plan

jaar

1944

1945

1946

1947

194Ö

1949

1950

1951

gemidd

gewas

winterrogge

erwten

voederbieten

aardappelen

haver (onbetr.)"

voederbieten

haver

aardappelen

eld(*47/'5l)

opbrengst (van hoofdbestanddeel)

in

%

v.d. opbr. bij 200 kg/ha P

9

0c

0

30

70

120 " '

geen opbrengstbepaling

geen opbrengstbepaling

geen opbrengstbepaling

100.0

II7.7

100.0

111.9

onbetrouwbaar

onbetrouwbaar

91.1

95.6

92.5

96.3

100.0

105.3

94.2

97.1

100.0

101.5

96.2

9Ö.1

in q/ha bij 200

kg'ha P

2

0

5

243

39.5

545

292

In 1945 werden de verschillende fosfaathoevee.lheden niet gegeven.

De bemesting is dit jaar niet bekend.

Conclusie U 366

De uitkomsten van dit proefveld zijn weinig gelukkig geweest. In.

de jaren 1944-1946 werden geen opbrengsten bepaald. In 1947 was de

proef vrij goed. In 194$ werd een negatieve reactie gevonden. Enige

twijfel bestaat echter, of geen verwisseling van veldjes is

voorgeko-men, in welk geval de reactie duidelijk positief zou zijn geweest.

Ze-kerheid dienaangaande kon niet worden verkregen. In 1949 werd de helft

van het proefveld per abuis door de proefveldhouder organisch bemest,

P-reactie is vermoedelijk op de vrij gebleven helft niet opgetreden.

Het laatste proefjaar was wel geslaagd. Een reactie, als met aardappelen

in beide jaren gevonden is (gem. oogstderving 4.4

%),

is bij dit P-citr.

van gem. 34 wel normaal. Deze proef was verder bemoeilijkt door een zeer

slechte bodemstructuur. De uitkomsten van het grondonderzoek wijzen op

een gelijdelijke teruggang van P-citr. zonder fosfaat. 70 kg/ha P2O5

heeft de P-toestand vermoedelijk verhoogd. De onregelmatigheid van de

uitkomsten van het grondonderzoek laat niet toe vast te stellen, welke

hoeveelheid P-citr. op peil had kunnen houden. Vermoedelijk is dit een

matig fosfaatfixerende grond. Het hoge F ^ O ^

%

zou zelfs op vrij sterke

(44)

P - c i t r 70 F i g . 27 U 366 60 50 40 30 1 9 4 3 ' 4 4 '<*& ' 4 6 ' 4 ? ' 4 8 ' 4 9 ' 5 0 ' 6 1 J a a r

(45)

17 -ZNH 100. P.C. Ubbels. Beemster. Eerste proefjaar laatste " grondsoort afslibbaar % humus fa pH-KCl bouwvoordikte vol.gew. Fe203 fo P-citr. fosfaatbemesting 1950 zware kleigrond 60 9 5.2 27 cm 1.02 1.67 zie grafiek volgens plan jaar 1950 1951 1952 1953 gewas aardappelen zomergorst wintertarwe aardappelen gemiddeld

opbrengst (van hoofdbestanddeel) in % v.d. opbr.

0

82.5 100.0 93.3 96.3 93.0 30 35.7 100.0 96.7 96.9 94.8

bij 200 kg/ha P2O5 70 89.9 100.0

99.2

97. 8 96.7 120 94.4 100.0 100.6 98.7 98.4 in c[/ha bij 200 kg/ ha P205 286 36.4 35.8 452 100 Gemiddelde opbrengsten zonder vereffening: 95.3, 89.5, 96.9, 101,3, 100. Opbrengsten zonder fosfaat in opeenvolgende jaren, herleid op

biet * aardappel = haver: 82.5, 100, 85.0, 96.3; gem. 91.0.

Gemiddelde opbrengst van alle objecten, herleid op biet = aardappel = haver, respectievelijk: 91.0, 93.3, 95.8, 97.9, 100.

Conclusie ZNH 100. De resultaten waren in 1950 en 1953 goed, in 1951

iets minder betrouwbaar, in 1952 vrij slecht. Vereffende en niet veref-fende gemiddelde resultaten stemmen iets minder goed overeen, wat op re-kening komt van het minder betrouwbare jaar 1952. Zonder dit jaar wordt gemiddeld gevonden:

vereffend : 92.9, 94.2, 95.9, 97.7, 100 niet vereffend: 93.1, 90.3, 96.4, 96.5, 100

in aanmerking nemend het geringe aantal jaren is de overeenstemming be-vredigend.

Het proefveld reageerde alleen in het eerste jaar overtuigend, in het laatste zwak en niet vaststaand. Aan de gemiddelde reactie herleid op aardappel - biet komt nog weinig betekenis toe. De aldus berekende gemiddelde oogstderving zonder fosfaat bedraagt 9 % bij gem. P-citr. 35, wat vrij veel zou zijn.

Het verloop van P-citr0toont een daling zonder fosfaat. De stij-ging bij fosfaatbemesting is gering; 70-120 kg/ha P2O5 doen P-citr. niet of nauwelijks stijgen; met 200 kg bedraagt deze slechts ongeveer 1 punt per jaar. Dit wekt de indruk van een sterk fixerende grond, ;die vermoe-delijk voorheen steeds zeer ruim is bemest. Het hoge F^Oo % wijst hier ook op.

(46)

P - c i t r

50

«"lg, 28 ZNH ICO 40

ao

1 9 4 9 ' 5 0 ' ö i ' 5 2 '53 ' 5 4

uaar

(47)

11 NZH 147. M.A. Heyboer, Zevenhuizen.

Eerste proefjaar : 1943 laatste " grondsoort af s l i b b a a r 1= humus io CaC03 io bouwvoordikte v o l . g e w . F e203 % P - c i t r . fosfaatbemesting kleigrond 40 5 3 - 7 31 cm 1.07 0.83 zie grafiek

volgens plan (zie onder). In het najaar van 1951 werd 25 ton/ha stalmest over het gehele proefveld gegeven.

jaar gewas

opbrengst (van hoofdbestanddeel) in fi v.d.opbr. bij 200 kg/ha P205

0

30 70 120 in q/ha bij 200 kg/ha P20r 1943 1944 1945 1946 1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 suikerbieten suikerbieten erwten wintertarwe suikerbieten aardappelen wintertarwe suikerbieten (na stalm.) zomergerst 101.5 104.1 geïnundeerd geînundeerd 88.0 74.1 96.5 94.1 92.0 82.2 97.9 95.9 105.0 97.0 91.4 99.7 97.4 geen opbrengstbepaling gemiddeld (zonder 1943 i en 1952) 96.1 98.9 97.4 92.5 97.5 100.6 98.1 95.4 98.8 100.9 99.0 98.3 104.3 100.0 100.0 101.2 98.7 100.0 100.6 99.5 100.5 656 568 17.4 56.7 697 59.5 709 41.4

Gemiddelde opbrengsten zonder vereffening: 92.8, 93.0, 99.6, 101.3, 100. Opbrengsten zonder fosfaat in opeenvolgende jaren herleid op biet -aardappel: 88.0, 67.0, 92.1, 94.1, 91.3, 94.0, gem.

87.7-Gemiddelde opbrengst van alle objecten berekend voor biet = aardappel respectievelijk: 87.7, 92.5, 97.2, 100.8, 100.

Conclusie NZH 147. Het proefveld is in de jaren 1944-1945 geïnundeerd geweest. Goede, regelmatige uitkomsten zijn verkregen in alle jaren, be-halve 1946 en I95I, die matig waren. In verscheidene jaren was de reac-tie zwak en niet van betekenis. In 1943 kwam wellicht geringe reacreac-tie op fosfaat voor en geringe achteruitgang bij zeer zware bemesting. Dui-delijke reactie trad op in beide jaren volgende op de inundatie. In hoe-verre dit hiermee verband houdt, valt niet uit te maken.

Vereffende en niet vereffende opbrengsten stemmen vrij goed overeen. De gemiddelde oogstderving zonder fosfaat bedraagt 7.5 %, herleid op

biet = aardappel •=• haver bedraagt deze 12.3 %, wat bij P-citr.22 normaal te achten is. Dit gemiddelde is echter sterk beïnvloed door de sterke reactie van erwten in 1947.

Bij weglaten van fosfaat is P-citr, niet noemenswaard achteruit ge-gaan. Bij bemesting naar 70 kg/ha vindt een stijging plaats van rond

1 punt per jaar. Sterke fosfaatfixatie treedt, in overeenstemming met het matige Fe203 cß>, niet op.

(48)

Fifc£„ 29

P-citr

50—

4 Û _ _ 3 0 . ^ 2 0 — i'taii 147 ^ ^ ^ x er v ***> r „ x - „ x

Z.C

IQ 19«i2'-ll3 ' 4 4 ';i ö ' 4 6 '47 ' 4 8 '49 ' 6 0 ' 5 1 ' o 2 " ó 3 J a a r

(49)

19

-NZH 295. Th.van Eden-Petersman. Bleiswi.ik

Eerste proefjaar : 1947 laatste " grondsoort afslibbaar $ humus % C a C O ^ fosfaatbemesting bouwvoordikte vol.gew. Fe203 % zavel 31

1.9

volgens plan 31 cm 1.13 1.09 jaar 1947 1943 1949 1950 1951 1952 1953 gemidc gewas aardappelen en suikerbieten aardappelen uien suikerbieten haver wintertarwe suikerbieten

eld

opbrengst (van hoofdbestanddeel) in % v.d.opbr. bij 200 kg/ha P O ,

0

geen 7Ö.3 33.1 100.0

30

opbrengs 39.0 36.4 100.0

70

tbep.alin 96.5 90.1 100.0

120

g

93.1 94.4 100.0 geen opbrengstbepaling 100.0 93.0 90.9 100.0 96.5 94.4 100.0 99.2 97.2 100.0 100.0 93.5 in q/ha bij kg/ha P205

234

213

532

23.0

647

200

Gemiddelde opbrengsten zonder vereffening: 91.3, 95.3, 93.4, 96.3, 100.

Opbrengsten zonder fosfaat in opeenvolgende jaren herleid op biet = aardappel: 7Ö.3, -, 100, 100, 93.0, gem.92.3. Gemiddelde opbrengst van alle objecten berekend voor biet —aardappel respectievelijk: 92.3, 95.6, 97.3, 93.3, 100.

Conclusie N.ZH 295. Betrouwbare uitkomsten werden verkregen in 1950, 1952 en 1953» De uitkomst over 1943 is waarschijnlijk eveneens goed. Er be-staat echter enige twijfel, of geen verwisseling in de nummering van de veldjes heeft plaatsgevonden.

In 1949 was de regelmatigheid wat minder. Het is niet uitgesloten, dat de reactie te groot is geschat.

De in 1951 niet geoogste haver toonde geen verschillen.

Vereffende en niet vereffende gemiddelde opbrengsten stemmen vrij goed overeen.

Afgezien van de mogelijk iets te sterke reactie van uien, was de

gemiddelde reactie matig; de gemiddelde oogstderving zonder fosfaat be-droeg 9.1 %, alleen voor biet » aardappel = haver wordt deze berekend

op 7.2 fo bij gem. P-d.tr; 27, wat vrij normaal is.

Bij weglaten van de fosfaatbemesting is P-citr. duidelijk achter-uit gegaan. Het verloop bij hogere giften is minder duidelijk. De grond legt P waarschijnlijk matig vast.

(50)

4Q — Fis„ -jQ WijH 2 ^ 6 30 / > ^ - - ' ^ S'wC . —o 20 10

L_L

1947 ' 4 8 ''19 ' 5 2 ' 5 3 ' 5 4

ca ar

(51)

20 -NZH 518. P. Laurens, Waddinxveen 1950 Eerste proefjaar laatste » g r o n d s o o r t a f s l i b b a a r $ humus fo CaC03 1° bouwvoordikte vol. gew. F e203 % P-citr. fosfaatbemesting kleigrond 53 12 0.22 28 cm 0.97 1.94 zie grafiek

volgens plan. In najaar 1949 werd 25 ton/ha stal-mest gegeven. jaar 1950 1951 1952 1953 gewas voederbieten (na stm) wintertarwe winterrogge aardappelen gemiddeld

opbrengst (van hoofdbestanddeel) in °/o v.d.opbr. bij 200 kg/ha P2O5

0

Ö4.1 93.5 100.0 92.5 92.5 30 90.1 95.3 100.0 94.6 95.0 70 95.2 97.4 100.0 97.2 97.5 120 98.7 99.0 100.0 99.3 99.3 in q/ha bij 200 kg/ha P2O5 970 49.4 53.3 425

Gemiddelde opbrengsten zonder vereffening: 94.6, 92.8, 9Ö.7, 100.9, 100, Opbrengsten zonder fosfaat in opeenvolgende jaren, herleid op biet =

aardappel; respectievelijk:84.1, 86.4, -, 92.5, gem. 87.7.

Gemiddelde opbrengst van alle objecten berekend voor biet - aardappel respectievelijk: 87.7, 91.8,95.9, 98.9, 100.

Conclusien NZH 518. Alle proefjaren gaven betr proefveld loopt echter nog te kort om veel zek de en niet vereffende resultaten stemmen, gezi ren, vrij behoorlijk overeen. De gemiddelde re aardappel - haver is vrij sterk, namelijk een bij gem. P-citr.20, wat normaal te achten is. mestbemesting sterk reagerende jaar 1950 werd Zonder stalmest was de reactie vermoedelijk no

De grond doet zich kennen als fosfaatfixe waarover waarnemingen zijn verricht, nog te ko te zeggen. Het hoge Fe20o % zou hier ook op wi

ouwbare uitkomsten; het erheid te geven. Vereffen-en het geringe aantal ja-actie herleid op biet = oogstderving van 12.3 % Het na voorafgaande stal-voorlopig maar meegemiddeld, g groter geweest,

rend, hoewel het tijdvak, rt is om hier veel van

(52)

i ' - e i t i * r':U. I T : r - o 3C . * • " !-, 9<i Û', IC 195Ü ' b l ' o 2 ' 5 3 ' 5 4 .! -'* ar

(53)

21

-NZH 521. M.A. Duvnisveld. Zoetermeer, 1950 Eerste proefjaar laatste ?? grondsoort afslibbaar % humus % CaCOo ï'o fosfaatbemesting bouwvoordikte vol. gew. Fe203 % zavel 30 3.6 0.04

volgens plan, In het najaar van 1951 werd 40 ton/ha stalmest gegeven. 30 cm 1.14 0.42 jaar 1950 1951 1952 1953 gewas erwten zomergerst suikerbieten zomertarwe gemiddeld (zonder 1952 i opbrengst (var in :/L v.d. opbr. b

0

100.0 91.0 30 100.0 93.5 stalmest 100.0 ) 97.0 100.0 97. Ö L hoofdbestanddeel) ij 200 kg/ha ?2Q5 70 100.0 96.4 100.0 98.8 120 100.0 98.6 100.0 99.5 in q/ha bij 200 kg/ha P2O5 27.5 41.7 42.7

Opbrengsten zonder fosfaat in opeenvolgende jaren herleid op biet-aardappel respectievelijk: 100, 80, 100, gem. 93.3.

Conclusie NZH 521. De resultaten over 1950 en 1953 waren vrij goed, over 1951 en 1952 vrij slecht. Alleen in 1951 werd een twijfelachtige reactie op fosfaat waargenomen.

Het resultaat is dus nog weinigzeggend. Het uitblijven van reactie in 2 jaren is niet in overeenstemming met het lage P-citr. 27. Wegens de grote onzekerheid van het resultaat wordt dit proefveld bij de algemene samenvatting nog buiten beschouwing gelaten.

Het verloop van P-citr. wekt de indruk van een fosfaatfixerende grond, hoewel het lage F^Oo % het tegendeel doet verwachten.

(54)

NZrf 6 2 1

> 200

O'ü-y..j!w > i <J— ' j i j o - x

(55)

22 -ZHE 201. J. de Hartigh. Klaaswaal

fierste Î proefjaar : l a a t s t e " : g r o n d s o o r t # : a f s l i b b a a r c/ó : h u m u s fo : C a C 03 fo : f o s f a a t b e m e s t i n g : b o u w v o o r d i k t e : v o l . g e w . : F e20 o : P-citr. : jaar 1937 1938 1939 1940 1941 1942 1943 1944 1945 1946 gewas aardappelen tarwe vlas suikerbieten haver aardappelen tarwe kunstweide aardappelen tarwe gemiddeld 1937 1947 zavel 35 2.0 6.4

volgens plan.Van 1937 - 1941 waren 0, 60, 100, 140, 180, daarna 0, 30, 25 cm 1.26 1.09 zie grafiek de P205 -giften: 70, 120, 200.

opbrengst (van hoofdbestanddeel) in $= v.d.opbr. bij 200 kg/ha P2O5

0 100.0 100.0 99.1 100.0 100.0 91.1 100.0 30(60) 100.0 100.0 99.6 100.0 100.0

93.8

100.0 70(100) 100.0 100.0 99.7 100.0 100.0 99.0 100.0 geen opbrengstbepaling 95.6 100.0 98.2 96.4 100.0 98.7 97.2 100.0 99.5 120(140) 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 99.4 100.0 98.0 100.0 99.7 in q/ha bij 200 (180) kg/ha P205 628 58.9 129 381. 34.4 289 34.7 251 47.1

Gemiddelde opbrengsten zonder vereffening: tot 1942: 101.4, 102.1, IO4.3, 101.8, 100, vanaf 1942: 98.9, 102.3, 99.7, 100.0, 100.

Oporengsten zonder fosfaat in opeenvolgende jaren herleid op biet = aardappel: 100, 100, 36,100,100., 91.1, 100, 95.6, 100, gem. 98.3.

Conclusie ZHË 201.De resultaten waren in alle jaren zeer regelmatig. Het staat dus zeker vast, dat dit proefveld vrijwel niet op fosfaat rea-geerde, alleen in 1945 was hier enige aanwijzing voor. De gemiddelde oogstderving zonder fosfaat voor biet = aardappel bedraagt slechts I.7 % over 9 proefjaren. Dit is zeer weinig bij een gem. P-citr. 29

(in latere jaren lager), waarbij men een grotere reactie verwacht.

Het verloop van P-citr,is iets onregelmatig. De daling zonder fos-faat lijkt vrij snel te gaan. Een bemesting naar j- 60 kg houdt P-citr.

ongeveer op peil; bij bemesting met 200 kg/ha een stijging^ongeveer 2 punten per jaar. Deze gegevens lijken, in overeenstemming met het vrij hoge Fe^O^ %, te wijzen op het voorkomen van matige P-fixatie. De interpretatie van de grafiek is echter enigszins moeilijk, omdat het er wel op lijkt, dat P-citr. in 1937 en 1938 aan de hoge kant is

uitgevallen en volledig grondonderzoek bij de aanleg ontbreekt. Zouden deze getallen inderdaad iets lager zijn, dan wijzigen zich de conclu-sies.

(56)

F i g . 33 ZHE 201

200

937 ' 3 8 'ü9 ' 4 0 ' 4 1 ' 4 2 '43 '<*4 ' 4 5 ' 4 6 «jaar

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

13 bedrijven kwamen er 7 voor in Drenthe, 1 in Overijssel, 2 in Noord-Brabant en 3 in Limburg. Op een gedeelte van deze bedrijven blijkt de bedrijfsomvang echter ook te klein te

Verschil in motivatie doelstelling De keuze voor een “natuurproduct” kan worden gemaakt vanuit verschillende motieven, waarvan hieronder enkele voorbeelden: • ondersteuning van

Wel is de verdeling voor het bedrijf in de Dongeradelen, waar in de maanden mei - augustus 10, 8% meer arbeidsuren nodig zijn, aanmerkelijk ongunstiger dan voor het bedrijf in

Interessant is verder, dat — zoals uit Tabel 8 blijkt — op de Veluwe onder de leden met een bedrijf groter dan 15 ha, in afwij­ king van het provinciale gemiddelde,

Wageningen University &amp; Research conducts research into the sources of dust and developed methods to measure the dust concentration, and is now developing technical measures

1 6 Daarnaast zorgen de windparken voor een forse ruimteclaim op de Noordzee, mogelijk tot meer dan 20% van het oppervlak van het Nederlands deel van de Noordzee. Ook in andere

In deze bijlage worden de vijf verschillende berekeningswijzen toegelicht die Waterschap Vallei &amp; Eem kan gebruiken voor het bepalen van de stedelijke water- opgave bij

§ bezit brede en specialistische kennis van uitwendige krachten en evenwicht § bezit brede en specialistische kennis van krachten, momenten en koppel § bezit brede en