• No results found

Invloed van (meng)meststoffen op de kalktoestand van de grond

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van (meng)meststoffen op de kalktoestand van de grond"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I N H O U D

b i z ,

I I n l e i d i n g 1 II Invloed, van meststoffen op de kalktoestand van

de grond volgens Pierre 2 III Principiële beschouwingen over de invloed van

stikstofmeststoffen op de kalktoestand van de

grond 6 IV Â. Hoeveelheid stikstof, die van een bemesting

in de grond overblijft 11 B. Verandering van het basenoverschot in het

geoogste produkt onder invloed van

stikstof-bemesting 14 C. Uitwerking van de formule 13

V Berekening van de invloed van meststoffen op de

• 'Kalktoestand van de grond 16 VI Vergelijking van de in hoofdstuk V berekende

gegevens met de resultaten van ander onderzoek 19

Samenvatting 22 Literatuur 22

(2)

Het is te verwachten, dat de Nederlandse boer in verband met de gestegen arbeidslonen in de toekomst meer van

mengmest-stoffen gebruik zal maken dan thans het geval is. De daling van de prijzen van deze produkten werkt een verandering in die richting in de hand.

Producent en gebruiker zijn gebaat bij een goede kennis van de eigenschappen van de meststoffen.

De werkgroep "Chemische samenstelling van mengmeststoffen" stelde zich tot taak een der eigenschappen, namelijk de invloed van de verschillende produkten op de kalktoestand van de grond, nader te bestuderen. De bedoeling was tot een uitspraak over aard en grootte van deze invloed te komen.

Hoewel weinig proefveldgegevens over dit onderwerp beschik-baar waren, leek het in verband met de langdurigheid en

kost-baarheid van het onderzoek niet aantrekklijk nieuwe proefvel-den aan te leggen. Het lag voor de hand eerst de mogelijkheid te bestuderen of met behulp van de gegevens, die over de wer-king van enkelvoudige meststoffen bekend zijn, een voorspel-ling over het effect van mengmeststoffen gedaan kan worden. De

gedachte hierbij was, dat het effect van een meststof gelijk is aan de som van de effecten van de samenstellende componen-ten. Zou het lukken om uit de bestaande gegevens conclusies te trekken over de grootte van de invloed van de afzonderlijke componenten, dan zouden de cijfers direct te gebruiken zijn voor het berekenen van de invloed van mengmeststoffen.

Uit een literatuurstudie bleek, dat deze gedachtengang ook elders en met succes gevolgd is. Voor zover kon worden na-go,Taan was Pierre (1933) de eerste, die op deze wijze tewerk

g. Hij slaagde erin gegevens over het effect van afzonder-lijke meststofcomponenten te vinden en leidde daaruit het ef-fect van een aantal niet in proeven onderzochte produkten af. Hoewel de resultaten van Pierre als een antwoord op het gestel-de probleem zougestel-den kunnen dienen, leek het ons (schrijver van dit rapport) wenselijk een kritische studie aan het werk van Pierre te wijden en daarbij vooral aandacht te besteden aan de vraag, of zijn gegevens op Nederlandse omstandigheden overge-dragen mogen worden.

In hoofdstuk II wordt een uiteenzetting over de resultaten van het werk van Pierre gegeven met daaraan vastgeknoopt be-schouwingen over de toepasbaarheid voor ons land. Hoofdstuk III geeft een beschouwing en uitwerking van de principes, die aan de verzurende c.q. alkalische werking van stikstofhoudende meststoffen ten grondslag liggen. Zoals zal blijken is deze

beschouwing nodig omdat de cijfers van Pierre voor het verzu-rende effect van de stikstofcomponent van een meststof vrij zwak staan. De in hoofdstuk III uitgewerkte principes zijn in het vierde hoofdstuk toegepast op gegevens van Nederlandse proefvelden. Dit leidt tot twee formules voor de berekening van het effect van meststoffen, namelijk een voor gebruik op grasland en een voor bouwland. De formules zijn toegeoast op enkele voorbeelden (hoofdstuk VI; - In hoofdstuk wordt het re-sultaat van de berekening volgens de formules vergeleken met de uitkomsten van in de literatuur beschreven onderzoekingen.

Het begrip '''kalktoestand*' wordt in de volgende hoofd-stukken gebruikt als aanduiding voor de hoeveelheid waterstof-ionen in de grond. Hieronder vallen dus zowel de aan humus en

klei geadsorbeerde als de in de bodemoplossing aanwezige H -ionen.

(3)

2

-II. Invloed van meststoffen op de kalktoestand van de grond volgens Pierre.

Pierre (1933) baseert zijn berekeningen op de volgende drie stellingen:

1 . De Produkten KCl, K2SO4 en kaïniet hebben geen blijvende invloed op de pH van de grond. Tot deze groep van meststoffen mogen eveneens gerekend worden gips, patentkali, kieseriet en keukenzout.

2. Monocalciumfosfaat (en dus ook superfosfaat) heeft geen blijvende invloed op de pH van de grond.

3a. Stikstof meststof f en, waarin, de stikstof als ammonium (NH4) voorkomt of in een andere vorrrïv-è'nderhevig is aan nitrificatie, zullen verzurend werken tenzij in de meststof voldoende basen aanwezig zijn.

b. Stikstofmeststoffen met stikstof in nitraatvorm (NO3) gebon-den aan basische kationen (behalve MH4) verminderen de zuurheid door relatief sterke opneming van stikstof door de plant.

c. De invloed van de stikstofcomponent van een meststof op een begroeide grond is ongeveer 30% van de verzuring, die maximaal

(na nitrificatie van NH4) mogelijk is.. Stelling 1.

Dit is een eenvoudige constatering van hetgeen door vele onderzoekers in proeven gevonden is.

De invloed van de onder deze rubriek horende meststoffen op de kalktoestand kan beschouwd worden als de resultante van het effect van de aangevoerde kationen, van de aangevoerde anionen en - voorzover het een begroeide grond betreft - van de opneming van kationen en anionen door de plant. Zoals de proeven aantonen is het resulterende effect nul. Dat houdt in, dat de invloed van de plant nihil moet zijn omdat bij de bemes-ting de aanvoer van basische kationen equivalent is aan die van anionen. Voor een begroeide grond kunnen wij dus evenals voor een onbegroeide grond de invloed van de genoemde meststoffen uitdrukken in het effect van de aangevoerde kationen en van de anionen. Deze kunnen elk afzonderlijk op basis van equivalent-gewichten omgerekend worden in kg CaO.

1 kg K2O •'< C a O ;f MgO '» Na20 » 30 3 » C 1 équivale il M tl It «I m t aan 0.6 :' 1.0 " 1.4 st 0.9 " -0.7 » -0.8 kg CaO i! ;? ÎÏ ïi 1?

Op deze wijze splitsen wij het effect van de meststof in dat van de afzonderlijke componenten. De splitsing heeft na-tuurlijk geen zin voor de bereteiing van het effect van de on-der deze rubriek horende meststoffen, maar is nodig voor het berekenen van de invloed van produkten, waarin K, Ca, Mg en Na aan andere anionen dan Cl of SO4 gebonden zijn of waarin Cl en 3O4 aan andere kationen dan K, Ca, Mg en Na gebonden zijn,

Uit het bovenstaande volgt, dat voor de berekening van de invloed van,een' meststof met a% KgO, b% CaO, c% MgO, d% NagO, e% SO3 en f% Cl de volgende formule gebruikt kan worden:

invloed 100 kg meststof = 0.6a + 1.0b + 1.4c + 0.9d 0.7e -0.8f kg CaO.

(4)

-3-Met deze formule, die Pierre voor zijn berekeningen ge-bruikt, kan ook voor Nederlandse omstandigheden gewerkt worden. Het is immers ook onze eigen ervaring, dat Produkten als KCl,

K2SO4, pk enz. geen blijvende invloed op de pH hebben.

Het uitblijven van een invloed van de plant op het effect van de genoemde meststoffen vraagt misschien enige toelichting. Men kan zich voorstellen, dat uit een meststof als KCl de

com-ponenten K en Cl in gelijke mate opgenomen worden. Het is ech-ter ook wel denkbaar, dat meer K dan Cl opgenomen wordt. Toch behoeft dit niet noodzakelijk tot een verzuring van de grond te leiden. Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn, dat de door de bemesting verhoogde opneming van K gepaard gaat met een ver-minderde van andere kationen. Mogelijk is de kationen-anionen-balans in het geoogste produkt gelijk aan die in het gewas, dat geen meststof kreeg. Dit zou een gelijk blijven van de kalk-toestand van de grond betekenen.

Stelling 2.

De in de literatuur weergegeven meningen over de invloed van superfosfaat op de kalktoestand zijn verdeeld. Sommigen houden het op een verzurend, anderen op een alkalisch, de meesten op een neutraal effect. Volgens Pierre (1934) zou dit onder andere een gevolg kunnen zijn van verschillen in pH van de grond, waarvan de onderzoekers uitgingen. Hij voerde daarom een laboratoriumproef uit, waarin de invloed van verschillen-de P-meststoffen (superfosfaat, monocalciumfosfaat, dicalcium-fosfaat, tricalciumfosfaat) vergeleken werd bij verschillende p7 liveaus, die door opklimmende kalkgiften verkregen waren.

B_^. zeer lage pH (pH-H20 ca. 4.3) bleken alle produkten

alka-lisch te werken. Bij waarden tussen 5 en 6 hadden sup 'en mcf geen.invloed, dcf en tcf een alkalisch effect. Bij hoge kalk-toestand (pH 6.5) werkten sup en mcf verzurend; dcf en tcf werkten minder alkalisch dan bij lagere waarden.

Pierre neemt op grond van deze proef en proeven van ande-ren aan, dat sup en mcf in humide klimaten geen invloed op de kalktoestand hebben indien de pH tussen 5 en 6 ligt. Di- en tri-calciumf osf aten werken onder deze omstandigheden alkalisch.

In mcf is per gmol P2O5 ®®n gm°l CaO aanwezig. Door 1 gmol

P2O5 kunnen maximaal 3 gmol CaO gebonden worden. Aangezien mcf geen invloed op de kalktoestand heeft, werkt het met deze stof aangevoerde PgO^ blijkbaar slechts voor een derde deel verzu-rend, aldus de redenering van Pierre. Indien men de verzurende werking van de fosfaatcomponent van een meststof wil uitdruk-ken in een verlies aan CaÖ, moet daartoe de aan P2O5 equivalen-te hoeveelheid CaO (1 kg P2O5 is equivalent aan 1.18 kg CaO)

worden vermenigvuldigd met 1/3. Een produkt met a.% P2O5 zal dus als gevolg van de aanwezigheid van dit fosfaat per 100 kg een verzurend effect hebben overeenkomend met een onttrekking van 1/3 x 1.18 x a = 0.4 a kg CaO.

Bij hoge pH zou de factor groter moeten zijn, bij zeer

lage pH kleiner. Uit de titratiecurve van_H^P04 is te berekenen, dat de kalkbinding door PgOc bij pH 4-6 ongeveer 1/3 (van de

maximaal mogelijke binding) bedraagt, bij pH 3 is de binding wat lager en bij pH 7 ca. 1 .5 x 1/3. De factor 1/3 is dus voor

vele van onze cultuurgronden wel gerechtvaardigd en zou alleen voor de kalkrijke gronden wat hoger moeten zijn. Het aannemen van de factor 1/3 houdt in, dat wij per kg aangevoerd P2O5 in een meststof op een verlies va.n 0.4 kg CaO rekenen.

(5)

-4-- 4

Het verschillende gedrag van mef (en andere fosfaten) bij uiteenlopende pH hangt samen met de ionisatie van het fosforzuur (.H3PO4) . Deze ionisatie is namelijk afhankelijk van de pH. Bij pH-waarden, waarbij mcf neutraal werkt, is het H^P04 voornamelijk geioniseerd in H -ionen en t^PC^-ionen, Door toevoeging van een ba.se wordt in dit geval 1 I-T-ion per mol H3PO4 geneutraliseerd. Het K3PO4 werkt dan niet maximaal verzurend. Bij hoge pH is het verder geioniseerd, bijvoorbeeld tot 2H -ionen en een HP04~-ion. Per mol H3PO4 kunnen in dit

geval 2H+-ionen door basen geneutraliseerd worden. Het HaPÜ4

werkt dan dus sterker verzurend.

De alkalische invloed van mcf bij zeer lage pH wordt door Pierre (1934) in verband gebracht met fixatie van het fosfaat door Fe- an Al-hydroxiden.

Stelling 3.

De onderdelen a en b zijn bekend; wij komen daar in het volgende hoofdstuk nog op terug.

In punt c stelt Pierre, dat de invloed van de stikstof-component van een meststof op een begroeide grond ongeveer 50/0 van de maximaal mogelijke verzuring bedraagt.

De maximaal mogelijke verzuring is als volgt te bereke-nen. Ter neutralisatie van 1 gmol NO3 is 5 gmol CaO nodig. Per 14 g N wordt dus maximaal 28 g CaO gebonden, of per kg N 2 kg CaO. Hetzelfde geldt voor N in NH4-vorm, omdat dit in de grond tot NO? genitrificeerd wordt. Volgens Pierre gaan nu niet 2, maar slechts 1 kg CaO per toegediende kg N verloren. Dit toont hij met de volgende proeven aan.

In een potproef (Pierre, 1928b) werd het pH-verloop van twee grondsoorten bij verschillende verhoudingen van nas en za nagegaan. De objecten waren:

100% van de stikstof als nas, 0% van de stikstof als za 80% » » u F? ii 2 0 % " " " " " éofo " " " ïf " 40 fo " " " " "

enz. , enz.

0% «» , 100% » » » " " geen nas , geen za

Bij de combinatie 8 0 % van de N als nas, 2 0 % als za op de ene grond en 73°/° van de N als nas, 25f- ^ls za op de andere grond bleef de pH gelijk aan het object zonder stikstof.

Met dezelfde twee grondsoorten werd een potproef gedaan met twee N-trappen (geen en een bepaalde N-gift als za) en op-klimmende CaCO^-giften op de met za bemeste potten. Hieruit werd afgeleid, dat per kg za 1 .2 kg CaCO-a nodig was om de pH op het peil van het onbemeste object te nouden (op 3 andere grondsoorten werden waarden tussen 1.2 en 1.3 gevonden).

Pierre (1928 a) combineerde de resultaten van deze proe-ven en concludeerde, dat de helft van de stikstof verzurend werkt. (De berekening van Pierre is echter niet correct. Hij

gaat er namelijk van uit, dat de combinatie 8 0 % nas en 2 0 % za geen effect heeft, terwijl in zijn proeven de combinatie 8 0 % van de stikstof als nas plus 2 0 % van de stikstof als za geen effect had. Later heeft Andrews (194-7) kritiek op de conclu-sie van Pierre gegeven, maar hij heeft niet aangegeven, waar de fout precies zat).

Een correcte berekening van de invloed van de N-component op grond van bovengenoemde proeven geeft het volgende resultaat

(6)

-3-1. 1 kg za geeft een verzuring overeenkomend met een onttrek-king van 1,2 kg CaCOa.

1 kg (NH^pSO^ is 1/132 kgmol. De 3G4~component zorgt voor een kalkonttrekking van 1/132 kgmol CaC03 = 0.757 kg

CaCOj. De N-component veroorzaakt een verzuring, overeenkomend met een onttrekking van y^r x 0.737 kg CaCC>3; x is het

percen-tage van de N, dat verzurend werkt. De som van beide is volgens de proef 1.2 kg CaCC^, dus 0.737 + 0.737 x ^ = 1 .2.

00 Hieruit volgt, dat de N uit za in deze proef voor 38% (=x) verzurend werkte.

2. In de proef met verschillende combinaties van nas en za werd op één grond gevonden, dat de combinatie van 8O/0 van de N als nas en 20% als za neutraal werkte. Een bemesting met 80 kg N als nas veroorzaakt dus een basenaanvoer overeenkomend met 120 kg CaCOa (omdat 1 kg za ^ 0.2 kg N als za nj 1.2 kg

CaC03). ' r 8 o

Een hoeveelheid nas, die 80 kg N bevat, bestaat uit -T-T kgmol NaNOj. De Ka-component zorgt voor een basenaanvoer van T-J x 5 kgmol CaCOo = 283 kg CaCOo. De N-component onttrekt basen in een hoeveelheid van -rrrr X T T X 5 kgmol CaCCK = -T-QQ X 283 kg CaCO^. ^e t verschil tussen aanvoer en afvoer moet volgens de

proef een batig saldo geven van 120 kg CaC03, dus 283 (1 - y~) = 120.

De stikstof heeft dus voor 38% (=x) verzurend gewerkt. 3. Op de andere grond van de onder punt 2 genoemde proef bleek de combinatie 737° van de stikstof als nas en 23% als za neu-traal te zijn. Üit een soortgelijke bereking als boven volgt, dat op deze grond de stikstof voor 447= verzurend werkte.

Middelen we de drie uitkomsten, dan komen we op 33%. Dit is overigens ongeveer hetzelfde als Pierre uit zijn foutieve berekening kreeg.

Het komt ons voor, dat de proeven van Pierre niet voldoen-de geacht mogen worvoldoen-den om het verzurenvoldoen-de effect van voldoen-de stikstof-component van een meststof kwantitatief te kunnen aangeven. Een belangrijk bezwaar is dat alle gegevens aan potproeven

ont-leend zijn. In potproeven zou de N-huishouding van het gewas wel eens sterk kunnen verschillen van die in het veld. Men hoeft hierbij slechts te denken aan oen verschillende intensiteit van doorworteling, waardoor verschil in het rendement van de gege-ven K kan ontstaan. Voorts kunnen ook verschillen in uitspoe-ling en aeratie een rol spelen. De proeven van Pierre hebben verder het bezwaar, dat er slechts (afgezien van het 0-object) met één N-trap gewerkt is. Afhankelijk van de grootte van de gift zou de verzurende "werking kunnen variëren.

Om te kunnen vaststellen met v/elke werking wij voor de N-component van meststoffen onder Nederlandse omstandigheden moeten rekenen, werd een studie gemaakt van de principes, die de grootte van het verzurende c.q. alkalische effect van een meststof bepalen. In het volgende hoofdstuk wordt dit behan-deld. Voor de ontwikkeling van de beschreven geda.chtengang

(7)

6 6 6

-werd dankbaar gebruik gemaakt van een artikel van Allison (1931).

Hoofdstuk II kan als volgt worden samengevat:

1. De waarden, die Pierre berekent voor de alkalische c.q. verzurende effecten van de K-, Ga-, Mg-, Na-, SO3-, Cl- en PgOc-componenten van een meststof zijn ook voor onze omstan-digheden aanvaardbaar.

2. De waarde, die Pierre berekent voor de verzurende werking van de N-component van een meststof moet aan materiaal van veldproeven getoetst worden.

3. De invloed van 100 kg meststof is volgens de onderstaande formule te berekenen:

invloed = 0.6 x K20 + 1 .0 x CaO + 1 .4 x MgO + 0.9 x Na20

-0.7 x 0O3 - 0 . 8 x C i - 0.4x F20^ - x x N kg CaO.

(K2O, CaO enz. geven het percentage van het betreffende be-standdeel in de meststof aan).

De coëfficiënt x is volgens Pierre gelijk aan 1.0 (dit is 50fo van de maximaal mogelijke verzuring, die per kg N 2 kg CaO-verlies bedraagt). In de volgende twee hoofdstukken wordt de grootte van x principieel bekeken en vervolgens uit proefveldgegevens afgeleid.

III. Principiële beschouwingen over de invloed van stikstof-meststoffen op de kaiktoestand van de grond.

a. Invloed van meststoffen, die de stikstof als nitraat bevat-ten ( M O 3 , KNO3, CalNO^U).

Dergelijke meststoffen toegediend aan een onbegroeide grond, zullen de kaiktoestand niet wijzigen indien zij onver-anderd in de bodem blijven bestaan. Een gedeeltelijke of vol-ledige uitspoeling van de meststof verandert evenmin de kaik-toestand.

Sen wijziging van de kaiktoestand na toediening van de

meststof is mogelijk indien het NO^-ion verdwijnt zonder gelijk-tijdig verlies van een basisch kation. Dit heeft een stijging van het basenoverschot in de grond tot gevolg.

Het betreft de volgende mogelijkheden:

1. Het NO^-ion wordt microbiologisch vastgelegd of in organi-sche verbindingen in de grond ingebouwd.

Microbiologische vastlegging zal in vrijwel alle gronden verwacht mogen worden, maar is voor de kationen-anionenbalans van de grond alleen van betekenis zo lang de microbenpopula-tie nog niet op een evenwichtsniveau gekomen is. Is dit niveau eenmaal bereikt, dan wordt evenveel stikstof in de microben-lichamen vastgelegd als daaruit gemineraliseerd. Bij deze toe-stand, die wij als norma.a.1 willen beschouwen, is de vastlegging dus niet van blijvende invloed op de kaiktoestand.

Analoog hieraan speelt inbouw van stikstof in organische verbindingen alleen een rol voor het bereiken van een even-wichtsniveau in het organische-stofgehalte van de grond. Door kunstmatig ingrijpen kan dit gehalte plotseling sterk verande-ren, b.v. door overschakeling van bouw- op grasland. Onder nor-male omstandigheden is deze vastlegging echter niet van blij-vende invloed.

(8)

2. Verlies van stikstof in de vorm van gasvormige stikstof

of N-verbindingen tijdens een eventueel optredende denitrifi-catie. Deze N kan uiteraard niet meer verzurend werken, Hoe

groot de N-verliezen zijn, die bij denitrificatie kunnen op-treden, is nog geen uitgemaakte zaak.

3. Uitspoeling van NO3 in de vorm van HNO3. Dit is alleen onder zeer zure omstandigheden te verwachten.

Tegenover de mogelijkheid dat de nitraat meststoffen op onbegroei-de grond alkalisch werken, staat die van een verzurend effect. Zou namelijk het basische kation (Na, K, Ca) uitspoelen als bicarbonaat, dan wordt de bestaande kationen-anionenbalans verbroken. Weliswaar verliest de grond dan ook HCO^-ionen, maar dit verlies beïnvloedt de kaiktoestand niet omdat de

con-centratie aan HC^-ienen in de bodemoplossing bij een niet al te sterke wijziging van de pK en onder overigens gelijkblij-vende omstandigheden vrijwel constant is. Ongetwijfeld treden in ons klimaat verliezen aan basen in de vorm van bicarbonaten op, maar het mag betwijfeld worden of de uitspoeling in deze vorm op een met nitraatmeststof bemeste grond belangrijk gro-ter is dan op do niet bemeste grond. Op de bemeste grond zul-len de aangevoerde kationen namelijk in hoofdzaak met de aan-gevoerde anionen uitspoelen.

Uit bovenstaande beschouwingen trekken wij de conclusie, dat nitraatmeststoffen - afgezien van eventuele N-verliezen bij denitrificatie - de kaiktoestand van een onbegroeide grond vrijwel ongewijzigd zullen laten.

Bij toediening van de meststoffen aan een begroeide grond kunnen zich natuurlijk alle verschijnselen, die hierboven

be-schreven zijn, eveneens voordoen. De betekenis voor de kaik-toestand van de grond is uiteraard dezelfde. Nu gaat echter ook de opneming van ionen door de plant meespelen.

De voeding van de plant heeft geen invloed op de kaik-toestand. indien kationen (K, Ca, Mg, Na) en anionen (Cl, S, P, N) in equivalente hoeveelheden worden opgenomen. Worden meer kationen opgenomen dan wordt de grond zuurder, in het tegen-gestelde geval alkalischer.

De invloed van een meststof als NaNÜ3 op een begroeide grond kunnen wij nu als volgt analyseren;

1. Toevoeging van het Na veroorzaakt een basenaanvoer over-eenkomend met a kg CaO. De waarde a hangt af van de grootte van de gift. Bij een dosis van 100 kg NaN03 geeft men 27 kg ' Na, equivalent aan 33 kg CaO. De waarde a is dan dus 33.

2. Toevoeging van bet NO 3 veroorzaakt een basenonttrekking van b kg CaO of een basenaanvoer van -b kg CaO. Met een gift van

100 kg NaNO3 wordt 73 kg NO3 aangevoerd, equivalent aan 33 kg CaO. De waarde b is in dit geval 33.

3. De verschijnselen, die in het begin van dit hoofdstuk onder 1, 2 en 3 beschreven zijn, resulteren in een basenwinst, even-tuele uitspoeling van Na als bicarbonaat in een basenverlies. Hoe groot de resultante van deze processen is, kunnen wij niet aangeven. Wij voeren deze resultante daarom als een onbekende post x in onze beschouwingen in. 3r is reeds betoogd, dat de-ze oost onder normale omstandigheden - afgezien van eventuele N-verliezen bij denitrificatie - klein zal zijn. De waarde x, uitgedrukt in een basenaanvoer, kan positief, nul of negatief

zijn.

(9)

-8-4. De invloed van de plant.

Indien wij spreken over de invloed van een meststof op de kalktoestand, wordt het verschil bedoeld tussen wel en niet bemesten met het ^rodukt. Bij berekening van de invloed van de plant moet dus ook het verschil in voedselopneming tussen wel en niet bemest beschouwd worden, met andere woorden de

verandering in opneming van ionen. De verandering wordt in het volgende steeds aangeduid met de indicatie V.

De opneming van ionen door dé plant veroorzaakt een ba-senonttrekking gelijk aan de opgenomen hoeveelheid K + Ca + Mg + Na verminderd met de opgenomen hoeveelheid Cl + S + P + N

(alle uitgedrukt in equivalenten). Het effect van de plant op de invloed van de meststof komt dus neer op een basenonttrek-king van V (K + Ca + Kg + Na - Cl - S - P - N) of op een

basen-aanvoer van V (Cl + S + P + N - K - Ca - Mg - Na).

Wij definiëren nu de opgenomen hoeveelheid K + Ca + Mg + Na - Cl - S - P als het basenoverschot (B ov.) en kunnen de

invloed van de plant dan als volgt schrijven: basenaanvoer = V (N - Bov.)

De totale invloed van de meststof op een begroeide grond wordt gevonden door optelling van de onder 1 tot en met 4 ge-noemde waarden.

Totale basenaanvoer = basenaanvoer door het gegeven Na (een

positieve waarde) + basenaanvoer door het gegeven NOa (een

negetieve waarde) + basenaanvoer x (onbekend)

+ basenaanvoer door de plant (= V (N - Bov.)) De eerste twee posten zijn te berekenen op de wijze, zo-als boven is aangegeven, de derde is onbekend, de vierde post kan berekend worden indien het oogstprodukt onderzocht is op K, Ca, Mg, Na, Cl, S, P en I, Dit moet natuurlijk zowel voor

het object met als zonder meststof gebeuren om de verandering in opneming van ionen te kunnen vaststellen.

Afgezien van de onbekende post x zal NaNOj geen invloed op de kalktoestand hebben indien de vierde term nul is, in-dien dus V N = V Bov. Wordt echter meer N opgenomen dan

equi-valent is aan de verandering in basenoverschot, dan is de vier-de term positief. Fysiologisch gezien zou dit betekenen dat een deel der anionen opgenomen wordt zonder gelijktijdige op-name van basische kationen. Dit hoeft een alkalisch effect van de meststof tot gevolg.

In de vierde term is N de opgenomen hoeveelheid N, V N dus de onder invloed van de bemesting meer opgenomen N. Zon-der een belangrijke fout te maken noemen wij dit de uit de meststof opgenomen hoeveelheid N. De vierde term is dan ook

als volgt te schrijven:

basenaanvoer door de plant = gegeven hoeveelheid N - na de oogst in de grond overgebleven hoeveelheid N - >r Bov. De

totale basenaanvoer is nu te berekenen uit de volgende optelsom: basenaanvoer door het gegeven Na (een positieve waarde)

+ basenaanvoer door het gegeven NO3 (een negatieve waarde) + basenaanvoer x

+ basenaanvoer door het gegeven NC? (een pos.waarde gelijk aan

2e term) - basenaanvoer door het overgebleven NO3 (een pos. waarde)

- basenaanvoer door V Bov'.

(10)

-9-De tweede en va erde term zijn aan elkaar gelijk, maar te-gengesteld van'teken en vallen dus togen elkaar weg. Daaruit volgt, dat de basenaanvoer van nas op een begroeide grond be-rekend kan worden uit de volgende formule:

basenaanvoer = +a kg CaO (equivalent aan het gegeven Na) - b kg CaO (equivalent aan de van de meststof

overge-bleven N)

- c kg CaO (equivalent aan V Bov.) + x kg CaO (onbekende post).

b. Invloed van meststoffen, die de stikstof als NH4 bevatten UNH4)2S047T~

Toediening van za op een onbegroeide grond zal de kalk-toestand niet wijzigen indien de meststof onveranderd in de grond blijft bestaan. Binding van de N door micro-organismen en inbouw in organische verbindingen kunnen op een grond, waar-van de microbenpopulatie en het organische-stofniveau in even-wicht gekomen zijn, slechts tijdelijk van invloed zijn.

Sen blijvende invloed treedt op indien NH4 tot NO3 wordt genitrificeerd. Bij volledige nitrificatie ontstaan uit 1 gmol (NH4)2S04 2 gmol HNO3 en 1 gmol H2SO4. Dit komt de grond

op een verlies van 2 gmol CaO te staan. Per 28 kg N, die in

de vorm van za wordt toegediend, kan dus een basenonttrekking • optreden van maximaal 112 kg CaO of per kg N van 4 kg CaO.

De maximaal mogelijke verzuring zal niet ontstaan indien: 1. N reeds vóór de nitrificatie als NH3 vervluchtigt. Dit kan zich op kalkhoudende grond voordoen bij oppervlakkige toepas-sing van de meststof. Uit proeven is gebleken, dat bij behoor-lijk inwerken geen N-verlies door vervluchtiging optreedt. 2. NH4 reeds vóór de nitrificatie volledig is, uitspoelt. Ver-moedelijk speelt dit op grond met een behoorlijk adsorptief vermogen geen grote rol.

3. N tijdens het nitrificatieproces in gasvormige verbindingen verdwijnt.

4. NO3 en SO4 in de vorm van HNO3 en H2SO4 uitspoelen. Behalve misschien bij zeer lage pH speelt dit geen rol van betekenis.

De meststof za zal dus op een onbegroeide grond, waar ni-trificatie mogelijk is, een basenonttrekking veroorzaken ge-lijk aan de basenontrekking door do gegeven N (een positieve

waarde) + de basenontrekking door het gegeven SO4 (een

posi-tieve waarde) + de basenontrekking x (een onbekende post, die de

re-sultante is van de onder 1-4 genoemde verschijnselen; vermoedelijk zal x oen kleine waarde zijn).

De basenontrekking is natuurlijk ook aan te duiden als een basenaanvoer; bij die aanduiding krijgen de termen van de bo-vengenoemde som alleen een tegengesteld teken.

Wat betreft het effect van za op een begroeide grond zul-len wij twee mogelijkheden onder ogen zien:

1 . De plant neemt N alleen op in de vorm van NO3.

De invloed van de plant is dan in principe gelijk aan de invloed bij gebruik van nitraatmeststoffen (zie a ) . De totale basenaanvoer door de meststof za wordt:

(11)

10 10 10

--a kg CaO (equivalent aan het gegeven SO4) - b kg CaO

(equivalent aan de van de meststof overgebleven N, gerekend als NO3)

-c kg CaO (equivalent aan V Bov.) + x kg CaO (onbekende post). De grootte van x in deze formule kan wel anders zijn dan in de formule, die onder III a gegeven is.

2. De plant neemt N op als NH4. en als NO3.

Indien de plant NH4 aan de grond/bnttrekt wordt daardoor de basenvoorraad verminderd. Ten opzichte van een onbegroeide grond betekent dit een verzuring. Het in de grond aanwezige NH4 is echter potentieel NO3 omdat het blootgesteld is aan

nitrificatie. De opneming van NH4 betekent dus uiteindelijk een vermindering van de verzuring. Voor de opstelling van een algemeen geldende formule doet het er dan ook niets toe of N als NO3 of als NH4 opgenomen wordt. De formule, die hier-boven gegeven is voor het geval, dat uitsluitend NO3 wordt op-genomen, kan ook voor dit geval gebruikt worden. Wel is het mogelijk, dat de formule een andere uitkomst geeft. Men kan

zich namelijk voorstellen, dat de term -c kg CaO (equivalent aan V Bov.) bij NH4-opneming anders is dan bij uitsluitend N03~opneming. Ook is het denkbaar, dat er in dit geval meer of minder van de gegeven N in de grond overblijft.

c. Invloed van meststoffen, die de stikstof als NO3 en als NH4 bevatten (NH4.NO3) .

Er is geen principieel verschil tussen dit en het laatst-behandelde geval (b). De te gebruiken formule voor de mest-stof NH4NO3 zou dus worden:

totale basenaanvoer = -a kg CaO (equivalent aan de van de meststof overgebleven hoeveelheid N, berekend als NO3) -b kg CaO (equivalent aan V Bov.) + x kg CaO (onbekende post), In hoofdstuk II werd uiteengezet op welke wijze Pierre het verzurende effect van de N-component van een meststof in rekening brengt. Zijn conclusie, dat stikstof op begroeide grond.slechts voor 50% verzurend werkt, werd uit potproeven afgeleid. Hij baseerde zijn berekening op het verloop van de pH van de grond.

De waarde $0% zal in het volgende hoofdstuk getoetst wor-den door uit te gaan van de chemische samenstelling van het

gewas op basis van de hierboven ontwikkelde formules. Stellen wij deze nog eens zo algemeen mogelijk:

Totale basenaanvoer door een meststof N-M-A (N = de N-com-ponent; M een of meer der kationen K, Ca, Mg, Na; A een of meer

der anionen Cl, S, P) is:

+a kg CaO (equivalent aan gegeven hoeveelheid M) - b kg CaO (equivalent aan gegeven hoeveelheid A) - c kg CaO

equivalent aan de van de meststof overgebleven hoeveelheid N, berekend als NO3) - d kg CaO (equivalent aan V Bov.) +

x kg CaO (onbekende post).

De waarden a en b zijn te berekenen met de gegevens van hoofdstuk II (onder stellingen 1 en 2 ) . De waarde c kunnen wij uit cijfers van chemisch gewasonderzoek afleiden; hetzelfde geldt voor d. De waarde x blijft een onbekende.

In het volgende hoofdstuk gaat het ons vooral om de groot-te van c en d.

(12)

-11-IV. A. Hoeveelheid stikstof, die van een bemesting in de grond overblijft.

1. Grasland.

Volgens Mulder (1949) wordt in het gemaaide gras slechts zelden meer dan 60°/, van de toegediende stikstof teruggevonden. Meestal bedraagt het "rendement" minder dan 40%. In 2 buiten-landse publikaties, die Mulder noemt, worden nog lagere getal-, len vermeld.

De door Muider gevonden waarden zijn afkomstig van 4 proefvelden. Wij hebben naar meer cijfers gezocht om wat ster-ker te staan. Uitstekend bruikbaar voor dit doel bleek een_

publikatie van het Rijkslandbouwconsulentschap voor z.w.Friesland van de hand van Posthuma (1959). Hierin worden behalve de

op-brengsten volledige chemische gewasnalyses van enkele stik-stofproefvelden vermeld. Uit de tabellen kan het "rendement" van de gegeven stikstof gemakkelijk berekend worden.

In 19^1 werden 3 N-trappenproefvelden aangelegd (ZWF 417, 418, 419). De stikstof werd gegeven als kas. De trappen waren 0-10-30-50-100 kg N per ha. De proefvelden werden 5 keer ge-maaid en bemest. Van alle sneden werd de opbrengst (droge stof) en het N-gehalte in de droge stof bepaald.

In 1952 werden 6 N-trappenproefvelden aangelegd (ZWF 417a, 418a, 419a, 459, 460, 463). Er werden 3 N-hoeveelheden toege-past, voor de eerste snede 0-30-50 N per ha, voor de volgende sneden 0, 10 en 50 kg N per ha. De stikstof werd gegeven als

kas. Bij de eerste snede werden alle objecten gelijktijdig ge-maaid, bij de volgende sneden werd het object met de hoogste N-trap eerder gemaaid dan de twee andere. Behalve de eerste

snede zijn deze proefvelden voor ons doel daarom niet bruikbaar. In 1955 en 1956 zijn 6 N-soortenproefvelden (ZW 610, 611, 612, 610a, 611a, 612a) aangelegd. De objecten waren 0 en 40 N als za, kas, ks en chs. Van 3 sneden werden de opbrengst en het N-gehalte van het gemaaide gras bepaald (behalve van ZWF 610a).

Voor de eerste snede van elk van deze proefvelden werd de

hoeveelheid opgenomen stikstof berekend door vermenigvuldiging van de opbrengst met het N-gehalte (per N-trap). Vervolgens

werd de regressielijn berekend van de opgenomen hoeveelheid N op N-gift. De hellingstangens van deze lijn geeft de hoeveel-heid opgenomen N aan per kg gegeven N. Gemiddeld voor de 14

proefvelden bleek dit te zijn 0.56. De laagste waarde was 0.10, de hoogste 0.83. Er is gezocht naar een verklaring voor deze grote variatie. Het lag voor de hand in de eerste plaats te

denken aan verschillen in opbrengstvermeerdering door de toe-gediende N. De gedachte was, dat naarmate de opbrengstvermeer-dering groter was, ook wel meer van de toegediende stikstof in het gras opgenomen zou zijn. Voor elk proefveld werd daarom de regressielijn berekend van opbrengstvermeerdering op N-gift. De hellingstangens van deze lijn geeft de toeneming in

op-brengst (in q/ha) aan per kg gegeven N. De gemiddelde toeneming was 0.19; de laagste waarde was 0.13, de hoogste 0.30. Om het verband tussen de uit de bemesting opgenomen hoeveelheid N en de opbrengstvermeerdering na te gaan zijn deze grootheden in fig. 1 tegen elkaar uitgezet. Inderdaad blijkt het "rendement" van de toegediende N groter te zijn, naarmate de opbrengstver-meerdering hoger is.

(13)

-12-

i.o-kg opgenomen N

per kg gegeven N

• o X p r v u i t ZW F r i e s l c 3 0 0 K20 3 0 0 K?0 -- 0 P 2 O 5 4 0 0 PzOs, i n d Pr 583 0.8 0.6 -0.4 0.2

-o

16/5.

°b

o ' o--9 O t o e n a m e p r o d . d r . s t . in kg per kg gegeven N 2 0 2 5 3 0

F i g . I V e r b a n d t u s s e n de mee ropbr.'door N_bemesting en de N_opname in de !* snede van q r a s l a n d .

(14)

.o

-0.8 0.6 0.4 Q 2 K I 3 l I . 5 ' 3 mA 3 ' 'I • I Si O F i g . 2 i .

±

toename prod. dr.st. in kg per kg gegeven N IO 15 2 0 25 3 0

en

Verband t u i s e n de meeropbr.doorN~bemesting

(15)

- 12

De opbrengstvermeerdering per kg gegeven N zal o.a. van de maaitijd afhangen. Hoe verder het tijdstip van maaien naar het hooistadium verschoven wordt, hoe groter in het algemeen het N-effect op de opbrengst zal zijn. Bij het optreden van legering behoeft deze regel niet op te gaan.

Om de door Mulder genoemde waarde voor de N-opneming (6of0) meestal minder) met het materiaal uit z.w.-Friesland te

vergelijken zijn enkele gegevens van een van zijn proefvelden (Pr 583) in fig. 1 opgenomen. Behalve N-trappen waren op dit proefveld enkele P- en K-trappen aangebracht. Het tijdstip van maaien werd als proefvariabele opgenomen. Voor ons doel gebruik-ten wij slechts enkele objecgebruik-ten, namelijk 300 K2O-4OO P2O5 bij verschillende N-trappen en maaitijden en 300 K2O-O P2O3 bij de-zelfde N-trappen en maaitijden. Het resultaat van de bereke-ningen is in fig. 1 weergegeven (lijn a voor 300 K20-400 P2O3 en lijn b voor 300 K2O-O P2O5) .

Hieruit blijkt, dat in net materiaal van Mulder ongeveer dezelfde, samenhang tussen opbrengstvermeerdering en N-opneming gevonden wordt als in het z.w.-Friese materiaal. Maait men het

gras in een jong stadium, dan is minder van de toegediende stikstof opgenomen dan in een ouder stadium. Een klein effect van de stikstof op de opbrengst (zie lijn b, waar P-gebrek in het spel is) leidt ook tot een geringere opneming van de stik-stof.

Het verband tussen opbrengstverhoging en N-opneming lijkt volgens fig. 1 bij produktieverhogingen van meer dan ca. 18 kg

droge stof per kg gegeven N horizontaal te gaan lopen. Dit

doet denken aan resultaten, die Dijkshoorn (1938) in potproe-ven kreeg. Hij vond bij monocultures van Engels raaigras, dat de totale hoeveelheid opgenomen N praktisch tot stilstand komt na het overschrijden vaneen bepaald "kritisch" opbrengst-niveau. De afvlakking van het verband in fig. 1 boven een be-paalde opbrengstverhoging lijkt ons daarom wel aanvaardbaar.

Uit fig. 1 blijkt, dat ongeveer 10% van de gegeven stikstof in het gras opgenomen wordt indien het gewas niet al te vroeg

gemaaid wordt en het effect van N op de opbrengst niet geremd

wordt door ongunstige nevenomstandigheden (b.v. P-gebrek). Dit rendement (70%) kregen wij ook als uitkomst van onze

bereke-ningen voor de meeste proefvelden van Frankena (1934-, 1933, 193o). Indien het gras vroeg gemaaid wordt, is betrekkelijk weinig van de gegeven stikstof in die snede opgenomen. In dat geval zal men echter een nawerking mogen verwachten. Mulder laat bijvoorbeeld voor het eerder behandelde proefveld Pr 383 zien, dat in de eerste snede 0.40 kg N per kg toegediende N

opgenomen was (object 300 K2O-400 P2O15), terwijl in de eerste en tweede snede tezamen (de tweede snede kreeg geen N-bemes-ting) 0.64 kg N opgenomen was. Hier is dus sprake van een

duidelijke nawerking.

Van een nawerking van eerder gegeven N is waarschijnlijk ook sprake in latere sneden van de z.w.-Friese proefvelden. Op deze proefvelden werden de verschillende N-hoeveelheden vóór elke snede gegeven. Het blijkt, dat in de latere sneden meer N opgenomen is dan in de eerste. Dit wordt in fig. 2 ge-demonstreerd voor de in 1931, 1933 en 1936 aangelegde proef-velden.. De punten voor de 4e en 3e snede liggen gemiddeld ho-ger dan voor de 1e en 2e snede. Strikt genomen bewijst deze figuur niet, dat er een nawerking is. Het zou kunnen zijn, dat de later in het seizoen gegeven N beter opgenomen wordt.

(16)

-13-Wij moeten nu in verband met ons doel een uitspraak doen over de hoeveelheid N, die van een bemesting in de grond ach-terblijft. Gelet op het vorband in fig. 1 menen wij te mogen stellen, dat dit gemiddeld 30f« zal zijn. Bij vroeg maaien zal meer overblijven», maar dan" zal ie meer overblijvende stikstof

in latere sneden opgenomen worden,.

Het kan nog van belang zijn ha te gaan of de hoeveelheid overblijvende stikstof afhankelijk is van de gebruikte stik-stofsoort. Op 4 van de 6 N-soortenproefvelden uit Z W (de proef-velden 610a en 612a bleven buiten beschouwing, het eerste gens het ontbreken van N-gehalten van het gras, het tweede we-gens sterke onregelmatigheid) werd de in de eerste snede opge-nomen hoeveelheid N berekend voor de verschillende stikstof-soorten afzonderlijk. Het resultaat was, dat uit de produkten za, kas, ks en chs resp. 71, 67, 63 en 64% van de gegeven N

opgenomen was. Deze verschillen achten wij voor ons doel niet belangrijk. Alle N-meststoffen worden daarom over één kam ge-schoren als wij stellen, dat bij ïnaajen van grasland 70% van de gegeven N door het gras wordt afgevoerd.

Bij weiden wordt de kwestie ingewikkelder. Een deel van de in het gras opgenomen N komt dan weer via mest en urine op het land terug maar sterk pleksgewijze.

Aan de vraag of de invloed van meststoffen op de kalktoe-stand van de grond bij weiden anders zal zijn dan bij maaien, hebben wij geen diepgaande studie gewijd. Het lijkt ons vol-doende aan te geven hoe een eventueel verschil bij benadering berekend zou kunnen worden. Men kan stellen dat de invloed van meststoffen bij maaien en weiden ongeveer gelijk is indien geen mest en urine uitgescheiden zouden worden. Sen eventueel verschil komt dus op rekening van de uitgescheiden mest en

gier. Het probleem is daardoor teruggebracht tot de vraag, hoe-veel mest en gier in de weideperiode geproduceerd worden en wat de invloed van elk dezer produkten op de kalktoestand is. Over het eerste deel van deze vraag zijn ongetwijfeld voldoen-de gegevens te vinvoldoen-den, over het tweevoldoen-de voldoen-deel is een uitspraak mogelijk met behulp van de aan het begin van hoofdstuk V gege-ven formule. Egege-ventuele consequenties van het pleksgewijze de-poneren van mest en gier in dit verband kunnen wij niet over-zien. Dergelijke consequenties zijn dan ook bij een benadering van het verschil, waar het hier om gaat, niet in rekening ge-bracht.

2. Bouwland

Voor de berekening van de hoeveelheid uit de meststof op-genomen N stonden de gegevens van 8 proefvelden ter beschik-king (Pr 934. Pr 935, Pr 1521, IB 25, CI 1605, PO 470, NNH

1806, Z 1795). Dit zijn alle meerjarige N-hoeveelhedenproef-velden. De stikstof wordt gegeven in de vorm van kas. De ver-schillende N-trappen zijn niet elk jaar aan dezelfde veldjes gekoppeld, maar rouleren over het proefveld om cumulatieve ef-fecten zoveel mogelijk uit te schakelen. In het geoogste pro-dukt wordt jaarlijks het N-gehalte bepaald, bij granen zowel in korrel als stro. Bij aardappelen wordt alleen het N-gehalte in de knollen bepaald. Het loof blijft op het land. De N-bepa-ling is beperkt tot het object 0 N, de hoogste N-trap en de middelste N-trap.

(17)

-14-l400r*to«riame basenoverschot

door NLbemesting in

g aea per ha

IOOO

6 0 0

2 0 0

1

toename in N-opname

door N_ bemesting

in g aeq per ha

5 0 0

ISOO

2500

3500

Flg, 3 Verband tussen de verandering van het basenoverschot

in het geoogste pródukt en de verandering in N-opname

(18)

De opneming van N werd berekend doo van de opbrengst met het N-gehalte. De z vonden waarde werd afgetrokken van do wa twee andere N-trappen. Dit geeft dus twe de meststof opgenomen hoeveelheid N (nl. Beide getallen hebben wij herleid tot de ven N en vervolgens gemiddeld. Er is dus opgenomen hoeveelheid N uit de meststof gift.

het resultaat wordt in de volge

r vermenigvuldiging o bij het O-object ge-arden gevonden voor de e getallen voor de uit

bij 2 N-hoeveelheden), opneming per kg gege-gehandeld alsof de evenredig is aan de nde tabel vermeld. gewas proefvelden aantal

aantal

oogstjaren

34 20 18 13 opgenomen N in % van de gift aardappelen rogge haver tarwe

7

3

6

5

4^ 39 54 48 Hieruit blijkt, dat de gewassen ruwweg 40-55% van de gege-ven stikstof in de afgeoogste delen opnemen. Er blijft dus on-geveer 45-60% van de gegeven N in de grond achter.

B. Verandering van het basenoverschot in het geoogste produkt onder invloed van de N-bemesting.

1 . Grasland

In hoofsstuk III is het basenoverschot gedefinieerd als het verschil tussen de opgenomen hoeveelheid basen (K, Ca, Mg, Na) en de opgenomen hoeveelheid zuren (Cl, S, P ) .

De proefvelden uit z.w.-Friesland konden gebruikt worden om de verandering in basenoverschot ónder invloed van de' N-be-mesting te berekenen. In enkele sneden van deze proefvelden werden namelijk de gehalten aan alle genoemde ionen in het geoogste produkt bepaald.

De berekening werd als volgt uitgevoerd. Per object werden de gehalten aan K, Ca, Mg en Na (uitgedrukt in milliequivalen-ten) bij elkaar opgeteld. De som werd verminderd met het totale gehalte aan anionen (Cl, S, P ) . Zo werd het basenoverschot per gewichtseenheid droge stof verkregen. Dit basenoverschot werd vermenigvuldigd met de opbrengst aan droge stof van het. des-betreffende object, waardoor het totale basenoverschot in het geoogste produkt werd gevonden. De uitkomst werd voor elk ob-ject verminderd met het totale basenoverschot van het obob-ject 0 N. Zodoende werd dus de verandering van het basenoverschot door de N-bemesting verkregen.

Sr kan verwacht worden, dat er een samenhang zal bestaan tussen de verandering in totaal basenoverschot in het geoogste produkt en de hoeveelheid uit de bemesting opgenomen stikstof.

De hoeveelheid uit de bemesting opgenomen stikstof werd op dezelfde wijze berekend als hierboven voor de verandering in basenoverschot is uiteengezet.

Vervolgens is de verandering in basenoverschot uitgezet tegen de verandering in N-opneming (fig. 3 ) . Elke stip in deze figuur heeft betrekking op de verandering in basenoverschot resp. N-opneming, gemiddeld over de N-trappen (of N-soorten). De 25 stippen (sneden) zijn afkomstig va.n 14 proefvelden.

(19)

15 13 15

-Bij het bestuderen van fig. 3 moet wel worden beseft, dat aan de berekende waarden grote fouten kunnen kleven. Behalve fouten in de opbrengstcijfers (proeffouten) spelen bemonste-rings- en analysefouten van de elementen, die bij de bereke-ning betrokken zijn, een rol.

Het blijkt dat het totale basenoverschot met gemiddeld ongeveer 14% van de verhoging in N-opneming toeneemt. Er treedt een grote spreiding op.

Er werd verder nagegaan of de stikstofsoort van belang is voor de verandering in basenoverschot. Hiervoor konden de 6

N-soortenproefvelden in z,w.-Friesland gebruikt worden. Gemid-deld over de 13 sneden, waarin volledig chemisch onderzoek

plaatsvond, was de toeneming in basenoverschot bij za 4°/°, bij ks 13%, bij kas 13% en bij chs 14% van de toeneming in opgeno-men hoeveelheid N. Bij toepassing van za worden dus relatief minder kationen (K, Ca, Mg, Na) ten opzichte van anionen (Cl, S, P) opgenomen dan bij de overige drie produkten.

Uit het feit, dat bij toepassing van de meststoffen ks en chs slechts 13 of 14% van de N-opneming gecompenseerd wordt

door een equivalente toeneming in basenoverschot, kan geconclu-deerd worden, dat een of meer van de anionen NO3, Cl, S of P

door het gras opgenomen worden zonder gelijktijdige opneming van basische kationen.

2. Bouwland

Allison (1931) berekende uit proefveldgegevens van anderen, dat het basenoverschot in gerst ongeveer 0.23-0.47 kg CaO

be-draagt per kg opgenomen stikstof. Voor tarwe vond hij 0.29 kg CaO, voor luzerne 1.33 kg CaO. Ter vergelijking van deze cij-fers van bouwland met grasland berekenden wij voor de proefvel-den uit z.w.-Friesland eveneens het basenoverschot per kg op-genomen N. Voor 14 proefvelden (23 sneden) werd gevonden, dat het basenoverschot op het object 0 N gemiddeld 0.31 kg CaO be-droeg en op het object matig N (30 of 40 kg N per ha)

gemid-deld O.29 kg CaO. Deze waarden liggen in dezelfde orde van

grootte als Allison voor granen vond. Het lijkt daarom gerecht-vaardigd de verandering in basenoverschot door een N-bemesting in bouwlandgewassen gelijk te stellen aan die in gras. Dat be-tekent dus, dat de toeneming van het basenoverschot in het ge-was door N-bemesting op ca. 14/0 van de toeneming in opgenomen

hoeveelheid N geraamd wordt. C. Uitwerking van de formule.

Wij keren nu terug tot de algemene formule voor de basen-aanvoer van een meststof, beschreven aan het eind van hoofdstuk III.

Totale basenaanvoer door een meststof N-M-A is + a kg CaO (equivalent aan de gegeven kationen M) - b kg CaO (equivalent aan de gegeven anionen A) - c kg CaO (equivalent aan de van de meststof overgebleven N, berekend als NO^) - d kg CaO (equiva-lent aan V Bov.) + x kg CaO (onbekende post). In dit hoofdstuk werd aan de hand van de resultaten van proefvelden aangetoond dat op grasland ongeveer 70% van de gegeven N opgenomen wordt in het gras en dus 30% overblijft in de grond. Per kg gegeven N blijft dus 0.3 kg in de grond achter. Deze hoeveelheid is

equivalent aan 0.6 kg CaO. Wordt 100 kg meststof toegediend met een N-gehalte van p /°, dan is de waarde c in de formule 0.6 x p.

(20)

-16-Op bouwland blijft volgens onze gegevens ca. 50% in de/grond achter. Bij toediening van 100 kg meststof op bouwland zal de waarde c dus zijn 1.0 x p.

Het basenoverschot in de oogst neemt onder invloed van de N-bemesting toe met ongeveer 14% van de toeneming in opgenomen hoeveelheid K. Aangezien op grasland 70% van de gegeven N opge-nomen wordt, zal het basenoverschot in de oogst dus toenemen met 0.14 x 70 = ca. 10% van de gegeven N. Bij toediening van

100 kg meststof met een N-gehalte van p % zal de waarde d in de formule dus zijn 0.10 x p kg N, hetgeen equivalent is aan 0.1 x p x 2 = 0.2 x p kg CaO. Op gelijke wijze redenerend voor bouwland zal daar de waarde d 0,14 x 0.50 x p = 0.07 x p k g N zijn, hetgeen equivalent is aan 0,0? x p x 2 = 0.U x p kg CaO.

De in de formule voorkomende termen met de coëfficiënten c en d kunnen tot één term worden samengetrokken. Bij toediening van 100 kg meststof met p % N wordt deze term

voor grasland: - 0,6 x p - 0,2 x p = - 0,8 x p kg CaO voor bouwland: - 1,0 x p -0,14 x p = - 1,1 x p kg CaO.

Pierre (hoofdstuk II, stelling 3) vindt, dat de invloed van de N-component van een meststof op een begroeide grond on-geveer 50% is van de verzuring, die maximaal mogelijk is. Maxi-maal kan 1 kg N (na nitrificatie) een basenaanvoer geven van

- 2 kg CaO. Pierre vindt dus, dat door de N-component van een meststof met p % N per 100 kg produkt een basenaanvoer plaats-vindt van - 0 , 5 0 x 2 x p = - 1,0 x p kg CaO.

Deze waarde is hoger dan wij voor grasland vinden, maar iets lager dan ons resultaat voor bouwland. De waarde voor grasland is redelijk goed gefundeerd, zodat het verantwoord lijkt deze (in afwijking van Pierre) voor berekeningen aan te houden. De voor bouwland gegeven waarde staat minder vast. De factor 1,0 die Pierre geeft, is hiervoor wellicht beter verant-woord.

V. Berekening van de invloed van meststoffen op de kalktoestand van de grond.

Om de invloed van 100 kg van een meststof te berekenen werd in hoofdstuk II de volgende formule gegeven:

invloed = 0,6 x K2O + 1,0 x CaO + 1,4 x MgO + 0,9 x Na20 - 0,7 x SO3 - 0,8 x Cl - 0,4 x P20^ - x x N kg CaO (K20,

CaO enz. geven het percentage van net betreffende bestanddeel in de meststof aan). De laatste term werd in de twee voorgaan-de hoofdstukken navoorgaan-der uitgewerkt. De 'coëfficiënt x blijkt op 0,8 gesteld te kunnen worden bij gebruik van de meststof op grasland en op 1,0 bij bouwland. De algemene formule (eind hoofdstuk III) bevat echter ook nog een term, die voornamelijk berust op N-verliezen door varvluchtiging en uitspoeling. Hoe groot deze term is, is niet bekend. De onmogelijkheid om deze term kwantitatief aan te geven, maakt dat de uitkomst van de bovenstaande formule nog globaler is dan reeds het geval is op grond van het meer of minder globale karakter van de P- en de N-term. Dit dient men bij het werken met de formule wel in ge-dachten te houden.

(21)

17 17 17

-Voorbeelden :

Kas (20% N, 20fo CaO)

Basenaanvoer door 100 kg kas op grasland is 1,0 x 20 - 0,8 x

20 = + 4 kg CaO op bouwland 1,0 x 20 - 1,0 x

20 = 0 kg CaO. Ureum (46% N)

Basenaanvoer door 100 kg ur op grasland is -0,8 x 46 = -36,8

kg CaO op bouwland -1,0 x 46 = -46

kg CaO. De op deze wijze berekende waarden zijn in de

onderstaan-de tabel voor verschillenonderstaan-de meststoffen, die men gewoonlijk als "enkelvoudige" aanduidt, vermeld. De laatste twee kolom-men geven de invloed van de meststof aan, uitgedrukt in kg CaO per 100 kg N. meststof kas ks chs as za kst ur ngkas k-zouten sup si % N 23 15,5 15,5 35 20 20 46 20

-t

p2o5 _ -— -_ -17,3 17 % K2O H _ -_ -div. -invloed meststof grasl. 0 +16 + 20 -28 -37 +44 -37 + 4 0 0 ca.+40 van 100 kg (in kg CaO) bouwl. - 4 + 12 +17 -33 -61 +40 -46 0 0 0 ca.+40 invloed van 100 kg N (in grasl. + 3 + 100 +130 - 80 -283 + 220 - 80 + 20 -kg CaO) bouwl. - 17 + 80 + 110 -100 . -303 + 200 -100 0

-Op dezelfde wijze als voor enkelvoudige meststoffen is het effect van mengmeststoffen te berekenen. Daarvoor is het na-tuurlijk nodig dat de samenstelling bekend is. Men moet niet alleen de gehalten aan N, P, K en Mg kennen, maar bovendien de vorm, waarin fosfaat, kali en magnesium voorkomen. Indien fosfaat in de vorm van dicalciumfosfaat gebonden is, zal de meststof alkalischer werken dan wanneer alleen monocalcium-fosfaat aanwezig is. Dit werkt op zijn beurt alkalischer dan de ammoniumfosfaten. Voorts maakt het verschil of het Mg als carbonaat of als sulfaat voorkomt. Het laatste werkt neutraal, het eerste alkalisch. De vorm, waarin K voorkomt, doet prak-tisch weinig ter zake omdat dit meestal sulfaat of chloride zal zijn. Die produkten hebben beide geen invloed. Alleen wan-neer de kali als nitraat voorkomt, heeft deze een alkalisch ef-fect.

Van deze voedingsstoffen is fosfaat in dit verband het be-langrijkst. Het komt in mengmeststoffen in alle drie de genoem-de vormen voor.

In een mengmeststof waarin alle P als dcf voorkomt, zal per kg P2O3 0,79 kg CaO voorkomen. De PgOc-component geeft per kg een aanvoer van -0,4 kg CaO (zie formule), de Ca-component van 0,79 x 1 = + 0,79 kg CaO. Het batig saldo is dus + 0,4 kg CaO per kg toegediend P2O5.

(22)

-18-In een mengmeststof, waarin alle P als mcf voorkomt, wordt de verzurende invloed van fosfaat precies gecompenceerd door het alkalisch effect van het Ca. Het batig saldo van de

fosfaat-verbinding is dus 0.kg CaO.

Koratjghet fosfaat geheel als arnmoniumfosfaat voor, dan moet voor^p2^5~comPonent e e n aanvoer van -0,4 kg CaO per kg

PgOij in rekening gebracht worden (zie formule). De verzurende werking wordt hierin niet door Ca overschaduwd of gecompen-seerd.

Indien eventueel aanwezig Mg in de vorm van carbonaat voorkomt, zal elke kg MgO aan + 1,4 kg CaO evenredig zijn

(zie formule). Mg304 heeft, zoals eerder betoogd, geen invloed. Ter demonstratie volgt hier de berekening van de invloed van enkele mengmeststoffen, die thans in de landbouw vrij veel gevraagd worden.

NPK(Mg)-meststof 11 + 8 + 6 (+ 3). Volgens opgave van de fabrikant is het fosfaat voor 3/8 gebonden als dcf en voor 3/8 als mcf. Het Mg is als carbonaat gebonden, de kali als

chloride. De meststof wordt vooral voor grasland aanbevolen. Per 100 kg van dit Produkt zal er op grasland een aanvoer

plaatsvinden van-0.8 x 11 •:- 0,4 x 3 + f,4 x 3 = -3,4 kg CaO.

Per 100 kg N is de aanvoer -31 kg CaO.

NPK(Mg)-meststof 13 + 11 + 8 (-f 4) . Opgave fabrikant: de helft van het fosfaat is dcf, de andere helft mcf. Het Mg komt voor als sulfaat, de kali als chloride. Per 100 kg zal er op grasland een aanvoer plaatsvinden van

- 0,8 x 13 + 0,4 x 3,3 = - 9,8 kg CaO. Per 100 kg N is de aanvoer - 65 kg CaO.

NPK-meststof 13 + 12 + 8. Opgave: fabrikant: de helft van het fosfaat is dcf, de helft mcf. De kali komt voor als chlo-ride. Aanvoer per 100 kg produkt op grasland:

- 0,8 x 1 3 + 0 , 4 x 6 = - 8,0 kg CaO. Per 100 kg N is de aanvoer - 62 kg CaO.

NPK-meststof 12 + 10 +18. Opgave: fabrikant: helft van het fosfaat als dcf en helft als mcf; kali als chloride. Mest-stof voor bouw- en grasland. Aanvoer per 100 kg op bouwland:

- 1,0 x 12 + 0^,4 x 3 = - 10 kg CaO. Aanvoer per 100 kg N - 83 kg CaO.

NPK-meststof 12 + 12 + 12. Opgave fabrikant: helft fosfaat als dcf en helft als mcf, kali als chloride. Aanvoer per 100

kg op bouwland :

- 1,0 x 1 2 + 0,4 x 6 = - 9,6 kg CaO. Aanvoer per 100 kg N - 82 kg CaO«

NPK-meststof 8 +12 + 16. Opgave fabrikant: helft fosfaat als dcf, helft als mcf, kali als chloride. Aanvoer per 100

kg op bouwland :

- 1 , 0 x 8 + 0 , 4 x 6 = - 3,6 kg CaO. Aanvoer per 100 kg N - 70 kg CaO.

Bij beschouwing van de uitkomsten van deze berekeningen moet in het oog worden gehouden, dat 2 mengmeststoffen met gelijke gehalten aan N, P en K nog niet dezelfde samenstel-ling behoeven te hebben. Het kan z ijn, dat de verhouding van de P-vormen en ook van de N-vormen in beide verschillend is. De eerste leidt tot verschillen in uitkomst van de berekening, de tweede doet er niet toe.

De verscheidenheid in samenstelling treedt b.v. op bij de NPK-meststof 12 + 10 + 18. Deze komt voor als:

(23)

19 19 19

-A.3.F.: N in NH4-vorm; P als amf; K als sulfaat.

Granumix À: N half in NO3- en half in NH4-vorm; P als mcf; K als sulfaat.

Granumix B: M half in NO3- en half in NH4-vorm; P als mcf; K als chloride.

Algos 60: N 1/4 in NO^-en 3/4 in NH4-vorm; P half als mcf en half als dcf; K als chloride.

Voorts verlieze 'men bij de beoordeling van de uitkomsten der berekeningen niet uit het oog, dat de onbekende term,' die aan het begin van dit hoofdstuk in het kort en in hoofdstuk III uitvoerig besproken is, niet in rekening is gebracht. Het is zonder nader onderzoek niet te zeggen, of deze term in

verzurende of alkalische richting werkt. V/ij zijn echter ge-neigd het laatste aan te nemen, vooral als zou blijken dat door denitrificatie in onze gronden belangrijke N-verliezen door vervluchtiging optreden.

VI. Vergelijking van de in hoofdstuk V berekende gegevens met de resultaten van ander onderzoek.

1. In een potproef met 3 grondsoorten onderzochten Allison en Cook (1917) de invloed van za. Het halve aantal potten was begroeid, de andere helft onbegroeid. De N-gift was vrij hoog (ca. 200 kg N per ha). Door het gebruik van za nam de kalkbehoefte van de grond toe met 78 kg CaO per 100 kg pro-dukt. Volgens hoofdstuk V is het effect 57 en 61 kg CaO voor grasland resp. bouwland. Allison en Cook vonden dus een sterkere verzuring. De door hen verkregen waarde (78 kg CaO) komt vrijwel overeen met de maximaal mogelijke verzuring

(ca. 80 kg CaO per 100 kg za). Het verschil in verzurend ef-fect op de begroeide en onbegroeide potten was gering. Blijkbaar heeft het gewas in deze proef weinig invloed ge-had.

2. Pierre (1928 b) vond in een potproef dat per 100 kg za 67 kg CaO nodig was om de pH op peil te houden. Dit stemt goed overeen met de in het vorige hoofdstuk voor bouwland bere-kende waarde (61 kg).

3. Crowther en Basu (1931) vergeleken op een proefveld op lichte zandgrond de kalkbehoefte van het object "geen N" met die van een object, waar vele jaren achtereen za was

toegepast. De kalkbehoefte van het laatste object bleek met 36 kg CaO per 100 kg toegediende za te zijn toegenomen. Dit getal stemt overeen met de berekende waarde uit hoofdstuk V. 4. Lemmermann c.s. (1932) vonden bij jaarlijkse toepassing van

60-80 kg N als za na 9 jaar een verzuring, die overeenkomt met een onttrekking van 1000 kg CaO. Per 100 kg za zou er dus een verlies van ca. 32 kg CaO opgetreden zijn. Dit is een lage waarde. Hierbij moet worden aangetekend, dat de pH van het met za behandelde object niet op peil gehouden werd en in de loop der jaren dus tot een lage waarde

daal-de. Bij lage pH zal het verzurende effect vermoedelijk klei-ner zijn dan bij een meer normale toestand.

5. Volgens de resultaten van een potproef van Engel en Kaufmann (1933) kan de verzurende werking van za gecompenseerd wor-den door een kalkgift, die equivalent is aan 1.3 tot 2 keer de toegediende hoeveelheid SO4. Dit betekent, dat per 100 kg za bO-80 gemiddeld 70 kg CaO nodig zou zijn. Deze waarde ligt wat hoger dan hoofdstuk V aangeeft (61 kg voor bouwland)

(24)

-20-6. Volgens Beling (1938) komt het effect van za praktisch neer op de maximaal mogelijke verzuring (ca. 80 kg CaO per 100 kg za). Hij deed zijn proeven in Neubauer-schalen met zeer hoge N-giften (1000 kg N per ha). Onder deze omstandigheden is te verwachten, dat het gewas weinig invloed op het ver-zurend effect van de meststof heeft.

7. Visser (1938) vond voor grasland een verlies van 4 kg CaC03 per kg N gegeven in de vorm van za. Dit komt overeen met 45 kg CaO per 100 kg za. In hoofdstuk V werd 57 kg gevonden.

Voor bouwland vond Visser een verlies van 5 kg CaCO^ per kg N als za (bij hoge N-giften op percelen met lage humus-gehalten werden lagere waarden gevonden). Dit komt overeen met 56 kg CaO per 100 kg za. Hoofdstuk V vermeldt 61 kg CaO.

Het verschil is klein.

Visser haalt een opvatting uit de praktijk aan, dat voor elke baal za op het verlies van 1 baal koolzure kalk (56 kg CaO) gerekend zou moeten worden. Deze opvatting stemt goed overeen met het resultaat van de berekeningen van hoofdstuk V.

8. Andrews (1947) berekende het- effect van verschillende N-meststoffen met behulp van de van de bemesting overblijven-de stikstof en overblijven-de veranoverblijven-dering van het basenoverschot in overblijven-de plant. Hij gebruikte dus de methode, die in voorgaande hoofdstukken is uitgewerkt. Zijn gegevens zijn afkomstig van proefvelden.

De invloed van 100 kg produkt, berekend als winst aan kg CaO, is volgens Andrews resp. volgens de gegevens van hoofdstuk V (bouwland);

ks nas za ur KNO 3

Andrews + 2 . 4 +6.1 -74 -75 +5.1 hfdst. V +12 +17 -61 -46 +13

Het verzurende effect van za en ur is dus volgens Andrews groter dan wij vonden, het alkalisch effect van ks, nas en KNO3 kleiner. De oorzaak hiervan is een verschil in het cij-fer, dat gebruikt wordt voor de hoeveelheid N, die uit een N-bemesting door het gewas opgenomen wordt. Andrews vindt, dat slechts 20fo opgenomen wordt; volgens onze gegevens wordt op bouwland ruwweg 50f? opgenomen. Bij bemesting met 100 kg

ks of nas (met ca. 157° N) zal volgens Andrews dus ca. 5 kg N meer in de grond overblijven dan wij aannemen. Deze 5 kg

veroorzaken een verzuring overeenkomend met een onttrekking van 10 kg CaO. Uit 100 kg ur (46% N) blijft volgens Andrews

37 kg N in de grond achter, volgens ons 23 kg N. Het ver-schil van 14 kg N komt overeen met een onttrekking van 28

kg CaO. Hiermee zijn de bovenstaande verschillen kwantita-tief te verklaren.

9. Castenmiller (1950) ging op een proefveld met 3 pH-niveaus na, hoeveel kalk jaarlijks gegeven moest worden om deze pH's op peil te houden bij gebruik van za als N-meststof. Om

pH-HgO ^.^ te handhaven bleek ongeveer 9 kg CaC03 nodig te zijn per kg N als za. Dit komt neer op 100 kg CaO per 100 kg za; in hoofdstuk V werd voor bouwland 61 kg CaO gevonden.

Het cijfer van Castenmiller is een saldo van de gehele kalkhuishouding van de grond. Ook de "normale" kalkuitspoe-ling, die onafhankelijk is van het gebruik van'za, is hier-bij inbegrepen. Het verschil tussen de 2 cijfers (ca.40 kg CaO) is voor deze "normale" uitspoeling wel een lage waarde.

(25)

21 21 21

-10« Boskma (1958) onderzocht de invloed van kas op de pH van de grond. Hij concludeerde, dat dit produkt per 100 kg een verhoging van de pH veroorzaakt overeenkomend met die door

8 kg CaO. Hoofdstuk V vermeldt voor gras- en bouwland resp. + 4 en 0 kg CaO.

Het verschil tussen het door Boskma en door ons gevon-den resultaat lijkt misschien wel groot. Toch is dit gezien de onnauwkeurigheid van de in dit rapport gevolgde bereke-ningswijze maar klein, zoals uit het volgende blijkt.

De invloed van de N-component van een meststof is in dit rapport berekend uit de hoeveelheid N, die van een bemes-ting in de grond overblijft en de verandering in basen-overschot. Het van de bemesting resterende overschot is voor grasland op 30% gesteld, de verandering in basenover-schot in de plant op 14% van de opgenomen hoeveelheid N. Indien het restant van de N-bemesting in plaats van op 30y<> op 20fc gesteld zou zijn, zou het verzurende effect van de N-component -0.2 x 2xp -0.14 x 0.8 x 2xp = -0.6 x p kg

CaO (indien p het N-gehalte van de meststof is) zijn.'Het effect van 100 kg kas op grasland zou dan zijn 20 x 1.0 -20 x 0.6 = + 8 kg CaO, dus gelijk aan hetgeen Boskma vond. Een kleine verandering in de hoeveelheid van de bemesting overblijvende stikstof kan dus het verschil tussen de door Boskma en door ons gevonden cijfers overbruggen.

Het hier bedoelde verschil is mogelijk een gevolg van verliezen aan N vóór de nitrificatie, tijdens het nitrifi-catieproces, 'cf bij'een eventueel.optredende denitrifi-catie, __ die tot uiting komen in de onbekende

post, die wij in de berekeningsformule invoerden. Bij de berekeningen van hoofdstuk V is deze post, waarvan de groot-te door nader onderzoek moet worden vastgesgroot-teld, buigroot-ten beschouwing gelaten.

In de meeste onderzoekingen, die boven senoemd zijn, is alleen voor za een poging gedaan om het verzurende effect kwan-titatief te verklaren. De voor dit produkt gevonden cijfers worden in de onderstaande tabel nog eens samengevat.

Verzurend effect van 100 kg za, uitgedrukt als verlies aan kg CaO. nummer onderzoek*

verlies aan CaO

1 2 3 4 3 6 7 8 9 1 0 * *

78 67 36 32 70 80 43/36 74 100 32

gemid-deld.

66 x Nummer 1 betreft het onderzoek van Allison en Cook,

num-mer 2 van Pierre enz.

xx In het onderzoek van Boskma werd alleen kas behandeld. Uit zijn conclusie, dat 100 kg kas 8 kg CaO aanvoert, kan afgeleid worden, dat 1 kg N een effect heeft van -0.6 kg CaO. Deze waarde is gebruikt om het effect van za te bere-kenen.

De gemiddelde waarde van alle onderzoekingen (66 kg CaO) wijkt weinig af van het in hoofdstuk V voor bouwland gevonden resultaat (61 kg CaO). Dit moge dienen als steun voor de bruik-baarheid van de gegeven formules.

' ) Hier is dezelfde berekening gevolgd als aan het einde van hoofdstuk IV.

(26)

-22-Samenvatting.

Onder auspiciën van de werkgroep "Chemische samenstel-ling van mengmeststoffen" werd een onderzoek ingesteld naar het verzurende c.q. alkalische effect van mengmeststoffen. In Amerikaanse literatuur werd een formule gevonden, die voor de berekening van de effecten van alle mogelijke mest-stoffen gebruikt kan worden. Deze formule werd aan een kri-tische studie onderworpen. Bijzondere aandacht werd besteed aan de achtergrond van het effect van de N-component der mest-stoffen. De waarde, die hiervoor in de Amerikaanse formule wordt gebruikt, was namelijk volgens onze mening te zwak ge-fundeerd.

De studie leidde tot de opstelling van een formule voor bouwland en een voor grasland. De bij het gebruik van de mest-stof op bouwland te hanteren formule is gelijk aan de Ameri-kaanse formule, die voor grasland is iets afwijkend (hoofd-stuk V ) . Toepassing van de beide formules gaf voor een aantal meststoffen de waarden vermeld in hoofdstuk V.

De in het overzicht gegeven cijfers, in het bijzonder die voor za, werden vergeleken met de resultaten van in de literatuur beschreven onderzoekingen. Het vertrouwen in de bruikbaarheid van de formule werd hierdoor versterkt.

Bij de hantering van de gegevens uit het overzicht zal men zich steeds moeten realiseren, dat de cijfers benaderingen zijn.

Literatuur.

Allison, F.E. en R.C. Cook, The effect of ammonium sulfate on soil acidity. Soil Science 3 (1917) 307-312. Allison, F.E., The comparative effects of concentrated

nitrogenous fertilizers on permanent soil acidity. J. Amer. Soc. Agron. 23 (1931) 878-908.

Andrews, W.B., The response of crops and soils to fertilizers and manures. State College Mississippi (194-7). Beling, R.W., Zur physiologischen Reaktion neuerer Düngemittel.

Fortschr. der landwirtseh.-ehem. Forschung, Son-derheft 7 (1938) 217-224.

Boskma, K., Het effect van kalkammonsalpeter op de pH van de grond. Stikstof no. 20 (1938) 276-280.

Castenmiller, G.M., Zwavelzure ammoniak met kalk op zandgrond. Landbk.Tijdschr. 62 (1950) 233-240.

Crowther, E.R., J.K. Basu, Studies on soil reaction:

VII The influence of fertilizers and lime on the replaceable bases of a light acid soil after fifty years of continuous cropping with barley and wheat. J. of Agr. Science 21_ (1931) 689-713.

Dijkshoorn, W., Nitrate accumulation, nitrogen balance and

cation-anion ratio during the regrowth of perennial rye grass. Neth. J. Agr. Science 6 (1938) 211-221. Engel, H. en A. Kaufmann, Die Umsetzungen des Ammoniumsulfats

im Boden. Z. Pflanzenernähr., D., Bodenk. A 29 (1933) 16-24.

Frankena, H.J., Over stikstofbemesting op grasland. I Verslag van een stikstof-maaitijds-proefveld. Versl. Landbk. Onderz. 40. A. ( 1934-).

ï

(27)

23 23 23 -Frankens, H Frankens, H Lemmermann, Mulder, E.G Pierre, W.H Pierre, W.H Pierre, W.H Pierre, W.H Posthuma, M Visser, W.C

.J., Over stikstofbemesting op grasland. II Verslag van twee hoeveelheids-, tijd van aanwendingsproe-ven. Versl. Landbk. Onderz. 41_. A (1935).

. J., Over stikstofbemesting op grasland. III Ver-gelijking van verschillende stikstofmeststoffen, Versl. Landbk. Onderz. 42 (16). A. (1936).

0., Fresenius, L. en B.~"G"erdum, Die Wirkung einer neutralen, sauren und basischen Düngung von ver-schiedenem physiologischem bzw chemischem Charak-ter auf die Reaktion des Bodens und die Höhe der

Ernten. Z. Pflanzenernähr, D., Bodenk. A 26 (1932) 284-307.

., Onderzoekingen over de stikstofvoeding van land-bouwgewassen. I Proeven met kalkammonsalpeter op grasland. Versl. Landbk. Onderz. ^5.7 (194-9). ., Nitrogenous fertilizers and soil acidity: I

Ef-fect of various nitrogenous fertilizers on soil reaction. J. Amer. Soc. Agron. 20 (1928) 234-269. ., Nitrogenous fertilizers and soil acidity: II

The use of fertilizer combinations, lime and basic slag in correcting the acidity formed by various nitrogenous fertilizerz. J. Amer. Soc. Agron. _20

(1928) 270-279.

., Determination of equivalent acidity and basicity of fertilizers. Ind. Eng. Chemistry j> (1933) 229-234.

di- and tricalcium phos-of soils phos-of different Amer. Soc. Agron. 26 ( 1934-) The effect of mono-.

phates on the reaction degrees of acidity. J. 278-289.

,, De minerale samenstelling van gras II. Rlc. voor ZW-Friesland, Gestenc.Meded. no. 6 (1939). ,, Invloed van gebruikte stikstofsoort op grond en

gewas. Samenvattend verslag over de Staatsmijn-proefvelden 1931-1933 en over een twintigtal stik-stof soorten-proefvelden in het Duurswold en Noord-Drente, 1933. Versl. Landbk. Onderz. 44 (18) A

(1938) 881-912. ~~

6-1-1961 (130)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

STEP DRAWDOWN TEST DATA PLOT = Drawdown data.. LOCALITY Phalaborwa Foskor PEP

Er is een onderscheid tussen een colostomie (= stoma van de dikke darm, met meestal gebonden stoelgang) en een ileosto- mie (= stoma van de dunne darm, met meestal dunne

Avis du Conseil national de l’art infirmier relatif aux trajets raccourcis pour la formation des aides soignants tant en communauté flamande qu’en

Operating Value Drivers Other Value Determinants Free Cash Flow Shareholder Value Sales Growth Rate (%) Operating Profit minus Cash Taxes Sales Growth Rate (%)

The decision is argued to move away from the fact that the LOSC Parties have ‘moved decisively away from the freedom (…) not to be subject in advance to dispute

De technicus service en onderhoud werktuigkundige installaties vormt zich een mentaal beeld van de omgeving van de storing met behulp van zijn abstractievermogen, technisch

Daniëlle Teeuwen, Financing Poor Relief through Charitable Collections in Dutch Towns, c..

Een kleine groep patiënten komt in aanmerking voor een chirurgische behandeling (je arts bespreekt dit met jou op de raadpleging).. Dit is aanvullend op de conservatieve