• No results found

Autistische trekken bij kinderen tussen de 2 en 5 jaar en de relatie met zelfbewuste emoties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Autistische trekken bij kinderen tussen de 2 en 5 jaar en de relatie met zelfbewuste emoties"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Graduate School of Child Development and Education

Orthopedagogiek Masterthesis

Autistische trekken bij kinderen tussen de 2 en 5 jaar en de relatie met zelfbewuste emoties

Naam: Dagmar Engels Stad: Amsterdam

Student nummer: 10538976

E-mail: dagmarengelss@gmail.com Begeleider : dr. Cristina Colonnesi Tweede beoordelaar: drs. Moniek Zeegers Inleverdatum: 13-07-2019

(2)

Abstract

The approaching of autism is mostly categorical while a dimensional approach would be more appropriate. Autism consists of five subscales of autistic traits that occur more or less. Self-conscious emotions like guilt and shame appear less when a child has more autistic traits. Children younger than five years old are still developing and therefore young children can not get diagnosed yet. In the period between 2 and 5 most children start developing shame and guilt. Since young children are influenceable, this might be a good age to respond to any of their social deficiencies. This study researches the relation between the level of autistic traits and the expression of shame and guilt in children between 2 and 5 years old. The participants (N = 69) were presented a rigged toy that broke once played with, to elicit feelings of shame and guilt. One of their parents reported on the Social Responsiveness Scale that measures autistic traits. The results showed that more autistic traits correlated with less expression of guilt. For shame no correlation was found. An explanation is that guilt is more likely to find in a social context than shame, because the social context always expects a reaction in case of guilt. Shame does not necessarily has to be visible. Education could teach children more about autistic traits an the need of shame and failure.

Key words: autistic traits, shame, guilt, children younger than five years old, self-

(3)

Inleiding

‘Hij snapt niet dat je boos bent. Dat komt omdat hij autistisch is.’ Het vermoeden van de diagnose autisme, kan zorgen voor stigmatisering in de sociale context (Ling, Mak, & Cheng, 2010). Wanneer kinderen met autistische trekken problemen ervaren in de sociale context, wordt dit door de omgeving veelal afgeschoven op de diagnose, aangezien dit een simpele verklaring lijkt. Maar doen we kinderen met autistische trekken daarmee niet tekort? Is zo’n verklaring wel volledig? Verwerken kinderen met autistische trekken emoties en gevoelens van anderen minder goed, of is dit proces complexer? Ervaren ze minder schuld en schaamte of uiten ze dit op een andere manier? Het huidige onderzoek focust zich op het verband tussen autistische trekken en de uiting van emoties en zelfbewustzijn in een sociale context bij kinderen onder de 5 jaar.

Het spectrum van autisme is zeer breed, veelomvattend en wordt beschreven in de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2014). De belangrijkste kenmerken van autisme focussen op problemen in de sociale communicatie, de sociale interactie en stereotype

patronen van gedrag. Doordat kinderen met autisme moeilijkheden ervaren op deze gebieden, kunnen er misverstanden kunnen ontstaan in de sociale context (Johnson, Burkett, Reinhold, & Bultas, 2016). Kinderen met autisme houden vaak minder van sociale aandacht, gesprekken voeren, vragen beantwoorden, op grapjes reageren of sociale spelletjes. Dit komt omdat deze kinderen de sociale situatie minder goed begrijpen en niet goed weten hoe ze hierop moeten reageren en anticiperen (Dawson & McKissick, 1984). Kinderen met autisme reageren daarom relatief vaak op een onverwachte manier in een sociale situatie wat vervolgens kan zorgen voor onbegrip vanuit de omgeving.

Het spectrum van autisme is normaal verdeeld (Johnson, Burkett, Reinhold, & Bultas, 2016). Dit wil zeggen dat autistische trekken in principe bij iedereen in bepaalde mate

(4)

er gesproken mag worden van een diagnose. Echter wordt er bij jonge kinderen vaak nog niet gesproken over een diagnose, aangezien jonge kinderen nog in ontwikkeling zijn en zich wat betreft sociale communicatie en sociale interactie nog anders uiten (Horofitz & Matson, 2015). Zo zitten jonge kinderen nog in de verbale ontwikkeling waardoor de verbale interactie kan verschillen met dat van een ouder kind. Toch is er nog een relatief grote groep kinderen die geen diagnose hebben, maar waar al wel meer autistische trekken te zien zijn vergeleken met het gemiddelde van de populatie (Constantino & Gruber, 2012). Vanaf 18-24 maanden kunnen er wel autistische trekken worden waargenomen bij kinderen (Murray, Booth,

McKenzie, & Kuenssberg, 2016). Er is dan geen sprake van een DSM-5 diagnose, de uiting is anders of de omgeving ervaart de trekken niet problematisch. Autistische trekken zijn uitingen die geassocieerd kunnen worden met kenmerken van het autistisch spectrum. Een hoge mate van autistische trekken wordt vaak als niet passend bij de leeftijd en normafwijkend

beoordeeld.

De Social Responsiveness Scale (SRS) is een vragenlijst voor ouders waar onder andere de autistische trekken van een kind in kaart kunnen worden gebracht (Constantino & Gruber, 2012). Autistische trekken zijn zeer gevarieerd en hebben veel verschillende

gedragsdomeinen. Autistische trekken kunnen worden waargenomen in het sociale domein, het communicatieve domein en het repetitieve stereotyperend gedrag domein (van Steensel, Bögels, & Wood, 2013). Op basis hiervan beoordeeld de SRS 5 subschalen die autistische trekken scoren (Booker, Wilson, Starling, & LaRonda, 2011). Sociaal bewustzijn; meet het vermogen om sociale cues op te vangen. Sociale cognitie; meet het vermogen om de sociale cues te interpreteren en te verwerken wanneer ze opgevangen zijn. Sociale communicatie; meet de bekwaamheid in wederzijds sociale communicatie. Sociale motivatie; meet weerstand in sociale situaties ten gevolge van angst/weerstand. Autistische verstrooidheid en

(5)

van voorkomen bepaald en vergeleken met de normgroep. Op deze manier wordt de mate van autistische trekken van een individu bepaald zonder daadwerkelijke diagnose (Constantino & Gruber, 2012).

Het gedrag van kinderen met veel autistische trekken lijkt normafwijkend waardoor kinderen vaker opvallen in de sociale context (Constantino & Gruber, 2012). Dit komt onder andere doordat kinderen met autistische trekken meer problemen ervaren in de

emotieverwerking en emotieregulatie van primaire emoties waardoor ze anders kunnen reageren in sociale situaties (Zantinge, van Rijn, Stockmann, & Swaab, 2017). Primaire emoties zijn bijvoorbeeld verdriet, boosheid of vreugde en hangen voornamelijk samen met de SRS-subschalen sociale motivatie en autistische verstrooidheid en eigenschappen

(Hartman, 2006). De primaire emoties worden opgeroepen door een bepaalde gebeurtenis of situatie en geven weer hoe iemand zich hierover voelt (Spiker & Ricks, 1984). Doordat de omgeving de uiting van het gevoel ziet, hebben deze emoties een communicatieve functie. Wel is het in bepaalde sociale situaties gewenst dat de een individu deze emoties reguleert. Zo is het niet bevorderlijk voor de sociale relaties wanneer een kind proportioneel vaak boos wordt op leeftijdsgenoten. Kinderen met autistische trekken lijken relatief meer moeite te hebben met het reguleren van primaire emoties waardoor er moeilijkheden in de sociale context kunnen ontstaan. Een verklaring voor de verminderde controle over primaire emoties van deze doelgroep, zou eventueel verklaard kunnen worden door een afwijkende uiting of verminderde aanwezigheid van de zelfbewuste emoties bij deze kinderen (Zantinge, van Rijn, Stockmann, & Swaab, 2017).

Zelfbewuste emoties, ook wel secundaire emoties, hebben betrekking op het begrijpen en herkennen van andermans emoties (Frith & Happé, 1999). Het zelfbewustzijn is het

vermogen van een persoon om te reflecteren op mentale toestanden van zichzelf en anderen. Wanneer een kind zelfbewust is, kan het kind vanuit het perspectief van iemand anders naar

(6)

zichzelf kijken en dit verwerken in het egocentrisch referentiekader. Er is dan sprake van het bewustzijn over eigen handelingen en de gevolgen daarvan die betrekking hebben op iemand anders (Vogeley et al., 2004). Deze emoties gaan dus over het begrijpen van het gevoel van anderen en het begrijpen van sociale cues. Schaamte en schuld zijn twee zelfbewuste emoties en relevant in deze studie (Leary, 2007). De expressie hiervan hangt het meest samen met de SRS-subschalen sociaal bewustzijn, sociale cognitie, sociale communicatie (Hartman, 2006).

Kinderen ontwikkelen schuld en schaamte rond de leeftijd 18-24 maanden (Crozier, 2010). Wanneer er sprake is van een schuldgevoel ervaart een persoon dat hij/zij iets heeft gedaan ten nadele van iemand anders (Davidson et al., 2018). Kinderen met autistische trekken lijken minder schuldgevoel te tonen aangezien zij emoties bij anderen minder goed lijken herkennen en begrijpen. Schaamte treedt instinctief op na een nederlaag (Aron, 2009). Deze emotie versterkt het ondergewaardeerde gevoel. Schaamte wordt in de hersenen

geregistreerd als fysiek pijnlijk en is daardoor de hevige zelfbewuste emotie. Een moment van schaamte houdt je bij de les omdat je dit gevoel in het vervolg wil voorkomen. Kinderen met autistische trekken lijken minder schaamte te ervaren aangezien zij minder goed kunnen anticiperen op de emoties van anderen (Davidson et al., 2018). Wanneer deze groep schaamte voelt, zal de uiting vaker internaliserend of externaliserend zijn. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat kinderen met autistische trekken minder gevoelig zijn voor een positieve reactie uit de omgeving.

De uiting en interpretatie van zelfbewuste emoties kunnen per individu verschillen (Vogeley et al., 2004). Het oppikken, begrijpen, verwerken en reageren kunnen per persoon anders worden geïnterpreteerd en worden vormgegeven. Ook kan verwachting ook een rol spelen (Firth & Happé, 1999). Wanneer een kind een bepaalde reactie van iemand verwacht kan hij/zij daaraan voorafgaand zelfbewust reageren. Door die verschillen in interpretatie uit het ene kind uit zich meer zelfbewust en daarmee meer sociaal competent dan het andere kind

(7)

(Frith & Happé, 1999). Het lijkt onduidelijk of de beoogde minder sociaal competente groep daadwerkelijk minder zelfbewuste emoties ervaart of dat de coping van deze groep anders is (Frith & Happé, 1999). Wanneer een kind minder of anders zelfbewust is, lijkt een kind minder sociaal competent wat zou kunnen wijzen op een lagere mate van sociaal bewustzijn, sociale cognitie, sociale communicatie, sociale motivatie en een hogere mate van autistische eigenschappen.

Kinderen met autisme en autistische trekken laten sociale tekorten zien die zouden kunnen samenhangen met een beperkt of afwijkende uiting van de zelfbewuste emoties schuld en schaamte (Muris et al., 2016). In onderzoek werden kinderen en jongeren tussen de 4 en 18 jaar geanalyseerd op de mate van schuld en schaamte uiting. Zowel leraren, als ouders als de kinderen zelf werden ondervraagd en geobserveerd. Er werd gevonden dat wanneer kinderen een diagnose autisme hadden, zij significant minder schuld en schaamte lieten zien. Leeftijd speelde hierbij een modererende rol, hoe ouder de kinderen waren, hoe meer uiting van zelfbewuste emoties kon worden waargenomen. In ander onderzoek werden twee groepen kinderen met een gemiddelde leeftijd van 11 jaar vergeleken (Davidson et al., 2018). De ene groep had een diagnose autisme en de andere groep niet. Er werden sociale scenario’s beschreven waarop de participant moest aangeven welke emoties van toepassing waren. De groep met de diagnose autisme vertoonde meer externaliserende schaamte en minder uiting van schuld. Dit werd verklaard door de complexe emotieverwerking van kinderen met autisme. Verder werd het sociaal begrip van twee groepen kinderen tussen de 8 en 15 jaar gemeten waarvan de helft de diagnose autisme had (Heerey, Keltner, & Capps, 2003). De kinderen moesten reflecteren op emoties van anderen waarbij de reactie werd gemeten. De gediagnostiseerde groep vertoonde significant minder sociaal begrip voor andermans emoties. Dit werd verklaard doordat kinderen met autisme sociale cues minder goed begrijpen.

(8)

Onderzoekers geven verschillende verklaringen over de relatie tussen zelfbewuste emoties en autistische trekken. Zo suggereert men dat kinderen met autistische trekken meer moeite hebben met het ontwikkelen van het zelfbewustzijn waardoor ze deze emoties in mindere mate uiten (Frith & Happé, 1999). Zelfbewustzijn zou zich op latere leeftijd

ontwikkelen waardoor deze groep heeft als het ware een achterstand wat betreft zelfbewuste emoties zoals schuld en schaamte. Toichi et al. (2002) toont aan dat kinderen met autistische trekken taal op een andere manier verwerken waardoor ze communicatie met anderen minder aan zichzelf relateren. Er ontstaat daardoor een tekort in de zelfreflectie waardoor kinderen met autistische trekken zich minder zelfbewust zouden kunnen uiten. Een ander onderzoek zegt dat de neurologische corticale ontwikkeling van kinderen met autistische trekken zich differentieert van de normatieve ontwikkeling waardoor het zelfbewust perspectief anders is (Vogeley et al., 2004). Hierdoor zouden ze zich minder in anderen kunnen verplaatsen en zich minder zelfbewust kunnen uiten. Echter zijn er ook onderzoekers die aantonen dat kinderen met autistische trekken niet verschillen in zelfbewustzijn (Dawson & McKissick, 1984). Kinderen met autistische trekken wijken niet significant af of visuele zelfherkenning en gebarenimitatie. Er zou wel sprake zijn van zelfbewustzijn en zelfbewuste emoties, maar de uiting daarvan lijkt minder direct bij kinderen met autistische trekken (Spiker & Ricks, 1984).

Ondanks dat de verklaringen niet eenduidig blijken, lijken autistische trekken bij kinderen en een verminderd of afwijkende uiting van zelfbewustzijn relatief vaak samen voor te komen (Firth & Happé, 1999). De precieze relatie lijkt echter niet duidelijk in kaart

gebracht voor deze leeftijdsgroep.

Eerder onderzoek vergeleek de mate van zelfbewustzijn door middel van een

categorische scheiding tussen wel of geen diagnose autisme. Echter heeft autisme een breed spectrum waardoor een dimensionele benadering meer op zijn plaats zou lijken. Op deze manier zou er ook onderscheid gemaakt kunnen worden tussen de verschillende soorten

(9)

autistische trekken in relatie met de uiting zelfbewuste emoties. Daarnaast zou per

zelfbewuste emotie kunnen worden bekeken welke autistische trek meer of minder voorkomt. Op deze manier ontstaat er een duidelijker beeld over de daadwerkelijke relatie en daarmee meer inzicht. Wanneer de omgeving meer inzicht heeft in de moeilijkheden die de doelgroep op sociaal gebied ervaart, zou dat meer begrip en acceptatie impliceren (Ahlers, Gabrielsen, Lewis Brady, & Litchford, 2017). Ook heeft eerder onderzoek zich vooral gericht op

leeftijden boven de 5 jaar. Op deze leeftijden zijn zelfbewuste emoties vaak al verder ontwikkeld en mag een DSM- 5 diagnose autisme gesteld worden. Kinderen onder de 5 jaar zitten meer in ontwikkeling, waardoor de totstandkoming van zelfbewuste emoties en autistische trekken meer beïnvloedbaar zijn. In deze fase zijn uitingen zichtbaar van zelfbewuste emoties en eventueel autistische trekken, maar deze liggen minder vast (Brownell, 2004). Door de flexibiliteit van jonge kinderen is het van belang om te

onderzoeken of er op deze leeftijd al een daadwerkelijke relatie is tussen zelfbewuste emoties en de mate van autistische trekken (Constantino & Gruber, 2012). Wanneer dit gesignaleerd wordt, zou hier op tijd op ingespeeld kunnen worden zodat kinderen daar op latere leeftijd minder moeilijkheden mee ervaren.

Dit onderzoek zal zich daarom richten op de hoofdvraag: Wat is de relatie tussen een hogere mate van autistische trekken en de uiting van zelfbewuste emoties bij kinderen tussen de 2 en 5 jaar? De uiting van schaamte en schuld wordt vergeleken met het voorkomen van de verschillende soorten autistische trekken bij kinderen. Naar aanleiding van bovenstaande literatuur worden er verschillende relaties verwacht. Wat betreft schuld wordt er een negatief verband verwacht met autistische trekken (Davidson et al., 2018). Wanneer een kind meer autistische trekken heeft, zal deze naar verwachting minder schuld tonen. Verder wordt er een negatief verband verwacht tussen autistische trekken en schaamte (Davidson et al., 2018). Een kind zal minder schaamte laten zien bij een hogere mate van autistische trekken. Wanneer een

(10)

kind met een hoge mate van autistische trekken wel schaamte laat zien, zal de uiting relatief vaker exter- of internaliserend zijn. Ook wordt er verwacht dat hoe ouder een kind is, hoe meer er sprake zal zijn van uiting van schuld en schaamte in combinatie met autistische trekken (Muris et al., 2016).

Het is van belang om meer inzicht en kennis te vergaren over de werking van

zelfbewuste emoties bij jonge kinderen met autistische trekken. Hierdoor kunnen een beter te beïnvloeden doelgroep en een meer begripvolle omgeving naar elkaar toegroeien.

Methode

Participanten

De participanten bestonden uit kinderen tussen de 2 en 5 jaar (N=69) met een ouder. (Mleeftijd_in_maanden = 50.13, SD = 13.25). Er participeerde 30 jongens (Mleeftijd_in_maanden = 50.40,

SD = 14.53) en 37 meisjes (Mleeftijd_in_maanden = 49.92, SD = 12.33). Aan het onderzoek deden verder 59 moeders en 9 vaders mee (Mleeftijd_in_jaren = 35.67, SD = 6.18). Van de ouders had 79.7% een Nederlandse afkomst. Het grootste deel van de ouders had een HBO (35.3%) of een universitaire opleiding (36.7%) genoten. Verder waren de meeste ouders werkende, 58% parttime en 29% fulltime, en verdiende de grootste groep (40%) tussen de 1000-4000 euro per maand. Van ouders woonde 78.3% samen met een partner en was 15.9% alleenstaand. Alle deelnemende kinderen waren afkomstig uit Amsterdam en omstreken en hadden een normale intelligentie. De participanten spraken Nederlands of Engels met elkaar en met de testleider.

Het werven van deelnemers werd gedaan via scholen, kinderdagverblijven, openbare speelplekken en sociale media. Indien de scholen toestemming gaven, werden er brieven meegegeven aan de ouders waarin goedkeuring tot deelname kon worden aangegeven. Daarnaast werden er ook participanten geworven op openbare speelplekken in Amsterdam

(11)

zoals in het Westerpark of Tunfun. Ouders met kinderen in de leeftijdsklasse werden benaderd door de onderzoekers en kregen een flyer mee wanneer er interesse was. Ook via social-media platformen, zoals facebook, werden ouders met kinderen geworven. Door middel van promotieberichten konden ouders zich aanmelden.

Design en procedure

In deze studie werd een cross-sectioneel onderzoeksdesign gebruikt om zelfbewuste emoties bij kinderen tussen 2 en 5 jaar te onderzoeken. In het UvA-familylab werden de zelfbewuste emoties met verschillende taken gemeten. Bij sommige taken werd door middel van fysiologische meetapparatuur de temperatuur en de mate van blozen bijgehouden. Daarnaast vulde de ouder tijdens het onderzoek verschillende vragenlijsten in over

ontwikkeling van het kind. De taken in het lab duurden ongeveer 90 minuten en werden met verschillende camera’s gefilmd.

Wanneer de ouder en het kind arriveerden in het UvA-familylab werden ze eerst verwelkomt in de wachtkamer. Hier gaf de testleider een korte instructie over de opzet het onderzoek. Daarna gingen het kind, de testleider en de ouder naar het lab, waar de meting zou plaatsvinden. De testleider gaf het kind een rondleiding in de kamer en verwees de ouder naar de computer met de vragenlijsten. In totaal waren en vijf vragenlijsten die allen betrekking hadden op de sociaal- emotionele ontwikkeling van het kind. Om het kind op zijn/haar gemak te stellen was er vijf minuten gelegenheid tot vrij spel. Nadat het kind gewend was aan de nieuwe ruimte introduceerde de testleider de eerste taak. In de algehele studie is gebruik gemaakt van zeven taken die betrekking hebben op de uiting van zelfbewuste emoties van kinderen en de eventuele interactie met hun ouders en omgeving. Bij twee taken werd de ouder uitgenodigd om te participeren. Na drie taken was er een gelegenheid voor ouder en kind om even te pauzeren. In de tweede helft van de meting kreeg de ouder een instructiekaart over de broken toy taak, die relevant waren voor huidige studie. Indien de ouder naar

(12)

aanleiding van de instructiekaart geen verdere vragen had en toestemming gaf, werd deze taak geïntroduceerd. Wanneer alle taken waren uitgevoerd en de ouder de vragenlijsten had

afgerond, was de meting in het lab voltooid en gingen kind, testleider en kind weer terug naar de wachtkamer. Hier werd in een debriefing een nadere toelichting gegeven over de taken. De ouder kreeg hier nogmaals de gelegenheid om toestemming te geven over het gebruik van de verzamelde data. Het kind kreeg een klein cadeau en een diploma als dank voor deelname. De opzet van het algehele onderzoek was voor de start van het onderzoek goedgekeurd door de Ethische Commissie van het onderzoeksinstituut voor Pedagogische Wetenschappen en Onderwijswetenschappen. In huidig onderzoek werd gekeken naar de broken toy taak en werd de Social Responsiveness Scale (SRS) gebruikt.

Instrumenten

Schuld en schaamte

Schuld en schaamte werd gemeten met de broken toy task, ontwikkelt door

Kochanska, Gross, Lin, en Nichols (2002). Nadat de ouder de instructiekaart had gelezen en toestemming had gegeven, werd knuffelbeer Teddy aan de muur gehangen. Teddy was van tevoren stuk gemaakt waardoor het been en de arm loszaten en eraf zouden vallen wanneer de beer werd vastgepakt. Vervolgens zei de testleider: ‘Ik moet even snel naar een andere kamer

om wat papieren te pakken, je mag met Teddy spelen tot ik terug kom, maar doe je er wel voorzichtig mee?’ Wanneer de testleider uit de kamer was, pakte het kind de knuffelbeer bij

een arm of been waardoor deze stukging. Deze situatie kon schaamte en/of schuld oproepen bij het kind (Barrett, Zahn-Waxler, & Cole, 1993). Het kind met de kapotte knuffelbeer werd ongeveer één minuut alleen gelaten. Daarna kwam de testleider terug en kijkt 15 seconden neutraal naar het kind en de beer zonder iets te zeggen. Vervolgens zei ze de volgende zinnen met steeds een tussenpauze van 15 seconden waarin het kind kon reageren en eventueel schuld/schaamte kon vertonen (Lewis, Sullivan, Stanger, & Weiss, 1989). ‘Wat is er gebeurd

(13)

met Teddy?’ ‘Wat is er gebeurd waardoor zijn been/arm eraf is?’ ‘Teddy was mijn lievelingsknuffel.’ ‘Oeps, ik was vergeten dat Teddy al kapot was. Ik ga hem in de andere kamer even maken.’ Door deze laatste zin kon het kind het taakje met een positief gevoel

afsluiten. De testleider kwam terug met een Teddy die heel was en stelde het kind daarmee gerust. ‘Teddy is blij, ik ben blij en jij bent blij.’ Achteraf werd bij de debriefing aangegeven dat er gebruik is gemaakt van twee beren waarvan er een gemanipuleerde die van tevoren al kapot was. Dit wordt gedaan om het kind zonder schuldgevoel naar huis te laten gaan.

Achteraf werden de videobeelden van deze taak systematisch gecodeerd door de onderzoekers. Bij deze taak werd zowel het gedrag als de verbale uitingen van het kind gecodeerd. In het geval van gedrag werd er voor het coderen gebruik gemaakt van het programma The Observer XT 13.0, waarin de gedragingen en uitdrukkingen gedetailleerd bekeken konden worden (Zimmerman, Bolhuis, Willemsen, Meyer, & Noldus, 2009). Het codeersysteem dat in huidig onderzoek werd gebruikt, is gebaseerd op een eerder onderzoek met een betrouwbaarheid tussen de .65 en .81 (Kochanska, Gross, Lin, & Nichols, 2002). Het coderen van de opname begon op het moment dat het kind besefte dat Teddy was gebroken. Het coderen eindigde nadat de testleider het kind gerust had gesteld met de heel gemaakte Teddy. De gemiddelde lengte van de broken toy taak in seconden was 149.75.

In The Observer XT 13.0 Zimmerman, Bolhuis, Willemsen, Meyer, & Noldus, 2009) werden de gedragingen in zeven categorieën verdeeld: Gaze, head, body, lips, eyebrows, teddy en talking. De gedragingen werden gecodeerd als point events en zullen in Tabel 1 nader worden toegelicht. Verder waren er twee situaties, state events, mogelijk: Testleider in de kamer aanwezig of testleider niet aanwezig. Gaze, head en body konden alleen worden gecodeerd wanneer de testleider aanwezig was, de andere categorieën werden de hele tijd gecodeerd. Verder werd de duur van de gedragingen op de seconde gecodeerd. Schuldgevoel werd bepaald door de mate waarin het kind Teddy probeerde de repareren (teddy) en de mate

(14)

waarin het kind praatte over de gebroken Teddy/lieten zien van Teddy (talking) aan de ouder en aan de testleider (Drummond et al., 2017). Schaamte werd bepaald door de mate van wegkijken (gaze) en de tijd die het kind nam tussen het beseffen dat Teddy gebroken was en het moment dat het kind Teddy liet zien/over Teddy vertelde aan de ouder en de testleider (teddy) (Drummond et al., 2017).

Om een goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (Cohen’s kappa) te bepalen, werden twee onderzoekers getraind voor dit coderingssysteem. Er werden de pilots en 20% van de metingen gebruikt om de onderzoekers te trainen. De andere 80% van de metingen werd door beide onderzoekers gecodeerd waarbij de uiteindelijke α = .64 voor het repareren van teddy

en α = .72 voor het praten over teddy en het laten zien van teddy aan de ouder of aan de

(15)

Tabel 1

Gecodeerd gedrag met beschrijving en voorbeeld voor schuld en/of schaamte

Gedrag Beschrijving Voorbeeld

Situatie

Teddy breekt Het kind realiseert dat Teddy is gebroken.

Gecodeerd wanneer het kind beseft dat Teddy kapot is. Testleider komt

binnen

Testleider komt binnen wanneer het kind even heft gespeeld met de kapotte Teddy.

Gecodeerd wanneer de testleider de deur opent.

Blik afwenden Blik afwenden van de testleider. Gecodeerd wanneer kind wegkijkt van de testleider. Bijvoorbeeld naar de vloer.

Hoofd afwenden Hoofd afwenden van de testleider. Gecodeerd wanneer het kind het hoofd wegdraait van de testleider.

Lichaam afwenden Lichaam afwenden van de testleider.

Gecodeerd wanneer het kind het lichaam afwend van de testleider. Mond Mondhoeken neutraal Geen spierspanning in de mondhoeken.

Gecodeerd wanneer lippen die gebogen zijn. Mondhoeken

omhoog

Mondhoeken omhoog. Gecodeerd wanneer de mondhoeken omhoog staan,

als een lach. Mondhoeken naar

beneden

Mondhoeken naar beneden. Gecodeerd wanneer de mondhoeken naar beneden wijzen.

Wenkbrauwen Wenkbrauwen neutraal

Wenkbrauwen in neutrale positie. Gecodeerd wanneer het kind geen spierspanning vertoond in de wenkbrauwen.

Binnenkant

wenkbrauwen omhoog

Binnenste gedeelte van de wenkbrauwen omhoog

Gecodeerd wanneer de binnenste wenkbrauwen naar boven wijzen.

Wenkbrauwen samentrekken

Wenkbrauwen wijzen naar elkaar. Gecodeerd wanneer de wenkbrauwen naar elkaar toetrekken in het gezicht.

Gehele

wenkbrauwen omhoog

Wenkbrauwen omhoog Gecodeerd wanneer beide wenkbrauwen omhoog

wijzen. Teddy repareren Teddy wel of niet proberen te

maken.

Gecodeerd wanneer kind de arm probeert terug te stoppen.

Praten en laten zien van teddy

Wel/niet over Teddy praten/laten zien

Gecodeerd wanneer het kind Teddy laat zien/erover praat aan de ouder/testleider.

(16)

Schuldgevoel werd bepaald door de mate waarin het kind Teddy probeerde de

repareren (teddy repareren) en de mate waarin het kind praatte over de gebroken Teddy/lieten zien van Teddy (praten en laten zien van teddy) aan de ouder en aan de testleider. Schaamte werd bepaald door de mate van wegkijken (blik afwenden) en de tijd die het kind nam tussen het beseffen dat Teddy gebroken was en het moment dat het kind Teddy liet zien/over Teddy vertelde aan de ouder en de testleider. Deze variabelen werden de latency ouder en de latency testleider genoemd.

Autistische trekken

Autistische trekken werden bij kinderen gemeten met de Social Responsiveness Scale (SRS; Constantino & Gruber, 2012). De vragenlijst bestond uit 65 items en werd ingevuld door de ouder. De SRS had 5 subschalen die de mate van autistische trekken van kinderen over de afgelopen 6 maanden in kaart brachten. De subschalen zijn: Sociaal bewustzijn, sociale cognitie, sociale communicatie, sociale motivatie en autistische eigenschappen en zullen in Tabel 3 nader worden toegelicht. Ouders scooorden de 65 items op basis van een Likert’s vierpuntenschaal waarbij: 1. Niet waar, 2. Soms waar, 3. Dikwijls waar, 4. Bijna altijd waar. Per subschaal werd er gekeken naar de Cronbach’s Alpha die een beeld gaf van de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de subschaal waarbij een α = .60 vereist was. Voor sociaal bewustzijn bleek α = .32, voor sociale cognitie bleek α = .61, voor sociale

communicatie bleek α = .82, voor sociale motivatie bleek α = .69 en voor autistische trekken bleek α = .69. Aangezien de subschaal sociaal bewustzijn niet betrouwbaar leek, werd deze niet meegenomen in het verdere onderzoek. Deze subschaal werd om deze reden ook verwijderd uit de totale SRS subschaal waardoor er een nieuwe totaalschaal ontstond. De nieuwe totaalschaal, de SRS 4, bestond uit de vier subschalen sociale cognitie, sociale communicatie, sociale motivatie en autistische trekken en had een α = .94.

(17)

Subschalen voor autistische trekken met beschrijving en voorbeeld

Subschaal Beschrijving Voorbeeld stelling

Sociaal bewustzijn Meet het vermogen om sociale cues op te vangen.

Is zich bewust van wat anderen denken en voelen.

Sociale cognitie Meet het vermogen om de sociale cues te interpreteren en te verwerken wanneer ze opgevangen zijn.

Merkt niet wanneer anderen misbruik van hem/haar maken.

Sociale communicatie Meet de bekwaamheid in wederzijds sociale communicatie.

Is in staat zijn/haar gevoelens met anderen te communiceren.

Sociale motivatie Meet weerstand in sociale situaties ten gevolge van angst/weerstand.

Is liever alleen dan samen met anderen. Autistische

eigenschappen

Meet stereotyperend gedrag. Staart of tuurt in het ijle.

Data analyse

Voor de SRS vragenlijst werden gestandaardiseerde gemiddelde scores gebruikt bij het maken van de analyses. Voor schuld (het gemiddelde van teddy repareren en praten en laten zien van teddy) en schaamte (het gemiddelde van blik afwenden, latency ouder, latency testleader) werden ook gestandaardiseerde scores berekent ten opzichte van de duur van de broken toy task. Het ene kind liet een hogere mate van schuld/schaamte zien dan het ander kind. De normaal verdeeldheid is gecontroleerd door middel van histogrammen en het evalueren van de standardized skewness in het programma SPSS. Hieruit bleek dat alle variabelen normaal verdeeld waren. De hoofdvraag ‘Wat is de relatie tussen een hogere mate

van autistische trekken en de uiting van zelfbewuste emoties bij kinderen tussen de 2 en 5 jaar?’ werd beantwoord door de gemiddelden van de Pearson’s correlaties te bekijken en te

(18)

Aangezien de schaal sociaal bewustzijn niet betrouwbaar bleek, werd deze niet meegenomen. Er werd gecontroleerd voorleeftijd kind in maanden en geslacht ouder. Vervolgens werden de correlaties berekent om te bekijken wat de invloed van autistische trekken daadwerkelijk was ten opzichte van de andere variabelen.

Resultaten

Van de 69 participanten gaven in totaal drie ouders geen toestemming om het kind te laten deelnemen aan de broken toy task en 18 metingen konden niet gecodeerd worden omdat de teddybeer niet werd gebroken. Wat betreft de leeftijd van het kind, het geslacht van de ouders en de informatie over de autistische trekken, is de informatie van één participant niet meegenomen in het onderzoek aangezien de vragenlijst niet correct is ingevuld door de ouder. De resultaten zijn gebaseerd op 47 participanten (72%). De beschrijvende statistieken van deze studie zijn terug te vinden in Tabel 4.

(19)

Tabel 4

Beschrijvende statistieken van de SRS totaal 4 bestaande uit de subschalen sociale cognitie, sociale communicatie, sociale motivatie en autistische eigenschappen; Totale schuld

bestaande uit de subvariabelen percentage repareren en percentage praten/zien; Totale schaamte bestaande uit de subvariabelen latency testleider, latency ouder en percentage blik; leeftijd kind

Variables M SD Range Skewness

(SE) Kurtosis (SE) SRS totaal 4 o 1.83 0.04 1.21-2.53 .53 (.30) -.47 (.60) Sociale cognitie o 2.02 .40 1.00-3,00 -.02 (.30) .12 (.60) Sociale communicatie o 1.90 .33 1.24-2.63 .24 (.30) -.34 (.60) Sociale motivatie o 1.77 .43 1.00-2.82 .51 (.30) -.22 (.60) Autistische eigenschappen o 1.92 .30 1.38-2.51 2.33 (.30) 6.39 (.60) Latency testleider k 13.30 17.65 .32-78.8 2.15 (.35) 4.39 (.68) Latency ouder k 16.34 32.86 .00-141.00 2.86 (.35) 7.70 (.68) Percentage blik k 21.59 13.55 3.10-64.58 1.48 (.35) 2.90 (.68) Percentage repareren k 21.55 18.34 .00-64.81 .89 (.35) .10 (.68) Percentage praten/zien k 22.56 16.01 .00-68.02 .84 (.35) .19 (.68) Totaal schaamte k .00 .08 -.78-1.75 1.42 (.35) 2.08 (.68) Totaal schuld k .00 .12 -1.20-2.12 .83 (.35) -.21 (.68) Geslacht ouder m .88 .33 0.00-1.00 -2.35 (.30) 3.63 (.59) Leeftijd kind l 50.04 1.70 24.00-72.00 -.23 (.30) -1.08 (.60)

Note. o Gebaseerd op de visie van de ouder; k Gebaseerd op het gedrag van het kind; m Voor geslacht ouder is het referentiekader man t.o.v. vrouw; l Leeftijd kind in maanden; de variabele SRS 4 bestaat uit de variabelen

(20)

In Tabel 5 zijn de Pearson’s correlaties weergegeven. Er is gecontroleerd voor de variabelen geslacht ouder, leeftijd ouder, opleidingsniveau ouder, huidige werksituatie ouder, bruto inkomen ouder, burgerlijke staat ouder, leeftijd van het kind en geslacht van het kind. De significante correlaties zijn weergegeven in Tabel 5. Totale schuld correleert sterk met de variabele leeftijd kind wat wil zeggen dat er een positief verband is tussen de leeftijd van het kind in maanden en de mate aan schuld wat het kind laat zien. Daarnaast is er een significante correlatie tussen totale schuld en het geslacht van de ouder wat wil zeggen dat het kind vaker schuld laat zien wanneer het geslacht van de ouder man is. Voor totale schaamte lijken er geen correlaties te zijn met de variabelen leeftijd kind en geslacht ouder, deze variabelen lijken geen tot weinig invloed te hebben op de mate van schaamte die het kind laat zien. Totale schaamte hangt wel significant negatief samen met totale schuld. Dat wil zeggen dat er waarschijnlijk geen overlap zit in het meten van deze twee variabelen waardoor ze elkaar niet beïnvloeden. Tot slot correleren de vier subschalen van de SRS onderling sterk. Dit wil zeggen dat er waarschijnlijk veel overlap zit tussen de verschillende subschalen en dat ze elkaar onderling kunnen beïnvloeden.

(21)

Tabel 5

Pearson’s correlaties van de variabelen totale schuld, totale schaamte, SRS 4, sociale

cognitie, sociale communicatie, sociale motivatie, autistische eigenschappen, leeftijd kind en geslacht ouder Variables Totale schaamte Totale schuld SRS 4 Sociale cognitie Sociale communicatie Sociale motivatie Autistische eigenschappen Leeftijd kindl Geslacht ouder Totale schaamte Totale schuld -.34* SRS 4 .25 -.31* Sociale cognitie .28 -.31* .79** Sociale communicatie .24 -.33* .92** .69** Sociale motivatie .04 -.12 .80** .48** .66** Autistische eigenschappen .21 -.30* .79** .52** .59** .59** Leeftijd kind -.04 .41** .02 -.12 -.3 .8 .15 Geslacht ouder -.02 -.30* .16 .21 .19 .16 .03 .08

Note. Significante correlaties zijn gemarkeerd met sterretjes die de significantielevels aangeven met: *p < 0.05,

**p < 0.01

Beneden de diagonaal staan de Pearsons correlaties van totale, schuld, SRS 4 (sociale cognitie, sociale communicatie, sociale motivatie en autistische trekken), sociale cognitie, sociale communicatie, sociale motivatie, autistische eigenschappen en leeftijd kind in maanden.

In Tabel 6 is de regressie ten opzichte van de totale schuld weergegeven. Totale schuld wordt benaderd als onafhankelijke variabele tegenover de variabelen leeftijd kind, geslacht van de

(22)

ouder en SRS 4. In model 1 is te zien dat de leeftijd van het kind een positieve invloed heeft op de mate van het uiten van schuld. Wanneer het kind een maand ouder wordt komt er een geleidelijke uiting van schuld bij. Daarnaast laat model 1 zien dat wanneer het geslacht van de ouder vrouw is het kind minder schuld laat zien, dit is echter niet significant. De verklaarde variantie van model 1 is 19%. Dat wil zeggen dat de afhankelijke variabele schuld door dit percentage verklaard wordt aan de hand van de variabelen leeftijd kind en/of geslacht ouder. Het model laat aanwijzingen zien om aan te nemen dat tenminste een van deze twee

variabelen een significante invloed heeft op het uiten van schuld bij het kind. In model 2 wordt de variabele SRS 4 toegevoegd als voorspellende variabele waardoor het model sterker wordt. In model 2 stijgt de verklaarde variantie naar 27%. Dat wil zeggen dat de afhankelijke variabele schuld door dit percentage verklaard wordt aan de hand van de variabelen leeftijd kind en/of geslacht ouder en/of de SRS 4. Het model laat aanwijzingen zien om aan te nemen dat tenminste een van deze drie variabelen een significante invloed heeft op het uiten van schuld bij het kind.

(23)

Tabel 6

Regressie analyses voor totale schuld als afhankelijke variabele met als voorspellende variabelen leeftijd kind, geslacht ouder en SRS 4

Model 1 Model 2 Β(SE) t Β(SE) t Leeftijd kind .35(.01) 2.34* .36(.01) 2.56* Geslacht ouder -.17(.34) -1.11 -.11(.34) -.74 SRS 4 .29(.35) -2.16* R 2 .19 .27 F 5.22 5.31 p 0.01 0.00 R 4.62 p FΔR 0.09 0.04

Note. Significante correlaties zijn gemarkeerd met sterretjes die de significantielevels

aangeven met: *p<0.05, **p<0.01

SRS 4 = sociale cognitie, sociale communicatie, sociale motivatie en autistische eigenschappen

In Tabel 7 is de regressie ten opzichte van de totale schaamte weergegeven. Totale schaamte wordt benaderd als afhankelijke variabele tegenover de variabelen leeftijd kind, geslacht ouder en SRS 4. In de model 1 is te zien dat leeftijd van het kind en geslacht van de ouder geen invloed lijken te hebben op totale schuld. De verklaarde variantie van model 1 is 0%. Dat wil zeggen dat de afhankelijke variabele schaamte door dit percentage verklaard wordt aan de hand van de variabelen leeftijd kind en/of geslacht ouder. In model 2 wordt de

(24)

7%. Dat wil zeggen dat de afhankelijke variabele schaamte door dit percentage verklaard wordt aan de hand van de variabelen leeftijd kind en/of geslacht ouder en/of de SRS 4. Er is sprake van een toename van model 1 naar model 2, maar deze is niet significant te noemen.

Tabel 7

Regressie analyses voor totale schaamte als afhankelijke variabele met als voorspellende variabelen leeftijd kind, geslacht ouder en SRS 4

Model 1 Model 2 Β(SE) t Β(SE) t Leeftijd kind -.05(.01) -.32 -.07(.01) -.44 Geslacht ouder -.04(.27) -.23 -.01(.26) -.56 SRS 4 .26(.27) 1.75 R 2 .00 .07 F .06 1.06 p .94 .38 R 3.05 p FΔR .94 .09

Note. Significante correlaties zijn gemarkeerd met sterretjes die de significantielevels

aangeven met: *p<0.05, **p<0.01

SRS 4 = sociale cognitie, sociale communicatie, sociale motivatie en autistische eigenschappen

Discussie

Dit onderzoek heeft getracht de dimensionele benadering van autisme centraal te stellen in plaats van de normatieve categorische benadering (Johnson, Burkett, Reinhold, & Bultas, 2016). Autisme is een spectrum, opgedeeld in verschillende domeinen en komt in

(25)

meer of mindere mate voor bij mensen (Constantino & Gruber, 2012). In deze studie zijn daarom vijf soorten autistische trekken vergeleken en bekeken in relatie tot de uiting van de zelfbewuste emoties schuld en schaamte. Dit aangezien de mate van schuld- en schaamte uiting lijkt samen te hangen met de mate van autistische trekken (Muris et al., 2016). Wanneer dit meer concreet in kaart wordt gebracht, ontstaat er een duidelijker beeld over autistische trekken en de uiting daarvan. Dit geeft meer inzicht in de moeilijkheden die deze doelgroep ervaart op sociaal gebied. Meer kennis impliceert meer begrip en acceptatie vanuit de maatschappij (Ahlers, Gabrielsen, Lewis Brady, & Litchford, 2017). Kinderen onder de vijf jaar zijn nog volop in ontwikkeling (Brownell, 2004). Zo is onder andere de ontwikkeling van het zelfbewustzijn nog flexibel en daarmee te beïnvloeden. De leerbaarheid rondom schuld en schaamte is in deze leeftijdsperiode het hoogst en kan eventuele moeilijkheden op latere leeftijd voorkomen (Constantino & Gruber, 2012). Om deze reden focust deze studie zich op kinderen tussen de 2 en 5 jaar. Er is onderzocht wat de relatie is tussen een hogere mate van autistische trekken en de uiting van zelfbewuste emoties bij kinderen tussen de 2 en 5 jaar.

Er werd verwacht dat de zelfbewuste emotie schuld op een negatieve manier zou samenhangen met autistische trekken (Davidson et al., 2018). De resultaten lijken overeen te komen met deze voorspelling. Deze bevinding geldt voor de autistische trekken sociale cognitie, sociale communicatie en autistische eigenschappen. Voor de autistische eigenschap sociale motivatie lijkt deze uitkomst niet te gelden. Deze resultaten blijven significant ook wanneer er gecontroleerd wordt voor de leeftijd van het kind in maanden en het geslacht van de ouder. Verder werd er verwacht dat ook de zelfbewuste emotie schaamte op een negatieve manier zou samenhangen met autistische trekken (Davidson et al., 2018). Wat betreft

schaamte werd verder verwacht dat wanneer een kind meer autistische trekken zou hebben, hij/zij schaamte relatief meer externaliserend of internaliserend zou tonen. Er is geen verband gevonden tussen autistische trekken en de externaliserende uiting van schaamte.

(26)

Internaliserende schaamte is niet gemeten binnen deze studie waardoor er over

internaliserende schaamte geen uitspraken gedaan kunnen worden. De controlevariabelen leeftijd van kind in maanden het geslacht van de ouder leken daarnaast ook geen invloed te hebben op de uitkomst van deze resultaten. In huidige studie blijkt zoals verwacht dat in het geval van schuld inderdaad te zien is dat wanneer een kind met autistische trekken ouder is, er relatief meer sprake is van meer schulduiting dan bij de jongere kinderen (Muris et al., 2016). Tot slot werd er verwacht dat de schalen sociaal bewustzijn, sociale cognitie en sociale communicatie sterker zouden samenhangen met zelfbewuste emoties dan de schalen sociale motivatie en autistische kenmerken (Hartman, 2006). De schaal sociaal bewustzijn kan niet geëvalueerd worden aangezien deze schaal onvoldoende betrouwbaar bleek. Wel werd gevonden dat sociale cognitie en sociale communicatie inderdaad het meest sterk correleerde met de zelfbewuste emotie schuld en daarmee de theorie ondersteunen. De schaal autistische eigenschappen correleert ook met de zelfbewuste emotie schuld.

De bevinding dat de zelfbewuste emotie schuld negatief samenhangt met autistische trekken, maar de zelfbewuste emotie schaamte niet, kent een aantal verklaringen. Ten eerste lijkt de uiting van schuld een meer sociaal aangeleerd fenomeen (Yang & Fan, 2008). Een kind moet voor het uiten van schuld niet alleen inzien dat hij/zij iets verkeerds heeft gedaan, maar dit ook op een sociaal wenselijke manier laten blijken aan de ander (Davidson et al., 2018). Deze sociale wenselijkheden zijn vaak cultuurgebonden. Zo is het in de westerse cultuur gebruikelijk om een excuus te maken wanneer je je schuldbewust bent (Constantino & Gruber, 2012). Deze sociale vaardigheid is moeilijker aan te leren wanneer je minder of op een andere manier zelfbewust bent. Het is aannemelijk dat kinderen met een hogere mate van autistische trekken meer moeite hebben met het aanleren van cultuurgebonden sociaal

wenselijk gedrag aangezien zij hier minder of op een andere manier gevoelig voor zijn, waardoor het voor hen lastiger is om dit gedrag te inhiberen (Davidson et al., 2018).

(27)

Daarentegen lijkt schaamte juist meer een emotie die voortkomt uit eigen inhibitie. Schaamte lijkt een meer directe individuele reactie die te samenhangt met zelfwaardering en

zelfreflectie (Mingyi & Jianli, 2002). Cultuur en/of het aanleren van sociale vaardigheden zouden hierdoor wellicht minder een rol spelen.

Ten tweede hangt schuld altijd samen met de sociale context (Constantino & Gruber, 2012). Schuld is het gevoel dat een persoon ervaart wanneer hij of zij iets ten nadele van iemand anders heeft veroorzaakt (Davidson et al., 2018). Wanneer het kind de knuffel van iemand anders stuk maakt en vervolgens ziet dat deze persoon hier verdriet om heeft, kan het kind beseffen dat dit door zijn toedoen is en zich hier vervolgens schuldig om voelen. Bij schaamte daarentegen is de interactie met de omgeving minder van belang (Mingyi & Jianli, 2002). Wanneer het een kind niet lukt om een puzzel succesvol af te ronden, kan hij zich hier erg voor schamen zonder dat de omgeving dit van hem verwacht. De omgeving heeft

daardoor ook minder behoefte om de schaamte waar te nemen. Zoals eerder genoemd kan schuld dus beter waargenomen worden in deze context dan schaamte. De bevinding dat schuld wordt waargenomen in combinatie met de constructen sociale cognitie en sociale communicatie sluit hier dan ook logisch op aan.

Jongere kinderen zijn minder zelfbewust (Muris et al,. 2006). Dit sluit aan bij de bevinding dat leeftijd invloed heeft op de mate waarin schuld wordt geuit. Hoe ouder een kind wordt, hoe meer de zelfbewuste emotie schuld bij een kind ontwikkeld en aangeleerd is. Dat deze bevinding niet geldt voor schaamte kan verklaard worden doordat deze zelfbewuste emotie minder bepaald wordt door het aanleren van de omgeving (Mingyi & Jianli, 2002).

Huidig onderzoek kent een aantal beperkingen en ideeën voor vervolgonderzoek, die meegenomen moeten worden bij het interpreteren van de resultaten. Zo was het grootste gedeelte van de deelnemende ouders en kinderen van Nederlandse afkomst en de meeste ouders waren hoog opgeleid. De externe validiteit is daardoor relatief laag aangezien de

(28)

steekproef niet gelijk lijkt aan de populatie. Dit heeft als gevolg dat de bevindingen niet automatisch gelden voor alle Nederlandse kinderen van 5 jaar en jonger. Vervolgonderzoek zou zich daarom kunnen richten op meer diversiteit tussen de participanten zodat de

onderzoeksgroep een betere afspiegeling is van de maatschappij. Daarnaast heeft dit

onderzoek zich voornamelijk gefocust op de uiting van schuld en schaamte in interactie met de omgeving wat betreft het meten van deze zelfbewuste emoties. De theorie dat kinderen met autistische trekken zelfbewuste emoties op een andere manier, dus niet in interactie met de omgeving, uiten, is in huidig onderzoek niet getoetst (Spiker & Ricks, 1984). Aangezien de uiting van met name de zelfbewuste schaamte minder lijkt samen te hangen met de interactie met de omgeving, zal dit in de toekomst verder onderzocht moeten worden (Mingyi & Jianli, 2002). Vervolgonderzoek zou zich daarom kunnen richten op de werking van schaamte en de eventuele specifieke uiting ervan bij jonge kinderen met autistische trekken. Daarnaast zou vervolgonderzoek zich kunnen richten op de verschillende schalen van autistische trekken en kunnen bekijken op welke punten ze overlappen en op welke punten ze verschillen. Hierdoor ontstaat er een beter beeld van de verschillende autistische trekken waardoor ze beter als losstaande factoren bekeken kunnen worden in relatie tot zelfbewuste emoties. Tot slot zou vervolgonderzoek in een follow up studie kunnen bekijken of kinderen met autistische trekken zelfbewuste emoties op een latere leeftijd hebben ontwikkeld en als het ware de achterstand hebben ingehaald (Frith & Happé, 1999).

Dit onderzoek heeft voorzien in de behoefte aan verdere theorieontwikkeling over de uiting van zelfbewuste emoties in combinatie met autistische trekken. De studie geeft meer inzicht in de verschillen tussen schuld en schaamte in relatie tot autistische trekken, waarbij schuld beter te meten lijkt in interactie met de sociale context dan schuld. Dit draagt bij aan de theorie over en de meetpretentie van deze zelfbewuste emoties. Daarnaast draagt dit

(29)

plaats van de categorische benadering. Verder kunnen de resultaten van dit onderzoek ook van maatschappelijk belang zijn. Mede middels dit onderzoek, begrijpt men steeds beter hoe autisme in elkaar zit en waar kinderen met autistische trekken tegenaan lopen. Dit zou meer meegenomen kunnen worden in het onderwijs. Wanneer leraren hier over voorgelicht worden, kunnen zij dit meenemen in het klassenmanagement. Op die manier leren kinderen op jonge leeftijd al om om te gaan met onderlinge verschillen tussen mensen. Dit verbreed de mate van gelijkheid en de kansen voor kinderen met autistische trekken. Verder maakt dit onderzoek men er van bewust dat er een verschil bestaat tussen schuld en schaamte uiting. In de westerse cultuur probeert men kinderen schuld aan te leren, maar dit geldt niet voor schaamte.

Presteren staat hoog in het vaandel, maar falen lijkt een taboe waardoor schaamte uiting minder zichtbaar lijkt in een sociale context. Onderwijs zou hier wederom op in kunnen spelen door falen bij jonge kinderen meer bespreekbaar te maken. Misschien dat de uiting van schaamte in een sociale context dan beter zichtbaar wordt.

Iedereen krijgt in bepaalde mate te maken met schuld- en schaamtegevoelens, ook kinderen met autistische trekken. De verwerking en de uiting ervan lijken echter te verschillen. De innerlijke reflectie van iemand is niet zichtbaar, die kunnen we enkel bevragen. Laten we hier meer met elkaar over praten en elkaar niet veroordelen puur op het gedrag dat we zien. Door open te staan voor verschillen en door elkaar vragen te stellen, groeien we uiteindelijk dichter naar elkaar toe.

(30)

Referenties

Ahlers, K. P., Gabrielsen, T. P., Lewis, D., Brady, A. M., & Litchford, A. (2017). Supporting individuals with autism spectrum disorder in understanding and coping with complex social emotional issues. School Psychology International, 38,586-607. doi:10

.1177/0143034317719942

American Psychiatric Association. (2014). Handboek voor de Classificatie van Psychische

Stoornissen (5e ed.). Amsterdam: Boom.

Aron, E. N. (2009). Chapter: Schaamte. De kracht van zelfwaardering. Archipel, Amsterdam.

Asher, S. R., Hymel, S., & Renshaw, P. D. (1984). Loneliness in children. Child

Development, 1456-1464. doi:10.2307/1130015

Asher, S. R., & Wheeler, V. A. (1985). Children's loneliness: a comparison of rejected and neglected peer status. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 53, 500. doi:10 .1037/0022-006X.53.4.500

Barrett, K. C., Zahn-Waxler, C., & Cole, P. M. (1993). Avoiders vs. amenders: Implications for the investigation of guilt and shame during toddlerhood?. Cognition & Emotion, 7, 481-505. doi:10.1080/02699939308409201

Booker, K. W., & Starling, L. (2011). Social Responsiveness Scale [Test review by J.N. Constantino & C.P. Gruber]. doi:10.1177/1534508410380134

Brownell, P. (2004). Perceiving you perceiving me: Self-conscious emotions and gestalt therapy. Received from: https://philpapers.org/rec/BROPYP

Constantino, J. N., & Gruber, C. P. (2012). Social Responsiveness Scale (SRS). Torrance, CA: Western Psychological Services.

Constantino, J. N., Davis, S. A., Todd, R. D., Schindler, M. K., Gross, M. M., Brophy, S. L., Metzger, L.M., Shoushtari, C.S., Splinter, R., & Reich, W. (2003). Validation of a brief quantitative measure of autistic traits: Comparison of the social responsiveness

(31)

scale with the autism diagnostic interview-revised. Journal of Autism and

Developmental Disorders, 33, 427-433. doi:10 .1023/A:1025014929212

Crozier, W. R. (2010). Chapter: Shyness and the development of embarrassment and the self-conscious emotions. The Development of Shyness and Social Withdrawal, 42-63. Davidson, D., Hilvert, E., Misiunaite, I., & Giordano, M. (2018). Proneness to guilt, shame,

and pride in children with Autism Spectrum Disorders and neurotypical children. Autism Research. doi:10.1002/aur.1937

Dawson, G., & McKissick, F. C. (1984). Self-recognition in autistic children. Journal of

Autism and Developmental Disorders, 14, 383-394. doi:10.1007/BF02409829

Drummond, J. D., Hammond, S. I., Satlof‐Bedrick, E., Waugh, W. E., & Brownell, C. A. (2017). Helping the one you hurt: Toddlers’ rudimentary guilt, shame, and prosocial behavior after harming another. Child Development, 88,1382-1397. doi:10

.1111/cdev.12653

Frith, U., & Happé, F. (1999). Theory of mind and self‐consciousness: What is it like to be autistic? Mind & Language, 14(1), 82-89. doi:10.1111/1468-0017.00100

Hartman, C. A., Luteijn, E., Serra, M., & Minderaa, R. (2006). Refinement of the Children’s Social Behavior Questionnaire (CSBQ): An instrument that describes the diverse problems seen in milder forms of PDD. Journal of Autism and Developmental

Disorders, 36, 325-342. doi:10.1007/s10803-005-0072-z

Heerey, E. A., Keltner, D., & Capps, L. M. (2003). Making sense of self-conscious emotion: Linking theory of mind and emotion in children with autism. Emotion, 3, 394.

doi:10.1037/1528-3542.3.4.394

Horovitz, M., & Matson, J. L. (2015). The baby and infant screen for children with autism traits-part 2: The development of age-based cutoffs. Developmental

(32)

Johnson, N. L., Burkett, K., Reinhold, J., & Bultas, M. W. (2016). Translating research to practice for children with autism spectrum disorder: Part i: Definition, associated behaviors, prevalence, diagnostic process, and interventions. Journal of Pediatric

Health Care, 30(1), 15-26. doi:10.1016/j.pedhc.2015.09.008

Kochanska, G., Gross, J. N., Lin, M. H., & Nichols, K. E. (2002). Guilt in young children: Development, determinants, and relations with a broader system of standards. Child

Development, 73, 461-482. doi:10.1111/1467-8624.00418

Leary, M. R. (2007). Motivational and emotional aspects of the self. Annual Review

Psychology, 58, 317-344. doi:10.1146/annurev.psych.58.110405.085658

Lewis, M., Sullivan, M. W., Stanger, C., & Weiss, M. (1989). Self development and self-conscious emotions. Child Development, 146-156. doi:10.2307/1131080

Ling, C. Y., Mak, W. W., & Cheng, J. N. (2010). Attribution model of stigma towards children with autism in Hong Kong. Journal of Applied Research in Intellectual

Disabilities, 23, 237-249. doi:10.1111/j.1468-3148.2008.00456.x

Mingyi, Q., & Jianli, Q. (2002). A comparative study on the difference between shame and guilt among Chinese college students. Journal of Chinese Psychology Acta

Psychologica Sinica, 10. Received from: http://en.cnki.com.cn/Article_en/CJFDTotal-XLXB200206010.htm

Muris, P., Meesters, C., Heijmans, J., van Hulten, S., Kaanen, L., Oerlemans, B.,

Stikkelbroeck, T., & Tielemans, T. (2016). Lack of guilt, guilt, and shame: A multi-informant study on the relations between self-conscious emotions and

psychopathology in clinically referred children and adolescents. European child &

adolescent psychiatry, 25, 383-396.

(33)

Murray, A. L., Booth, T., McKenzie, K., & Kuenssberg, R. (2016). What range of trait levels can the Autism-Spectrum Quotient (AQ) measure reliably? An item response theory analysis. Psychological assessment, 28, 673. doi:10.1037/pas0000215

Spiker, D., & Ricks, M. (1984). Visual self-recognition in autistic children: Developmental relationships. Child Development, 214-225. doi:10.2307/1129846

Van Steensel, F. J., Bögels, S. M., & Wood, J. J. (2013). Autism spectrum traits in children with anxiety disorders. Journal of autism and developmental disorders, 43, 361-370. doi:10.1007/s10803-012-1575-z

Toichi, M., Kamio, Y., Okada, T., Sakihama, M., Youngstrom, E. A., Findling, R. L., & Yamamoto, K. (2002). A lack of self-consciousness in autism. American Journal of

Psychiatry, 159, 1422-1424. doi:10.1176/appi.ajp.159.8.1422

Vogeley, K., May, M., Ritzl, A., Falkai, P., Zilles, K., & Fink, G. R. (2004). Neural correlates of first-person perspective as one constituent of human self-consciousness. Journal of

Cognitive Neuroscience, 16, 817-827. doi:10.1162/089892904970799

Yang, L., & Fan, Z. F. (2002). A comparative study on the difference between guilt and shame among middle school students. Chinese Mental Health Journal, (07). Received from:http://wprim.whocc.org.cn/admin/article/articleDetail?WPRIMID

=685919&articleId=685919

Zantinge, G., van Rijn, S., Stockmann, L., & Swaab, H. (2017). Psychophysiological responses to emotions of others in young children with autism spectrum disorders: Correlates of social functioning. Autism Research, 10, 1499-1509. doi:10

.1002/aur.1794

Zimmerman, P. H., Bolhuis, J. E., Willemsen, A., Meyer, E. S., & Noldus, L. P. J. J. (2009). The Observer XT: A tool for the integration and synchronization of multimodal signals. Behavior Research Methods, 41, 731-735. doi:10.3758/BRM.41.3.731

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

aanduidt van nog niet opgeloste drama’s dan wel van schandalen die het daglicht niet kunnen verdragen, of van problemen die eenvoudigweg niet eerder konden worden opgelost. Het

Regarding the type of communication the results show that communication about CSR values is considered to be important for a positive evaluation of the benefits from corporate

This thesis is divided into seven chapters, namely: (i) introduction; (ii) historical and cultural context; (iii) theoretical framework; (iv) methodology; (v) individual

To enable 19 F MR imaging of scaffold materials, we generated a novel fluorinated polymer based on thermoplastic polyurethane ( 19 F-TPU) which possesses distinct

In terms of the Technology Acceptance Model (Table 2), the mud stoves enjoyed high Perceived Usefulness, high Perceived Ease of Use, and high Conformity by

Semelo le bohole ba tsona se tlisitswe ke ho lemoha cepheids ka hara nebulae tsena, empa ka nako eo ho ne ho sena tlhaloso kapa kutlwisiso ya ho ka hlalosa lebaka le etsang

Chapters 2 and 3 are devoted to theoretical study of SIsFS junctions where 'S' is a bulk superconductor and 'IsF' is a complex weak link consisting of a superconducting lm 's',

Despite promising short-term effects on body weight and QoL, we were unable to detect effects of a lifestyle intervention on levels of perceived stress, mood