• No results found

Lichaamsbeeld en eetgedrag in CrossFit : studie naar het veranderende lichaamsbeeld en eetgedrag van mannen en vrouwen die gestart zijn met trainen volgens de CrossFit methode

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lichaamsbeeld en eetgedrag in CrossFit : studie naar het veranderende lichaamsbeeld en eetgedrag van mannen en vrouwen die gestart zijn met trainen volgens de CrossFit methode"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Lichaamsbeeld en eetgedrag in CrossFit

Studie naar het veranderende lichaamsbeeld en eetgedrag van mannen en vrouwen die gestart zijn met trainen volgens de CrossFit methode

Naam : J. E. (Jill Elisah) Besuijen

Studentnummer : 10424393

Module : Masterthese

Afstudeerrichting : Sport- en Prestatie Psychologie UvA begeleider : A. P. (Karin) de Bruin

2e beoordelaar : H. M. J. (Ilonka) de Haas

(2)

Voorwoord

Tijdens de mastertrack Sport- en Prestatie Psychologie heb ik mij verwonderd over de fijne toepasbaarheid van de (prestatie-) psychologie in mijn dagelijks leven. Ik was niet alleen geraakt door de inhoudelijke kant van de master, maar ook door de expertise van de docenten die met veel plezier en overgave hun colleges gaven. Zo ook Karin. Haar specialisatie in eetstoornissen raakte mijn interesse in de populaire trainingsmethode CrossFit en al het onbekende dat daarbij hoort. Mijn nieuwsgierigheid naar wat er speelt in de ‘communities’ met ontblote borstkassen en gespierde lichamen kon onder haar vleugels omgezet worden in een tastbaar onderzoek.

Deze these is bestemd voor allen die geïnteresseerd zijn in eetstoornissen (in sport), eetgewoonten en lichaamsbeeld, en natuurlijk CrossFit. Ik hoop dat trainers, coaches, diëtisten en andere betrokkenen in CrossFit boxen notie van het onderzoek nemen en de implicaties voor de praktijk serieus nemen. Tevens is deze these bestemd voor beginners in CrossFit, zodat zij met plezier en op een gezonde wijze deze ‘lifestyle’ mogen ontdekken. Uiteraard is de these ook bestemd voor (aankomend) sportpsychologen en wetenschappers.

Mijn dank gaat uit naar Karin: bedankt voor je enthousiasme, vertrouwen en de ruimte die je mij gegeven hebt. Ik waardeer jouw kritische ‘nog even met een gestrekt been erin’ tijdens de feedback momenten. Ik ben daarnaast dank verschuldigd aan Lyanne, Marloes en Thijs, die het vertrouwen in mij vaak benadrukten. Ik bedank mijn collega’s, die mij ruimte gaven wanneer ik het druk had en graag klaarstonden met verse koffie. En Hester, mijn lieve studiegenootje, dankjewel dat je zo optimistisch maar kritisch bleef. Ik dank mijn broers, vader, familie en andere vrienden die geïnteresseerd waren in mijn afstudeerproces en zich vaak afvroegen of ik iets nodig had. En tot slot mama, dankjewel, ik voel dat je bij me bent.

(3)

Samenvatting

Deze studie belicht het lichaamsbeeld en het eetgedrag van mannen en vrouwen, die respectievelijk twee en acht weken trainen volgens de CrossFit trainingsmethode (N = 17). Om de constructen te meten zijn er verschillende vragenlijsten gebruikt op twee

meetmomenten. Uit de non-parametrische Mann-Whitney U test blijkt dat er geen verschil is tussen mannen en vrouwen op lichaamsbeeld en eetgedrag. Tevens blijkt dat beginners na acht weken meer verstoring in het lichaamsbeeld en in het eetgedrag hebben, vergeleken met beginners die twee weken trainen. Er is op beide meetmomenten geen effect gevonden van het motief om te starten en van de begeleiding vanuit de box. De onderzoeksresultaten bevestigen literatuur over eetstoornissen in sport, en dienen als startpunt voor

vervolgonderzoek.

(4)

Inhoudsopgave Inleiding 5 Methode 10 Resultaten 16 Discussie 24 Literatuurlijst 31

(5)

Inleiding

De prevalentie van eetstoornissen bij mannen en vrouwen in (top-)sport is hoger dan in de normale populatie (Sundgot-Borgen, 1994). Een eetstoornis kenmerkt zich door een verstoring in het lichaamsbeeld en een verstoring in het eetgedrag van een individu. Naast dat deze factoren kenmerken van een eetstoornis zijn, kunnen het eveneens risicofactoren zijn voor het ontwikkelen ervan (Shisslak & Crago, 2001; Varnes et al., 2013). Om voor lichaamsontevredenheid te compenseren blijkt dat individuen hun attitude en gedrag ten aanzien van eetgewoonten aanpassen (Torstveit, Rosenvinge, & Sundgot-Borgen, 2007). Bij topsporters blijkt een eetstoornis regelmatig het gevolg te zijn van de overtuiging dat een bepaalde lichaamsbouw bijdraagt aan het bereiken van een doel of het winnen van een wedstrijd (Kong & Harris, 2015). Dit is onafhankelijk van het niveau van de sporter, waardoor deze voorspellers eveneens in recreatieve sport gezien worden (Kong & Harris, 2015).

Bekende voorspellers van verstoord eetgedrag in (top-)sport zijn het streven naar een bepaalde bouw en lichaamsontevredenheid. Bij verstoord eetgedrag gaat het veelal om het verminderen of zelfs vermijden van het consumeren van onder andere suikers, koolhydraten en vetten. Dit wordt gezien als een restrictie in het eetpatroon, wat kenmerkend voor een eetstoornis is (American Psychiatric Association, 2013). Andere pathologische methoden om voor een verstoord lichaamsbeeld te compenseren, wat eveneens kenmerkend is voor

verstoord eetgedrag, zijn het gebruik van laxerende middelen, het gebruik van diuretica en het uitbraken van voedsel (Goldfield, 2009; American Psychiatric Association, 2013). Wanneer sporters op eigen initiatief een sportdieet volgen blijkt dat het risico op verstoord eetgedrag bovendien groter is. Sporters hebben vaak onvoldoende kennis over de juiste manier van afvallen en over de inname voor de benodigde energie voor het trainen (Sundgot-Borgen, 1994; Rosendahl et al., 2008). Wanneer er tijdens het dieet toezicht door een supervisor

(6)

gewaarborgd wordt, zoals een diëtist, is de kans op verstoord eetgedrag minder groot (Sundgot-Borgen, 1994).

Een verstoord lichaamsbeeld en verstoord eetgedrag wordt zowel bij mannelijke als vrouwelijke sporters gevonden (Hausenblas & Downs, 2001; McNulty et al., 2001; Torstveit et al., 2007; Goldfield, 2009). Echter, vrouwelijke sporters blijken meer risico te lopen op het ontwikkelen van een eetstoornis (Sundgot-Borgen, 1994). Voor vrouwen geldt dat met name in esthetische (jury-)sporten zoals turnen en synchroonzwemmen het slankheidsideaal nagestreefd wordt (‘thin to win ideal’) (De Bruin, 2010; Melin et al., 2014). In sporten waarbij een fragiele lichaamsbouw de norm is, wordt tevens een relatief hoge mate van lichaamsontevredenheid gevonden (Martinsen et al., 2010). Het slankheidsideaal wordt gevoed door de bijkomende druk om een laag gewicht te bereiken en behouden (Hausenblas & Downs, 2001; McNulty et al., 2001; Torstveit et al., 2007; Beckner & Record, 2015). Daarbij blijkt dat vrouwen meer lichaamsbewust zijn in strakke of luchtige sportkleding en zichzelf dikker inschatten dan zij daadwerkelijk zijn (Tiggemann & Slater, 2001; Haase, 2011). Dit leidt enerzijds tot een groter risico op het ontwikkelen van een verstoord lichaamsbeeld, en anderzijds is het een risico voor het ontwikkelen van een verstoord

eetpatroon (Beals & Manore, 1994; Berry & Howe, 2000; Bissell, 2004; Melin et al., 2014). Ondanks dat vrouwen meer risico lopen op een eetstoornis, kunnen mannelijke sporters ook een eetstoornis ontwikkelen (Galli & Reel, 2009). Bovendien zijn mannen mogelijk ondervertegenwoordigd in de statistieken die betrekking hebben op de prevalentie van eetstoornissen (Drummond, 2002). Bij mannen is een verstoring in het lichaamsbeeld dikwijls gerelateerd aan de overtuiging van het hebben van een te smal postuur en te weinig spierkracht (McCreary & Sasse, 2000). Dit wordt met name in competitieve sporten zoals bodybuilding en voetbal gevonden. In bodybuilding blijkt dat het streven naar spieropbouw en vetafbraak vaak leidt tot een ongezonde manier van het aanpassen van eetgewoonten

(7)

(Blouin & Goldfield, 1995; McCreary & Sasse, 2000). Daarnaast ontstaan aangepaste eetgewoonten bij voetballers regelmatig door lichaamsontevredenheid waarbij er ook sprake is van een negatieve evaluatie van de eigen spiermassa. Deze lichaamsontevredenheid blijkt eveneens gepaard te gaan met ontevredenheid over sportprestaties (McCreary & Sasse, 2000; Arroyo et al., 2008).

Uit onderzoek naar lichaamsbeeld en eetgedrag van zowel recreatieve- als topsporters blijkt dat er een aantal sporten zijn waarin een verstoring relatief gezien vaker voorkomt en / of waarin de prevalentie van eetstoornissen hoger is (Blouin & Goldfield, 1995; Berry & Howe, 2000; Bissell, 2004; Hausenblas & Fallon, 2006; De Bruin, Oudejans & Bakker, 2007). Onder deze zogenoemde risicosporten vallen onder andere duursporten, zoals wielrennen, en sporten waarin gewichtsklassen belangrijk zijn, zoals gewichtheffen (De Bruin, 2010). Tevens blijken esthetische sporten zoals dans, turnen en kunstschaatsen en lichaamsgerichte sporten zoals bodybuilding risicosporten te zijn (Blouin & Goldfield, 1995; Smolak et al., 2000; De Bruin et al., 2007).

In de huidige onderzoeksliteratuur is er weinig bekend over lichaamsbeeld, eetgedrag en mogelijke eetstoornissen in CrossFit. Dit terwijl CrossFit een van de snelst groeiende sporten in de Westerse wereld is en bovendien veel sportinhoudelijke overeenkomsten heeft met bovengenoemde risicosporten (Glassman, 2003; Shugart, 2008; Knapp, 2014; Butcher, 2015; Raszyk et al., 2015). Zo zijn fundamentele bewegingen in CrossFit overeenkomstig met bewegingen in bodybuilding, waarin een hoger risico op een verstoord lichaamsbeeld

gevonden is (Goldfield, Blouin, & Woodside, 2006; Goldfield, 2009). Tevens is de benodigde explosieve kracht in CrossFit vergelijkbaar met de kracht die benodigd is voor gewichtheffen, komt de benodigde flexibiliteit in CrossFit overeen met deze in esthetische sporten, en zijn veel karakteristieken oefeningen hetzelfde als oefeningen in gymnastiek en turnen (Schultz et al., 2016; Tafuri et al., 2016). Het cardiovasculair vermogen dat vereist is voor duursporten,

(8)

komt overeen met het cardiovasculair vermogen om CrossFit prestaties neer te zetten (Glassman, 2003). De overeenkomsten zouden in CrossFit indirect tot een verstoring in het eetpatroon kunnen leiden wegens de mogelijke focus op een slank uiterlijk, een laag

lichaamsgewicht of een minimaal vetpercentage (Sundgot-Borgen et al., 2013). Daarbij wordt in CrossFit met gewichtsklassen gewerkt, wat in andere sporten eveneens een verhoogde kans op eetproblematiek laat zien (Sundgot-Borgen & Garthe, 2011).

Een andere reden om te verwachten dat er in CrossFit mogelijk verhoogde kans is op het ontwikkelen van een eetstoornis, is dat sporten een domein is waarin iemand met een verstoord lichaamsbeeld en / of verstoord eetgedrag actief zou kunnen worden (American Psychiatric Association, 2013). Excessieve lichaamsbeweging met het doel om een toename in lichaamsgewicht tegen te gaan is tevens een kenmerk van compensatiegedrag, wat als een indicatie voor verstoord eetgedrag gezien kan worden (American Psychiatric Association, 2013). Ook kan de lichaamsontevredenheid een motivatie voor iemand zijn om met sport te starten (Grogan et al., 2004). Daarbij blijkt dat vrouwen die starten met sporten om er

lichamelijk beter uit te willen zien een hogere mate van lichaamsbewustzijn hebben, waardoor verstoord eetgedrag relatief gezien eerder kan optreden (Prichard & Tiggemann, 2005).

Mannen hebben een grotere kans op verstoord eetgedrag als zij starten met sporten om af te vallen en om aan het ideaal van gespierdheid te voldoen (McCreary & Sasse, 2000).

Vooralsnog is er in de huidige literatuur geen duidelijke associatie gevonden tussen het trainen volgens de CrossFit methode en de mate van ontevredenheid over het eigen lichaam na een aantal weken training (Köteles et al., 2016). Wel is duidelijk dat het

lichaamsbewustzijn toeneemt bij beginners. Daarnaast ondergaan beginnende CrossFitters een fysieke transformatie als gevolg van de toename in lichaamsbeweging en meestal ook door veranderingen in het eetgedrag (Dawson, 2015). Tot slot is het ook nog onbekend of CrossFit een risicosport is waarin er een grotere kans bestaat op het ontwikkelen van een eetstoornis.

(9)

In deze studie wordt onderzocht of er een verschil is in het lichaamsbeeld en het eetgedrag tussen beginners die respectievelijk twee weken en acht weken trainen volgens de CrossFit methode. Om dit in kaart te brengen wordt er gebruik gemaakt van verschillende vragenlijsten die de constructen lichaamsbeeld en eetgedrag meten. Een verstoord

lichaamsbeeld en / of verstoord eetgedrag leidt niet altijd tot de klinische diagnose van een eetstoornis doordat de symptomen niet voldoen aan alle criteria volgens de DSM-5 (Beals & Manore, 1994; Sundgot-Borgen & Torstveit, 2010; American Psychiatric Association, 2013). Om deze reden wordt er een continuüm van verstoord eetgedrag gehanteerd. Aan het ene uiteinde van het continuüm is er sprake van gezond eetgedrag, in het midden is er sprake van gewichtsverlies en verstoord eetgedrag, en aan het andere uiteinde is er sprake van een klinische eetstoornis (Nattiv et al., 2007; Sundgot-Borgen & Torstveit, 2010; American Psychiatric Association, 2013).

Allereerst wordt verwacht dat vrouwelijke beginners in CrossFit meer verstoring in lichaamsbeeld en eetgedrag hebben vergeleken met mannelijke beginners. Ten tweede wordt verwacht dat beginners in CrossFit een meer verstoord lichaamsbeeld hebben na acht weken training vergeleken met beginners die twee weken aan het trainen zijn. Ten derde is de verwachting dat beginners in CrossFit meer verstoord eetgedrag laten zien na acht weken training vergeleken met beginners die twee weken aan het trainen zijn. Ten vierde is de verwachting dat beginners die tevreden zijn over de mate en inhoud van de begeleiding in de box minder verstoring in lichaamsbeeld en eetgedrag hebben na acht weken trainen

vergeleken met beginners die twee weken trainen. Tot slot wordt verwacht dat beginners met een lichaamsgericht motief meer verstoring laten zien dan beginners die een

(10)

Methode Participanten

Aan dit onderzoek hebben mannen en vrouwen die begonnen zijn met trainen volgens de CrossFit trainingsmethode deelgenomen (N = 17), waarbij er sprake was van 9 vrouwelijke participanten en 8 mannelijke participanten. Zij vielen allen in de leeftijdscategorie van 18 tot 56 jaar met een gemiddelde leeftijd van 35 jaar. Van 57 participanten ontbreekt de data voor statistische analyse doordat zij de vragenlijst geopend hebben maar niet gestart zijn, ofwel non-respons.

Het onderzoek is goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Voor aanvang van het onderzoek is een aantal exclusiecriteria opgesteld voor de potentiële participanten. Ten eerste kon niet aan het onderzoek deelgenomen worden door beginners onder 18 jaar. Kinderen onder 18 jaar blijken moeite te hebben met het inschatten van hun lichaamsgrootte, waardoor het in kaart brengen van het lichaamsbeeld mogelijk niet accuraat zal verlopen (Smolak, 2004). Zo wordt het risico op een verkeerde conclusie geminimaliseerd. Ten tweede wordt een participant bij het eerste meetmoment als beginnend CrossFit atleet beschouwd als deze twee weken traint volgens de CrossFit trainingsmethode in een CrossFit box waar gekwalificeerde trainers en coaches aanwezig zijn. Voor het tweede meetmoment wordt een participant als beginner beschouwd wanneer deze acht weken aan het trainen is. Hierbij werd een marge van 2 dagen gehanteerd. CrossFitters die langer of korter trainen dan respectievelijk twee of acht weken zijn uitgesloten van deelname aan de twee meetmomenten.

Materialen

Demografische gegevens

Allereerst worden een aantal demografische gegevens van de participanten

(11)

volgens de CrossFit methode, of iemand eerdere ervaring heeft met CrossFit en hoeveel uur per week iemand gemiddeld traint. Er wordt ook gevraagd naar de hoeveelheid begeleiding, de tevredenheid over de geboden begeleiding, en door wie de begeleiding in de box wordt verzorgd tijdens trainingen.

Physical Self Description Questionnaire – Short version (PSDQ-S).

Om lichaamsbeeld te meten wordt in huidig onderzoek gebruik gemaakt van de Physical Self Description Questionnaire – Short version (PSDQ-S) (Marsh, 1996; Peart, Marsh & Richard, 2005; Marsh, Martin & Jackson, 2010). Deze verkorte vragenlijst bestaat uit 47 items verdeeld over 9 schalen die betrekking hebben op het fysieke zelfbeeld. De schalen die hierin vertegenwoordigd worden zijn: ‘Activity’, ‘Appearance’, ‘Body Fat’, ‘Coordination’, ‘Endurance’, ‘Flexibility’, ‘Health’, ‘Sport’ en ‘Strength’. Ook bevat de vragenlijst twee globale schalen, namelijk ‘Global Physical’ en ‘Global Esteem’. Elke schaal bevat 4 of 5 beweringen waar de participanten volgens een 6-punts schaal kunnen aangeven in hoeverre zij het hiermee eens zijn (0 = helemaal niet waar; 6 = helemaal waar). Een

voorbeelditem uit de vragenlijst is: ‘Ik voel me zelfverzekerd wanneer ik gecoördineerde bewegingen maak’. De PSDQ-S is met Cronbach’s alpha coëfficiënten tussen .77 en .80 betrouwbaar gebleken (Smith, McCarthy, & Anderson, 2000). Het meet dezelfde factoren als de PSDQ en is psychometrisch robuust (Peart, Marsh & Richard, 2005). Voor huidig

onderzoek is ‘back-and-forward translation’ gebruikt om de vragenlijst naar het Nederlands te vertalen.

Eating Disorder Examination Questionnaire (EDE-Q).

Om de eetgewoonten van de participanten in kaart te brengen wordt de Nederlandse vertaling van de Eating Disorder Examination Questionnaire (EDE-Q) gebruikt (Fairburn & Beglin, 1994; Aardoom et al., 2012).Dit instrument is een indicator voor eetgedrag over afgelopen 4 weken (28 dagen) en bestaat uit 36 items. De 4 subschalen zijn ‘Lijnen’,

(12)

‘Piekeren over gewicht’, ‘Piekeren over lichaamsvorm’ en ‘Piekeren over eten’. Bij de eerste 14 items kan uit zeven antwoordmogelijkheden gekozen worden (0 = geen enkele dag, 1 = 1-5 dagen, 2 = 6-12 dagen, 3 = 13-11-5 dagen, 4 = 16-22 dagen, 1-5 = 23-27 dagen, 6 = iedere dag). Hierbij is 0 de minimale score en 6 de maximale score wat respectievelijk een lage of hoge mate van verstoord eetgedrag impliceert. Een voorbeeld item uit dit deel van de vragenlijst luidt als volgt: ‘Heeft u voor langere tijd (8 uur of meer) niets gegeten om zo uw figuur of gewicht te beïnvloeden?’. Met een Cronbach’s alpha coëfficiënt van .95 is de Nederlandse vertaling van de EDE-Q betrouwbaar gebleken (Aardoom et al., 2012).

Eating Disorder Inventory-II-NL (EDI-II-NL)

Eveneens wordt gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling van de Eating

Disorder Inventory-II (EDI-II-NL) (Garner, 1991; Van Strien, 2002; Van Strien 2011). Deze zelfrapportage-vragenlijst bestaat uit 91 items verdeeld over 11 subschalen, en bevat een combinatie van vragen over eetgedrag en lichaamsbeeld. Om te kunnen zien of het

lichaamsbeeld en het eetgedrag van beginnend CrossFit atleten verandert over tijd wordt in huidig onderzoek uitsluitend gebruikgemaakt van de drie subschalen ‘Boulimia’,

‘Ontevredenheid met het lichaam’, en ‘Najagen van dunheid’. De 23 bijbehorende items brengen het subjectieve oordeel over eetgedrag in kaart. Er kan uit 6 antwoordmogelijkheden gekozen worden (1 = nooit, 2 = zelden, 3 = soms, 4 = vaak, 5 = meestal, en 6 = altijd). Hierbij is 1 de minimale score en 6 de maximale score. Respectievelijk betekent dit een lage of hoge mate van verstoord eetgedrag. Een voorbeeldvraag uit de EDI-II-NL is: ‘Ik heb wel eens vreetbuien gehad waarbij ik het gevoel had dat ik niet kon ophouden met eten’. De Cronbach’s alpha van de subschaal ‘Boulimia’ is .94, van ‘Ontevredenheid met het lichaam’ .95 en van ‘Najagen van dunheid’ .87, wat voor alle schalen een hoge mate van betrouwbaarheid betekent (Van Strien, 2011; Vansteenkiste et al., 2013).

(13)

Drive for Muscularity Scale (DFMS)

De Drive for Muscularity Scale (DFMS) wordt gebruikt om te onderzoeken hoe een participant naar zijn of haar spiermassa en mate van gespierdheid kijkt. De vragenlijst bestaat uit 15 items die in gaan op zowel het lichaamsbeeld (‘Ik denk dat ik me meer zelfverzekerd voel als ik meer spiermassa zou hebben’) als op eetgedrag (‘Ik gebruik proteïne of energie supplementen’). Er kan uit 6 antwoordmogelijkheden gekozen worden (1 = nooit, 2 = zelden, 3 = soms, 4 = vaak, 5 = meestal, en 6 = altijd). 1 impliceert een minimale score, 6 impliceert een maximale score, wat respectievelijk een lage mate van de wil om gespierd te zijn en een hoge mate van de wil om gespierd te zijn betekent. Een voorbeelditem uit deze vragenlijst luidt als volgt: ‘Ik wou dat ik meer gespierd was’. De Cronbachs’s alpha coëfficiënt van de schalen ligt tussen .81 en .90, waarmee de vragenlijst betrouwbaar gebleken is (McCreary, 2007).

Exercise Motivations Inventory – 2 (EMI-2)

Tevens wordt het motief om te sporten in huidig onderzoek meegenomen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de Exercise Motivations Inventory – 2 (EMI-2) (Markland & Hardy, 1993). De vragenlijst bestaat uit 51 stellingen, waarbij uit 6 antwoordmogelijkheden gekozen kan worden (0 = klopt helemaal niet voor mij, 5 = klopt helemaal wel voor mij). Hierbij is 0 de minimale score en 5 de maximale score, wat respectievelijk betekent dat een stelling bij de participant aansluit of niet bij de participant aansluit. Een voorbeeld van een stelling uit de EMI-2 is: ‘Persoonlijk sport ik om slank te blijven’. De Cronbachs’s alpha coëfficiënt van de verschillende schalen ligt tussen .63 en .90 wat betekent dat deze

vragenlijst schalen met zowel een zwakke betrouwbaarheid als met een hoge betrouwbaarheid bevat (Markland & Hardy, 1993). Voor huidig onderzoek is ‘back-and-forward translation’ gebruikt om de vragenlijst naar het Nederlands te vertalen.

(14)

Bekwaamheid

Middels een VAS-schaal wordt tijdens beide meetmomenten gevraagd hoe bekwaam een participant zich voelt op de 10 CrossFit domeinen: ‘In CrossFit wordt getraind op basis van 10 verschillende domeinen. Geef jezelf een rapportcijfer voor ‘hoe goed / vaardig /

bekwaam jij je voelt op de verschillende CrossFit domeinen op dit moment’. Bij elk domein is de Engelse vertaling tussen haakjes toegevoegd en om het te verduidelijken is er een

voorbeeld oefening beschreven. Het cijfer dat je jezelf geeft op dit moment, mag liggen tussen 1 en 10’. Een voorbeelditem van deze vraag is: Cardiovasculair vermogen (Cardiovascular / Respiratory endurance). Voorbeeld oefening: 50calories Row for time:

1 _________________________5_________________________ 10

Procedure

De participanten zijn geworven via CrossFit boxen in Nederland, voornamelijk in regio Amsterdam. De boxen zijn door de onderzoeker benaderd via e-mail waarin de

onderzoeksopzet kort is toegelicht. Bij interesse om medewerking te verlenen aan het onderzoek is er een afspraak gemaakt om kennis te maken en de onderzoeksopzet verder toe te lichten in een gesprek. Ten tijde van de dataverzameling is er door de boxen een kort bericht naar de leden gestuurd, zowel via e-mail als via de nieuwsbrief. Hierin werden potentiële participanten uitgenodigd om mee te doen aan het onderzoek. Het

wetenschappelijke en maatschappelijke belang van het invullen is bovenaan de vragenlijst kort beschreven. De leden kunnen vervolgens zelf beslissen of zij willen deelnemen aan het onderzoek door op de link naar de online vragenlijst in het bericht te klikken. Daarnaast zijn participanten geworven via Facebook, waar een bericht op is geplaatst met de link naar de vragenlijst. Dit bericht is eveneens gepost in de Facebook van CrossFit Nederland en in besloten pagina’s van verschillende CrossFit boxen.

(15)

de onderzoeksopzet en de wijze van dataverzameling beschreven staat. Vervolgens werd de deelname bevestigd door akkoord te gaan met de toestemmingsverklaring. Deze verklaring is eveneens door de onderzoeker ondertekend. Tot slot werd akkoord gevraagd om contact op te kunnen nemen voor het tweede meetmoment waarna zij een e-mailadres konden

achterlaten. Vervolgens kunnen zij de vragenlijst online invullen. Voor het tweede meetmoment werd opnieuw contact opgenomen met de deelnemers die hun e-mailadres hebben ingevuld in de eerste vragenlijst. In deze e-mail stond de link naar de tweede vragenlijst. Tevens is er opnieuw contact gezocht met de CrossFit boxen die medewerking willen verlenen zodat zij de link wederom met hun leden konden delen. Het inclusiecriterium is veranderd ten opzichte van het eerste meetmoment, het gaat nu om CrossFitters die acht weken trainen. Allereerst kregen de deelnemers de informatiebrochure voor het tweede gedeelte van het onderzoek, waarna zij op dezelfde wijze toestemming konden geven tot het gebruik van de data. De vragenlijst konden zij wederom online invullen.

Analyses

Om te beginnen worden de demografische gegevens verwerkt en wordt de dataset gecontroleerd op missende waarden en uitbijters. Om de verkregen data te analyseren wordt een Mann-Whitney U test gebruikt. Dit is de non-parametrische variant van de t-test voor een vergelijking van twee groepen (Field, 2009; Chapter 15.3). Om deze test uit te voeren moet de steekproef uit minimaal acht participanten bestaan (N ≥ 8) (Field, 2009). Hiermee wordt getoetst of twee groepen die gevormd zijn op basis van scores op een onafhankelijke variabele, van elkaar verschillen op de afhankelijke variabele (Field, 2009). De groepen worden in SPSS met elkaar vergeleken op basis van het meetmoment of op basis van sekse, afhankelijk van de hypothese, alvorens de test uit te voeren.

(16)

Resultaten

In huidig onderzoek zijn de gegevens van de participanten die hebben deelgenomen aan het eerste meetmoment (N = 7) en van de participanten die hebben deelgenomen aan het tweede meetmoment (N = 10) meegenomen voor de data-analyses in SPSS.

Allereerst is er gekeken of vrouwen meer verstoring laten zien in zowel lichaamsbeeld als eetgedrag vergeleken met mannen. Hiervoor is eveneens gebruik gemaakt van de EDI-II-NL, die door middel van drie verschillende schalen beide constructen meet (Van Strien, 2011). Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er op geen enkele schaal een significant resultaat naar voren komt, dit houdt in dat er geen verschil is gevonden tussen mannen en vrouwen (Tabel 1). Als gekeken wordt naar de gemiddelde rangorde scores, blijkt dat de vrouwen uit deze steekproef gemiddeld hoger scoren op de schaal ‘Boulimia’ en ‘Najagen van dunheid’. Mannen uit deze steekproef scoren daarentegen gemiddeld hoger op de schalen

‘Ontevredenheid over het lichaam’ en ‘Drive voor gespierdheid’. Echter zijn dit geen

significante resultaten, waardoor geconcludeerd mag worden dat geen verschillen zijn tussen mannen en vrouwen op de constructen lichaamsbeeld en eetgedrag.

Naast de uitgevoerde analyses in SPSS zijn de gemiddelde scores van de vrouwelijke participanten vergeleken met de beschikbare normscores van de EDI-3. Deze normscores zijn van vrouwen in een gezonde controlegroep en van vrouwen een eetgestoorde controlegroep (Clausen et al., 2010). De EDI-3 is een uitgebreide versie van de EDI-II en bevat dezelfde schalen als de schalen die gebruikt zijn in dit onderzoek. De scores betreffen eveneens gemiddelde somscores van de subschalen, waardoor er geen transformatie nodig is om de gegevens te vergelijken. Gebleken is dat de gemiddelde scores op de schaal ‘Boulimia’ voor vrouwen hoger zijn dan de gemiddelde scores van eetgestoorde patiënten op deze schaal. Daarnaast liggen de gemiddelde scores van de vrouwen op ‘Najagen van dunheid’ en ‘Ontevredenheid over het lichaam’ net onder het gemiddelde van eetgestoorde patiënten.

(17)

Hieruit kan geconcludeerd worden dat de gemiddelde scores van de vrouwen in deze studie rondom het midden en aan de rechterzijde van het continuüm van verstoord eetgedrag liggen, wat betekent dat er sprake is van verstoring (Figuur 1).

Tabel 1

Resultaten van mannen en vrouwen op EDI-II-NL

Subschaal Md M (Sd) U z Significant

ie (p, 2-zijdig)

Normen EDI-3 - vrouwen

M V M V Eetprobleem (M) Gezonde controlegroep (M) Boulimia 15.00 19.00 17.50 (5.18) 20.78 (9.56) 27.50 -.83 .41 14.39 2.54 Najagen van dunheid 11.50 17.00 14.50 (9.94) 18.78 (8.44) 24.00 -1.16 .25 19.29 7.24 Ontevredenheid over het lichaam

28.00 27.00 27.63 (4.07) 27.11 (2.62) 31.00 -.49 .63 27.89 15.34

Drive voor gespierdheid

42.00 39.00 42.00 (5.35) 39.67 (9.55) 27.00 -.87 .39 - -

Noot: Totale N = 17 (mannen n = 8, vrouwen n = 9), * p < .05, M = mannen, V = vrouwen, Md = mediaan, M = gemiddelde somscores, Sd =

standaarddeviatie, U = Mann-Whitney U testwaarde, z = z-waarde Figuur 1.

Continuüm van verstoord eetgedrag

Lichaamsbeeld

Vervolgens is onderzocht of beginners die twee weken trainen volgens de CrossFit trainingsmethode minder verstoring in lichaamsbeeld hebben vergeleken met de beginners die acht weken trainen. Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat er een significant verschil bestaat tussen de score op de schaal ‘Body Fat’ van de PSDQ-S van beginners die 2 weken trainen (Md = 7.00, N = 7) en beginners die 8 weken trainen (Md = 14.50, N = 10) (Tabel 2). Hiermee wordt de nulhypothese verworpen die veronderstelt dat de groepen gelijk aan elkaar zijn (U = 7.50, z = -2.69, p = .01). Als gekeken wordt naar de mediaan (Md) van de groepen

(18)

blijkt dat de beginners die acht weken trainen hoger scoren op de schaal, wat betekent dat zij zichzelf negatiever evalueren vergeleken met beginners die twee weken trainen.

Daarnaast is er geen significant verschil gevonden op de schaal ‘Appearance’ van de PSDQ-S tussen beginners die 2 weken trainen (Md = 18.00, N = 7) en beginners die 8 weken trainen (Md = 16.00, N = 10) (U = 18.00, z = -1.68, p = .09). Er is tevens geen significant verschil gevonden op de schaal ‘Global Physical’ van de PSDQ-S (U = 16.00, z = -1.87, p = .06) tussen beginners die twee weken trainen (Md = 19.00, N = 7) en beginners die acht weken trainen (Md = 16.00, N = 10). Opvallend is dat beginners die twee weken trainen zichzelf hoger evalueren (Md = 20.00, N = 7) dan beginners die acht weken trainen (Md = 17.00, N = 10) op de schaal ‘Sport’ (U = 14.50, z = -2.03, p = .04). De resultaten laten ook zien dat de beginners die twee weken trainen zichzelf vaker een hoger gemiddeld cijfer geven per domein dan beginners die acht weken trainen (Tabel 3).

Tabel 2

Resultaten van meetmoment 1 en meetmoment 2 op PSDQ-S

Subschaal Md M (Sd) U z Significantie (p, 2-zijdig) T0 T1 T0 T1 Activity (action) 20.00 20.00 19.71 (3.59) 19.90 (3.54) 33.50 -.15 .88 Appearance 18.00 16.00 18.42 (2.64) 15.90 (2.60) 18.00 -1.68 .09 Body Fat 7.00 14.50 6.71 (2.21) 15.20 (5.90) 7.50 -2.69 .01* Coordination 21.00 21.00 21.00 (2.23) 21.40 (4.65) 33.00 -.20 .84 Endurance 18.00 16.50 17.71 (2.69) 16.20 (4.89) 26.00 -.89 .38 Flexibility 13.00 13.00 12.86 (1.95) 13.80 (3.36) 30.00 -.47 .62 Health 6.00 6.00 6.43 (1.81) 7.40 (3.81) 34.00 -.10 .92 Sport 20.00 17.00 19.43 (1.81) 16.80 (2.86) 14.50 -2.03 .04* Strength 18.00 18.00 18.14 (3.76) 17.50 (4.67) 31.00 -.39 .70 Global Physical 19.00 16.00 19.43 (2.64) 15.70 (4.50) 16.00 -1.87 .06 Global Esteem 17.00 17.00 17.29 (1.38) 17.20 (2.15) 34.00 -.10 .92

Noot: Totale N = 17, * p < .05, T0 = beginners die twee weken CrossFit trainen, T1 = beginners die acht weken CrossFit trainen, Md =

(19)

Tabel 3

Gemiddelde cijfers van mannen en vrouwen per CrossFit domein

Domein T0 T1 M (Sd) M (Sd) Cardiovasculair vermogen 6.86 (1.23) 6.60 (1.35) Uithoudingsvermogen 7.00 (1.53) 5.70 (2.41) Kracht (strength) 6.57 (1.81) 7.70 (1.50) Flexibiliteit 5.71 (1.11) 6.50 (1.58) Explosieve kracht 7.43 (.98) 6.10 (2.02) Snelheid 7.14 (.90) 6.40 (2.01) Coördinatie 7.00 (1.29) 6.70 (1.49) Beweeglijkheid 6.43 (.96) 6.30 (1.16) Balans 5.71 (2.29) 6.60 (1.17) Nauwkeurigheid 6.43 (.79) 7.00 (1.49)

Noot: Totale N = 17, T0 = beginners die twee weken CrossFit trainen, T1 = beginners

die acht weken CrossFit trainen, M = gemiddelde, Sd = standaarddeviatie

Daarnaast blijkt er een significant verschil te bestaan tussen de beginners die twee weken trainen (Md = 15.00, N = 7) en die acht weken trainen (Md = 34.50, N = 10) op de schaal ‘Piekeren over lichaamsvormen’ van de EDE-Q-NL (Aardoom et al., 2012). Relatief gezien wordt er onder de beginners die acht weken trainen meer gepiekerd over de lichaamsvormen (U = 7.00, z = -2.74, p = .01) (Tabel 4). Zij laten een hogere frequentie zien op items zoals ‘Hoeveel dagen van de afgelopen vier weken heeft u een duidelijke angst gehad dat u aan zou kunnen komen of dik zou worden?’. Ten tweede blijkt dat er een significant verschil tussen de twee groepen bestaat als gekeken wordt naar de schaal ‘Piekeren over gewicht’ (Md = 8.00, N = 7; Md = 17.00, N = 10). Dit betekent dat er in de groep die acht weken traint meer over gewicht wordt gepiekerd (U = 5.00, z = -2.94, p = .00). Op basis van deze

onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat de vooraf opgestelde hypothese bevestigd is door de significante verschillen op de schalen ‘Body Fat’, ‘Piekeren over lichaamsvormen’ en ‘Piekeren over gewicht’.

(20)

Tabel 4

Resultaten van meetmoment 1 en meetmoment 2 op EDE-Q-NL (N = 17)

Subschaal Md M (Sd) M (Sd) U z Significantie

(p, 2-zijdig)

Getransformeerde scores

Norm van deze test

T0 T1 T0 T1 T0 T1 Boulimia (M) Restraint (M) Lijnen 9.00 17.50 10.86 (6.26) 16.90 (9.06) 19.50 -1.52 .13 1.53 2.41 3.27 3.15 Piekeren over eten 5.00 8.00 6.43 (3.36) 13.60 (10.35) 17.50 -1.81 .07 0.92 1.94 2.40 1.25 Piekeren over lichaamsvormen 15.00 34.50 16.14 (8.45) 34.60 (13.44) 7.00 -2.74 .01* 2.31 4.94 3.82 2.55 Piekeren over gewicht 8.00 17.00 7.71 (2.98) 17.90 (7.31) 5.00 -2.94 .00* 1.10 2.56 3.96 2.12

Noot: Totale N = 17, * p < .05, T0 = beginners die 2 weken CrossFit trainen, T1 = beginners die 8 weken CrossFit trainen, Md = mediaan, M =

gemiddelde somscores, SD = standaarddeviatie, U = Mann-Whitney U testwaarde, z = z-waarde, Getransformeerde scores = M / 7

Vervolgens kunnen de gemiddelde scores van de participanten worden vergeleken met de gegevens van normgroepen die bekend zijn voor de EDE-Q-NL (Tabel 4) (Stice, Fisher, & Martinez, 2004). Met de normgroepen kan ingeschat worden op welke plaats in het

continuüm de beginnend CrossFitters zich bevinden (Nattiv et al., 2007; Sundgot-Borgen & Torstveit, 2010; American Psychiatric Association, 2013). Er zijn gegevens beschikbaar voor de normgroep ‘boulimia’ waarbij er sprake is van een klinische stoornis, en de normgroep ‘restraint’, waarbij er sprake is van verstoord eetgedrag. Voor zover bekend zijn er geen gegevens voor een gezonde normgroep beschikbaar. Allereerst moeten de gemiddelde somscores getransformeerd worden zodat deze gegevens vergelijkbaar zijn met deze van de normgroepen. Deze transformatie houdt in dat de gemiddelde somscores door zeven gedeeld moeten worden, aangezien dit het aantal antwoordmogelijkheden is.

Als gekeken wordt naar de subschalen van de EDE-Q-NL blijkt dat de gemiddelde scores voor de beginners die twee weken trainen volgens de CrossFit methode lager zijn dan de gemiddeldes van zowel de normgroep ‘boulimia’ als de normgroep ‘restraint’. De

beginners die acht weken trainen scoren hoger op ‘Piekeren over lichaamsvormen’ vergeleken met de normgroep ‘boulimia’. Eveneens zijn de scores van de beginners in week acht op ‘Piekeren over eten’ hoger dan de normgroep ‘restraint’. Deze vergelijking impliceert dat de participanten die in week acht hebben meegedaan aan het onderzoek zich in het midden (‘restraint’) en aan de rechterkant van het continuüm bevinden (Figuur 1). De participanten

(21)

van week twee bevinden zich aan de linkerkant van het continuüm, wat staat voor ‘gezond eetgedrag’.

Eetgedrag

Vervolgens is onderzocht of beginners die twee weken trainen minder verstoring in eetgedrag laten zien vergeleken met beginners die acht weken trainen. De schalen ‘Lijnen’ en ‘Piekeren over eten’ van de EDE-Q-NL zijn gebruikt als indicatoren voor de eetgewoonten van de participanten (Aardoom et al., 2012) (Tabel 4). Er blijkt geen significant verschil te bestaan op de subschaal ‘Lijnen’ tussen de beginners die twee weken trainen (Md = 9.00, N = 7) en beginners die acht weken trainen (Md = 17.50, N = 10). Als gekeken wordt naar de gemiddelde scores blijkt dat de beginners die acht weken trainen hoger in de rang staan vergeleken met de beginners die twee weken trainen, toch betekent deze uitkomst dat er geen significant verschil is in het lijngedrag tussen de groepen (U = 19.50, z = -1.52, p = .13). Op basis van de scores op de subschaal ‘Piekeren over eten’ is eveneens geen verschil gevonden tussen beginners die twee weken trainen (Md = 5.00, N = 7) en beginners die acht weken trainen (Md = 8.00, N = 10) (U = 17.50, z = -1.81, p = .07). Ook hier geldt echter dat de beginners van acht weken hoger in rangorde scoren.

Om het eetgedrag in kaart te brengen is eveneens gebruik gemaakt van de schalen ‘Boulimia’, ‘Ontevredenheid met het lichaam’ en ‘Najagen van dunheid’ van de EDI-II-NL (Van Strien, 2011). Er blijkt geen significant verschil te zijn tussen de beginners die twee weken trainen (Md = 15.00, N = 7) en de beginners die acht weken trainen (Md = 19.50, N = 10) op de subschaal ‘Boulimia’ (U = 27.00, z = -.79, p = .43) (Tabel 5). Tevens is er geen significant verschil gevonden tussen de beginners van twee weken (Md = 28.00, N = 7) en acht weken (Md = 27.50, N = 10) op de schaal ‘Ontevredenheid lichaam’ (U = 33.00, z = -.20, p = .84). Daarentegen blijkt uit de resultaten dat er een significant verschil is op de schaal ‘Najagen van dunheid’ tussen de groep die twee weken traint (Md = 10.00, N = 7) en de groep

(22)

die acht weken traint (Md = 20.70, N = 10). Op basis hiervan kan er geconcludeerd worden dat de beginners van acht weken relatief meer verstoring in eetgedrag hebben (U = 10.50, z = -2.40, p = .02).

Naast de uitgevoerde analyses zijn de gemiddelde gegevens van de participanten vergeleken met de scores van de normgroepen (Tabel 5). Zoals eerder beschreven zijn er voor de EDI-3 normscores bekend van een gezonde controlegroep en van een eetgestoorde

controlegroep, bestaande uit vrouwen. Om deze reden kan er voor mannen geen vergelijking gemaakt worden (Clausen et al., 2010). De scores op de schaal ‘Boulimia’ van zowel de vrouwelijke beginners die twee weken als acht weken trainen liggen dichtbij de scores van patiënten die eetgestoord zijn. De gemiddelden op de schaal ‘Najagen van dunheid’ van vrouwelijke beginners die twee weken trainen liggen lager dan die van de eetgestoorde patiënten en hoger dan die van de gezonde controlegroep. Daarentegen blijkt dat de gemiddelde scores van beginners die acht weken trainen dichterbij het gemiddelde van

eetgestoorde patiënten ligt. De scores op ‘Ontevredenheid over het lichaam’ liggen voor beide groepen iets onder het gemiddelde van eetgestoorde patiënten en ver boven het gemiddelde van de gezonde controlegroep. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de scores van de vrouwelijke participanten in dit onderzoek op het continuüm van verstoord eetgedrag vooral liggen rondom het midden - ‘gewichtsverlies / verstoord eetgedrag’ (Figuur 1).

Tabel 5

Resultaten van meetmoment 1 en meetmoment 2 op EDI-II-NL

Subschaal Md M (Sd) U z Significantie

(p, 2-zijdig) Normen EDI-3 – vrouwen (somscores)

T0 T1 T0 T1 Eetprobleem (M) Gezonde controlegroep (M) Boulimia 15.00 19.50 16.86 (5.18) 20.90 (9.06) 27.00 -.79 .43 14.39 2.54 Najagen van dunheid 10.00 18.00 11.14 (5.96) 20.70 (9.13) 10.50 -2.40 .02* 19.29 7.24 Ontevredenheid over het lichaam

28.00 27.50 27.57 (4.12) 27.20 (2.78) 33.00 -.20 .84 27.89 15.34

Drive voor gespierdheid

40.00 41.50 39.14 (7.01) 41.90 (8.35) 27.0 -.78 .43 - -

Noot: Totale N = 17, * p < .05, T0 = beginners die 2 weken CrossFit trainen, T1 = beginners die 8 weken CrossFit trainen, Md = mediaan, M =

(23)

Verder is onderzocht of beginners die tevreden zijn met de hoeveelheid en kwaliteit van de begeleiding die zij krijgen in de box minder verstoring in zowel lichaamsbeeld als eetgedrag laten zien, vergeleken met beginners die hier ontevreden over zijn. Uit de resultaten blijkt dat er onder de participanten in deze steekproef met name begeleiding geboden wordt door trainers en coaches, daarnaast maakt één persoon gebruik van fysiotherapie in de box, en geen enkele deelnemer maakt gebruik van de diensten van een diëtist of (sport-) psycholoog. Gebleken is dat de participanten allen tevreden zijn over de kwaliteit van de begeleiding, waarvan slechts een participant aangeeft dat de hoeveelheid begeleiding te weinig is. Op basis van deze resultaten kan de Mann-Whitney U test niet uitgevoerd worden, aangezien er

minimaal 8 participanten nodig zijn om een effect te kunnen aantonen (N ≥ 8) (Field, 2009). Om in kaart te brengen of er een verschil is in het motief om deel te nemen aan CrossFit tussen beginners die twee weken en acht weken bezig zijn, wordt gebruik gemaakt van de EMI-2 (Markland & Hardy, 1993). Huidig onderzoek gebruikt de schalen die een lichaamsgericht motief behelzen, namelijk ‘Weight management’ en ‘Appearance’. De scores op ‘Weight Management’ blijken niet significant te zijn waardoor er onvoldoende bewijs is om een verschil tussen de scores van de beginners die twee weken trainen (Md = 14.00; N = 7) en zij die acht weken trainen (Md = 18.00, N = 10) te veronderstellen (U = 22.00, z = -1.23, p = .20) (Tabel 6). Tevens blijken de scores op ‘Appearance’ niet significant te zijn, wat

betekent dat er geen verschil is op basis van de huidige gegevens (U = 29.00, z = -.60, p = .55) voor de groep beginners die twee weken traint (Md = 18.00, N = 7) en de groep die acht weken traint (Md = 16.00, N = 10). Om niet-lichaamsgerichte motieven te meten kunnen de overige schalen van de EMI-2 gebruikt worden. Hieruit komen eveneens geen significante verschillen naar voren, dus ook op de niet-lichaamsgerichte motieven zijn er geen

(24)

Tabel 6

Resultaten van meetmoment 1 en meetmoment 2 op EMI-2

Noot: Totale N = 17, * p < .05, T0 = beginners die 2 weken CrossFit trainen, T1 = beginners die 8 weken CrossFit trainen, Md = mediaan, M =

gemiddelde somscore, SD = standaarddeviatie, U = Mann-Whitney-U testwaarde, z = z-waarde Discussie

In deze studie is onderzoek gedaan naar het lichaamsbeeld en het eetgedrag van mannen en vrouwen van 18 jaar en ouder, die ofwel twee weken ofwel acht weken trainen volgens de CrossFit trainingsmethode. Allereerst kwam er uit de onderzoeksresultaten naar voren dat er geen verschil is tussen mannen en vrouwen op lichaamsbeeld en eetgedrag. Dit komt niet overeen met de vooraf opgestelde onderzoekshypothese. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het eventuele verschil niet naar voren komt omdat de data van beide meetmomenten zijn samengevoegd, om zo te voldoen aan de assumpties van een Mann-Whitney U test, namelijk N ≥ 8 (Field, 2009). Eveneens komt naar voren dat mannen en vrouwen niet verschillen op basis van het motief om gespierder te willen worden. Dit resultaat strookt ook niet met de vooraf opgestelde hypothese. Een mogelijke oorzaak hiervan zou kunnen zijn dat ‘enjoyment’ en ‘strength’ zowel voor mannen en vrouwen in week twee als voor mannen en vrouwen in week acht de meest genoemde motieven zijn om te trainen. De motieven blijken te gaan om het ervaren van plezier en het lichamelijk sterker worden, in plaats van op zichtbaar gespierder willen worden.

Subschaal Md M (Sd) M (Sd) U z Significantie (p, 2-zijdig) T0 T1 T0 T1 Stress Management 18.00 19.00 17.14 (3.24) 17.70 (5.36) 30.50 -.44 .66 Revitalisation 16.00 15.50 15.71 (1.60) 14.80 (3.46) 33.50 -.15 .88 Enjoyment 22.00 22.00 21.43 (2.57) 21.30 (2.79) 34.50 -.05 .96 Challenge 17.00 19.50 17.29 (3.50) 17.90 (5.10) 29.00 -.59 .56 Social Recognition 15.00 13.00 13.29 (4.15) 12.00 (6.36) 31.00 -.39 .70 Affiliation 18.00 12.00 16.57 (4.31) 12.50 (2.68) 16.00 -1.87 .06 Competition 16.00 13.00 15.57 (4.92) 14.10 (7.69) 30.50 -.44 .66 Health Pressures 5.00 6.00 5.71 (2.81) 5.90 (2.64) 34.00 -.10 .92

Ill Health Avoidance 12.00 10.50 11.86 (2.54) 10.80 (4.61) 30.00 -.49 .63

Positive Health 16.00 16.00 15.56 (2.57) 15.90 (1.66) 32.50 -.25 .80

Weight Management 14.00 18.00 16.43 (5.06) 18.70 (3.37) 22.00 -1.28 .20

Appearance 18.00 16.00 16.86 (4.14) 16.00 (3.50) 29.00 -.59 .55

Strength 21.00 22.50 19.86 (3.34) 21.70 (2.31) 21.00 -1.38 .17

(25)

Daarnaast kwam uit de resultaten naar voren dat beginners die acht weken trainen zichzelf negatiever evalueren op basis van hun lichaamsvet en bovendien relatief meer piekeren over lichaamsvormen en meer piekeren over gewicht, vergeleken met beginners die twee weken trainen. Deze resultaten komen overeen met de met de vooraf opgestelde

onderzoekshypothese, waarin verondersteld wordt dat beginners die acht weken relatief gezien een meer verstoord lichaamsbeeld hebben. Eveneens kwam uit het onderzoek naar voren dat beginners die acht weken trainen meer streven naar dun zijn vergeleken met beginners die twee weken trainen. Dit strookt eveneens met de vooraf opgestelde

onderzoekshypothese waarin verondersteld werd dat er meer verstoord eetgedrag voorkomt bij de beginners die acht weken bezig zijn met trainen.

Verder kwam uit het onderzoek naar voren dat de participanten tevreden zijn over de kwaliteit en mate van de begeleiding die zij krijgen in de box. Er is slechts één participant die minder tevreden was met het aantal uren begeleiding vanuit zijn CrossFit box. De vooraf opgestelde onderzoekshypothese kon niet getoetst worden middels SPSS omdat er te weinig data beschikbaar was (N ≥ 8). Hierdoor wordt de hypothese zowel niet ondersteund als niet afgewezen. Daarnaast kwam uit de huidige resultaten geen verschil naar voren tussen

beginners van twee en acht weken op het motief om te CrossFitten. Dit komt niet overeen met de verwachting dat beginners die twee weken trainen meer ontevredenheid op lichaamsbeeld en eetgedrag laten zien wanneer zij een extern motief om te trainen hebben. Aangezien er over de tevredenheid in week acht niet voldoende gegevens beschikbaar zijn, is niet getoetst of beginners nog meer verstoring hebben in week acht bij een extern motief.

Tot slot komen de onderzoeksresultaten deels overeen met bevindingen uit eerdere studies naar lichaamsbeeld en eetgedrag bij sporters. Zoals beschreven bestaan er een aantal risicosporten waarin een verstoord lichaamsbeeld, verstoord eetgedrag, en de prevalentie van eetstoornissen relatief gezien vaker voorkomt. Gekeken naar de sportinhoudelijke

(26)

overeenkomsten en de kans dat dit indirect leidt tot een verstoord lichaamsbeeld en een patroon van verstoord eetgedrag werd verwacht dat dit in CrossFit eveneens geldt. Zoals beschreven is dit deels uit de huidige bevindingen naar voren gekomen. Op basis hiervan kan er met voorzichtigheid geconcludeerd worden dat CrossFit mogelijk een risicosport is waarin er een verhoogde bestaat op het ontwikkelen van een eetstoornis.

Opvallende resultaten

Het onderzoek kent ook enkele opvallende resultaten. Zo is er geen verschil tussen mannen en vrouwen gevonden op de preoccupatie met gespierdheid, terwijl uit de literatuur blijkt dat mannen relatief vaker verstoord eetgedrag vertonen omdat zij gespierd willen zijn (McCreary & Sasse, 2000). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat vrouwelijke

CrossFitters tevreden zijn met zichtbaar gespierd zijn en trots zijn op wat zij met hun lichaam kunnen (‘strong is the new sexy / skinny’). (Dawson, 2015). Daarnaast is er geen verschil tussen de twee groepen gevonden op de schalen ‘Lijnen’, ‘Piekeren over eten’ en ‘Global Physical, terwijl er wel bovengemiddeld gepiekerd wordt over lichaamsvorm en gewicht. Dit is tevens opvallend aangezien er wel een hoge ‘drive for thinness’ (streven naar dun zijn) is, en het lijngedrag van de participanten blijkbaar niet verandert. Dit toont mogelijk aan dat een vragenlijst onder beginners in CrossFit niet geheel inzichtelijk maakt wat er in de praktijk speelt. Tot slot is het opvallend dat er geen significante verschillen zijn gevonden op de motieven om CrossFit te beoefenen. CrossFit wordt namelijk door betrokkenen gezien als een ‘community’ waarin kameraadschap, onderlinge aanmoediging en steun prioriteit is, waarbij het niet simpelweg om trainen gaat (Kuhn, 2013; Mullins, 2015; Raszyk et al., 2015). Uit de onderzoeksresultaten komt er echter in beide meetmomenten niet naar voren dat de niet-lichaamsgerichte motieven het meest belangrijk waren voor de beginners.

(27)

De resultaten die uit het onderzoek verkregen zijn kennen een aantal beperkingen waardoor deze met voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden. Allereerst zijn de resultaten gebaseerd op een kleine groep participanten (N = 17). Tijdens de dataverzameling was er een hoge non-respons zichtbaar. Deelnemers sloten de vragenlijst af als zij akkoord moesten geven op de toestemmingsverklaring nadat ze de informatiebrochure gelezen hadden. Mogelijk is hier onzekerheid over het waarborgen van de anonimiteit te bespeuren, aangezien er eveneens gevraagd werd om – vrijwillig – een e-mailadres achter te laten. Dit werd

gevraagd zodat de onderzoeker contact met hen kon opnemen voor het tweede meetmoment, aangezien de eerste opzet van het onderzoek een herhaalde meting bevatte.

Tevens zou de beschreven non-respons een aanwijzing voor een selectiebias kunnen zijn, wat betekent dat er een verschil bestaat tussen respondenten en non-respondenten. Gekeken naar huidige onderzoeksresultaten lijkt het erop dat er bij toeval een gezondere groep heeft deelgenomen tijdens het eerste meetmoment. Het zou kunnen zijn dat de

deelnemers die acht weken trainen meer geïnteresseerd waren om mee te doen aan het tweede meetmoment, omdat zij ergens mee worstelen als het gaat om eetgedrag of lichaamsbeeld. Een selectiebias kan ervoor zorgen dat de gevonden effecten zowel onderschat als overschat worden, wat een vertekening van de resultaten kan geven (Field, 2009). Een selectiebias is tevens een beperking voor de generaliseerbaarheid van de resultaten naar de populatie, waardoor het onderzoek ook een lage mate van externe validiteit kent (Hoyle et al., 2002; Field, 2009).

Verder zijn de onderzoeksresultaten gebaseerd op cross-sectioneel onderzoek, waarbij er sprake is van het bestuderen en vergelijken van bestaande situaties. Hierdoor kunnen veranderingen over tijd niet duidelijk in kaart gebracht worden, terwijl de mogelijke

ontwikkeling van een verstoring in lichaamsbeeld en eetgedrag in CrossFit juist relevant lijkt. Tevens is niet geheel duidelijk waar de gevonden resultaten aan toegeschreven kunnen

(28)

worden. Een andere beperking van huidig onderzoek is dat het niet gelukt is om significante verschillen te vinden op basis van sekse. Uit eerder onderzoek blijkt dat sekse invloedrijk is als het gaat om het verkrijgen van een verstoord lichaamsbeeld, verstoord eetgedrag en het ontwikkelen van eetstoornissen. Om de genderverschillen te ondervangen is er in huidig onderzoek voor gekozen om de DFMS toe te voegen aan de vragenlijsten. Dit bleek niet afdoende te zijn geweest om een verschil te kunnen vinden.

Daarnaast zijn de huidige onderzoeksresultaten gebaseerd op

zelfrapportage-vragenlijsten. Daarmee bestaat er een grote kans op sociaal wenselijke antwoorden waardoor mogelijk niet in beeld komt wat er daadwerkelijk speelt (Field, 2009). In dit type onderzoek, waar gevoelige informatie gevraagd wordt, zal dit waarschijnlijk nog sterker op gaan

vergeleken met onderzoeken waar minder gevoelige informatie gevraagd wordt. Bovendien kennen de gebruikte subschalen een gering aantal items, namelijk maximaal zes.

Onderzoeksresultaten hebben een hogere mate van betrouwbaarheid als een meetinstrument meer items bevat (Field, 2009). Door middel van de subschalen in dit onderzoek wordt er slechts een indicatie gegeven van een mogelijk effect. Eveneens is in huidig onderzoek gebruik gemaakt van de schaal ‘social recognition’ van de EMI-2, die een Cronbach’s alpha van .63 heeft. Een schaal met een Cronbach’s alpha onder .70 is zwak. Hierdoor komt wederom de generaliseerbaarheid van het onderzoek in het geding. Tot slot zijn de

onderzoeksresultaten gestoeld op een non-parametrische analyse, namelijk de Mann-Whitney U test. Dit is een beperking aangezien non-parametrische testen een lagere power hebben dan parametrische testen (Field, 2009).

Vervolgonderzoek

Allereerst zijn de onderzoeksresultaten een waardevolle aanvulling op de bestaande literatuur over lichaamsbeeld, eetgedrag en eetstoornissen in sport. Bovendien zou het

(29)

zijn en waarvan de resultaten kunnen dienen als een opstap voor vervolgonderzoek. De verkregen onderzoeksresultaten nodigen uit tot meer wetenschappelijk onderzoek in CrossFit, aangezien er lichte aanwijzingen zijn dat CrossFit mogelijk een risicosport is voor het

ontwikkelen van eetstoornissen. Dit is gebaseerd op de onderzoeksresultaten die laten zien dat de verstoring in het lichaamsbeeld en het eetgedrag van beginners die acht weken trainen hoger is vergeleken met de verstoring bij de beginners die twee weken trainen.

Het is aan te raden om in vervolgonderzoek meer inzicht in de ontwikkeling en verandering van het lichaamsbeeld en het eetgedrag van beginners in CrossFit te verwerven. Ten eerste zou het wetenschappelijk gezien sterk zijn als alle participanten de vragenlijsten op meetmoment 1 en meetmoment 2 invullen, als een follow-up. Zo kan het mogelijke verloop in het lichaamsbeeld en eetgedrag aangetoond kunnen worden. In huidig onderzoek zijn er verschillende onderzoeksgroepen met elkaar vergeleken, waarbij er tevens sprake was van een selectiebias, waardoor eventueel verloop niet zichtbaar is geworden. Om dit nog beter in beeld te brengen zouden er in vervolgonderzoek meerdere meetmomenten gehanteerd moeten worden, waarbij de participanten een langere periode gevolgd worden dan acht weken.

Een andere aanbeveling voor vervolgonderzoek is om het motief om te trainen, de mate van de begeleiding en de relatie met verstoring in lichaamsbeeld en eetgedrag intensief te onderzoeken. Hiermee wordt duidelijk welke invloed begeleiding door een coach of trainer op een beginner heeft. Daarbij moet er gekeken worden naar het verschil tussen beginners met een intern (niet-lichaamsgericht) en een extern (lichaamsgericht) motief. Zo in beeld gebracht worden of de mate en kwaliteit van de begeleiding mogelijk indirect een beschermde factor is voor het ontwikkelen van eetstoornissen in CrossFit.

Verder zou het benadrukken van zowel de relevantie als de voordelen van deelname aan het onderzoek nog meer benadrukt moeten worden, zodat participanten de vragenlijst op meerdere momenten invullen. Hierbij kan gedacht worden aan de positieve gevolgen van de

(30)

resultaten uit het onderzoek die doorwerken in de CrossFit box, waardoor de kans om het persoonlijk doel te bereiken eveneens vergroot wordt. Dit kan ervoor zorgen dat participanten zich meer betrokken voelen bij het onderzoek waardoor zij gemotiveerd zijn om mee te blijven doen. Verder is het van belang om in vervolgonderzoek nog duidelijker te benadrukken dat participanten niet te herleiden zijn voor de onderzoekers, dus dat de anonimiteit gewaarborgd wordt. Om dit te laten slagen zou het helpend kunnen zijn als de procedure hiervan gedetailleerd wordt beschreven zodat de participanten begrijpen op welke wijze hun data anoniem blijft.

Tot slot kan het helpend zijn als CrossFit boxen ook meer betrokken raken bij het onderwerp. Hierbij kan gedacht worden aan het delen van de onderzoeksresultaten, waar de medewerkers van de box waardevolle informatie uit kunnen halen om hun diensten te verbeteren. Ook hier geldt dat meer betrokkenheid zorgt voor de intrinsieke motivatie om (nieuwe) leden de vragenlijsten in te laten vullen, en het makkelijker toestemming verlenen aan de onderzoeker om ter plaatse de vragenlijsten af te nemen. Op deze wijze kan een grotere steekproef getrokken worden, waardoor er een t-toets voor twee onafhankelijke groepen uitgevoerd kan worden voor een sterkere power (Field, 2009). Met een grotere steekproef zijn de bevindingen bovendien meer generaliseerbaar naar de populatie.

Implicaties

Ondanks bovengenoemde beperkingen kennen de bevindingen uit dit onderzoek implicaties voor de praktijk. Allereerst is het relevant om rekening te houden met het veranderende lichaamsbeeld en veranderend eetgedrag na acht weken trainen volgens de CrossFit trainingsmethode. In de praktijk zouden trainers en coaches uitgebreid voorgelicht of getraind kunnen worden over lichaamsbeeld, eetgedrag en eetstoornissen in sport. Als zij hier meer kennis over vergaren zullen zij waarschijnlijk eerder signalen opmerken die erop kunnen wijzen dat iemand een mogelijke verstoring in het lichaamsbeeld of het eetgedrag heeft.

(31)

Daarnaast blijkt het van belang dat trainers en coaches begeleiding door een diëtist op waarde schatten. Zoals uit huidig onderzoek blijkt wordt er weinig begeleiding in het eetpatroon van atleten door een gediplomeerd diëtist gewaarborgd. Terwijl uit de literatuur blijkt dat

supervisie door een professional ervoor kan zorgen dat het eetpatroon van een sporter gezond en efficiënt tegelijk is, waardoor de kans op verstoring minimaal blijft (Sundgot-Borgen, 1994).

Naast dat het belangrijk is dat coaches en trainers van een CrossFit box op de hoogte zijn van eventuele risico’s is het ook essentieel dat beginners hierover geïnformeerd worden. Op deze wijze wordt er bewustzijn gecreëerd en kunnen zij kritisch en serieus omgaan met de fysieke transformatie die zij ondergaan door te starten met trainen en anders te eten. Tot slot is het aan de coaches, trainers, diëtisten en andere medewerkers in de box om kritisch te reflecteren en te evalueren. Kortom, het gaat in de praktijk vooral om het vergaren van kennis onder trainers en coaches over mogelijke risico’s en het verzorgen van goede begeleiding van beginners in CrossFit.

Conclusie

In deze studie is onderzoek gedaan naar lichaamsbeeld en eetgedrag van beginners in CrossFit van 18 jaar en ouder op basis van verschillende vragenlijsten. Samengevat kan er voorzichtig geconcludeerd worden dat er, zoals verwacht, verschillen bestaan in het

lichaamsbeeld en eetgedrag van CrossFitters die ofwel twee weken ofwel acht weken trainen. De beginners die acht weken trainen laten meer verstoring op deze constructen van een eetstoornis zien. Er is echter te weinig evidentie om te stellen dat er in CrossFit een verhoogd risico bestaat op het ontwikkelen van een eetstoornis. Om die reden zijn de bevindingen van het onderzoek een startpunt voor vervolgonderzoek naar eetstoornissen in CrossFit, waarin het lichaamsbeeld en het eetgedrag verder onderzocht kan worden.

(32)

Aardoom, J. J., Dingemans, A. E., Slof op 't Landt, M. C. T., & Van Furth, E. F. (2012). Norms and discriminative validity of the Eating Disorders Examination Questionnaire. Eating Behaviors, 13, 305 – 309. doi: 10.1016

/j.eatbeh.2012.09.00.

Ahern, A. L., Bennett, K. M., & Kelly, M. (2011). A qualitative exploration of young women’s attitudes towards the thin ideal. Journal of Health Psychology, 16, 70 – 79. doi: 10.1177/1359105310367690.

American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association.

Arroyo, M., Gonzalez-de-Suso, J. M., Sanchez, C., Ansotegui, L., & Rocandio, A. M. (2008). Body image and body composition: Comparisons of young male elite soccer players and controls. International Journal of Sport Nutrition and Exercise Metabolism, 18, 628 – 638. Opgehaald van:

https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19164832 op 15 mei 2017.

Banfield, S. S. & McCabe, M. P. (2002). An evaluation of the construct of body image. Adolescence, 37, 373 – 393. Opgehaald van: http://search.proquest.com /openview/fc184b829772289934c465205cba7cf9/1?pq-origsite=gscholar &cbl=41539 op 15 mei 2017.

Beals, K. A. & Manore, M. M. (1994). The prevalence and consequences of

subclinical eating disorders in female athletes. International Journal of Sport Nutrition, 4, 175 – 195. doi: 10.1123/ijsn.4.2.175.

Beckner, B. N. & Record, R. A. (2015). Navigating the thin-ideal in an athletic world:

influence of coach communication on female athletes’ body image and health choices. Health Communication, 31, 364 – 373. doi: 10.1080/10410236.2014.957998.

(33)

Belger., A. (2012). The Power of Community: CrossFit and the Force of Human Connection. Las Vegas, NV: Victory Belt.

Berry, T. R. & Howe, B. L. (2000). Risk factors for disordered eating in female university athletes. Journal of Sport Behavior, 23, 207 – 219. Opgehaald van

http://search.proquest.com/openview/a4d064a0b6c20d732b474c8213d82032 /1?pq-origsite=gscholar&cbl=1819738 op 15 mei 2017.

Bissell, K. L. (2004). Sports Model / Sports Mind: The relationship between

entertainment and sports media exposure, sports participation, and body image distortion in division I female athletes. Mass Communication and Society, 7, 453 – 473. doi: 10.1207/s15327825msc0704_5.

Blouin, A. G. & Goldfield, G. S. (1995). Body image and steroid use in mal bodybuilders. International Journal of Eating Disorders, 18, 159 – 165.

doi:10.1002/1098108X(199509)18:2<159::AID-EAT2260180208>3.0.CO;2-3. Butcher, S. J., Neyedly, T. J., Horvey, K. J., & Benko, C. R. (2015). Do physiological measures predict selected CrossFit © benchmark performance? Journal of Sports Medicine, 6, 241 – 247. doi: 10.2147/OAJSM.S88265.

Clausen, L., Rosenvinge, J. H., Friborg, O., & Rokkedal, K. (2010). Validating the Eating Disorder Inventory-3 (EDI-3): A comparison between 561 female eating disorders patients and 878 females from the general population. Journal of Psychopathology and Behavioral Assesment, 33, 101 – 110. doi: 10.1007/s10862-010-9207-4.

Dawson, M. C. (2015). CrossFit: Fitness cult or reinventive institution? International Review for the Sociology of Sport, 52, 361 – 379. doi: 10.1177/1012690215591793.

De Bruin, A. P. (2010). Thin is going to win? Disordered eating in sport (Academisch proefschrift). Faculteit der Bewegingswetenschappen. Opgehaald van

(34)

2017.

De Bruin, A. P., Oudejans, R. R. D., & Bakker, F. C. (2007). Dieting and body image in aesthetic sports: A comparison of Dutch female gymnasts and non-aesthetic sport participants. Psychology of Sport and Exercise, 8, 507 – 520. doi:

10.1016/j.psychsport.2006.10.002.

Drummond, M. J. N. (2002). Men, body image, and eating disorders. International Journal of Men’s Health, 1, 89 – 103. Opgehaald van https://search.proquest.com/openview

/278969da8eceb2464eb871c5f857cf7f/1?pq-origsite=gscholar&cbl=25645 op 29 november 2017.

Engel, S. G., Johnson, C., Powers, P. S., Crosby, R. D., Wonderlich, S. A., Wittrock, D. A., & Mitchell, J. E. (2003). Predictors of disordered eating in a sample of elite division I college athletes. Eating Behaviors, 4, 333 – 343. doi:

10.1016/S14710153(03)00031-X.

Fairburn, C. G. & Beglin, S. J. (1994). Assessment of eating disorders: Interview or self-report questionnaire? International Journal of Eating Disorders, 16, 363 – 370. doi: 10.1002/1098-108X(199412)16:4<363::AID

-EAT2260160405>3.0.CO;2-#.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. London: Sage Publications Garner, D. M. (1991). Eating disorder inventory-2. Professional manual. Odessa, FL: Psychological Assessment Research, Inc.

Galli, N. & Reel, J. J. (2009). Adonis or Hephaestus? Exploring body image in male athletes. Psychology of Men & Masculinity, 10, 95 – 108. doi: 10.1037/a0014005

Glassman, G. (2003). Metabolic conditioning. CrossFit Journal, 10, 1 – 4. Opgehaald van https://scholar.google.nl/scholar?cluster=9627482197165747630&hl

(35)

Goldfield G. S. (2009). Body Image, Disordered Eating and Anabolic Steroid Use in Female Bodybuilders. Eating Disorders: The Journal of Treatment &

Prevention, 17, 200 – 210. doi: 10.1080/10640260902848485.

Goldfield, G. S., Blouin, A. G., & Woodside, D. B. (2006). Body image, binge eating, and boulimia nervosa in male bodybuilders. The Canadian Journal of Psychiatry, 51, 160 – 168. Opgehaald van http://journals.sagepub.com/doi/abs

/10.1177/070674370605100306.

Haase, A. M. (2011). Weight perception in female athletes: Associations with

disordered eating correlates and behavior. Eating Behaviors, 12, 64 – 67. doi: 10.1016/j.eatbeh.2010.09.004.

Hausenblas, H. A. & Carron, A. V. (1999). Eating disorders indices and athletes: An integration. Journal of Sport and Exercise Psychology, 21, 250 – 258. doi: 10.1123/jsep.21.3.230.

Hausenblas, H. A. & Downs, D. S. (2001). Comparison of body image between athletes and nonathletes: A meta analytic review. Journal of Applied Sport Psychology, 13, 323 – 339. doi: 10.1080/104132001753144437.

Hausenblas, H. A. & Fallon, E. A. (2006). Exercise and body image: A meta analysis. Psychology & Health, 21, 33 – 47. doi: 10.1080

/14768320500105270.

Hoyle, R. H., Harris, M. J., & Judd, C. M. (2002). Research Methods in Social Relations. Boston, MA: Cengage Learning.

Кеуѕ, А., Fіdаnzа, F., Каrvоnеn, М. Ј., Kimura, N., & Taylor, H. L. (1972). Іndісеѕ оf rеlаtіvе wеіght аnd оbеѕіtу. Јournal of Сhrоnіс Dіѕeases, 25, 329 – 343. doi 10.1016/0021-9681(72)90027-6.

(36)

symptomatology among female athletes from leanness focused and non leanness focused sports. The Journal of Psychology, 149, 141 – 160. doi: 10.1080/00223980.2013.846291.

Köteles, F., Kollsete, M., & Kollsete, H. (2016). Psychological concomitants of CrossFit training: does more exercise really make our everyday psychological

functioning better? Kinesiology, 48, 39 – 48. Opgehaald van http://hrcak.srce.hr/160740 op 15 mei 2017.

Krane, V., Choi, P. Y. L., Baird, S. M., Aimar, C. M., & Kauer, K. J. (2004). Living the paradox: Female athletes negotiate femininity and muscularity. Sex Roles, 50, 315 – 329. doi: 10.1023/B:SERS.0000018888.48437.4f.

Kuhn, S. (2013). The culture of CrossFit: A lifestyle prescription for optimal health and fitness (Masterthese). Opgehaald van http://ir.library.illinoisstate.edu/sta/1 op 15 mei 2017.

Markland, D. & Hardy, L. (1993). The Exercise Motivations Inventory: Preliminary

development and validity of a measure of individuals' reasons for participation in regular physical exercise. Personality & Individual Differences, 15, 289 – 296. doi:

10.1016/0191-8869(93)90219-S.

Marsh, H. W. (1996). Physical Self Description Questionnaire: Stability and discriminant validity. Research Quarterly for Exercise and Sport, 67, 249 – 264. doi:

10.1080/02701367.1996.10607952.

Marsh, H. W., Martin, A. J., & Jackson, S. (2010). Introducing a short version of the Physical Self Description Questionnaire: New strategies, short-form evaluative criteria, and applications of factor analyses. Journal of Sport & Exercise Psychology, 32, 438 – 482. doi: 10.1123/jsep.32.4.438.

(37)

win or to be thin? A study of dieting and disordered eating among adolescent elite athletes and non-athlete controls. British Journal of Sports Medicine, 44, 70 –76. doi: 10.1136/bjsm.2009.068668.

McCreary, D. & Sasse, D. (2000). An exploration of the drive for muscularity in

adolescent boys and girls. Journal of American College Health, 48, 297 – 304. doi: 10.1080/07448480009596271.

McCreary, D. R. (2007). The Drive for Muscularity Scale: Description, psychometrics, and research findings. In J.K. Thompson & G. Cafri (Eds.), The muscular ideal:

Psychological, social, and medical perspectives (pp. 87-106). Washington, DC: American Psychological Association.

McNulty, K. Y., Adams, C. H., Anderson, J. M., & Affenito, S. G. (2001).

Development and validation of a screening tool to identify eating disorders in female athletes. Journal of the American Dietetic Association, 101, 886 – 892. doi: 10.1016/S0002-8223(01)00218-8.

Melin, A., Klungland Torstveit, M., Burke, L., Marks, S., & Sundgot-Borgen, J. (2014). Disordered eating and eating disorders in aquatic sports. International Journal of Sport Nutrition and Exercise Metabolism, 24, 450 – 459. doi: 10.1123/ijsnem.2014-0029. Mullins, N. (2015). CrossFit: Remember what you have learned; apply what you

know. Journal of Exercise Physiology, 18, 32 – 44. Opgehaald van

http://go.galegroup.com/ps/anonymous?id=GALE%7CA438289987&sid=googleSch lar&v=2.1&it=r&linkaccess=fulltext&issn=10979751&p=AONE&sw=w&authCount=1 &isAnonymousEntry=true op 28 januari 2017.

Nattiv, A., Loucks, A. B., Manore, M. M., Sanborn, C. F., Sundgot-Borgen, J., & Warren, M. P. (2007). American College of Sports Medicine position stand. The female athlete triad. Medicine and Science in Sports and Exercise, 39,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Je kan hierdoor bepalen op welke intensiteit je moet trainen voor jouw doel.. Hoewel geen enkel mens hetzelfde is, zie je dat er van standaard formules wordt uitgegaan voor

Het OTO-aanbod is ook beschikbaar voor onze ketenpartners die buiten de Noordelijke OTO- regeling vallen en met eigen financiële middelen gebruik willen maken van het programma.

Mensen zijn overtraind op het moment dat de belasting dermate groot is dat het lichaam niet de kans krijgt om voor de volgende training te herstellen.. Het kan niet genoeg

Vanuit deze positie trek je de handvatten naar je toe en laat je deze vervolgens helemaal terugzakken totdat je armen bijna gestrekt zijn.. Als je gaat zitten dan moeten de

Het beste kunt u de stappen beschreven in deze handleiding uitvoeren als u de uitnodiging van de training in uw bezit

Lipolysis in dit de buikspieren trainen schema in het schema in de waarheid over afvallen, and lower rectus abdominus muscle during exercise on abdominal.. obesity

De tijdens de oefening ervaren cultuurverschillen zijn dan ook pas overbrugbaar als deelnemende Amerikaanse en Europese militairen de Afrikaanse manier van denken als

Door deze modellen vervolgens in te bouwen in de virtuele spelers, kunnen we ervoor zorgen dat deze zich realistisch gedra- gen, zonder dat voor alle mogelijke combina- ties