• No results found

Oogbewegingen : geheugenversterking van emotionele of opvallende herinneringen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Oogbewegingen : geheugenversterking van emotionele of opvallende herinneringen?"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Oogbewegingen: Geheugenversterking van

Emotionele of Opvallende Herinneringen?

Ilja Petersen

Universiteit van Amsterdam

Begeleiders: Dr. R. Hans Phaf en Lotte Mulder Datum: 4-7-2016

Instelling: Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10502238 (I.V.) Bachelorproject

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek werd bij 47 personen onderzocht of de grotere geheugenprestatie door middel van oogbewegingen kwam door de valentie van woorden (negatief) of door de opvallendheid. Dit werd onderzocht met een geheugenexperiment. Negatieve en neutrale woorden werden aangeboden en deze woorden waren onopvallend of opvallend van aard. Het geheugenexperiment begon met het bestuderen van deze woorden. Deze woorden moesten onthouden worden. Daarna werd er, afhankelijk van conditie, oogbeweging of fixatie uitgevoerd. Tijdens de oogbeweging of fixatie werd de instructie gegeven om zo veel mogelijk aan de bestudeerde woorden terug te denken en ze zo veel mogelijk terug te halen uit het geheugen. Afsluitend werd er een free recall geheugentaak afgenomen. Er werd een grotere geheugenprestatie, na oogbewegingen, gevonden voor negatieve woorden. De grotere geheugenprestatie door middel van oogbewegingen kwam mogelijk door de valentie van woorden.

Inleiding

Eye Movement Desensitization and Reproccessing (EMDR) lijkt werkzaam te zijn bij veel

klinische problemen. Vooral bij de behandeling van Posttraumatische Stressstoornis lijkt EMDR werkzaam en zorgt het voor verlichting van de trauma symptomen (Coetzee & Regel, 2005). De effectiviteit van EMDR is bewezen middels een meta-analyse van Lee en Cuijpers (2013). Ook wordt EMDR toegepast op andere klinische problemen, zoals chronische pijn (Grant & Threlfo, 2002, aangehaald in Coetzee & Regel, 2005), fobieën en paniekstoornissen (De Jongh & Ten Broeke, 1998, aangehaald in Coetzee & Regel, 2005).

(3)

3 EMDR is gebaseerd op de theorie dat bilaterale stimulatie, vaak in de vorm van

oogbewegingen, de verwerking van traumatische herinneringen toe staat (Coetzee & Regel, 2015). Terwijl de patiënt zich focust op specifieke beelden, negatieve sensaties en

geassocieerde cognities, wordt bilaterale stimulatie toegepast om het individu minder gevoelig te maken voor deze herinneringen en voor de affectieve reacties die deze herinneringen normaliter teweeg brengen. Er wordt plaats gemaakt voor positievere gevoelens, cognities en affectieve associaties met het traumatisch beeld (Coetzee & Regel, 2005).In de literatuur bestaat echter veel discussie over het onderliggende werkingsmechanisme van EMDR, met name het effect dat oogbewegingen teweegbrengen. Een aantal verklaringen die in de

literatuur aangedragen worden zullen hieronder besproken worden, zodat een duidelijk beeld gevorm kan worden over het werkingsmechanisme van EMDR.

Onderzoekers die de werking van EMDR in twijfel trekken, beweren dat enkel

exposure aan de traumatische herinneringen al tot verlichting van de symptomen leidt

(Davidson & Parker, 2001; MacCulloch, 2006, aangehaald in Van den Hout & Engelhard, 2012). Uit onderzoek van Van den Hout en Engelhard (2012) blijkt echter dat oogbewegingen of een andere soortgelijke taak die een beroep doet op het werkgeheugen gelijktijdig met het ophalen van de traumatische herinneringen wel degelijk een aanvullend effect laten zien, en dat exposure alleen niet genoeg is. Zo’n ‘dual task’ zou belastend zijn voor het visuospatieel werkgeheugen. Er worden namelijk tegelijkertijd twee taken uitgevoerd (oogbewegingen en het ophalen van herinneringen) die beiden het visuospatiële werkgeheugen belasten. De oogbewegingen nemen capaciteit in, waardoor er minder capaciteit over zou blijven voor het ophalen van de traumatische herinneringen. Hierdoor zou de herinnering minder levendig en minder emotioneel zijn. Dit zou voor zowel positieve als negatieve herinneringen gelden. Negatieve herinneringen worden namelijk minder onplezierig en plezierige herinneringen

(4)

4 worden minder plezierig, door belasting van het visuospatieel werkgeheugen (Andrade,

Kavanagh, & Baddeley, 1997, aangehaald in Van den Hout & Engelhard, 2012).

Maar Van den Hout en Engelhard (2012) stellen dat auditieve taken, gelijktijdig met het ophalen van de herinnering, ook zorgen voor minder levendigheid en emotionaliteit van de herinnering. Dit pleit tegen de hier net genoemde visuospatiële werkgeheugenverklaring. De auditieve taken doen namelijk geen beroep op het visuospatiële werkgeheugen waardoor deze dus niet gelijktijdig belast wordt door twee visuele taken.

Andere onderzoeken (Stickgold, 2002; Coetzee & Regel, 2005) zien in de vergelijking tussen oogbewegingen bij EMDR en oogbewegingen bij ‘Rapid Eye Movements’ (REM) slaap een verklaring voor de werking van EMDR. De oogbewegingen bij EMDR zouden hetzelfde zijn als de oogbewegingen bij REM slaap. In dit slaap stadium worden episodische herinneringen, herinneringen van gebeurtenissen, geïntegreerd in algemene semantische netwerken. Verondersteld wordt dat traumatische herinneringen in het episodisch geheugen blijven en dat deze vervolgens niet goed verwerkt worden voordat ze in het semantisch geheugen terecht komen. Door EMDR zouden traumatische episodische herinneringen wel effectief verwerkt en vervolgens goed geïntegreerd worden in algemeen semantische netwerken. Deze integratie zou vervolgens kunnen leiden tot een afname van kracht van traumatisch episodische herinneringen en het negatieve affect (Stickgold, 2002; Coetzee & Regel, 2005).

Echter, volgens Armstrong en Vaughan (1966) verlicht de Orienting Respons (OR) de trauma symptomen bij EMDR. De OR is een reflexmatige aangeboren oriëntatie van de aandacht op stimuli uit de omgeving, een alerting reflex, gevolgd door een onderzoekende ‘wat is het’-reflex. Handbewegingen bij EMDR zouden oogbewegingen veroorzaken en een OR tot stand brengen. Door de aandacht voor de hand wordt de focus gelegd op het hier en

(5)

5 nu, op de huidige, ware en veilige situatie in de onderzoekskamer, waardoor de negatieve affectieve associaties vervangen worden door een veilig gevoel.

Tot slot zouden de horizontale oogbewegingen (van links naar rechts en andersom) die gemaakt worden bij EMDR er voor zorgen dat beide hemisferen actief worden waardoor er meer communicatie tussen de hemisferen zou plaatsvinden (Gunter & Bodner, 2009). In dit interhemisferisch communicatie model, geïntroduceerd door Propper en Christman (2008, aangehaald in Gunter & Bodner, 2009) wordt verondersteld dat episodische herinneringen makkelijker opgehaald worden en vervolgens makkelijker verwerkt worden, wat verlichting van de traumatische symptomen tot gevolg heeft.

Horizontale oogbewegingen en verticale oogbewegingen (van boven naar beneden en andersom) blijken echter even effectief te zijn (Gunter & Bodner, 2008, aangehaald in Van den Hout & Engelhard, 2012), wat tegen het interhemisferische communicatie model pleit. Verticale oogbewegingen zorgen volgens Samara, Elzinga, Slagter, en Nieuwenhuis (2011, aangehaald in Phaf, ingediend voor publicatie) namelijk niet voor meer communicatie tussen de hemisferen.

In tegenstelling tot wat veel van bovenstaande theorieën suggereren, namelijk dat oogbewegingen gemaakt bij EMDR voor een verzwakt geheugen van de traumatische herinneringen zorgt, stelt het Saccade Induced Retrieval Enhancement (SIRE) effect dat oogbewegingen juist een grotere geheugenprestatie veroorzaken, terwijl de opzet van de twee hetzelfde is. EMDR en SIRE onderzoek maken namelijk beiden gebruik van dezelfde soort oogbeweging. Maar de geheugenversterking die in het SIRE effect wordt beschreven beslaat veelal niet-emotionele herinneringen, namelijk de herinnering van neutrale woorden, in tegenstelling tot EMDR. EMDR is uitsluitend gericht op traumatische herinneringen. Opmerkelijk is dat er een gat in de literatuur bestaat tussen de twee onderzoeksvelden. Er is geen gemeenschappelijk mechanisme, wat men wel zou verwachten. Bovenstaande

(6)

6 verklaringen met betrekking tot het werkingsmechanisme van EMDR geven niet een

eenduidige verklaring voor de effectiviteit van EMDR. Onderzoek naar het SIRE effect zou daarom mogelijk kunnen bijdragen aan kennis over het werkingsmechanisme van

oogbewegingen bij EMDR. Voor het SIRE effect worden in de literatuur een aantal verklaringen geponeerd die overeenkomen met eerder genoemde mechanismen met

betrekking tot de werking van EMDR, zoals het interhemisferisch communicatie model en de OR.

Zo blijkt uit SIRE onderzoek dat mensen met een consistente handvoorkeur een grotere geheugenprestatie hebben na oogbewegingen dan mensen met een inconsistente handvoorkeur. Mensen met een consistente handvoorkeur zouden minder interhemisferische communicatie hebben dan mensen met een inconsistente handvoorkeur en daardoor zouden de mensen met een consistente handvoorkeur meer ruimte hebben voor interhemisferische

communicatie en daarom een grotere geheugenprestatie laten zien (Lyle, Logan, & Roediger, 2008; Lyle, Hanaver-Torrez, Hackländer, & Edlin, 2012). Dit sluit aan bij de verklaring dat horizontale oogbewegingen het ophalen van herinneringen verbetert door toenemende

communicatie tussen de hemisferen, het interhemisferische communicatie model (Christman, Garvey, Propper, & Phaneuf, 2003, aangehaald in Lyle et al., 2008). Echter, net zoals eerder genoemd bij EMDR, is hetzelfde effect ook te zien bij verticale oogbewegingen (Gunter & Bodner, 2008, aangehaald in Van den Hout & Engelhard, 2012) wat tegen het

interhemisferisch communicatie model pleit.

Bovendien hebben Matzke et al. (2015) het onderzoek van Lyle et al. (2008) niet kunnen repliceren. Dit betekent niet dat het SIRE effect er niet is, maar dat het

interhemisferische communicatie model minder aannemelijk is. Volgens Phaf (ingediend voor publicatie) hadden zij het experiment van Lyle et al. (2008) namelijk niet kunnen repliceren doordat er niet gefocust is op de onderliggende processen. Er is in dit onderzoek enkel

(7)

7 uitgegaan van een communicatie tussen de hemisferen. Bovendien hebben Matzke et al. (2015) een recency buffer meegenomen in hun opzet. Dit voorkomt dat deelnemers de laatste aangeboden woorden beter onthouden en makkelijker kunnen ophalen uit het geheugen bij de

free recall. Doordat er bij Lyle et al. (2008) geen recency buffer is meegenomen, waren er

mogelijk nog wat laatste woorden van de lijst actief in het werkgeheugen die makkelijker opgehaald konden worden bij de free recall taak, wat de verbeterde geheugenprestatie bij Lyle et al. (2008) mogelijk kan verklaren. De toegevoegde recency buffer is daarom waarschijnlijk een belangrijke oorzaak waardoor Matzke et al. (2015) geen SIRE effect vonden.

Opvallend is dat bovenstaand SIRE onderzoek tot nog toe enkel gebruik maakt van neutrale woorden, wat niet overeenkomt met de EMDR opzet, waar namelijk traumatische materiaal wordt gebruikt. Terwijl de vergelijking met EMDR onderzoek door Matzke et al. (2015) wel degelijk werd gemaakt. Daarnaast werd bij het onderzoek van Lyle et al. (2008) en Matzke et al. (2015) ook de instructie niet gegeven dat men tijdens de oogbewegingen de woorden moest terughalen. Phaf (ingediend voor publicatie) heeft daarom als uitbreiding op Lyle et al. (2008) emotionele woorden, positieve en negatieve, naastneutrale woorden gebruikt en de instructie gegeven dat men tijdens de oogbewegingen de woorden moest terughalen.

Uit onderzoek van Phaf (ingediend voor publicatie) en Samara et al. (2011, aangehaald in Phaf, ingediend voor publicatie) bleek er een grotere geheugenprestatie voor negatieve woorden na oogbewegingen. Phaf poneert dat de OR een grotere geheugenprestatie zou veroorzaken bij SIRE. Oogbewegingen, gemaakt bij unexpected visual events, zouden dopamine productie laten toenemen in een gebied in de hersenen waardoor het geheugen zou versterken. De oogbewegingen bij de unexpected visual events zouden verenigbaar zijn met de onderzoekende ‘wat is het’-reflex van de OR. (Redgrave & Gurney, 2006, aangehaald in

(8)

8 Phaf, ingediend voor publicatie). De OR kan dus kennelijk als enige aangedragen theorie zowel het EMDR effect als het SIRE effect verklaren. De vraag is echter of de

geheugenversterking komt door de valentie (negatief) of de opvallendheid van de herinnering. Mogelijk komt de grotere geheugenprestatie voor negatieve woorden in het onderzoek van Phaf (ingediend voor publicatie) namelijk doordat de negatieve woorden van zichzelf al opvallender waren.

Of oogbewegingen zouden zorgen voor een grotere geheugenprestatie van opvallende woorden is tot op heden nog niet onderzocht. Phaf (ingediend voor publicatie) heeft zich in zijn onderzoek vooral gericht op de valentie (positief en negatief) van woorden en had weinig aandacht voor de opvallendheid van de woorden. Phaf (ingediend voor publicatie) heeft zich namelijk alleen gericht op het matchen van woordlengte en frequentie voor opvallendheid, maar mogelijk bestaan er veel meer criteria voor opvallendheid, zoals kleur en grootte van de letters.

De vraag is dus nu of de grotere geheugenprestatie door middel van oogbewegingen komt door de valentie van woorden (negatief) of door de opvallendheid van de woorden. Het beantwoorden van deze vraag draagt bij aan de kennis over het werkingsmechanisme van oogbewegingen bij EMDR, omdat negatieve traumatische herinneringen bij EMDR mogelijk gekoppeld kunnen worden aan de negatieve valentie van de woorden. Daarom werd in dit onderzoek onderzocht of oogbewegingen een grotere geheugenprestatie van negatieve

woorden, opvallende woorden of van beiden tot stand brengen. Er werd geen gebruik gemaakt van positieve woorden, omdat er in onderzoek van Phaf (ingediend voor publicatie) enkel een grotere geheugenprestatie voor negatieve woorden optrad na oogbewegingen.

Dit werd onderzocht met een geheugenexperiment naar voorbeeld van Phaf (ingediend voor publicatie). Er werden negatieve en neutrale woorden aangeboden en deze woorden waren onopvallend of opvallend van aard. Opvallendheid werd gemanipuleerd door kleur en

(9)

9 grootte van de letters. Het geheugenexperiment begon met het bestuderen van deze woorden. Deze woorden moesten onthouden worden. Daarna werd er oogbeweging of fixatie

uitgevoerd. Tijdens de oogbeweging of fixatie werd de instructie gegeven om zo veel mogelijk aan de bestudeerde woorden terug te denken en ze zo veel mogelijk terug te halen uit het geheugen. Afsluitend werd er een free recall geheugentaak afgenomen.

Naar verwachting hadden de deelnemers die oogbewegingen moesten maken een grotere geheugenprestatie dan de deelnemers die moesten fixeren. Er zouden meer woorden onthouden moeten worden in de oogbewegingsconditie in vergelijking met de fixatieconditie. Onder de valentie hypothese werd verwacht dat er een grotere geheugenprestatie, door middel van oogbewegingen, was voor negatief-onopvallende en negatief-opvallende woorden. Er zouden meer negatief-onopvallende en negatief-opvallende woorden moeten worden

onthouden, zie Figuur 1. Onder de opvallendheid hypothese werd verwacht dat er een grotere geheugenprestatie, door middel van oogbewegingen, was voor negatief-opvallende en

neutraal-opvallende woorden. Er zouden meer negatief-opvallende en neutraal-opvallende woorden moeten worden onthouden ten opzichte van de negatief-onopvallende en neutraal-onopvallende woorden, zie Figuur 2. Ten slotte werd onder de valentie en opvallendheid hypothese verwacht dat er een grotere geheugenprestatie, door middel van oogbewegingen, was voor negatief-opvallende woorden. Er zouden meer negatief-opvallende woorden moeten worden onthouden, zie Figuur 3. Bij fixatie werd een constante geheugenprestatie verwacht voor de neutraal-onopvallende, neutraal-opvallende, onopvallende en negatief-opvallende woorden onder alle hypotheses, zie Figuur 1, 2 en 3.

(10)

10

Figuur 1. Verwachtte geheugenprestatie op basis van de valentie hypothese, met op de y-as

het aantal correct onthouden woorden.

Figuur 2. Verwachtte geheugenprestatie op basis van de opvallendheid hypothese, met op de

y-as het aantal correct onthouden woorden. Oogbeweging Fixatie Neutraal-Onopvallend Neutraal-Opvallend Negatief-Onopvallend Negatief-Opvallend Oogbeweging Fixatie Neutraal-Onopvallend Neutraal-Opvallend Negatief-Onopvallend Negatief-Opvallend

(11)

11

Figuur 3. Verwachtte geheugenprestatie op basis van de valentie en opvallendheid hypothese,

met op de y-as het aantal correct onthouden woorden.

Methode

Deelnemers

Aan het experiment hebben 47 personen deelgenomen die allen de Nederlandse taal beheersten. De deelnemers waren tussen de 19 en 43 jaar oud (M = 22.49, SD = 4.17) en er namen 27 vrouwen en 20 mannen deel. De deelnemers werden geworven via lab.uva.nl en ontvingen één proefpersoon punt voor hun deelname of deden vrijwillig mee. Het onderzoek was goedgekeurd door de ethische commissie van de FMG-UvA en alle deelnemers hebben

informed consent getekend. Deelnemers die al eens EMDR-therapie ondergingen en

niet-consistent links- of rechtshandig waren mochten niet deelnemen aan het onderzoek. Daarnaast mochten deelnemers die de afgelopen 2 uur nog koffie, thee of stimulerende middelen (zoals Ritalin) hadden ingenomen ook niet deelnemen aan het onderzoek met oog op toename van dopamine. Deelnemers met meer dan 15% fout op een evaluatietaak werden uitgesloten

Oogbeweging Fixatie

Neutraal-Onopvallend Neutraal-Opvallend Negatief-Onopvallend Negatief-Opvallend

(12)

12 wegens vermoeden van een ongemotiveerde werkhouding. De deelnemers werden willekeurig en gelijk over de oogbewegingsconditie (experimenteel) en fixatieconditie (controle)

verdeeld. In de oogbewegingsconditie zaten 23 deelnemers en in de fixatieconditie 24.

Design

De geheugentaak had een 2x2x2 design. Oogbewegingen versus fixatie was een

between-subjects variabele. De tweede onafhankelijke variabele, within-between-subjects, was woord valentie:

negatief of neutraal. De derde onafhankelijke variabele, within-subjects, was opvallendheid: onopvallend of opvallend. De afhankelijke variabele was het aantal correct onthouden woorden. De afhankelijke variabele is minimaal twee keer onafhankelijk gescoord.

Materiaal

Het experiment vond plaats in een stille ruimte met fel licht. Er was geen daglicht in de ruimte en als de zon scheen was het er warm. Het experiment werd uitgevoerd op een computer met een 23″Asus VG246HE monitor met een resolutie van 1920x1080 pixels en een 100 Hz vernieuwing snelheid.

Om de handvoorkeur te bepalen werd de Handvoorkeursvragenlijst (Van Strien & Bouma, 2012) gebruikt. Deelnemers moesten voor 10 verschillende activiteiten aangeven met welke hand ze deze activiteit uitvoerden. Een voorbeeld van een activiteit is: ‘Met welke hand tekent u?’ Voor elk item waren er drie mogelijkheden: een voorkeur voor links (-1), een voorkeur voor beide handen (0) of een voorkeur voor rechts (+1). Enkel deelnemers met een eindscore van -10, -9, +9 of +10 werden gecategoriseerd als personen met een consistente handvoorkeur en zij mochten deelnemen aan het onderzoek.

De geheugentaak bestond uit 104 Nederlandse woorden (zie Appendix A). Van deze woorden waren er 26 negatief-onopvallend, 26 negatief-opvallend, 26 neutraal-onopvallend

(13)

13 en 26 neutraal-opvallend. De woorden zijn als meest negatief of neutraal geselecteerd uit woordenlijsten verzameld in een perceptuele clarificatietaak (Phaf, Van der Leij, Stienen, & Bierman, 2006). De woorden in de vier sets waren vergelijkbaar qua lengte en frequentie (Keuleers, Brysbaert, & New, 2010).

De onopvallende woorden hadden een tekengrootte van 28 punten en een grijze tekstkleur, wat licht verschilde van de achtergrondkleur grijs. De opvallende woorden hadden een tekengrootte van 34 punten en een rode tekstkleur.Alle woorden hadden het lettertype ‘Arial’. De woorden werden in het midden van het scherm één voor één aangeboden voor een periode van 1 seconde. Na deze seconde was er 1 seconde om aan te geven of het woord negatief of neutraal was door op een respectievelijk linker- of rechtershiftknop te drukken. De reactietijd was niet van belang, maar het aantal fouten. Hierna volgde een tussenpose van 1 seconde voordat het volgende woord werd aangeboden.

Door middel van het computerprogramma ‘Presentation’ werden de woorden in willekeurige volgorde op het computerscherm getoond. De eerste vier woorden van de reeks waren voor iedereen hetzelfde. Een negatief-onopvallend, negatief-opvallend, neutraal-onopvallend en een neutraal-opvallend woord, en werden niet meegenomen in de analyse vanwege mogelijke primacy effecten.

Na de aanbieding van de woorden werd er een herhaling-belemmerende tussentaak aangeboden die een beroep deed op het werkgeheugen Deelnemers moesten 1 minuut lang in stappen van drie terugtellen vanaf 301. Dit werd ook niet meegenomen in de scoring, maar was om recency-effecten uit te sluiten.

In de oogbewegingsconditie werden de oogbewegingen tot stand gebracht door met behulp van het computerprogramma ‘Presentation’ een wit fixatie-teken (+, tekengrootte 32 punten) op een zwarte achtergrond afwisselend aan de linkerkant en aan de rechterkant van het computerscherm aan te bieden. De afstand tussen het linker fixatie-teken en het rechter

(14)

14 fixatie-teken was 30 centimeter. Het fixatie-teken (+) wisselde elke 500 ms van kant en was aan elke kant 300 keer te zien. In de fixatieconditie veranderde een zelfde fixatie-teken (+) op een zwarte achtergrond elke 500 ms van kleur: van rood naar groen naar blauw. Het fixatie-teken werd in het midden van het scherm aangeboden en veranderde niet van locatie. De stimulatie duurde 5 minuten. Er werd gebruik gemaakt van een kinsteun tijdens de

oogbeweging- en fixatiemanipulatie, zodat afstand tot het scherm gelijk was. Deze kinsteun werd op 30 centimeter van het scherm geplaatst.

Procedure

Deelnemers werden bij binnenkomst verteld dat de invloed van oogbewegingen op het onthouden van woorden werd onderzocht. Daarnaast werden vragen gesteld: of de deelnemer ooit EMDR-therapie had gehad, een bril of lenzen droeg, kleurenblind was, ADHD had, en of de deelnemer koffie, thee of stimulerende middelen had gebruikt in de afgelopen twee uur. Vervolgens werd hen een informatiebrochure gegeven waarin uitgelegd werd aan wat voor onderzoek zij precies meededen. Als alles duidelijk was werd de deelnemers gevraagd een

informed consent te tekenen. Daarna werd de Handvoorkeursvragenlijst bij hen afgenomen.

Hierna werd de deelnemers gevraagd de woorden die op het computerscherm aangeboden werden zo goed mogelijk te bestuderen en te onthouden, omdat het geheugen hiervoor later getest werd. Na elk aangeboden woord werden deelnemers verzocht met behulp van toetsen op het toetsenbord aan te geven of het woord negatief (linker shift-toets) of neutraal (rechter shift-toets) was. Daarna kregen de deelnemers een herhaling-belemmerende tussentaak. Na deze tussentaak moesten de deelnemers hun hoofd op de kinsteun plaatsen. Deelnemers in de oogbewegingsconditie werden gevraagd zich met hun ogen te focussen op het fixatie-teken (+), dat afwisselend aan de linkerkant en aan de rechterkant van het scherm verscheen. Deelnemers in de fixatieconditie werden gevraagd zich te focussen op het fixatie-teken (+) in

(15)

15 het midden van het scherm. Daarnaast werd aan de deelnemers de instructie gegeven of zij tijdens dit interval zo veel mogelijk aan de net bestudeerde woorden wilden terug denken en zo veel mogelijk woorden uit het geheugen wilden ophalen. Dit duurde in totaal 5 minuten. Ten slotte moesten de deelnemers zo veel mogelijk woorden die zij zich nog konden

herinneren uit de studiefase intypen op de computer. Deze free recall geheugentaak duurde 10 minuten. Afsluitend vond er een gesprek plaats waarin werd besproken hoe ze het onderzoek hadden beleefd, of ze nog strategieën hadden en of ze een idee hadden welke conditie tot grotere geheugenprestatie zou leiden. Ook werden zij ingelicht over het werkelijke doel en konden zij nog vragen stellen. Het onderzoek duurde in totaal ongeveer 30 minuten.

Data analyseplan

De gemiddelden en standaarddeviaties van de proporties correct onthouden woorden werden voor de oogbewegings- en fixatieconditie berekend. Daarnaast werden

betrouwbaarheidsintervallen en effectgroottes berekend in JAPS. De gegevens werden op basis hiervan geïnterpreteerd en conclusies werden hieruit getrokken. Ten slotte werd een statistische test uitgevoerd ter aanvulling. Hier lag echter niet de nadruk op, omdat een niet-significant resultaat niet per definitie betekent dat er geen verschil is en een niet-significant resultaat niet per definitie betekent dat er wel een verschil is (Cumming, 2014).

De mixed design ANOVA werd gebruikt om te toetsen of de oogbewegingsmanipulatie voor een grotere geheugenprestatie zorgde van negatieve woorden, opvallende woorden of van beiden. Hierbij golden woord valentie (negatief of neutraal) en opvallendheid

(onopvallend of opvallend) als within-subjects variabelen en conditie (oogbeweging versus fixatie) als between-subjects variabele. Proportie correct onthouden woorden was de afhankelijke variabele.

(16)

16 Resultaten

In totaal werden acht deelnemers uitgesloten. Zes deelnemers werden uitgesloten wegens vermoeden van een ongemotiveerde werkhouding. Zij hadden meer dan 15% evaluatiefouten. Eén deelnemer had minder dan 15% evaluatiefouten, maar werd uitgesloten omdat de

instructies niet werden opgevolgd. De laatste deelnemer die werd uitgesloten had een inconsistente handvoorkeur. Er is gekozen voor het criterium van 15% in plaats van 10%, omdat de timing van het drukken bij de evaluatietaak lastig bleek, waardoor de deelnemers vaak te vroeg of te laat hadden gedrukt en daardoor een ‘fout’ maakten. Daarnaast werd de kleur rood van de opvallende woorden regelmatig geassocieerd met negatief waardoor de deelnemers de neiging hadden om op negatief te drukken in plaats van op neutraal.

De 39 overgebleven deelnemers waren willekeurig en gelijk over de

oogbewegingsconditie (19 deelnemers, waarvan zeven mannen en 12 vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van 22.42 (SD = 3.17) jaar) en fixatieconditie (20 deelnemers, waarvan 9 mannen en 11 vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van 20.90 (SD = 1.62) jaar) verdeeld.

De gemiddelden en standaarddeviaties van de proporties correct onthouden woorden werden voor de oogbewegingsconditie en de fixatieconditie berekend (zie Tabel 1 en Figuur 4).

Tabel 1.

Gemiddelden (standaarddeviaties) proporties correct onthouden woorden (van 26 woorden per conditie) als functie van conditie.

Oogbeweging Fixatie

Neutraal – Onopvallend 0.11 (0.10) 0.13 (0.06) Neutraal – Opvallend 0.10 (0.08) 0.11 (0.09)

(17)

17 Negatief – Onopvallend 0.17 (0.08) 0.12 (0.07) Negatief – Opvallend 0.17 (0.09) 0.16 (0.10) Neutraal 0.11 (0.07) 0.12 (0.07) Negatief 0.17 (0.07) 0.14 (0.06) Onopvallend 0.14 (0.07) 0.12 (0.05) Opvallend 0.14 (0.06) 0.14 (0.07) Totaal 0.55 (0.21) 0.52 (0.23)

Figuur 4. Gemiddelden proporties correct onthouden woorden (van in totaal 104) als functie

van conditie. Met op de y-as de proporties correct onthouden woorden.

Over het algemeen onthielden deelnemers in de oogbewegingsconditie (M = 0.55, SD = 0.21) ongeveer evenveel woorden als in de fixatieconditie (M = 0.52, SD = 0.23). Zij hadden een even grote geheugenprestatie. Dit gaat tegen de verwachting van een algemeen SIRE effect in, onafhankelijk van valentie en opvallendheid.

Oogbeweging Fixatie Neutraal-Onopvallend Neutraal-Opvallend Negatief-Onopvallend Negatief-Opvallend P ro p o rt ies co rr ect ont houde n w oor de n

(18)

18 Het verschil in proportie correct onthouden woorden tussen neutrale en negatieve woorden in de oogbewegingsconditie (0.07) was groter dan het verschil in proportie correct onthouden woorden tussen neutrale en negatieve woorden in de fixatieconditie (0.01). Het verschil in proportie correct onthouden woorden tussen onopvallende en opvallende woorden in de oogbewegingsconditie (0.01) was ongeveer even groot als het verschil in proportie correct onthouden woorden tussen onopvallende en opvallende woorden in de fixatieconditie (0.01), zie Tabel 1.

Het verschil in proportie correct onthouden woorden tussen de neutrale en negatieve woorden was gemiddeld (95% CI [0.002, 0.104], d = 0.653) tussen de fixatieconditie en oogbewegingsconditie. Het verschil in proportie correct onthouden woorden tussen de onopvallende en opvallende woorden was klein (95% CI [-0.064, 0.024], d = -0.291) tussen de fixatieconditie en oogbewegingsconditie, zie Tabel 2.

Tabel 2.

Mean Differences (MD), betrouwbaarheidsintervallen (95% CI) en effectgroottes (Cohen’s d) van de vergelijking tussen de verschilproporties neutrale en negatieve woorden en

onopvallende en opvallende woorden voor het verschil tussen de fixatieconditie en oogbewegingsconditie.

MD 95% CI Cohen’s d

Neutraal-Negatief 0.053 [ 0.002, 0.104] 0.653 Onopvallend-Opvallend -0.020 [-0.064, 0.024] -0.291

Ter aanvulling lieten de variabelen conditie en valentie bij een mixed design ANOVA geen interactie zien, F (1, 37) = 3.327, p = 0.076, ηp2 = 0.083. Ook de variabelen conditie en

(19)

19 Na de oogbewegingen is er een grotere geheugenprestatie voor de negatieve woorden dan voor de neutrale woorden. Er worden meer negatief-onopvallende (M = 0.17, SD = 0.08) en negatief-opvallende (M = 0.17, SD = 0.08) dan neutraal-onopvallende (M = 0.11, SD = 0.10) en neutraal-opvallende (M = 0.10, SD = 0.08) woorden onthouden, wat in

overeenstemming is met de verwachting van de valentiehypothese zoals te zien is in Figuur 1 en 4, en niet met de overige hypotheses zoals te zien is in Figuur 2, 3 en 4.

Wat niet in overeenstemming is met de verwachting, is dat binnen de fixatieconditie er een grotere geheugenprestatie is voor opvallende woorden dan voor

negatief-onopvallende, neutraal-opvallende en neutraal-onopvallende woorden (zie Tabel 1 en Figuur 4). Er werd binnen de fixatieconditie verwacht dat de geheugenprestatie voor de woorden constant zou zijn. Van een grotere geheugenprestatie na oogbewegingen in vergelijking met fixatie was vooral sprake bij negatieve-onopvallende woorden (respectievelijk M = 0.17, SD = 0.08; M = 0.12, SD = 0.07, zie Figuur 4).

Het verschil voor de negatief-onopvallende woorden was groot (95% CI [0.006, 0.104], d = 0.732) tussen de fixatieconditie en oogbewegingsconditie. Het verschil voor de negatief-opvallende woorden was klein (95% CI [-0.053, 0.069], d = 0.089) tussen de fixatieconditie en oogbewegingsconditie, zie Tabel 3.

Tabel 3.

Mean Differences (MD), betrouwbaarheidsintervallen (95% CI) en effectgroottes (Cohen’s d) voor het verschil tussen de fixatieconditie en oogbewegingsconditie.

MD 95% CI Cohen’s d

Neutraal-Onopvallend -0.020 [-0.075, 0.036] -0.228 Neutraal-Opvallend -0.012 [-0.066, 0.041] -0.147 Negatief-Onopvallend 0.055 [ 0.006, 0.104] 0.732

(20)

20 Negatief-Opvallend 0.008 [-0.053, 0.069] 0.089

Een mixed design ANOVA werd uitgevoerd ter aanvulling. Het effect van conditie was niet-significant, F(1,37) = 0.204, p = 0.654. Op basis van deze ANOVA hadden zij ongeveer een even grote geheugenprestatie in beide condities. Dit gaat, zoals net besproken, in tegen de verwachting van een algemeen SIRE effect, onafhankelijk van valentie en opvallendheid.

De variabelen conditie, valentie en opvallendheid lieten ook geen interactie zien, F (1, 37) = 1.346, p = 0.253, ηp2 = 0.035.

Binnen de oogbewegingsconditie was het effect van valentie significant, F(1, 18) = 8.284, p = 0.010. Er is een grotere geheugenprestatie voor negatieve woorden dan voor

neutrale woorden. Dit is, zoals net besproken, in overeenstemming met de verwachting van de valentiehypothese, zoals te zien is in Figuur 1 en 4 en niet met de overige hypotheses zoals te zien is in Figuur 2, 3 en 4.

Een independant samples t-test was uitgevoerd om te kijken of er een verschil in gemiddeld proportie correct onthouden negatief-onopvallende woorden was tussen de condities. Gemiddeld, hadden de deelnemers in de oogbewegingsconditie meer negatief-onopvallende woorden onthouden (M = 0.17, SD = 0.08) dan de deelnemers in de

fixatieconditie (M = 0.12, SD = 0.07). Dit verschil, -0.055, was significant t(37) = -2.284, p = 0.028. Dit betekende dat er een verschil was in gemiddeld proportie correct onthouden negatief-onopvallende woorden tussen de condities.

Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht of de grotere geheugenprestatie door middel van

(21)

21 werd een grotere geheugenprestatie, na oogbewegingen, gevonden voor negatieve woorden, wat in overeenstemming is met de valentie hypothese. De uitkomst van het onderzoek is daarnaast in overeenstemming met het onderzoek van Phaf (ingediend voor publicatie) en Samara et al. (2011, aangehaald in Phaf, ingediend voor publicatie). De grotere

geheugenprestatie door middel van oogbewegingen komt mogelijk door de valentie van woorden (negatief).

Tegen de verwachting in hadden de deelnemers uit de oogbewegingsconditie een ongeveer even grote geheugenprestatie in het algemeen als de deelnemers uit de

fixatieconditie. Dit zou mogelijk kunnen komen doordat de oogbewegingen ervaren werden als erg afleidend waardoor de deelnemers het lastig vonden om aan de woorden terug te denken en de woorden terug te halen uit het geheugen tijdens de oogbewegingen waardoor er globaal geen grotere geheugenprestatie tot stand kwam. Toch was er wel een grotere

geheugenprestatie voor de negatief-onopvallende woorden na oogbewegingen in vergelijking met fixatie, wat verklaard kan worden door de OR en hieronder besproken zal worden.

Wat ook tegen de verwachting in ging was de niet-constante geheugenprestatie bij de fixatieconditie. In de fixatieconditie was er een grotere geheugenprestatie voor de negatief-opvallende woorden, terwijl een constante geheugenprestatie voor alle woorden werd verwacht. In de oogbewegingsconditie was er ook een grotere geheugenprestatie voor de negatief-opvallende woorden. Dit zou verklaard kunnen worden doordat de kleur voor de opvallende woorden, rood, vaak geassocieerd werd met negatief. Mogelijk heeft deze associatie positieve invloed gehad op de geheugenprestatie en werden daardoor, zowel na fixatie als na oogbewegingen, de negatief-opvallende woorden goed onthouden.

De grotere geheugenprestatie in de oogbeweging- en fixatieconditie bij de negatief-opvallende woorden kan echter ook verklaard worden doordat er twee factoren een rol spelen

(22)

22 waardoor de woorden beter onthouden worden: de valentie (negatief) en de opvallendheid, waardoor er mogelijk versterkte geheugenopslag plaats vindt.

In de oogbewegingsconditie vindt er naast een grotere geheugenprestatie voor opvallende woorden ook een grotere geheugenprestatie plaats voor de negatief-onopvallende woorden. In de fixatieconditie vindt er geen grotere geheugenprestatie plaats voor de negatief-onopvallende woorden. Dit kan verklaard worden door de OR die specifiek op negatief materiaal werkt. Door de oogbewegingen wordt een OR opgewekt, de

onderzoekende ‘wat is het’-reflex, en zou de dopamine productie toenemen in een gebied in de hersenen waardoor het geheugen zou versterken voor de negatieve woorden (Redgrave & Gurney, 2006, aangehaald in Phaf, ingediend voor publicatie).

De grotere geheugenprestatie voor de negatief-onopvallende woorden zou ook verklaard kunnen worden door de top-down attentional control hypothese (Lyle & Edlin, 2015). Deze hypothese stelt dat moeilijk toegankelijke dingen, in deze studie onopvallende woorden, meer aandacht krijgen en daardoor beter onthouden worden. Er vindt echter alleen een grotere geheugenprestatie plaats voor negatief-onopvallende woorden. Als deze

hypothese zou kloppen dan zou er ook een grotere geheugenprestatie plaats moeten vinden voor neutraal-onopvallende woorden.

De OR verklaring en de top-down attentional control hypothese zouden samen een goede verklaring kunnen zijn voor de grotere geheugenprestatie van negatief-onopvallende woorden. De OR, die met name gericht is op negatief materiaal, zou de grotere

geheugenprestatie kunnen verklaren voor de valentie (negatief) en de top down attentional

control hypothese voor de onopvallendheid van de negatief-onopvallende woorden.

Naast dat de OR het SIRE effect voor de negatieve woorden kan verklaren, kan de OR het EMDR effect ook verklaren. De OR kan kennelijk als enige aangedragen theorie zowel

(23)

23 EMDR als het SIRE effect verklaren, wat in overeenstemming is met het onderzoek van Phaf (ingediend voor publicatie) en waar, door dit resultaat, nog meer aanwijzing voor is.

In toekomstig onderzoek zou men mogelijk gebruik kunnen maken van een andere kleur voor opvallendheid, omdat de kleur rood geassocieerd werd met negatief. Daarnaast zou een andere vorm van oogbewegingen, bijvoorbeeld meer organisch, kunnen worden gebruikt, omdat dat mogelijk als minder afleidend wordt ervaren. Bij het SIRE onderzoek hebben gezonde personen deelgenomen. Bij EMDR nemen er echter voornamelijk patiënten deel aan het onderzoek. Er zouden verschillende resultaten tot stand kunnen komen binnen deze twee populaties. De resultaten van de gezonde personen kunnen daarom niet zomaar

gegeneraliseerd worden naar de patiëntenpopulatie. In toekomstig onderzoek zouden patiënten deel kunnen nemen aan het onderzoek om het mogelijke verschil in resultaten te kunnen ontdekken. Dit zou echter niet ethisch zijn, omdat de traumatische herinneringen bij deze patiënten opgewekt zouden kunnen worden door de oogbewegingen.

De resultaten van het onderzoek en daarmee het beantwoorden van de vraag hebben bijgedragen aan de kennis over het werkingsmechanisme van oogbewegingen bij EMDR, omdat de negatieve traumatische herinneringen bij EMDR gekoppeld kunnen worden aan de negatieve valentie van de woorden. Met behulp van de OR kan daarmee de verlichting van de negatieve traumatische symptomen bij EMDR verklaard worden en de geheugenversterking van de negatieve woorden bij SIRE.

(24)

24 Literatuurlijst

Armstrong, M.S., & Vaughan, K. (1996). An orienting response model of eye movement desensitization. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 27, 21-32.

Coetzee, R., & Regel, S. (2005). Eye movement desensitization and reprocessing (EMDR): An update. Advances in Psychiatric Treatment, 11, 347-354.

Cumming, G. (2014). The new statistics: Why and how. Psychological Science, 25, 7-29. Gunter, R.W., & Bodner, G.E. (2009). EMDR works.. But how? Recent progress in the search

for treatment mechanisms. Journal of EMDR Practice and Research, 3, 161-168. van den Hout, M.A., & Engelhard, I.M. (2012). How does EMDR work? Journal of

Experimental Psychopathology, 3, 724-738.

Keuleers, E., Brysbaert, M., & New, B. (2010). SUBTLEX-NL: A new measure for Dutch word frequency based on film subtitles. Behavior research methods, 42, 643-650. Lee, C.W., & Cuijpers, P. (2013). A meta-analysis of the contribution of eye movements in

processing emotional memories. Journal of Behavior Therapy and Experimental

Psychiatry, 44, 231-239.

Lyle, K.B., & Edlin, J.M. (2015). Why does saccade execution increase episodic memory retrieval? A test of the top-down attentional control hypothesis. Memory, 2, 187-202. Lyle, K.B., Hanaver-Torrez, S.D., Hackländer, R.P., & Edlin, J.M. (2012). Consistency of

handedness, regardless of direction, predicts baseline memory accuracy and potential for memory enhancement. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory,

(25)

25 Lyle, K.B., Logan, J.M., & Roediger, H.L. (2008). Eye movements enhance memory for

individuals who are strongly right-handed and harm it for individuals who are not.

Psychonomic Bulletin & Review, 15, 515-520.

Matzke, D., van Rijn, H., Nieuwenhuis, S., Slagter, H.A., van der Molen, M.W., &

Wagenmakers, E.-J. (2015). The effect of horizontal eye movements on free recall: A preregistered adversarial collaboration. Journal of Experimental Psychology: General,

144, e1-e15.

Phaf, R.H. (ingediend voor publicatie). Replication requires psychological rather than statistical hypotheses: An example of eye movements enhancing word recollection.

Running head: Replication Requires Theory.

Phaf, R.H., van der Leij, A.R., Stienen, B.M.C., & Bierman, D. (2006). Positieve, neutrale en negatieve woorden bij minimale aanbieding: Een ordening door perceptuele clarificatie. Amsterdam: Technical Report, Universiteit van Amsterdam.

Stickgold, R. (2002). EMDR: A putative neurobiological mechanism of action. Journal of

Clinical Psychology, 58, 61-75.

van Strien, J.W., & Bouma, A. (2012). Vragenlijst voor handvoorkeur. In A. Bouma, J. Mulder, J. Lindeboom, & B. Schmand (Eds.), Handboek neuropsychologische

diagnostiek (pp. 447-462). Amsterdam: Pearson.

Appendix A: Woordenlijst met negatieve en neutrale woorden, met emotionele valentie en woordfrequentie.

Negatieve woorden

Negatief-Opvallend Valentie Woordfrequentie

rampzalig 1 2.2218

(26)

26 gijzelaar 0.94 6.8832 bliksem 0.83 10.6336 verslaafde 0.94 4.2306 doodstraf 0.9 10.1533 wanhopig 0.82 17.85 vijandig 0.94 4.9395 machteloos 0.82 5.0767 arrogant 0.82 7.5693 bekeuring 0.94 2.1725 onredelijk 0.88 3.6589 vreselijk 0.88 112.35 bomaanslag 0.88 2.1496 gewelddadig 0.89 0.8918 bedriegen 0.88 9,8332 verkrachten 0.89 7.2491 pervers 0.82 4.6422 jaloezie 0.82 6.06 stress 0.88 13.8579 maniak 0.86 6.8832 sadist 0.86 1.3949 vals 0.82 26.5954 tegenslag 0.83 3.8418 boeven 0.8 7.4549 ziekte 0.85 37.1375 Gemiddelde woordfrequentie: 13.23

(27)

27 Negatief-Onopvallend huichelaar 0.9 0.7546 onderwereld 0.8 4.8251 armoede 0.81 5.3511 afgetakeld 0.93 0.3202 afslachten 0.93 2.2411 vijand 0.94 60.6914 wraakzucht 0.84 0.5488 dreigend 0.85 1.6465 overspel 0.87 3.6817 slachting 0.88 3.1329 hebzucht 0.86 6.06 argwaan 0.93 2.9957 leukemie 0.88 2.3079 satan 0.86 8.8041 droevig 0.83 7.9352 gestoord 0.88 53.7624 onbeschoft 0.84 4.4592 begrafenis 0.88 35.1937 verwonden 0.86 5.5569 hersendood 0.88 0.9147 zelfmoord 0.86 61.5508 grieperig 0.86 0.2058 ruzie 0.88 64.1902

(28)

28 noodlot 0.87 5.534 macaber 0.88 0.3202 snijwond 0.8 0.1601 Gemiddelde woordfrequentie: 13.20 Neutrale woorden

Neutraal-Opvallend Valentie Woordfrequentie

termijn 0.86 6.2887 venster 0.86 3.541 landbouw 0.8 1.9666 stoep 1 7.6836 blikje 0.93 3.7046 trekken 0.93 82.05 magazijn 0.78 7.272 klaarmaken 0.7 13.0804 symposium 0.87 0.526 provincie 1 4.3449 geografisch 0.8 0.2287 kengetal 0.87 0.343 automatisch 0.77 7.3177 document 0.86 7.6836 toetsenbord 0.75 1.0977 dubbel 0.88 17.0823 locomotief 0.72 1.7608 postkantoor 0.89 5.1681

(29)

29 theorie 0.87 25.7264 bukken 0.84 10.725 sleutel 0.72 80.7088 zakenman 0.86 11.7312 mechanisme 0.76 2.3554 antraciet 0.8 0.1143 handschoen 0.77 12.0285 horloge 0.8 28.1733 Gemiddelde woordfrequentie: 13.18 Neutraal-Onopvallend fluitje 0.93 3.7503 telefoon 0.88 159.9195 aankleden 0.75 9.3301 vulpen 0.88 0.5488 centimeter 0.76 13.5378 handtas 0.85 4.32 regering 0.72 56.5725 vertalen 0.7 5.3968 vestiging 0.86 0.4574 parlement 0.87 4.7794 fluisteren 0.76 4.4364 winkelier 0.82 0.3659 gloeilamp 0.78 0.5946 organisatie 0.78 19.1404

(30)

30 tandarts 0.76 14.4982 metselaar 0.81 0.6403 kenteken 0.88 6.929 potlood 0.86 5.4426 aanmaken 0.71 0.7546 schroef 0.92 1.9666 echter 0.88 18.1342 stoelpoot 0.84 0.0457 stukadoor 0.81 0.1143 structuur 0.77 5.5798 ambtenaar 0.78 3.7732 fornuis 0.84 2.9957 Gemiddelde woordfrequentie: 13.31

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De deelnemers aan de groepsgesprekken signaleren veel andere factoren die jongeren kwetsbaar maken voor radicalisering, maar daarmee zijn het nog geen directe signalen

The aim of this study was to compare South African list of OELs as contained in the Hazardous Chemical Substance Regulations (HCSR) to several developed and developing

In order to be able to make a proper decision about which features to use, we survey how sound is used in the literature for global sound classification, age and gender

To investigate the potential of using UAV data coupled with image-based automatic feature extraction for land tenure mapping, a tool was designed that facilitates the delineation

Conversely, the wear mechanisms active in this temperature range are temperature dependent: at higher temperatures (> 600 ºC) an area of severe abrasive wear is found that

Indi8ronderwys in Natal h~t 'n stadium bereik waar dit sooanig uitgebrei het nat 01e· organisasie en .administr~sie daarvan groot afmetings begin aan- neem

ICT has had a profound impact on the labor market, and it has caused a change in the set of skills that are required from workers. Employers have become more demanding in terms of

DATA AND INFORMATION ANAL Y SIS AND INTERPRETAT I ON.. Only U10 disagrees with this statement.. 7%) of the respondents disagree and 57.1% agree (a combination of 35.7% and