Myrna Rood
Universiteit van Amsterdam Datum: 23-‐05-‐2016
Naam: Myrna Rood Studentnr.: 10198652 Begeleider: Vanessa van Ast Aantal woorden: 4.579
Abstract
Trauma intrusies veroorzaken veel lijdensdruk en mensen verschillen in de mate waarin zij deze kunnen onderdrukken. Heart Rate Variability (HRV) lijkt geassocieerd te zijn met intrusies en fitheid is van invloed op HRV. Daarom werd in deze studie de invloed van fitheid op trauma intrusies en het mediërende effect van HRV onderzocht. Bij de deelnemers werd HRV gemeten tijdens een baselinemeting van de hartslag en deelnemers kregen een traumafilm te zien. Na een week werd de mate van intrusies gemeten en werd een fitheidstest afgenomen. Er waren geen significante effecten
gevonden tussen de fitheidstest, de mate van intrusies en HRV. Daarom is dit onderzoek niet ondersteunend voor het effect van fitheid op intrusies en het mediërend effect van HRV.
De meeste mensen maken een trauma mee op een moment in hun leven (Breslau & Kessler, 2001). Een trauma kan bij sommigen resulteren in een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) en deze mensen kunnen onder andere veel stress, vermijding, hyper-‐arousal en trauma intrusies ervaren (American Psychiatric Association, 2013). Trauma intrusies zijn verontrustende en onvrijwillige herbelevingen van een trauma en veroorzaken vaak veel stress en lijdensdruk (American Psychiatric Association, 2013). Deze trauma intrusies spelen een grote rol bij PTSS, zowel in een stressvolle situatie als in episodes van de stoornis, en hebben een grote invloed op gedachten, emotie en gedrag (Brewin, Gregory, Lipton & Burgess, 2010). Niet iedereen die een trauma meemaakt, ontwikkelt ook trauma intrusies. Uit onderzoek blijk namelijk dat mensen verschillen in de mogelijkheid om ongewenste herinneringen te onderdrukken (Gillie, Vasey & Thayer, 2014). De mogelijkheid om controle over ongewenste herinneringen te betrachten lijkt dus belangrijk om de psychologische gezondheid te handhaven. Veel studies hebben erkend dat PTSS zich pas maanden of jaren na een traumatische gebeurtenis ontwikkeld (Brewin, et al., 2010). Daarom is het van belang om te
achterhalen welke factoren van invloed zijn op het ontwikkelen van trauma intrusies na het meemaken van een trauma. Op die manier kan de controle over trauma intrusies worden bewaard en kunnen mensen tegen de stress en lijdensdruk, die hierbij komen kijken, worden beschermd.
Heart Rate Variability (HRV) lijkt om verschillende redenen van invloed te zijn op trauma intrusies. HRV is een maat welke de veranderingen in hartslag reflecteert, dat ontstaat door de wisselwerking tussen het parasympatische en sympathische
regulatie van zintuigelijke prikkels (arousal) (Hauschildt, Peters, Moritz & Jelinek, 2011). Het wordt ook wel gesteld dat HRV een index is voor de mate van zelfregulatie (Gillie et al., 2015). Over de connectie tussen HRV en emotieregulatie hebben Thayer en Lane (2000, 2009) een model ontwikkeld: het Neurovisceral Integration Model. Dit model stelt dat de werking van het parasympatische zenuwstelsel, geïndexeerd door HRV in rust, de activiteit van een flexibel en integratief neuraal netwerk reflecteert. Dit flexibele neurale netwerk zorgt ervoor dat een individu op een effectieve wijze een emotioneel, cognitief en gedragsmatige reactie kan geven tijdens doelgericht gedrag. HRV in rust meet de variatie in de regulatie van hartslagcontrole tijdens een lage stimulatie in rusttoestand (Baily, Potter, Lang & Pisoni, 2015). Een hogere HRV in rust betekent dat er meer remmende controle is vanuit de prefrontale cortex op het
subcorticale circuit, wat er voor zorgt dat het individu op een gecontroleerde manier kan reageren op uitdagende en emotionele situaties (Thayer & Lane, 2000). Aangezien HRV kan worden gebruikt als index voor de activiteit van dit proces, kan HRV worden gebruikt als een maat voor inhibitie controle (Thayer & Lane, 2009). Wanneer een hogere HRV zorgt voor meer inhibitie controle en hierdoor zorgt dat herinneringen beter kunnen worden geïnhibeerd, zal dit ook kunnen resulteren in het onderdrukken van trauma intrusies. Verder blijkt dat een tekort aan controle over inhibitie
geassocieerd is met ongewenste herinneringen en gedachten (Leskin & White, 2007). Een hoge HRV lijkt dus een belangrijke factor te zijn om de controle te bewaren over trauma intrusies en uit onderzoek blijkt dan ook dat een lage HRV geassocieerd is met verhoogde (trauma-‐) intrusies (Hauschildt et al., 2011; Gillie, Vasey & Thayer, 2015).
Daarnaast blijkt dat een lagere HRV in rust bij individuen indicatief is voor emotionele disregulatie, zoals het geval is bij angst en depressie (Appelhans & Luecken, 2006). Omgekeerd zou dit betekenen dat een hogere HRV zorgt voor een betere
emotieregulatie. Een betere emotieregulatie op zijn beurt, zal in het geval van trauma intrusies kunnen resulteren in minder emotioneel beladen trauma intrusies. Wanneer een hogere HRV zorgt voor betere emotieregulatie, zal een hogere HRV zorgen voor minder emotionele/heftige intrusies. HRV lijkt dus van invloed te zijn op de mate van trauma intrusies.
Nu het blijkt dat een hoge HRV een beschermende factor zou kunnen zijn voor trauma intrusies (Hauschildt, Peters, Moritz & Jelinek, 2011; Gillie, Vasey & Thayer, 2015), is het van belang om te achterhalen welke factoren HRV kunnen verhogen. Deze factoren zouden dan kunnen fungeren als onderdeel van therapie voor PTSS. Fysieke gezondheid is een belangrijke factor die zorgt voor een vermindering in
parasympatische zenuwactiviteit en van invloed is op HRV (Thayer & Lane, 2009). Daarnaast blijkt uit onderzoek dat een verhoogde fitheid resulteert in een hogere HRV (Luque-‐Cascado, Zabala, Morales, Mateo-‐March & Sanabria, 2013; Alderman & Olson, 2014) en dat de-‐training zorgt voor een verlaging van HRV (Hansen, Johnson, Sollers, Stenvik & Thayer, 2004). Aangezien fysieke fitheid een levensstijl factor is en dus aan te passen is, is het een interessante factor om in relatie tot HRV en trauma intrusies te onderzoeken.
Uit bovenstaande beschreven onderzoeken blijkt dat een verhoogde fitheid zorgt voor een verhoogde HRV (zie figuur 1. Pad a) en dat een hogere HRV zou kunnen
fitheid mogelijk zou kunnen beschermen tegen trauma intrusies (zie figuur 1. Pad c’). Hoewel blijkt dat sporten als therapie vermindering in algemene PTST symptomen teweeg kan brengen (Fetzner & Asmundson, 2015), is er nog geen eerder onderzoek gedaan naar de invloed van fitheid op trauma intrusies. Aangezien de controle over trauma intrusies kan verschillen tussen mensen en dit mogelijk kan worden beïnvloed door fitheid via HRV, kan fitheid wellicht mensen beschermen tegen trauma intrusies. In deze studie is daarom de invloed van fitheid via HRV op trauma intrusies onderzocht. Aan de hand van bovengenoemde onderzoeken was de volgende hypothese opgesteld: Een verhoogde fitheid kan zorgen voor minder trauma intrusies en dit effect wordt
gemedieerd door HRV. Om deze hypothese te testen was er een studie ontwikkeld, welke een onderdeel uitmaakte van een groter onderzoek die werd gedaan door studenten van de Universiteit van Amsterdam.
In deze studie werd de HRV berekend middels een baselinemeting van de hartslag. Vervolgens werd er een traumafilm laten zien, welke bedoelt was om de intrusies op te wekken. Middels een traumadagboek en een vragenlijst werd dan de mate van trauma intrusies gemeten. Verder werd voor de mate van fitheid een fysieke fitheidstest afgenomen. Op basis van bovenstaande kennis werd er verwacht dat er (1) een negatief verband bestaat tussen de score op de fysieke fitheidstest en het aantal genoteerde trauma intrusies, zie figuur 1. Pad c’. Ook was de verwachting dat er (2) een negatief verband bestaat tussen de score op de fysieke fitheidstest en de score op de intrusievragenlijst, zie figuur 1. Pad c’. Verder werd er verwacht dat (3) het effect van fitheid op trauma intrusies wordt gemedieerd door HRV, waarbij een positief verband
werd voorspeld tussen de score op de fysieke fitheidstest en HRV (zie figuur 1. Pad a) en een negatief verband tussen HRV en trauma intrusies, zie figuur 1. Pad b.
Figuur 1. Mediatie model van HRV op de relatie tussen fitheid en trauma intrusies
Figuur 2. Relatie tussen fitheid en trauma intrusies
Methode
Deelnemers
Vierentwintig studenten van de Universiteit van Amsterdam (18-‐35 jaar) deden mee aan dit onderzoek. Als beloning ontvingen zij participatiepunten of tien euro per uur voor deelname aan het onderzoek. Participanten werden uitgesloten van het onderzoek wanneer ze: jonger waren dan 18 jaar of ouder waren dan 35 jaar, zwanger waren, een behandeling hadden gehad voor psychologische of psychiatrische problemen in de afgelopen 2 jaar, een neurologische ziekte hadden, een fysieke stoornis hadden,
HRV
Fitheid Trauma Intrusies
a + b -‐
c’ -‐
Fitheid
c
psychoactieve medicijnen gebruikten, meer dan gemiddeld 15 glazen alcohol per week dronken, meer dan gemiddeld één keer per week cannabis of andere drugs gebruikten, extreme angst ervaren wanneer ze bloed zien of een traumatische gebeurtenis hadden meegemaakt.
Heart Rate Variability
Om de hartslag te meten werd de ElectroCardioGraphy (ECG) gebruikt. Hierbij werden twee ECG elektrodes op de linker-‐ en rechter borst van een deelnemer geplaatst en een elektrode op de buik. De baseline meting werd gedaan tijdens rust. Deelnemers keken hierbij naar een filmpje van een onderwateroceaan waarbij een rustig muziekje was te horen op de achtergrond. Middels de hartslag kon de HRV van deelnemers worden berekend. De HRV werd verkregen door de variatie over een reeks van hartslagintervallen (mean squared difference of succesive intervals; MSSD) te berekenen (Appelhans & Luecken, 2006). Voor deze studie is de square root van de MSSD gebruikt (RMSSD).
Trauma film
Deelnemers kregen een film te zien (14 minuten) welke verschillende aversieve filmfragmenten bevatte: scenes van een oog-‐ en knieoperatie, een persoon die verdrinkt, een dodelijk auto-‐ongeluk en een gedocumenteerde gruweldaad van de genocide in Rwanda uit 1994. Om de ontwikkeling van trauma intrusies te verhogen werden de deelnemers geïnstrueerd om zich te verbeelden dat ze getuige waren van deze scènes (Hagenaars et al., 2008). Verder kregen ze de instructie om tijdens het kijken van de film
zo min mogelijk te bewegen en werd gevraagd om hun hoofd op een kinsteun, op 60 cm van het scherm af, te plaatsten.
Deze film is in vorige studies gebruikt en is goedgekeurd door de Ethische Commissie in Nijmegen (Meyer et al., ongepubliceerd manuscript; Meyer et al., 2013). De deelnemers werden van te voren geïnformeerd over het feit dat de materialen die gebruikt worden in de studie mogelijk negatieve emoties en herinneringen kunnen opwekken. Daarnaast zijn deelnemers verteld dat ze vragen kunnen stellen en werd hun de mogelijkheid aangeboden om contact op te nemen wanneer zich aanhoudende
symptomen ontwikkelen na het zien van de film. Echter, er zijn geen verslagen bij andere studies van lange termijn symptomen na het bekijken van deze of vergelijkbare films (Meyers et al., 2013; Holmes et al., 2009)
Intrusie dagboek
Tussen de 2 sessies door hielden de deelnemers een intrusiedagboek bij voor één week lang. De experimentleider gaf uitgebreide instructies over het bijhouden van het dagboek aan het eind van de eerste sessie. Deelnemers werden gevraagd om een notitie te maken, zodra er een herinnering van de traumafilm naar boven kwam, en om een beschrijving hiervan te geven in het dagboek. Hierbij gaven deelnemers aan of het ging om een visuele-‐ of een verbale herinnering van de film. Verder werd gevraagd om ook de afwezigheid van negatieve herinneringen van de film noteren.
Fysieke fitheid
Fysieke fitheid werd gemeten met de PWC75%/kg berekening (Batcho, Jean-‐ Louis Thonnard & Henri, 2012). Dit is een maat voor de power output per kilogram van het lichaamsgewicht dat iemand kan genereren op een fiets wanneer beweging
plaatsvindt in een stabiele staat die correspondeert met 75% van de maximale hartslag. De deelnemers zaten op een fiets en moesten met een snelheid van 60 rondes per minuut (RPM) trappen. Tijdens de eerste twee minuten mochten de deelnemers
opwarmen middels te fietsen met een lage weerstand. Vervolgens begon de test met een power van 30 Watt en deze werd elke twee minuten met 30 Watt verhoogd. De hartslag (HR) van participanten werd elke halve minuut genoteerd (ECG). De test werd geëindigd wanneer de deelnemer op 75% van zijn hartslag zat. Dit werd voor elke deelnemer berekend met deze formule: 0.75*(220-‐leeftijd).
Middels deze gegevens kon de PWC75%/kg voor elke deelnemer berekend worden.
Vragenlijsten
Impact of Event Scale (IES) De Impact of Event Scale (IES; Horowitz et al., 1979) wordt gebruikt als een maat voor intrusie-‐gerelateerde distress. Deze werd een week na de film afgenomen. De schaal van de test is aangepast om precies de symptomen te meten die gerelateerd zijn aan de trauma film. De IES bestaat uit 15 self-‐report items en vragen naar de sterkte van specifieke symptomen op een 4-‐punt schaal. De intrusie subschaal (7 items) is van belang voor het meten van intrusie gerelateerde distress. Deze items zijn: 1, 4, 5, 6, 10, 11 en 14.
Diary Compliance Rating Deelnemers kregen een controlerende vraag voor de mate van serieusheid dat de deelnemers het dagboek hadden ingevuld. De vraag bevatte een 10-‐punt schaal op welke ze moesten aangeven hoe accuraat ze denken dat hun dagboek is, variërend van 1 (helemaal niet accuraat) tot 10 (extreem accuraat).
Procedure
Sessie 1. Vooraf aan het onderzoek kregen de deelnemers een introductie te lezen met gedetailleerde informatie over de studie. Vervolgens werd een informed consent verschaft aan de deelnemers. Hierna begon de eerste sessie met een baseline meting van de hartslag. Vervolgens kregen de deelnemers de traumafilm te zien. Na afloop van de film werd het intrusie dagboek uitgebreid geïntroduceerd. Voor de volgende komst werd hun gevraagd om het dagboek in te komen leveren en om hun sportkleding mee te brengen.
Tussen sessie 1 en 2. Tussen de twee sessies in hielden de deelnemers het intrusiedagboek een week lang bij.
Sessie 2. Een week na de eerste sessie kwamen de deelnemers terug naar het lab om hun intrusiedagboek in te leveren. Het intrusiedagboek werd samen met de
proefleider doorgenomen. Vervolgens werd de Diary Compliance Rating en de IES afgenomen. Als laatste werd de fysieke fitheidstest afgenomen.
Statistische analyse
Aangezien in deze studie een mediatiemodel werd getest, zijn de verwachtingen van deze studie getest middels een mediatie-‐regressieanalyse. Daarbij is gebruik
gemaakt van de analyse PROCESS in SPSS van Preacher en Hayes (2004). Als functie werd bootstrapping gebruikt, omdat in deze studie van een kleine steekproef gebruik werd gemaakt (Field, 2012). Hierbij was de predictor de hoogte van de fysieke
fitheidstest (PWC75%/kg). De outcome variabele is het aantal trauma intrusies na de trauma film en de mediator de hoogte van de HRV. Er werd een tweede analyse
uitgevoerd met als afhankelijk variabele de score op de intrusie subschaal van de IES, als extra maat voor de mate van trauma intrusies. Deze score werd berekend middels de som te berekenen van de scores op de items 1, 4, 5, 6, 10, 11 en 14. De volgende variabelen worden dus meegenomen in de analyse:
• Predictor: hoogte van PWC75%/kg
• Outcome variabele 1: aantal trauma intrusies genoteerd in intrusiedagboek • Outcome variabele 2: score op de IES intrusie subschaal
• Mediator: hoogte van baseline HRV
Om te testen voor een mediator moeten de volgende regressie vergelijkingen worden gemaakt: 1. Een regressie van de mediator op de onafhankelijke variabele, 2. Een regressie van de afhankelijke-‐ op de onafhankelijke variabele, en 3. Een regressie van de afhankelijk variabele op zowel de onafhankelijke variabele als op de mediator (Baron & Kenny, 1986). In dit onderzoek betekent dit: 1. Een regressie van HRV op de PWC75%/kg score , 2. Een regressie van het aantal trauma intrusies (en IES score) op de PWC75%/kg score, en 3. Een regressie van de PWC75%/kg score op zowel het aantal trauma intrusies (en IES score) als op HRV.
Om het effect van de mediator vast te stellen moeten de regressies de volgende uitkomsten hebben: 1. Bij de eerste vergelijking moet de onafhankelijke variabele effect
hebben op de mediator, 2. Bij de tweede vergelijking moet de onafhankelijk variabele effect laten zien op de afhankelijke variabele, 3. Bij de derde vergelijking moet de mediator effect laten zien op de afhankelijke variabele en 4. De relatie tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele moet kleiner zijn wanneer de mediator is toegevoegd aan het model, dan wanneer deze niet is toegevoegd. (Baron & Kenny, 1986).
In dit onderzoek moeten de uitkomsten de volgende significante effecten (met een alpha van .05) laten zien : 1. Bij de eerste vergelijking een positief effect van de
PWC75%/kg score op HRV (figuur 1 pad a). 2. Bij de tweede vergelijking een negatief effect van de PWC75%/kg score op het aantal trauma intrusies en IES score (figuur 1 pad c’), 3. Bij de derde vergelijking een negatief effect van HRV op het aantal trauma intrusies en IES score (figuur 1 pad b), en 4. De relatie tussen de PWC75%/kg score en het aantal trauma intrusies en IES score moet kleiner zijn wanneer HRV is toegevoegd aan het model (figuur 1 pad c’), dan wanneer deze niet is toegevoegd (figuur 2 pad c).
Resultaten Deelnemers
Van vier van de 25 deelnemers konden de resultaten niet worden meegenomen. Drie participanten zijn tijdens de film gestopt en bij één deelnemer werkte de fysiologie niet goed. Hierdoor zijn de resultaten van 21 deelnemers meegenomen in deze studie. Er was ook gecontroleerd voor de mate waarin de deelnemers serieus het dagboekje
hadden bijgehouden middels de Diary Compliance Rating. Hierbij zijn geen extra deelnemers uitgevallen.
A. B. C.
Figuur 3. Relaties tussen A. PWC75%/kg en HRV (pad a, Figuur 1), B. PWC75%/kg en intrusies (pad c, figuur 2) en C. HRV en intrusies (pad b, Figuur 1)
Mediatie analyse fitheid, HRV & aantal trauma intrusies
Uit de mediatie analyse bleek, tegen de verwachting in, dat PWC75%/kg geen significante voorspeller is van HRV (b = 32.17, t = 1.56, r = 0.34, p = .136), zie figuur 1 pad a. Daarnaast bleek dat PWC75%/kg geen significante voorspeller is van het aantal trauma intrusies wanneer de mediator HRV in het model zit (b = 0.93, t = 0.49, p = .628), zie figuur 1 pad c’, en dat HRV ook geen significante voorspeller is van het aantal trauma
intrusies (b = -‐0.01, t = -‐0.76, f² = 0.03, p = .458), zie figuur 1 pad b. Dit is ook tegen de verwachting in. Verder bleek ook , tegen de verwachting in, dat PWC75%/kg geen significante voorspeller is van het aantal intrusies, zonder HRV in het model (b = 0.45, t = 0.26, r = 0.06 p = .80), zie figuur 2 pad c.
Uit deze resultaten blijkt dus dat er geen significant indirect effect is van PWC75%/kg op het aantal intrusies via HRV (b = -‐0.48, SE = 0.91, BCa CI [-‐3.210,
0.169]). Dit representeert een relatief klein effect k ² = 0.06, 95% BCa CI [.001, .337]. Dit resultaat is tegen de verwachtingen in en betekent dat er geen effect lijkt te zijn van fitheid op het aantal intrusies (via HRV).
A. B.
Figuur 4. Relaties tussen A. PWC75%/kg en IES subschaal score (pad c, Figuur 2) en B. HRV en IES subschaal score (pad b, Figuur 1)
Mediatie analyse fitheid, HRV & intrusie subschaal
Vervolgens bleek uit de tweede analyse dat PWC75%/kg geen significante
= 0.73, p = .476), zie figuur 1 pad c’, en HRV is ook geen significante voorspeller voor de score op de IES subschaal, zie figuur 1 pad b (b = -‐0.01, t = -‐0.67, f² = 0.03, p = .519). Verder is PWC75%/kg ook geen significante voorspeller voor de score op de IES subschaal, zie figuur 2 pad c (b = 0.77, t = 0.55, r = 0.12, p = .59). Deze bevindingen zijn tegen de verwachtingen in.
Uit deze analyse blijkt dus dat er, tegen de verwachtingen in, geen significant
indirect effect is gevonden van PWC75%/kg op de score van de IES subschaal via HRV (b = -‐0.34, SE = 0.74, BCa CI [-‐2.920, 0.306]). Dit representeert een relatief klein effect k ² = 0.05, 95% BCa CI [.001, .357]. Wat betekent dat er geen effect van fitheid op intrusie-‐ gerelateerde angst via HRV lijkt te zijn.
Discussie
In deze studie is de invloed van fitheid op trauma intrusies en het mediërende effect van HRV onderzocht. Dit is getest middels de vier voorwaarden voor een mediatiemodel te analyseren (Baron & Kenny, 1986). Uit de resultaten bleek er geen relatie te bestaan tussen de hoogte van de fitheidscore en de hoogte van HRV. Aan de eerste voorwaarde voor een mediatie model werd daarom niet voldaan (zie figuur 1. Pad a). Ook bleek er geen indirect verband te bestaan tussen fitheid en het aantal intrusies en intrusie-‐gerelateerde angst wanneer de mediator HRV in het model zit. Er werd dus ook niet aan de tweede voorwaarde gedaan (zie figuur 1. Pad c’). En HRV liet ook geen verband zien met het aantal intrusies en intrusie-‐gerelateerde angst, dus er werd ook niet voldaan aan de derde voorwaarde (zie figuur 1. Pad b). Aangezien er geen
direct effect was gevonden van de fitheid op het aantal intrusies en intrusie-‐gerelateerde angst (zie figuur 2. Pad c), was er ook geen sprake van de vierde voorwaarde voor een mediatiemodel. Uit deze studie blijkt dat de mate van fitheid niet van invloed lijkt te zijn op intrusies en dat er geen mediërend effect lijkt te zijn van HRV.
Dit resultaat komt niet overeen met de hypothese die vooraf is gesteld en wijkt daarnaast af van gevonden resultaten van eerdere studies. Zo bleek uit deze studie dat er geen effect was van fitheid op HRV, terwijl verschillende studies hier wel degelijk een verband tussen hebben gevonden (Luque-‐Cascado, Zabala, Morales, Mateo-‐March & Sanabria, 2013; Alderman & Olson, 2014). Er blijkt wel uit de resultaten dat de richting van het effect positief is (zie figuur 3a), zoals van te voren was voorspeld en dat het een medium effect is. Het niet significante effect kan daarom mogelijk verklaard worden door het aantal proefpersonen dat heeft deelgenomen. Dit was in deze studie aan de zeer lage kant (21 deelnemers). Een te lage sample size resulteert in een lage power en dit kan de niet gevonden effecten doen verklaren. Verder blijkt uit onderzoek dat de gemiddelde fitheid voor vrouwen 1.68+/-‐.25 is (Batcho, Jean-‐Louis Thonnard & Henri, 2012). De mate van fitheid bij de deelnemers in deze studie was gemiddeld tot hoog (zie figuur 3A) en er deden dus bijna geen deelnemers met een lage fitheid mee. De
deelnemers in deze studie verschilden dus weinig in fitheid. Het niet gevonden effect in deze studie en het wel gevonden effect in de studie van Luque-‐Cascado et al. (2013) kan verklaard worden, doordat in de studie van Luque-‐Cascado et al. (2013) gebruik werd gemaakt van twee groepen die sterk verschilden in de mate van fitheid. Dit verschil in de mate van fitheid resulteert in een scherpere vergelijking. Daarom is het van belang om
in vervolgstudies meer proefpersonen deel te laten nemen en meer deelnemers met een lage mate van fitheid te includeren.
Verder bleek er uit deze studie ook geen invloed te zijn van HRV op intrusies, terwijl dit verband door andere studies wel wordt ondersteund (Hauschildt, Peters, Moritz & Jelinek, 2011; Gillie, Vasey & Thayer, 2015). In de studie van Hasuschildt et al. (2011) werd gebruik gemaakt van een PTSS-‐ en een controle groep. Hierbij werd een lagere HRV geassocieerd met PTSS en intrusies. Een lagere HRV in de PTSS groep kan mogelijk verklaard worden als een gevolg van intrusies. Echter is HRV in deze huidige studie als voorspeller voor intrusies gebruikt. Dit verschil in de richting van de relatie tussen HRV en intrusies kan het verschil in uitkomst tussen de studies verklaren. Toch is er in het onderzoek van Gillie et al. (2015) wel een effect gevonden van HRV op
intrusieve gedachten. Hoewel in dat onderzoek geen gebruik is gemaakt van trauma intrusies, maar gedachten suppressie werd gebruikt om intrusieve gedachten te meten, was er in dit huidige onderzoek wel een verband te verwachten tussen HRV en intrusies (Thayer & Lane, 2000 & 2009). Het niet gevonden verband kan mogelijk komen doordat de manipulatie van intrusies niet geheel valide was. Een groot aantal deelnemers
hadden nul intrusies genoteerd in het dagboekje. Dit kan komen doordat de
filmfragmenten van de traumafilm niet voor iedereen emotioneel beladen hoeven te zijn. Het is dan mogelijk dat een deelnemer geen intrusies heeft ervaren door de film, maar dat wanneer de deelnemer een voor hem ingrijpend incident ziet, hij hier wel intrusies over krijgt. Voor volgend onderzoek zou men dus kunnen kijken naar meer variabiliteit in de filmfragmenten van de traumafilm.
Hoewel het verband tussen fitheid en intrusies via HRV niet eerder is onderzocht, was er aan de hand van het onderzoek van Fetzner & Asmundson (2015) wel een effect te verwachten. Echter valt er ook een andere verklaring te vinden voor het gevonden effect, van Fetzner & Asmundson (2015), dat sporten als therapie vermindering in algemene PTST symptomen teweeg kan brengen. Fitheid kan op een andere manier van invloed zijn op trauma intrusies dan sporten als therapie. Zo zou sporten als therapie bijvoorbeeld als een vorm van focus verschuiving gezien kunnen worden. Dan zou sporten als therapie geen verband hebben met de mate van fitheid. Echter was er aan de hand van eerder gevonden verbanden tussen fitheid & HRV en HRV & intrusies alsnog een effect te verwachten tussen fitheid en intrusies. Het niet significante effect kan hier mogelijk verklaard worden doordat HRV naast fysieke fitheid ook beïnvloed wordt door andere factoren (Thayer & Lane, 2009). Zo blijken de factoren, bloeddruk, diabetes, cholesterol, roken en overgewicht ook van invloed te kunnen zijn op HRV. Deze factoren kunnen worden geschaard onder de term fysieke gezondheid en dit zou in plaats van fitheid een interessante factor zijn om, in relatie tot HRV en intrusies, te onderzoeken in vervolgstudies.
Naast bovenstaande limitaties, zijn er meerdere kanttekeningen te plaatsen bij deze studie. Hoewel er gebruik is gemaakt van een strak protocol, werd het onderzoek uitgevoerd door drie verschillende proefleiders. De toon bij de uitleg per proefleider is divers en kan hierdoor verschillend worden geïnterpreteerd. Dit zou een rol kunnen spelen bij de interpretatie van de uitleg over de trauma film en hierdoor zou er een bias kunnen zitten in de data van de trauma intrusies. Daarom zou het beter zijn om in een volgende studie gebruik te maken van één proefleider.
Daarnaast werd er alleen gebruik gemaakt van psychologiestudenten. Aangezien zij voor het behalen van hun bachelor verplicht waren om deel te nemen aan
onderzoeken, kan de motivatie lager zijn dan wanneer er ze er geld voor zouden ontvangen. Daarbij is de steekproef niet representatief voor de gehele populatie. Allereerst bevatte de steekproef bijna alleen maar vrouwen. Daarnaast kunnen psychologie studenten zich bewuster zijn van het onderzoek, omdat ze meer kennis hebben van de psychologische fenomenen van het onderzoek dan de gemiddelde populatie. Wanneer iemand zich bewust is van het feit dat trauma intrusies een
onderdeel uitmaken van PTSS, zou iemand wellicht, wanneer een ongewilde herinnering van de film optreed, hier geen betekenis van een intrusie aan willen geven. Vervolg studies zouden kunnen kijken naar een beloning in de vorm van geld en gebruik kunnen maken van een meer diverse steekproef.
Dit onderzoek heeft geen effect kunnen vinden in de relatie tussen fitheid en trauma intrusies via HRV. Echter zijn er verschillende kanttekeningen te plaatsen bij deze studie en daarom mag er geen zwaar gewicht worden gehangen aan de resultaten van dit onderzoek. Hoewel de relatie tussen de mate van fitheid & HRV en HRV en
trauma intrusies door deze studie niet wordt ondersteund, hebben verschillende studies hier wel effecten van gevonden. Wanneer in vervolgstudies de relatie tussen de mate van fitheid en trauma intrusies kan worden aangetoond, dan zou fitheid kunnen
beschermen tegen trauma intrusies. Fitheid zou dan als onderdeel kunnen uitmaken van een therapie om de ontwikkeling van PTSS bij traumaslachtoffers tegen te gaan. Vandaar dat het van belang is om hier meer onderzoek naar uit te voeren.
Referenties
Alderman, B. L., & Olson, R. L. (2014). The relation of aerobic fitness to cognitive control and heart rate variability: A neurovisceral integration study. Biological
Psychology, 99, 26-‐33.
American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders5th Edn Arlington, VA: American Psychiatric Publishing
Appelhans, B. M., & Luecken, L. J. (2006). Heart Rate Variability as an index of regulated emotional responding. Review of General Psychology, 10, 229-‐240.
Asker, J., & Jeukendrup, A.E. (2003). Heart rate monitoring: Applications and limitations. Sports Medicine, 33, 517-‐538.
Bailey, R. L., Potter, R. F., Lang, A., & Pisoni, D. B. (2015) Modulating executive
functioning: Trait motivational reactivity and resting HRV, Cognition and Emotion, 29, 138-‐145.
Baron, R. M. R., & Kenny, D. A. D. (1986). The moderator-‐Baron variable distinction in social psychological research: conceptual, strategic, and statistical considerations. Pers Soc Psychology 51, 1173–1182.
Batcho, C. S. , Thonnard, J-‐L., & Nielens, H. (2012). PWC75%/kg, a Fitness Index Not Linked to Resting Heart Rate: Testing Procedure and Reference Values. Arch Phys Med Rehabil, 93, 1196-‐1200.
Baym, C.L., Khan, N.A., Pence, A., Raine, L.B., Hillman, C.H., & Cohen, N.J. (2014). Aerobic fitness predicts relational memory but not item memory
performance in healthy young adults. Journal of Cognitive Neuroscience, 26, 2645–2652.
Breslau, N., & Kessler, R. C. (2001). The stressor criterion in DSM-‐IV posttraumatic stress disorder: an empirical investigation. Biological Psychiatry, 50, 699-‐704.
Brewin, C.R., Gregory J.D., Lipton, M., Burgess. (2010). Intrusive images in psychological disorders: Characteristics, neural mechanisms, and treatment implications. American Psychological Association, 117, 210-‐232.
Chairman, M.M. (1996). Heart Rate Variability: standards of measurement, physiological interpretation, and clinical use. American Heart Association, 93, 1043-‐1065.
Ekblom-‐Bak, E., Björkman, F., Hellenius, M.L., & Ekblom, B. (2014). A new
submaximal cycle ergometer test for prediction of VO2max. Scand J Med Sci Sports, 24, 319–326.
Fetzner, M. G., & Asmundson, G. J. G. (2015). Aerobic exercise reduces symptoms of posttraumatic stress disorder: a randomized controlled trial. Cognitive Behaviour Therapy, 44, I301-‐313.
Field, A. (2013). Discovering statistics using IMP SPSS statistics. London, SAGE publication inc.
Gillie, B. L., Vasey, M. W., & Thayer, J. F. (2014). Heart rate variability predicts control over memory retrieval. Psycholoical Science, 25, 458-‐465.
Gillie, B. L., Vasey, M. W., & Thayer, J. F. (2015). Individual differences in resting heart rate variability moderate thought suppression succes. Psychophysiology, 52, 1149-‐1160.
Hagenaars, M. A., van Minnen, A., Holmes, E. A., Brewin, C. R., & Hoogduin, K. A. L. (2008). The effect of hypnotically induced somatoform dissociation on the development of intrusions after an aversive film. Cognition & Emotion, 22, 944-‐963.
Hansen, A. L., Johnsen, B. H., Sollers, J. J., Stevik., K., & Thayer, J. F. (2004). Heart rate variability and its relation to prefrontal cognitive function: the effect of training and detraning. Eur J Appl Physiol, 93, 263-‐272.
Hauschildt, M., Peters, M. J. V., Moritz, S., & Jelinek, L. (2011). Heart rate variability in response to affective scenes in posttraumatic stress disorder. Biolgical Psychology, 88, 215-‐222.
Holmes, E.A., James, E.L., Coode-‐Bate, T., Deeprose, C. (2009). Can playing the computer game ‘Tetris’ reduce the build-‐up of flashbacks for trauma? A proposal from cognitive science. PLoS ONE, 4, 1-‐6.
Horowits, M., Wilner, N., Alvarez, W. (1979). Impact of event scale: a measure of subjective stress. Psychosomatic medicine, 41, 209-‐18.
Leskin, L. P., & White, P. M. (2007). Attentional networks reveal executive function deficits in posttraumatic stress disorder. Neuropsychology, 21, 275-‐284.
Luque-‐Casado, A., Zabala, M., Morales, E., Mateo-‐March, M., & Sanabria, D. (2013). Cognitive perdormance and heart rate variability: The influence of fitness level. PLoS ONE, 8, 56935.
Meyer, T., Krans, J., van Ast, V. A., & Smeets, T. (unpublished manuscript). Visuospatial context learning and configuration learning is associated with analogue
traumatic intrusions.
Meyer, T., Smeets, T., Giesbrecht, T., Quaedflieg, C.W.E.M., Girardelli, M.M., Mackay, G.R.N., et al. (2013). Individual differences in spatial configuration learning predict the occurrence of intrusive memories. Cognitive, Affective, &
Behavioral Neuroscience, 13, 186-‐196.
Thayer, J. F., & Lane, R. D. (2000). A model of neurovisceral integration in emotion regulation and dysregulation. Journal of Affective Disorders, 61, 201–216.
Thayer, J. F., & Lane, R. D. (2009). Claude Bernard and the heart-‐brain connection: Further elaboration of a model of neurovisceral integration. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 33, 81-‐88.