• No results found

Inventarisatie vermeerderingsproblemen bij azalea

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Inventarisatie vermeerderingsproblemen bij azalea"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Proefstation voor Bloemisterij en Glasgroente ISSN 0 9 2 1 - 7 1 0 X Vestiging Aalsmeer

Linnaeuslaan 2a, 1431 JV Aalsmeer

Tel. 0297-352525

INVENTARISATIE VERMEERDERINGSPROBLEMEN BIJ AZALEA

Proeven 5 1 0 2 - 5 en 5 1 0 2 - 9

A. Kromwijk A. Brandts M. ten Hoope K. van Dam J . Benninga M. van Haalem Aalsmeer, februari 1 9 9 6

Rapport 26 Prijs f 1 0 , 0 0

(2)

INHOUD

SAMENVATTING 5 1 . INLEIDING 7 2. MATERIAAL EN METHODEN 8 3. RESULTATEN 10 3.1 Beworteling 10 3.2 Bloemstek 12 3.3 Uitval na het oppotten 13

3.4 Uitlopen okselknoppen na het toppen 14

4 . DISCUSSIE EN CONCLUSIE 15

4.1 Beworteling 15 4.2 Bloemstek 16 4.3 Uitval na het oppotten 16

4.4 Uitlopen okselknoppen na het toppen 17

LITERATUUR 17 BIJLAGEN

(3)

SAMENVATTING

Het bewortelingsresultaat van azaleastekken werd in t w e e praktijkproeven vooral beïnvloed door de bewortelingsomstandigheden. De teeltomstandigheden van de moerplanten van de stekken waren van minder belang. De registratie van de

beworte'ingsomstandigheden gaf aan dat het bewortelingsresultaat vooral samenhing met het percentage perliet in de stekgrond, de bodemtemperatuur en het gebruik van Rizolex. Partijen stek beworteld in stekgrond met perliet gaven in beide proeven een betere beworteling dan partijen stek beworteld in stekgrond zonder perliet. Het effect van de bodemtemperatuur en het gebruik van Rizolex was in de t w e e proeven

tegengesteld. Partijen stek beworteld bij een hogere bodemtemperatuur in stekgrond behandeld met Rizolex, gaven bij het najaarstek 1993 een slechtere beworteling en bij het voorjaarstek 1 9 9 4 een betere beworteling. Omdat de samenhang met het gebruik van Rizolex tegelijk met de bodemtemperatuur optrad is niet duidelijk in hoeverre de bodemtemperatuur en Rizolex elk afzonderlijk effect hadden op de beworteling. Er was geen samenhang tussen het bewortelingsresultaat en de mate van bloemstek. Het geïnitieerd zijn van een bloemknop in het stek had dus geen nadelig effect op d ^ beworteling. Er w a s geen samenhang tussen de mate van bloemstek en het aantal scheuten na het toppen.

Bij het najaarstek 1993 was de uitval in de eerste negen weken na het oppotten hoger bij partijen stek met een hoger percentage matig bewortelde stekken. Dit geeft aan dat uitval in het begin van een teelt verminderd zou kunnen worden door een verbetering van de kwaliteit van de beworteling en het uitselecteren van de matig bewortelde stekken. Het selecteren is echter alleen mogelijk als de stekken in stektrays worden beworteld. Bij het voorjaarstek 1 9 9 4 was er nauwelijks uitval na het oppotten.

Er bestond geen samenhang tussen een hoger aantal bruine okselknoppen en een lager aantal scheuten na het toppen. Het bruin worden van de okselknoppen had in deze proeven blijkbaar geen nadelig effect op het aantal scheuten. Het aantal bruine okselknoppen was in beide proeven laag. Het is niet uitgesloten dat onder andere omstandigheden meer bruine okselknoppen kunnen ontstaan en dan w e l een nadelig effect op het aantal scheuten zichtbaar is. Bij het voorjaarstek 1 9 9 4 was het aantal bruine okselknoppen w a t hoger bij partijen stek met een slechtere beworteling. Deze samenhang w a s bij het najaarstek 1993 niet aanwezig.

(4)

INLEIDING

In een vergadering met azaleatelers bleek dat bij de vermeerdering van azalea verschillende problemen op kunnen treden. Allereerst is er het probleem van uitval tijdens de beworteling doordat stekken niet bewortelen en/of de stambasis van de stekken zwart w o r d t . Daarnaast kunnen ook na de bewortelingsfase in de eerste w e k e n van de teelt nog stekken wegvallen. Ten tweede is er het probleem van bloemstek. Bij het knippen van het stek is de bloemknop niet zichtbaar, maar al wel geïnduceerd. Na de beworteling is de bloemknop wel zichtbaar. Omdat bloemstekken korter blijven, kan de bloemknop bij het mechanisch toppen blijven zitten. Deze moet dan later met de hand worden verwijderd. Bloemstek w o r d t overigens niet door alle telers als probleem gezien. Sommigen geven de voorkeur aan bloemstek omdat er net onder de bloemknop veel okselknoppen zitten, waardoor de stek na het toppen meer scheuten zou geven. Het derde probleem dat genoemd werd is verbruining van de okselknoppen tijdens de beworteling, waardoor de stekken na het toppen minder scheuten zouden geven. De genoemde problemen bij de vermeerdering van azalea kunnen per bedrijf en per seizoen sterk variëren.

Het probleem van uitval heeft bij de azaleatelers een hoge prioriteit omdat azdlea's steeds meer in de eindpot worden beworteld. Bij beworteling in stektrays kunnen de slecht of niet bewortelde stekken tijdens het oppotten worden verwijderd, maar bij beworteling in de eindpot is deze mogelijkheid er niet. Meestal worden er meerdere stekken per pot gestoken en ontstaat er een scheve plant als er een stek w e g v a l t .

In oktober 1 9 9 3 en april 1 9 9 4 werden in samenwerking met zeven azaleabedrijven t w e e praktijkproeven uitgevoerd om de problemen bij de vermeerdering van azalea te

inventariseren. Bovendien werd nagegaan in hoeverre de bewortelingsresultaten werden beïnvloed door de teeltomstandigheden van de moerplanten en/of de

bewortelings-omstandigheden van het stek. In dit verslag staan de resultaten van de t w e e proeven (proefnummers: 5 1 0 2 - 5 en 5 1 0 2 - 9 ) .

(5)

2. MATERIAAL EN METHODEN

In week 41 van 1 9 9 3 werden van de cultivar 'Terra Nova' op zeven azaleabedrijven ( = nr. 1 , 2 , 3, 4 , 5, 6 en 8 in de tabellen) stekken geknipt en in acht partijtjes van 100 stekken verdeeld. Met een enquête werden op de zeven bedrijven gegevens verzameld over de teeltomstandigheden van de moerplanten (bijlage 1 , tabel 1a, 1b en 1c). Van 50 onbewortelde stekken van elke h e r ' o m s t werd het g e w i c h t , de lengte, het aantal bladeren, het percentage aan droge stof en het gehalte van de voedingselementen N, P, K, M g , Ca en Na in de stekken bepaald (bijlage 1 , tabel 1d). De stekken werden

onderling uitgewisseld, zodat op elk bedrijf en op het Proefstation ( = nr. 7 in de

tabellen) zeven partijtjes stek afkomstig van de zeven herkomsten werden beworteld. De stekken werden op alle bedrijven in dezelfde plastic stektrays (35-gaats) b e w o r t e l d . Om een mogelijke invloed van bewaring uit te sluiten w e r d de deelnemers gevraagd de stekken direct na het uitwisselen w e g te steken.

De voorbehandeling van de stekken en de bewortelingsomstandigheden werden door de deelnemers op een registratieformulier bijgehouden (bijlage 2). Tijdens de beworteling hebben de deelnemers elke dag de bodem- en luchttemperatuur om 8.00 en 1 7 . 0 0 uur geregistreerd. De temperatuur om 8 . 0 0 uur geeft een indicatie van de nachttemperatuur en de temperatuur om 1 7 . 0 0 uur een indicatie van de dagtemperatuur. De waarden in bijlage 2 zijn de gemiddelden over de periode van stek wegsteken t o t folie verwijderen. Na beworteling en afharden werden in week 2 van 1 9 9 4 alle stekken naar het Proef-station gebracht en werd de beworteling beoordeeld. Bij één deelnemer werden de stekken zes w e k e n later weggestoken en t w e e weken later op het Proefstation gebracht en beoordeeld. Het bewortelingsresultaat werd beoordeeld door de 100 stekken van elke partij in vier klassen in te delen:

1. Goed beworteld; Pluggen zijn aan minimaal drie zijden van de plug goed doorworteld.

2. Matig b e w o r t e l d ; Pluggen zijn aan minder dan drie zijden goed doorworteld, of de plug valt uit elkaar als deze uit de stektray w o r d t gehaald.

3. Niet b e w o r t e l d ; Stekken hebben geen wortels gevormd maar zijn niet zwart g e w o r d e n .

4 . Z w a r t ; Stambasis van de stekken w o r d t van onderuit zwart.

De goed en matig bewortelde stekken werden met één stek per pot opgepot in 9 cm plastic potten met een potgrond van 7 0 % turf, 1 5 % veenmosveen en 1 5 % perliet. Op het Proefstation werden alle stekken op eb/vloedtafels in één kas onder gelijke omstan-digheden opgekweekt. De planten werden onder normale teeltomstanomstan-digheden voor azalea o p g e k w e e k t en indien nodig werden Je teeltomstandigheden op advies van enkele azaleatelers bijgesteld. Eén week na het oppotten werd het aantal stekken met een bloemknop geteld en bij 4 8 stekken werd de lengte gemeten vanaf de potgrond t o t de onderkant van het groeipunt. Daarna werden de stekken getopt op een hoogte van 4 c m .

A c h t w e k e n na het toppen (week 1 1 , 1994) werden de planten geteld die na het oppotten waren uitgevallen en bij 20 planten per partij w e r d het aantal scheuten

( = uitgelopen okselknoppen), aantal groene okselknoppen ( = intact maar niet uitgelopen) en aantal bruine okselknoppen ( = aangetast/beschadigd en niet uitgelopen) geteld. Van 10 planten per partij w e r d de lengte van de uitgelopen scheuten gemeten. Omdat de

(6)

nieuwe scheuten na het toppen per partij in meerdere of mindere mate w i t t e vlekken op het blad hadden w e r d de mate van bont blad beoordeeld door per partij 2 0 planten in te delen in drie klassen:

1. Groen blad

2. Licht bont blad ( = lichtgroene vlekken op het blad) 3. Bont blad ( = w i t t e vlekken op het blad)

April 1 9 9 4 w e r d de proef herhaald met voorjaarstek. In week 15 werd op zeven bedrijven stek geknipt, verzameld en uitgewisseld op dezelfde wijze als in de eerste proef. De teeltomstandigheden van de moerplanten en de bewortelingsomstandigheden van het stek werden opnieuw geregistreerd (bijlage 3 en 4). De bedrijven 2 t / m 8 waren dezelfde bedrijven als in de eerste proef. Bedrijf 1 werd in de t w e e d e proef vervangen door een ander bedrijf. De nummers 1 in de t w e e proeven zijn dus t w e e verschillende bedrijven, bij de andere nummers zijn de bedrijven hetzelfde. In week 2 4 werden de stekken op het Proefstation gebracht en in week 25 werd de beworteling beoordeeld, het aantal bloemstekken geteld en werden de stekken opgepot. In week 26 w e r d van 20 stekken per partij de lengte van de beworte'de stekken gemeten en de stekken werden op 4 cm hoogte getopt. In week 32 werd van elke partij de uitval na het oppotten geteld. Bij 20 planten per partij werd het aantal scheuten, groene en bruine okselknoppen geteld en de mate van bont blad beoordeeld. Bij 10 planten per partij werd de lengte van de scheuten gemeten.

Bij de analyse van de resultaten werd aan de hand van de kwadratensommen van een variantie-analyse nagegaan of de verschillen in beworteling, uitval, bloemstek en uitlopen van de okselknoppen werden veroorzaakt door de groeiomstandigheden op de moerplanten ( = herkomst stek) en/of de bewortelingsomstandigheden ( = bewortelings-plaats) van het stek. Vervolgens is met een factoranalyse nagegaan welke

geregistreerde gegevens van de groeiomstandigheden van de moerplanten en/of de bewortelingsomstandigheden van de stekken samenhang hadden met het resultaat. Verder is nagegaan of er een samenhang was tussen het

bewortelings-resultaat en de mate van bloemstek, uitval na het oppotten en het uitlopen van de okselknoppen na het toppen.

(7)

RESULTATEN

3.1 BEWORTELING

In bijlage 5 staan, per combinatie van bedrijf waar de stekken zijn geknipt ( = herkomst stek) en bedrijf waar de stekken zijn beworteld ( = bewortelingsplaats), de resultaten van het najaarstek 1 9 9 3 . Het percentage goed bewortelde stekken liep uiteen van 7 4 t o t

1 0 0 % . Bij bewortelingsplaats 1 waren zelfs alle 7 0 0 stekken van de zeven verschillende herkomsten voor 1 0 0 % goed beworteld. Het percentage matig beworteld varieerde van 0 t o t 2 0 % . Het percentage niet bewortelde stekken was bij alle partijen vrij laag en

varieerde weinig. Het percentage stek met een zwarte stambasis liep uiteen van 0 t o t 1 6 % . Bij het voorjaarstek 1 9 9 4 (bijlage 6, tabel 6a) w a s het bewortelingsresultaat beter dan in de eerste proef. Er waren meer stekken goed beworteld en minder stekken met een zwarte stambasis. Eén partij had een uitschieter van 1 0 % stekken met een zwarte stambasis, een t w e e d e partij had 5 % zwarte stekken en bij de rest was het 3 % of

lager. Het percentage matig en niet bewortelde stekken was gemiddeld ongeveer gelijk aan de eerste proef. Het bewortelingsresultaat werd in beide proeven vooral bepaald door de bewortelingsplaats van de stekken. De invloed van de herkomst van het stek was veel kleiner. Vanwege enkele uitschieters (zoals bij het percentage zwarte stekken) zou de interactie tussen stekherkomst en bewortelingsplaats mogelijk nog een kleine rol gespeeld kunnen hebben.

Uit de factoranalyses van de t w e e proeven k w a m e n verschillende geregistreerde bewortelingsomstandigheden naar voren die een samenhang hadden met het

bewortelingsresultaat. Het percentage perliet in de stekgrond, de bodemtemperatuur en het gebruik van Rizolex hadden zowel bij het najaarstek 1993 als het voorjaarstek 1 9 9 4 een samenhang met het bewortelingsresultaat.

Perliet in stekgrond

In beide proeven gaven partijen stek beworteld in stekgrond met perliet een beter bewortelingsresultaat dan stek beworteld in stekgrond zonder perliet. De partijen stek beworteld in stekgrond met perliet gaven in de proef met najaarstekken van 1 9 9 3 minder zwarte stekken (tabel 1 ) en in de proef met voorjaarstek van 1 9 9 4 minder matig en niet bewortelde stekken (tabel 2). Bij de voorjaarstekken 1 9 9 4 was het verloop in de groepsgemiddelden wel w a t onregelmatig en de samenhang minder groot.

Tabel 1 - Groepsgemiddelden van het percentage stekken met een zwarte stambasis en het

percentage perliet in de stekgrond na een groepsindeling van 49 partijen azaleastek, ,.djaar 1993

Groepsnummer:

Aantal partijen per groep:

Variabele % Zwarte stekken % Perliet in stekgrond 1 2 3 15 7 13 Groepsgemiddelde 0,3 1,0 2 , 0 15 14 10 4 14 6,3 0 Mate van samenhang (%) 45 -99

(8)

Uitleg bij de tabellen 1 t/m 5

De tabellen geven een indeling van 49 partijen stek in vijf of minder groepen. In de eerste kolom staan de doelvariabele(n) ( = vet gedrukt) en de verklarende variabelen. In de laatste kolom staat de 'mate van samenhang'. Hoe hoger dit percentage des te groter de samenhang tussen een verklarende variabele en de doelvariabele. Als twee variabelen een tegengesteld teken hebben in de laatste kolom dan is het verloop van de groepsgemiddelden tegengesteld. Het percentage stekken met een zwarte stambasis nam bijvoorbeeld toe bij een afname in het percentage perliet in de stekgrond.

Tabel 2 - Groepsgemiddelden van de percentages niet en matig bewortelde stekken en het

percentage perliet in de stekgrond na een groepsindeling van 49 partijen azaleastek, voorjaar 1994

Groepsnummer:

Aantal partijen per groep:

Variabele % Niet beworteld % Matig beworteld % Perliet in stekgrond 1 2 14 7 Groepsgemiddelde 0,3 0,1 1,3 3,6 10 15 3 14 1,7 12,0 12,5 4 14 2,1 10,5 0 Mate van samenhang f % \ 1 /o) 12 2 4 -51

Bodem tempera tuur

Het bewortelingsresultaat ging in beide proeven samen met de bodemtemperatuur, maar de richting van de samenhang was in de t w e e proeven tegengesteld. Een hogere

bodemtemperatuur gaf bij het najaarstek 1993 een slechter en bij het voorjaarstek 1 9 9 4 een beter bewortelingsresultaat. De partijen najaarstek 1 9 9 3 beworteld bij een bodem-temperatuur van gemiddeld 2 2 ' C gaven ruim 1 0 % minder niet of matig bewortelde stekken dan de partijen stek beworteld bij een bodemtemperatuur van gemiddeld 2 4 °C (tabel 3). De som van de percentages matig, niet en zwarte stekken was bij de partijen voorjaarstek 1 9 9 4 beworteld bij een bodemtemperatuur om 8 . 0 0 uur van 2 2 ° C echter bijna 7 % hoger dan bij partijen stek beworteld bij een bodemtemperatuur van 2 4 ° C (tabel 4). De partijen voorjaarstek beworteld bij een bodemtemperatuur om 1 7 . 0 0 uur van 27 °C gaven ruim 6 % minder matig bewortelde stekken dan bij een

bodem-temperatuur van 25 °C (tabel 5).

Rizolex

Tegelijk met de samenhang tussen bewortelingsresultaat en bodemtemperatuur w a s er ook een samenhang met het gebruik van Rizolex op de stekgrond. De richting van de samenhang was net als bij de bodemtemperatuur tegengesteld in de t w e e proeven. De partijen stek gestoken in stekgrond behandeld met Rizolex gaven bij het najaarstek 1 9 9 3 een slechter bewortelingsresultaat (tabel 3) en bij het voorjaarstek 1 9 9 4 een beter bewortelingsresultaat (tabel 4) dan de partijen stek gestoken in stekgrond zonder Rizolex.

(9)

Tabel 3 - Groepsgemiddelden van de percentages niet en matig bewortelde stekken,

bodemtemperatuur en het gebruik van Rizolex na een groepsindeling van 49 partijen azaleastek, najaar 1993

Groepsnummer:

Aantal partijen per groep:

Variabele % Niet beworteld % Matig beworteld Bodemtemp. 8 . 0 0 uur (°C) Bodemtemp. 1 7 . 0 0 uur (°C) Instelling bodemtemp. ( ' O Rizolex (0 = nee, 1 =ja)

1 8 2 14 3 10 Groepsgemiddelde 2,0 11,5 2 3 , 6 2 3 , 8 2 3 , 6 0,9 0,4 10,1 2 3 , 0 2 3 , 3 23,1 0,5 0,6 9,9 2 2 , 5 2 2 , 7 2 2 , 5 0 4 6 0,2 2 , 0 2 1 , 9 23,1 2 2 , 3 0 5 11 0,3 2,5 2 1 , 6 2 2 , 5 2 2 , 0 0 Mate van samenhang (%) - 2 2 -28 -89 -56 - 5 2 -48

Tabel 4 - Groepsgemiddelden van de percentages matig bewortelde, niet bewortelde en zwarte

stekken, het gebruik van Rizolex en de gemiddelde bodemtemperatuur om 8.00 uur na een groepsindeling van 56 partijen azaleastek, voorjaar 1994

Groepsnummer:

Aantal partijen per groep: Variabele 1 14 2 42 Groepsgemiddelde Mate van samenhang (%) % Matig beworteld % Niet beworteld % Zwarte stambasis Gebruik Rizolex Bodemtemperatuur om 8.00 uur 3,2 0,1 0 1 24,2 7,9 1,4 0,7 0 22,2 11 14 11 -100 -52

Tabel 5 - Groepsgemiddelden van het percentage matig bewortelde stekken en de gemiddelde

bodemtemperatuur om 17.00 uur na een groepsindeling van 56 partijen azaleastek, voorjaar 1994

Groepsnummer:

Aantal partijen per groep: Variabele 1 28 2 28 Groepsgemiddelde Mate van samenhang (%) % Matig beworteld Bodemtemperatuur om 17.00 uur 3,6 27,1 9,9 24,8 28 -50 3.2 BLOEMSTEK

Bij het najaarstek 1 9 9 3 varieerde het percentage stek met een zichtbare bloemknop na de bewortelinq van 0 t o t 6 0 % per herkomst-bewortelingsplaatscombinatie (bijlage 5, tabel 5b). Bij het voorjaarstek 1 9 9 4 was de variatie in bloemstek groter dan bij het najaarstek 1 9 9 3 (bijlage 6, tabel 6b). Het stek van bedrijf 1 was geheel vegetatief,

(10)

terwijl bij herkomst 2 en 6 ongeveer 8 0 % van de stekken een zichtbare bloemknop had. De mate van bloemstek werd bij de najaarstekken 1993 bepaald door zowel de

herkomst als de bewortelingsplaats van het stek. Bij het voorjaarstek 1 9 9 4 w e r d de mate van bloemstek vooral bepaald door de herkomst van het stek en in mindere mate door de bewortelingsplaats. Er was geen duidelijke samenhang tussen de mate van bloemstek en het bewortelingsresultaat. In de t w e e proeven k w a m e n verschillende teeltomstandigheden van de moerplanten naar voren die samen gingen met de mate van bloemstek. Alleen de tijdsduur tussen de vermeerdering van de moerplanten t o t de eerste keer toppen had in beide proeven een samenhang met de mate van bloemstek. Naast de mate van bloemstek waren na de beworteling ook duidelijke verschillen zicht-baar in de lengte van de bewortelde stekken (bijlage 5, tabel 5b en bijlage 6, tabel 6b). De gemiddelde lengte w e r d bepaald door zowel de herkomst als de bewortelingsplaats van de stekken. Bij het najaarstek 1993 was er een samenhang tussen de lengte na de beworteling en een groter g e w i c h t , meer bladeren en een hogere percentage droge stof van de onbewortelde stekken en een grotere scheutlengte op de moerplanten. Daar-naast was er een samenhang tussen een kleinere lengte van de bewortelde stekken en het gebruik van Atrinal op de moerplanten vóór de eerste keer toppen van de moer-planten. In de proef met voorjaarstek 1 9 9 4 was er een samenhang tussen de mate van bloemstek en de lengte na de beworteling. Partijen stek met veel bloemstek bleven korter. In beide proeven was er een samenhang tussen het bewortelingsresultaat en de lengte van het bewortelde stek. Partijen stek met een goede beworteling hadden na de beworteling een grotere lengte.

3.3 UITVAL NA HET OPPOTTEN

Bij het najaarstek 1 9 9 3 varieerde de uitval in de eerste negen weken van de teelt bij de meeste partijen van 0 tot 6 % van de opgepotte stekken (bijlage 5, tabel 5c). Bij t w e e partijen w a s de uitval met 13 en 2 0 % w a t groter. De uitval na het oppotten w e r d

beïnvloed door zowel de herkomst als de bewortelingsplaats van het stek. Vanwege de t w e e uitschieters zou een interactie tussen de herkomst van het stek en de

bewortelingsplaats ook van belang kunnen zijn. De mate van bont blad liep per partij sterk uiteen van 0 t o t 8 5 % van de opgepotte stekken (bijlage 5, tabel 5c). Het bont w e r d beïnvloed door zowel de herkomst van het stek als de bewortelingsplaats. De uitschieters in de mate van uitval zouden mogelijk een gevolg kunnen zijn van het wegvallen van planten door de sterke mate van bont blad bij deze partijen. Met

uitzondering van deze uitschieters was er geen duidelijke samenhang tussen de uitval na het oppotten en de mate van bont blad. Bij de voorjaarstekken 1 9 9 4 was er nauwelijks uitval in de eerste negen w e k e n na het oppotten (bijlage 6, tabel 6c). Ook was er nauwelijks bont blad aanwezig (bijlage 6, tabel 6c).

De partijen najaarstek 1 9 9 3 met meer matig bewortelde stekken gaven na het oppotten w a t meer uitval (tabel 6). Er was geen samenhang tussen het bewortelingsresultaat en de mate van bont blad. De sterke mate van bont blad trad vooral op bij partijen stek die als onbeworteld stek een laag g e w i c h t , weinig bladeren en een laag percentage droge stof hadden en van moerplanten met een w a t kleinere scheutlengte waren geknipt.

(11)

Tabel 6 - Groepsgemiddelden van het percentage uitval na het oppotten en het percentage

matig bewortelde stekken na een groepsindeling van 49 partijen azaleastek, najaar 1993

Groepsnummer:

Aantal partijen per groep:

Variabelb % Uitval na oppotten % Matig beworteld 1 2 3 9 9 12 Groepsgemiddelde 0,7 1,0 1,2 2,6 4 , 4 6,6 4 12 1,8 11,2 5 7 6,9 13,6 Mate van samenhang (%) 4 1 2 4

3 . 4 UITLOPEN OKSELKNOPPEN NA HET TOPPEN

De najaarstekken 1 9 9 3 hadden acht weken na het toppen gemiddeld vier scheuten, 0,2 groene en 0,4 bruine okselknoppen (bijlage 5, tabel 5d). De voorjaarstekken 1 9 9 4 (bijlage 6, tabel 6d) hadden acht weken na het toppen gemiddeld een halve scheut meer dan de stekken beworteld in het najaar van 1 9 9 3 . Zowel het aantal groene als bruine knoppen waren beide Ü,1 hoger dan hij het najaarstek van 1 9 9 3 . Na het toppen hadden de voorjaarstekken 1 9 9 4 dus meer bovengrondse okselknoppen dan de najaarstekken

1 9 9 3 . De scheutlengte acht weken na het toppen was bijna gelijk; bij de najaarstekken 1 9 9 3 gemiddeld 2,9 cm en bij het voorjaarstek 1 9 9 4 gemiddeld 3,0 c m . Het aantal scheuten van het najaarstek 1 9 9 3 w e r d beïnvloed door zowel de herkomst als de bewortelingsplaats van het stek. Bij het voorjaarstek 1 9 9 4 w e r d het aantal scheuten vooral beïnvloed door de herkomst van de stekken en had de bewortelingsplaats minder invloed. Mogelijk zou er ook nog een interactie tussen herkomst en bewortelingsplaats kunnen zijn, omdat in beide proeven een enkele herkomst-bewortelingsplaatscombinatie w a t afweek. Bij het aantal bruine okselknoppen was er bij de najaarstekken 1 9 9 3 een duidelijk herkomsteffect en geen effect van de bewortelingsplaats. Bij de voorjaar-stekken 1 9 9 4 hadden zowel de herkomst als de bewortelingsplaats invloed op het aantal bruine okselknoppen. De scheutlengte werd in beide proeven beïnvloed door zowel de herkomst als de bewortelingsplaats van de stekken. In de t w e e proeven

gingen verschillende teeltomstandigheden samen met het uitlopen en bruin worden van de okselknoppen.

Er w a s in beide proeven geen samenhang tussen een hoger aantal bruine okselknoppen en een lager aantal scheuten acht weken na het toppen. Bij de najaarstekken 1 9 9 3 w a s er geen samenhang tussen het bewortelingsresultaat en het uitlopen van de scheuten, het bruin worden van de okselknoppen en de lengte van de scheuten acht w e k e n na het toppen, bij de voorjaarstekken 1 9 9 4 w a s er een zwakke samenhang tussen een slecht bewortelingsresultaat en w a t meer bruine okselknoppen. De overige waargenomen kenmerken acht w e k e n na het toppen waren niet gecorreleerd met het bewortelings-resultaat. Er w a s geen samenhang tussen de mate van bont blad en aantal en lengte van de scheuten acht w e k e n na het toppen van de najaarstekken 1 9 9 3 . Er w a s geen duidelijke samenhang tussen de mate van bloemstek en het aantal scheuten.

(12)

DISCUSSIE EN CONCLUSIES

4.1 BEWORTELING

In beide proeven w e r d het bewortelingsresultaat voornamelijk beïnvloed door de bewortelingsplaats en was de herkomst van het stek minder van belang. Blijkbaar w a s de kwaliteit van alle zeven herkomsten goed en zouden alle stekken in principe onder de juiste omstandigheden goed hebben kunnen bewortelen. Dit sluit echter niet uit dat de groeiomstandigheden van de stekken op de moerplanten het bewortelingsresultaat niet zouden kunnen beïnvloeden. Bij andere groeiomstandigheden dan bij de moerplanten die in deze proeven werden gebruikt, zou het bewortelingsresultaat wel beïnvloed kunnen w o r d e n . Alleen bij de partijen stek gebruikt in deze proeven had de herkomst van de stekken weinig invloed.

In beide proeven was er een samenhang van de bewortelingsresultaten met het

percentage perliet in de stekgrond, de bodemtemperatuur en het gebruik van Rizolex op de stekgrond.

Perliet in stekgrond

Partijen stek beworteld in stekgrond met perliet gaven in beide proeven een beter

bewortelingsresultaat dan partijen stek beworteld in stekgrond zonder perliet. De invioed van het percentage perliet is waarschijnlijk te verklaren uit de luchtigheid van de

stekgrond. In stekgrond zonder perliet zou zuurstofgebrek kunnen ontstaan, w a t de wortelvorming bemoeilijkt. Waarschijnlijk is daarbij niet alleen het percentage perliet van belang maar ook de wijze van aangieten (bij te hard aangieten kan de grond dichtslaan) en de afwatering.

Bodem tempera tuur

Het bewortelingsresultaat ging in beide proeven samen met de bodemtemperatuur, maar de richting van de samenhang was in de t w e e proeven tegengesteld. Partijen stek

beworteld bij een hogere bodemtemperatuur gaven bij het najaarstek 1 9 9 3 een minder goed bewortelingsresultaat en bij het voorjaarstek 1 9 9 4 juist een beter bewortelings-resultaat. Bij deze tegenstelling zou het seizoen waarin de proeven werden uitgevoerd een rol kunnen spelen. De instraling van buiten zal tijdens de beworteling van voorjaar-stek 1 9 9 4 waarschijnlijk groter zijn geweest dan bij de beworteling van het najaarvoorjaar-stek

1 9 9 3 . Bij het najaarstek 1993 waren de moerplanten ongeveer een half jaar oud en w e r d stek geknipt van scheuten die na de eerste keer toppen in de zomer onder licht-rijke omstandigheden op de moerplanten waren gegroeid. Het voorjaarstek w e r d geknipt van scheuten die na een tweede keer toppen in de winter op moerplanten van ongeveer één jaar oud waren gegroeid onder lichtarme omstandigheden.

Rizolex

Tegelijk met de bodemtemperatuur was er ook een samenhang met het gebruik van Rizolex. Omdat deze samenhang tegelijk met de bodemtemperatuur optrad is niet duidelijk in welke mate Rizolex en de bodemtemperatuur elk afzonderlijk effect hadden op het bewortelingsresultaat. De richting van de samenhang was in de t w e e proeven tegengesteld. Rizolex w o r d t waarschijnlijk alleen toegepast op bedrijven die problemen hebben met uitval door Rhizoctonia. Het positieve effect op de beworteling zou dan verklaard kunnen worden uit een verminderde Rhizoctonia-aantasting. Anderzijds zou de aanwezigheid van Rhizoctonia op deze bedrijven een negatieve invloed op de

(13)

beworteling kunnen geven.

Daar steeds een combinatie van een aantal bewortelingsomstandigheden in de factor-analyse naar voren k w a m , blijft onduidelijk in hoeverre de genoemde

bewortelings-omstandigheden elk afzonderlijk het bewortelingsresultaat kunnen beïnvloeden. Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat maar één factor van belang was en de overige factoren toevallig hetzelfde verloop lieten zien als het verloop in het bewortelingsresultaat. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat een niet geregistreerde factor de oorzaak was van de

bewortelingsverschillen en het verloop van een aantal geregistreerde factoren toevallig daarmee gelijk loopt. De resultaten kunnen daarom alleen worden gezien als

aanwijzingen dat het percentage perliet in de stekgrond, de bodemtemperatuur en het gebruik van Rizolex mogelijk van belang kunnen zijn voor een goede beworteling. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre de beworteling van azaleastekken beïnvloed w o r d t door de genoemde bewortelingsomstandigheden.

4 . 2 BLOEMSTEK

Bij het najaarstek 1 9 9 3 w e r d het percentage bloemstek beïnvloed door zowel de herkomst als de bewortelingsplaats van het stek. Het herkomsteffect kan worden verklaard door al of geen initiatie van de bloemknop op de moerplant. Het effect van de bewortelingsplaats zou verklaard kunnen worden door het in meer of mindere mate uitgroeien t o t een zichtbare bloemknop. Bij de waarnemingen zijn immers alleen de stekken met een zichtbare bloemknop geteld en is het mogelijk dat bij stekken waar de bloemknop w e l geïnitieerd w a s , de bloemknop nog niet zichtbaar w a s . Bij het voorjaar-stek 1 9 9 4 w e r d de mate van bloemvoorjaar-stek vooral bepaald door de herkomst en in mindere mate door de bewortelingsplaats van de stekken. Waarschijnlijk groeiden de geïnitieerde stekken onder de verschillende bewortelingsomstandigheden in het voorjaar 1 9 9 4 gelijkmatiger uit t o t zichtbare bloemknoppen. Omdat er geen duidelijke samenhang was tussen de mate van bloemstek en het bewortelingsresultaat had het al dan niet

geïnduceerd zijn van een bloemknop blijkbaar geen invloed op de beworteling. De verwachting was dat een langere groeiduur van de laatste keer toppen t o t het

stekknippen meer bloemstek zou geven. In tegenstelling t o t de verwachting ging alleen een langere groeiduur van de vermeerdering t o t de eerste keer toppen van de

moerplanten in beide proeven samen met een w a t hogere mate van bloemstek. De lengte van het bewortelde stek werd in de beide proeven beïnvloed door zowel de herkomst als de bewortelingsplaats van de stekken. Bij de najaarstekken 1 9 9 3 zou het herkomsteffect verklaard kunnen worden uit de grootte van het onbewortelde stek. Bij het voorjaarstek 1 9 9 4 kan het herkomsteffect verklaard worden uit het korter blijven van partijen met veel bloemstek. In beide proeven was de lengte van het bewortelde stek groter bij een beter bewortelingsresultaat.

4 . 3 UITVAL NA HET OPPOTTEN

Bij partijen najaarstek 1 9 9 3 die bij de beoordeling van de beworteling meer matig bewortelde stekken hadden, was de uitval na het oppotten w a t groter dan bij partijen stek m e t een laag percentage matig bewortelde stekken. Dit geeft aan dat uitval in het begin van een teelt het gevolg kan zijn van een slecht bewortelingsresultaat. De uitval na het oppotten zou daarom mogelijk verminderd kunnen worden door het verbeteren van de beworteling en het uitselecteren van de matig bewortelde stekken. Bij

(14)

beworteling in de eindpot is de mogelijkheid van selecteren echter beperkt. In de t w e e d e proef was er nauwelijks uitval in de eerste negen weken na het oppotten.

4 . 4 UITLOPEN OKSELKNOPPEN NA HET TOPPEN

Het uitlopen van de okselknoppen werd in beide proeven beïnvloed door zowel de herkomst als de bewortelingsplaats van de stekken. Bij het voorjaarstek 1 9 9 4 was de invloed van de herkomst wel aanzienlijk groter dan de invloed van de bewortelings-plaats. Het herkomsteffect zou verklaard kunnen worden uit het feit dat het gedeelte van de stek w a t na het toppen overblijft, tijdens de groeiperiode op de moerplanten is gevormd. Het effect van de bewortelingsplaats zou verklaard kunnen worden uit de beïnvloeding van het uitlopen van de okselknoppen door de omstandigheden tijdens de beworteling. Er zijn echter geen geregistreerde omstandigheden gevonden die in beide proeven samengingen met het bruin worden of uitlopen van de okselknoppen.

Er w a s geen samenhang tussen een lager aantal scheuten en een hoger aantal bruine okselknoppen. Het bruin worden van de okselknoppen had in deze proeven blijkbaar geen nadelig effect op het aantal scheuten acht weken na het toppen. Het aantal bruine okselknoppen was in beide proeven laag. Het is niet uitgesloten dat onder andere omstandigheden meer bruine okselknoppen kunnen ontstaan en dan w e l een nadelig effect op het aantal scheuten mogelijk is.

Er was geen duidelijke samenhang tussen de mate van bloemstek en het aantal

scheuten. Dit is in tegenspraak met de verwachting van sommige telers dat bloemstek meer scheuten zou geven omdat net onder de bloemknop veel okselknoppen zitten. Deze okselknoppen kunnen alleen extra scheuten geven als de stek net onder de bloemknop w o r d t getopt. Wordt de stek dieper getopt dan worden de extra

okselknoppen met de top verwijderd. In de proeven zijn alle stekken getopt op een vaste hoogte van 4 c m . Daardoor zijn de extra okselknoppen net onder een bloemknop

waarschijnlijk in veel gevallen weggetopt en was er geen samenhang tussen de mate van bloemstek en het aantal scheuten. Als de okselknoppen net onder een bloemknop extra scheuten na het toppen zouden kunnen geven, dan kan dit voordeel alleen behaald worden door de stekken net onder de bloemknop te toppen.

LITERATUUR

Benninga, J., Uitermark, C.G.T., Brandts, A.. Partijvergelijkend onderzoek bij azalea. Rapport 154, Proefstation voor de Bloemisterij in Nederland.

(15)

ca c CO O <J> r—

cc

< < LU H C/) LU I -CC O LU CÛ LU CC LU

z

LU

z

LU

z

LU O LU X (D O < H O Q. CC LU O LU <

ca

co 00 CO CD 'CD C C CU .> *w T3 CD -Q Q . O CD CL! 4-» CU ra c CD c CD CU O ca _cu co ISI ca c CU CD CL C CO > c CU a a o • M c CD D 5 _ C "O k . CU CU E k _ CU > c CU > CU O ) CU C 5 0 " D CD CU CO CU k _ CD U CU i2 — ' " T CN 2 < E < = Q. C _ cu co ° .2 c C V J " — O CD ^-» O £5 < CD C _ CU CO £ O -S § 2 t CU 3 CL CL

£ 2

co g 4 ^ CL 5 CD < a c CD E C 3 O 4-- CL CO Q. Q o e CU .*: O en CD CD 5 eu H-m — CO E c Q «o c CD u . CU O E C/3 E o if -* -TT ^ X C/3 EE »- r-Q. r-Q. O O E LO CL O E <N r— CL O O i - O O r- T-LO O T- r - O O LO LO CN CN .SP .Ç? .E5 .5> .!? ° j i • * j i j i j i " * U3 CD E "O c co c co J = o CD E c co £ o CD E 00 00 00 co co co co CO O) 00 CO O 0 ) co co r^ CD co r>- r - CD ^ CN oó co oo o ) r-^. < - r - CM CM CM CM CM CM CM CM CM CO 0 0 0 0 = T 0 0 CO 0 0 OT O ) CD i - : OT OT CO có r~- co ^ j . có r - CD « - CM CO T- r - CM 1 2 00 o CL o co o 00 >. > > TJ > > > CO CD CO C . CD CO CO h_ k_ l _ • — l— k - k— +_i 4-1 4-1 CU + - i 4_j 4_» 00 00 CO 00 0 0 co co CO CO CSO 05 CO O) CO CD CD CO LO CO P~ LO 00 00 CD f » CM T - CM 00 00 CO 00 00 00 CO O) <T> CO CT) <7> O) O) " l I I I I < I " * < t ' t ^ t LO *fr ó O) oo r^ CM LO co CM CM « CM i -CM CO * f r LO c o c o co 00 en CD co 'co c c CD > "O CD J2 a o CD CD 4 - * CD OS c CU • w c CD CD o CD _ÇD CD N CO c CU CD C L c co > c CU T 3 CD x : ra '•5 c co C/3 E o 4-1 CD CD 4-» CD TJ l— CD CU ra CD L— CU CO CU - Q i2 CD ~ ra co • 3 CU 3 O cu E — co o ü t f CU 3 4-1 CD U3 Q . '•£, ' c CD •*- ^ ra

s —,

ro CD .^^ -T5 _l -Q S CD Q . ü Q U CM CU • g ÇJ 'ra c 3 ra o o +-* CD £Ü, 4-1 (J en E o o co c ra CD "a J>£ CI3 X a. CU U3 LO "~ * ~ CM * ~ ' " L rl co" ' t 00 CM CM r^ co oo CM CO i - 00 O) m o CU CD CU CU CD CD CU CU CU CU c c c c c .E. .SS, CU CD CU CU CU CD CU CU 10 c c . . c c ra co co E E .S? .S? .S? » S S S ? « ? co co co c c c E E E LO ' *fr CO CM ^ CM CO < * 0 0 ' < * CM CO CL CD -X. "05 ra c o o o T3 k -C0 CO 2. c co CD 4-J C/3 CD ra c CU 4 - * c CD CD O E CL O ra c: co c CD CD C CD CD « - CM CO ' d ' LO CD 0 0 00

(16)

O)

il

+_» CO to c T3 CO O o x o co o o en c CU • * - < c CU E _cu CU en a ' c 05 O > c CU - a eu CU CU > CU o X I Q . o co o co E o -ï -* CU <1> -r- *-" X en CD i o co co en 00 en CD co i 00 CO 00 en en en en co en CN CN CO 0 0 O CM 0 0 CM ' t 9. "l ^ 9. 9 9 9 o" o' o" o' o o" o"

^ O T r ^ T T -o~ V o ö o ö o' OM r - oo c o OM oo c o ö ö o ö ö ö ö LD 00 ' t m CO ' t I D o o o o o o o' CN 0 0 ' t 0 0 0 0 CO CN o o o' o' o' *-' ö r CM i r CN CN r -o -o -o" ö -o" -o -o"

»— OM OM «— OM 0 0 CN o o o o o ö o r-> «- co en o en en O «-* Ö O" r-* O Ö 00 ^f- 00 OM 00 00 co o o~ ö ö ö ö o' CM o o o o o o o I D i n oo co ' t ^ t OM_ ' t ' t ' t * t ^ * t ' t CM 00 OM CM CN 00 CN o" Ö Ö Ö O o ' Ö « - OM 0 0 ^J" m CD 0 0 c CU > CU ra cu a> U) c T3 CU O > en cu +-< co 5 O) o c c CU _çu "cö co I 00 oo en en co co 'cc? a c CU 4-1 c J0 Q . O E c CU co ex c co > c CU en _*: CU 4-» to co _cu co N CO ]2 CU 4-» k_ o 5 CU .o c o c CU co Q . c co > c CU E c CU c CU +-" CU E CU »2 o E -5 E en "5 E co p en CO 2 3 co "5 E CO O E en 0 en o o Ui c _ CU 2 CÜ C TJ co co

< s

en — S co O 5? en E o • ï ^ cu cu T T *"• X en 0 0 C0 CJ) CM O ) ^ co co co r- ' t i n r-- o r~- ' t en r-~ CM i n OM 0 0 0 0 0 0 < t CO CO 0 0 -o in r-^ oo r- en ' t o o en m co o CM CM CO CN CN CN CO CN I A r - O) O CO r - CN CM « - O 00 CN CM CN CN CN CN r - CN CN CN 't in co in Is» <t CN co co f» co CD 't r-» i- 't O CD in o r-'t in O) r- m OM 't in oo «t O co 't CM in in r- en CD OM CD 1-' cN o in T-" m" oo" OM CM CM CN CN CN CN 00 CN CN f- OM OM T-en <-" ö co cN cN OM" m co o 't oo 't r-o en d CM" 1-" ö o CM in OM o) m in 't CM oo 't m co co

(17)

CO O) < < -i <

z

LU I

-z

uu Û LU X

g

o

z

< H (/)

O

V)

o

z

_ J 1X1 h -QC O LU LU e? LU Û

z

<

I

LU QQ CC

O

O

> CN LU O < C7) CD ' C D c c _>_ J3 a o +-* CO CD co N CD C O c "05 C CD x: 03 X3 O O • > CO C CU > CD O ) O) O ) <D "O u. a> CD C O CD k -CD O co CN J * CD -t-* C/J CD • * - < a CD c CD ^ CD O c/j

e

o

I §

^ \^ s/ (5 » H i r *-> +-> Q co en

«5

CD » < co " " ^ T T CD CD T3 c > . E D) 03 c CD " a ë 2 CD C D E -* a 2 C/5 e/J c o o w E 135c o ^ ca = J= c _CD CD Q . E O û £ £ S 'T- o CD CD CO C CD C D 55 3 « m Tj 2 LO m co co co LD Ö CN CM co co r-cn CD CD co co CD CD o <- o o o o <-o o C M CD CD CD CD C C CD CD a> oo CD r - T - r - « - CM X X .22 .22 o o N N ir ir CD CD 0 CD CD CD C C C in o * LT) O O LD CO Ö CD M - 10 3 CD CD CO CD (0 "O CD CD 5 N ^5 II u ai ' t II *4— <D C CD CD > co _CD -5 O o LO m I Q . ^ C CD CD > ü co 'co co 3 tr ir co r» CD (O CO CD CD LO ' Ü CO CD CD CD CD CD CD ro ro c. C -iX CD ë . 2 . CD T3 |o CT C 3 co «^ o 1— Q 1-S H-Ü Q ti l— co «^ o 1 -CD CD C Q H S h-CD a. E CD *-* . 3 3 •»-< CO CN "l CO CO CO LO CN CO CM LO ' t CD > _CD CD 03 C CD CD sz. 3 E O * + -ÇD CO CD

s I

TO S) M— Q) :=« O ) "D £ CD <8 _ Q CD .s S TJ - g CD CD T3 O) m +|co ' t CD ' t E o c CD CD C CD O i _ CD a 4-j CD C CO o P LO --o 2 CD C O C «-1 CD W 'J CO c CD > "C V CD CD Q. CD _ CO CD

(18)

u

o

u

, _ „ l _ 3 Z} cc CD Q E CD +-* +-* SZ ü 3 E CD 3 3 O o r^ T — k . 3 ZZ O O 00

al

o

k -3 CO k -CD Q E CD +-< E CU T 3 O xa E 03 13 O o rv »-3 o O o 00 o c i^ CU •f-1 C/J c ' k _ 3 3 +-< CO k . CD Q E CD I -h _ CU • o c o CN

o

o •4-» o 3 E CU " O o X 2 CU 1 = O 4— CU +-• CU <=; o CU "5 o o co CD ca co o Q-03 O) LO o" O) CO m co in n ** co r»* en •«t o' co oo r- O O CO 00 CM O) 00 CN ^t 00 CN CO CN CN CM CM CM CM CM CM ai *t CD o oo co cn t-" r-~ 0 0 CM CM i-~ CM C N CM C\l CM CM CM CM 00 CO 00 LO ^ t CO LO LO l « CM CM OO CM CM 0 0 ' d -CN -CN CM CM -CN -CN CM CD CD CD CD CD <D CD CD CD CD CD CU CD CD C C C C C C C CN CN CN CN CN CM CN O O O <D O O C5 O Ö Ö o ' O Ö Ö U> OJ O) O) O) O) x: o N k -o o • o x: o ' N k _ O o T 3 x: o ' N k . o o • o + - I

i

J * CD E x: o ' N k . o o T 3 x: o ' N o o T 3 SZ o 'iM k _ O o T 3 CD > _CD CU UI c CD CU SZ 3 E •2 5 3 co co k_ +-» en Q . £ E c 2 S ro CD C0 O) "O 3=, CD '•- "O

'S *

=5 E CD

I"

o * * c * CD -* .-2 S -Q p c o CD -1

-^ ä

c c > • § 2 15 CU c

»I

00 oo co co 'co c c CU > T 3 CD X 3 r-N a. o ^ CD •»-» co ca CD co N co CU "• 'o 'm c Z3 L i . CD " O c ca . e CD X J CO C c CD e CD X J CO sz cn c CD > CD OJ CD O! CD " O 1 _ CD CD L _ • t - » CO D J CD k » CD

a

CJ CN "Si CU •g 'o ' • * - » o CU co c CU 4-» co c CU • o k_ co x z co CD . £ " 5 co

a

* co •»-» CO _co Q. co OJ c co o k_ a> o c CM CN k—' c CD "O D CO cx Q . < CN t — i *— 0 0 CD CD C CD CD C CD CD C CU CD c 0 0 CM c CD CN *7 O CM CM" r— i 0 0 T — CD CD C Q Q CO H H ?? 2 2 O 1- H u. CN ó\i oM • i ' CU CU CU CU ' T » ~ Is 0 CO CO CO CN CN CZ C C C CU o •o co CU CU 5 CU o T 3 CO CD "> CD CD g •3i '^ ca ca OJ c CU OJ co - a CD O • o CO CU CD CD CD CD c v- oo CD CD C 00 00 1 CN 00 cn i CN oo O) t 00 O) 1 CN 0 0 O ) 1 CN 00 00 CM < * O O 1 oo co r~ o oo co r - r - CM oo > _cu CU cn c CD <D SZ 3 E o H — CD OJ CU c CU CU OJ TD CD ca T3 E o c CU CD o LO T3 CU X3 c CD > CO c CU > CD OJ CD O)

(19)

O r— CC < < ~i

ce

o

o

> « 1 ^ LIJ ' t CT) CT) r— CD .22, o o > * c 0) > E • * - » c co CD C CD O c o o 03 — +_, co k _ * 1 _ 03 i? o. < "cö .22 c CO 4 - ' i= < </) LU OC

O

LU LU CC LU

z

LU Z LU

z

LU Û LU

X

û

z

< O)

o

I -0 .

cc

LU

O

CO LU < X I CD J2 o. o a> 03 +-> CU en c CU +-» c CD CU O E CD _0) CO N CO c CU CD O . c CD > c 0) CL CL O +-» c 03 O) _C CU XI CU 0) E CU > rr C_ 03 > CU O) 03 O) CU X ! CD CU L_ +-* co 'ra a> O co "53 k -CD C cn 2 L_ > r CU Q . Q . O c CU Q . Q . O "cö O *-> o. CD aj < Q. c CD E

S

3 2 *-• CL CO Q_ Q O c CD O 4-< 0) 0 O E D £ 55 E c § CD Q to 03 E o c 03 k_ 03 O E E CN CL O O O O O O O O O O O O O CN .Ç? .Ç? . E5. Ç ? .Ç? ^ CD E T 3 C CD - C CO £ • o c co .c CD E X 3 c CD .c SI o C/3 'c CD ü CD E co co oo oo co oo co CT) CT) CT) CT) CT) CT) CT) r» CD CN co r^ 0 0 LO , CM « - ' t CT)

+1

ON CM t - r - CN N CM CN CM co co ' t =r co co co CT) CT) CT) _ J CT) CT) CT) oo r^ i - CO CO CO O CM oo J i n LO oo CO « - « - £ " , r- , - CM > CO ^ CD > CO •w ^ 03 > CD t _ +-» ^ CD O Q . T J C > CO +-< .* CD > CD k -+-* -^ 03 > CD k _ +-• .* 03 C/3 O ) (O 0 ) CO CO 03 CO CT) CO CM CO CO CT) CT) i - CO * 7 CM 0 0 r-CO CT) CO CO 00 CT) CO LO CO CT) LO r-, CN

+1

CO CO 0 0 CO 0 0 CO CO CT) CT) CT) CT) CT) CT) CT) tn 4 ó 4 4 4 ' t 4 O l T h . Ó Ó <^r CM O CM i CM <^r

-+1

' t CT) CT) *-t _ CD CD O O > C CD > i _ X i 03 . O r^ C L o X I CD CD +-* CD G ) C 0 ) C CD C L 03 O E co 03 CD N CO C CD O . c CO > c 03 X I 03 JZ CT) X J c CO +-• co E o 4-* CD CD *-< CD X ) CD 03 CO 'co 03 CD O CD CT c _CD 3 0) O CO c 03 Q _Q 'c 03 4-* co i _ O O > c 03 03 5 CN en o o X ) +-< co Z CJ k -3 3 * J CO 0 3 ° i E 03 4-< O c Z I 03 4-J co c 4-» c ro C L V— 03 O E -p

&I

CD X I O O 03 CO c 03 X I 'ro c 3 c _03 03 4-< ^ O CD c O) co X ) co E o LO O LO oo o * - CM" 03 03 03 03 03 03 03 _ 03 „ ^ c c c .22, c .2, .22, 03 03 03 03 03 03 03 03 03 03 0 ) 03 _ c c c c c c .2, CT) Çp '4-< '4-< CD CO .?? .Ç? E .9? .Ç? E +-» *+-• — V-» +-» ^ 52 tg * to « * tS E c t c E E c CN 00 ' t ' t CN LO LO CM CO t ' t LO LO

(20)

CD

if

4 - J CD en c " O CO O O X O u CD O o E E c CD + - ' C 0) E _cu CU en a c ; X ) cu o > c CU T5 , 03 • £1 CD CD > CD . O . i ; i Q. O E o ' t ' t T - ^ O

d ö o"

V O O O ' V CM «sf ' t

d o d '

m co co o d d • i - i n co r-" d O '

d d d '

v

C M « - C M

d d d '

CT> i - O )

d

«-"

d '

rj- i o ^

o o o '

o o o V CD LO CO ' t ' t ' t CM CM 00

d d d '

' t CT) co

o

<-d <-d

o o < - c o o o co co

d d

CT) L O

d d

o o co io

d o

CO CT)

d d

0 0 LO

o d

C M »

-d o

co ' t C M C M

o d

CM CT) CT) CD CD o o > c CD +-< c CD eu o £ c eu CD CL c (D > C CD O j * : eu +-» to CD eu 2 CD eu c O c eu CD O . C CD > C eu CD E c eu j * c eu • * - » CD E CD O O)

1 1

ro CD p u 3 D) "5 E ro "5 E E ro "5 E 0_-§ ro o E E CU ro o Q H-. o _ CU C XI CD ca < Z ro — cu o S co ro O co O m ' t co r» co co rj-r~- o O oo LD co CD 00 * - CM 00 i - CO CT) •r- CM CM CM CM T - T-' t 7) o r^ r > r v o t t O LO co co oo CM CM 00 CM OM CM CM CT) CM CD CD LO O f~. 1-^ t - CD 00 LO 00 O CM CM CM CM i - CM CM o co < -t~> CT) r-~ CO LO CM 00 i - LO oo CD i - CM LO 00 LO 00 CD O CD ' t CO CM CO LO CM LO CD CM CM CM r - r - t - , - T - CM t -0 -0 * - * - i - CM CM ' t CM" c o <t" co" CT) CD" r--" C M C M C M C M C M C M CM r^ oo o Lo oo CM co O CT) CT)" «-' <—" O CT) r~ r-- r* ' t en co «-»— CT) CT) CT) CT) CT) «— CO CM CO i - CN 0 0 0 0

(21)

o

O r— CC < < -i

cc

o

o

> LU C/)

Z

LU

O

LU

I

o

z

<

O

w

o

z

_ l LU CC

O

LU

z

LU e? LU Û LU CC

O

O

> LU e? < CO 03 CL _ * - p o> ai E

s a »

E 3 CO D c CU CU CO c cc < CU •f-1 co " O C o en J * CU c/> c 0 ) 0) co ' t 0 5 T — h _ co co h _ o o > .. c 03 ^ ' k l T 3 03 0 0 Q . O -X. 03 •+-» CO co 0 3 CO N CO CO _c "05 " O c co . c 03 Si 1 — O o > C/3 C CU > 0 3 CO CU C O CU -o l — CU 03 L _ +-< co 'co 03 03 CO SJ-• * * . 03 Q. .o o^ CO c 0 ) +-» C/3 c 03 E co CO 1 O 5 03 c _03 03 CL E o Q i CO CD 5 cu CO i co co 5 03 00 03 •»-» k _ o 03 C/3 C • o c o k_ co ^ 03 CO 0 3 c c 1 co CL E CU J4 03 CO k -T 3 CO CO co CL T J C O k_ co c o o E o . c 03 T 3 ' o CO C 4 — Û e k_ 3 "c 03 CO CO T 3 CM t -<* ' t O l CO d j LÓ 00 o ' t CT) I LO ' t c. I ' t X _03 03 03 03 S Q3 CU CU ~ C C C CC CO CO LO 0 ~ CM » - ' «-" ' t ' t ' t * • O) CD CD O)

't 't 't 't

ei) CD LO CN 03 o M CU 03 03 . S CU 03 03 CC CL a a O O O O LO

5

5

c 03 03 > CO c CU co 'o o = > = > • = . JH N u. *i Z \= V P v P v ^ -vO S P US o~ e1- a^ o^ o-» zi in in O O m cu >t ' t CM r- co — 1 in ' t ' t I , . LO ' t 4 i o. c 03 03 > CO _cu ••9 i n 00 03

S.S.

I -

h-2 S

03 03 C 03 03 03 03 _ 03 CU CO C .Q, C CZ c co *-> CL CO ü

Si

CU 03 03 03 C C ' t 0 0 LO CO CM LO CM +1 CM CM « - 0 0 c 03 > 03 CO 03 CO c co co 4-» 03 'c 03 C O CO C 03 O Q . i _ CO co E "O c o l _ co .*: 03 03 CL

(22)

o LO CN 3 3 CD CU Q E a> 4-» +-» £ C5 _2 E cu O 3 3 o o r-r— t _ 3 3 O o co o 3 CD CD Q E 05 4-1 E CD "O o X ! E CU 3 3 O O r-» «-o o Ol u 0 0 E CD XJ O X CU XJ c o IM CD

8 1

CU +-< CU - * J = ^ O CU "5 o o C/3 CD _C0 CL CD CO CO CO CO CN r - ^ r-~ r - " ^-~ 0 0 CN O ) CD 00~ C N C N C N C N C N t C N i -O m C-O ^ -O CN CD l>> co r^ r-v r-."" LO CD' O CD r r i r r r C N « -LO LD q co q co CD CD^

•st LD cd" co" r»~ <* ai" co"

C N C N C N C N C N C N C N C N t - r - O O N O M D r-~ CN CN CO LD CN CO" CN C N C N C N C N C N C N C N C N LD c o r - - r - - i o i O L O 0 0 L n O ^ f r C O C N C N C O C O O O 0 0 C N C N C N C N C N C N C N 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 O 5 O 5 O 5 Q 5 O 5 O 5 O 5 0 5 c c c c c c c c « - C N C N C N C O C N C N C N O O O O O O O O O O O O O Ö Ö Ö x o x o CO CO O) '4-> "+-» 4-" X o . . ' N _ * : l _ 1 _ * _ X o 'NI o o 1 3 X o ' N w o o X J O o XJ CD X CU X I CD c c CU c CU XJ en CD E CU ra ' t as CD r -k _ CD CO L _ O o > c CU >^ •a CU x 00 Q . o c 05 .* CU +-» en co CD CO N CD ra c l^Z CU X J c CU CU E L— co co 5

(J

ai 4-» 05 CU E CU ra c CU l _ 05 -SE "cö c CD < CU "O ' o 'i-t o CU in c 05 ;o o 'ra c 3 LU CU c 05 XJ en c 05 > 05 ra 05 co 05 XJ 05 05 i _ 4-» en 'ra 05 05 1 ü N-"SS H— CD i _ 05 05 E 3 +-» co Q en CD CD CL CO co c "Ö5 4-» O LO 05 05 uo co^ LO oq r~ to ra co

o" o" ö ö ö 5 5 ö

N C M N M N O O ^ 0 5 O 5 O 5 O J O 5 O J C U O 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 3 0 5 0 5 0 5 c c c c c c c c 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 0 5 C C C C C C C C .5? .*: J<; .*: "5 -* ^ -* CD 05 05 *£- 05 05 05 O O O " O O O x i x) x) .22, xi xï X! co en en <-" en en en O 5 Q J O 5 < D û 5 û 5 0 5 O 5 > > > CO = = = ra > > > C O O " ) C O O " Ï O J O T O } C 7 5 C D C D L Ó C Ó C O C Ó L Ó L Ó c ó r ^ T é - Ó c N o ó r ^ - L Ó CN r - CN CN

(23)

BIJLAGE 5. WAARNEMINGEN NAJAARSTEK 1993

Tabel 5a - Percentage goed, matig en niet bewortelde stekken en percentage stekken met een zwarte stambasis na beworteling van azaleastek geknipt van 7 partijen moerplanten, uitgewisseld najaar 1 9 9 3 en beworteld op 8 bedrijven

% goed bewortelde stekken herkomst stek g e m .

1 100 95 8 4 9 4 81 7 4 92 87 2 100 97 75 88 88 8 4 95 95 3 100 91 79 93 9 0 81 86 87 4 100 96 8 4 81 89 9 2 85 8 0 5 100 89 76 9 4 83 9 2 93 83 6 100 9 2 91 92 8 0 77 78 78 8 1 0 0 98 9 2 91 83 9 4 81 88 1 0 0 9 4 83 91 85 85 8 7 85 bewortelingsplaats 1 2 3 4 5 6 7 8 gemiddelde

% matig bewortelde stekken

88 9 0 88 herkomst stek 1 2 3 88 4 89 5 86 6 91 8 8 9 g e m . bewortelingsplaats 1 2 3 4 5 6 7 8 0 3 13 6 9 17 6 10 0 1 20 12 4 12 2 5 0 6 18 7 7 13 6 12 0 1 10 18 5 1 13 19 0 9 19 4 4 5 4 17 0 5 4 8 10 12 5 19 bewortelingsplaats 1 2 3 4 5 6 7 8 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 2 0 0 0 0 1 0 0 1 1 1 0 0 4 1 0 0 0 0 0 2 3 0 0 0 0 0 0 1 4 0 0 0 1 2 0 2 3 7 4 3 3 11 0 0 0 0 0 1 1 1 0 4 12 9 6 9 5 13 gemiddelde

% niet bewortelde stekken

8 7 8 herkomst stek 1 2 3 8 4 8 5 8 6 4 8 7 g e m . 0

o

2 0 0 1 0 1 gemiddelde 0

(24)

% stek met zwarte s t a m b a d s herkomst stek 1 2 0 0 2 2 1 3 0 0 10 9 10 1 3 3 3 0 3 0 3 2 0 3 5 7 0 4 0 3 2 0 6 7 2 1 5 0 0 2 2 13 3 3 0 6 0 2 1 0 10 10 16 1 8 0 0 5 2 13 2 16 0 gem. bewortelingsplaats 1 2 3 4 5 6 7 8 0 2 2 1 9 5 7 1 gemiddelde

Taóe/ 5b Percentage stekken met een zichtbare bloemknop en gemiddelde lengte één week na het oppotten van beworteld azaleastek geknipt van 7 partijen moerplanten, uitgewisseld najaar 1 9 9 3 en b e w o r t e l : op 8 bedrijven

% met zichtbare bloemknop herkomst stek

1 2 10 38 0 0 6 19 6 27 0 8 13 33 6 46 0 15 3 6 0 13 27 29 52 5 4 4 2 19 4 4 8 21 4 6 29 38 15 29 23 5 17 8 25 13 6 6 17 2 6 56 13 6 0 4 0 21 5 0 6 0 6 8 58 8 21 5 2 19 52 4 4 2 gem. 4 1 9 29 28 21 3 2 35 10 bewortelingsplaats 1 2 3 4 5 6 7 8 gemiddelde

lengte beworteld stek (cm)

5 23 37 herkomst stek 1 2 3 31 4 12 5 38 6 32 8 25 gem. bewortelingsplaats 1 2 3 4 5 6 7 8 7,6 6,6 5,5 6,5 6,4 6,5 6,0 5,6 6,2 5,8 3,7 4 , 8 6,0 5,7 5,0 4,1 6,5 6,0 5,0 5,2 5,9 5,2 5,7 4,5 10,7 8,8 8,1 7,9 9,8 9,'' 8,9 7,4 8,4 6,9 6,0 6,4 7,5 8,0 7,5 5,3 6,9 6,4 5,4 5,6 6,2 6,3 6,0 5,0 7,1 7,0 5,6 5,8 7,1 7,2 6,8 5,2 7,6 6,8 5,6 6,0 7,0 7,0 6,6 5,3 gemiddelde 6,3 5,2 5,5 8,9 7,0 6,0 6,5 6,5

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

D e P K I werd verboden en speelde nadien (zij had door de opstand haar kader verloren) als organisatie lange tijd geen rol meer. W el bleven, wij zagen het bij ‘D e Zeven

Nu een kerntaak van het bestuur is het in kaart brengen en systematisch beheren van de risico’s, dient de RvC zich ervan te vergewissen dat het bestuur deze taak zorgvuldig

Publiciteit van privaatrechtelijke erfdienstbaarheden ontstaan door verkrijgende verjaring.. Verkrijgende verjaring van erfdienstbaarheden

Lakmoesproef voor de erga omnes gevolgen van de kwalifi - catie als onroerend goed door bestemming: confl icten tussen roerende en onroerende gerechtigde.. Confl ict hypotheek en

In het bijzonder onderzoeken we of België een monistisch stelsel van over- dracht heeft , waarbij de eigendom tussen partijen overgaat door het sluiten van de

Zo behandelt Vincent Sagaert uitvoerig wat het lot is van de zakelijke en persoon- lijke gebruiks- en genotsrechten in geval van onteigening, meer bepaald of, en zo ja wanneer,

Formaties duren langer naarmate de raad meer versplinterd is, gemeenten groter zijn, er na verkiezingen meer nieuwe raadsleden aantreden en anti-elitaire partijen meer

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor