• No results found

De meerdaadse samenloop : een analyse van het wetsvoorstel Herziening regeling meerdaadse samenloop in strafzaken tegen de achtergrond van de ratio van de meerdaadse samenloopregeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De meerdaadse samenloop : een analyse van het wetsvoorstel Herziening regeling meerdaadse samenloop in strafzaken tegen de achtergrond van de ratio van de meerdaadse samenloopregeling"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De meerdaadse samenloop

Een analyse van het wetsvoorstel Herziening regeling meerdaadse samenloop in strafzaken tegen de achtergrond van de ratio van de meerdaadse samenloopregeling

Masterscriptie publiekrecht Universiteit van Amsterdam Afstudeerrichting: Strafrecht

Naam: Minke Greeven Studentnummer: 10053794

Begeleider: mw. dr. A. van Verseveld Tweede lezer: mw. mr. M. Steen

(2)

2 INHOUDSOPGAVE

Voorwoord 4

1. Inleiding

1.1. De ‘cold case’ en de meerdaadse samenloopregeling 5

1.2. Het wetsvoorstel tot herziening van de samenloopregeling 7

1.3. Probleemstelling en deelvragen 8

1.4. Methode 10

2. De meerdaadse samenloop

2.1. Inleidende opmerkingen 11

2.2. De totstandkoming van de meerdaadse samenloopregeling 11

2.3. Artikel 57 Sr, gronden en vereisten

2.3.1. Onderscheid eendaadse en meerdaadse samenloop 13

2.3.2. Onderscheid voortgezette handeling en meerdaadse samenloop 15

2.3.3. Vereisten artikel 57 Sr 16

2.4. Artikel 63 Sr, gronden en vereisten

2.4.1. Inhoud artikel 63 Sr 16

2.4.2. Artikel 63 Sr en jurisprudentie 17

2.4.3. Onderscheid artikel 63 Sr en de recidiveregeling 18

2.5. Afsluitende opmerkingen 19

3. Het wetsvoorstel

3.1. Inleidende opmerkingen 21

3.2. De wijzigingen van het wetsvoorstel

3.2.1. Artikel 57 Sr 21

3.2.2. Artikel 63 Sr 22

3.3. Strafstelsels, strafdoelen en het wetsvoorstel 23

3.4. De herziening van artikel 57 Sr

3.4.1. Argumenten voor de wijziging 25

(3)

3 3.5. De herziening van artikel 63 Sr

3.5.1. Argumenten voor de wijzigingen 28

3.5.2. Literatuur over de (on) herroepelijke, tussentijdse veroordeling(en) 29

3.5.3. Literatuur over de alternatieve manier van strafbepalen 35

3.6. Afsluitende opmerkingen 36

4. De toets

4.1. Inleidende opmerkingen 38

4.2. De ratio en het strafplafond 38

4.3. De ratio en de wijzigingen van artikel 63 Sr 40

5. Conclusie 43

(4)

4 VOORWOORD

Door Sandra van Woensel, raadsheer bij het Gerechtshof Amsterdam, ben ik tijdens mijn stage op het idee gekomen om een scriptie te schrijven over de meerdaadse

samenloopregeling en het wetsvoorstel dienaangaande. Zij schetste voor mij de situatie waarbij iemand een aantal zeer ernstige feiten had gepleegd, maar door de meerdaadse samenloopregeling een beperkte straf opgelegd kon krijgen. Is dat effect wenselijk? Ik antwoordde vlug dat ook in dat geval de samenloopregeling moest gelden en die beperkte straf dan blijkbaar redelijk was. Om die vraag echter met goede, juridische gronden te kunnen beantwoorden was een nader onderzoek vereist. Dat heeft mij gebracht tot de toetsing van het wetsvoorstel Herziening regeling meerdaadse samenloop in strafzaken aan de ratio van de meerdaadse samenloopregeling.

In de master Strafrecht heb ik soms door de weinige contactmomenten en de

anonimiteit binnen de opleiding een gebrek aan motivering gevoeld, wat er mede voor heeft gezorgd dat ik naar mijn mening niet alles uit de vakken en de leerstof heb gehaald wat ik wilde en in mijn ogen goed genoeg is. Om die reden wil ik met deze scriptie als afsluiting van mijn studententijd aan mijzelf (en anderen) bewijzen dat ik wel in staat ben om ergens

volledig voor te gaan. Met het schrijven van deze scriptie in een versneld traject, naast het volgen van twee vakken bij de master Interventiecriminologie aan de Vrije Universiteit, haalde ik me dan ook een behoorlijke klus op de hals. Ik heb deze scriptie desondanks met veel plezier geschreven en ben dankbaar voor de kennis die ik heb opgedaan die mij in de strafrechtspraktijk weer verder zal brengen. Ik heb het onderwerp als gecompliceerd én met allerlei haken en ogen ervaren, maar juist daarom extra interessant.

Mijn grote dank gaat uit naar mijn begeleidster, dr. A. van Verseveld, voor haar feedback en de prettige gesprekken die we samen hebben gevoerd. Ook wil ik Loes Heebing en Sebastiaan Greeven bedanken voor hun taalkundige controles en kritische opmerkingen bij mijn eerdere versies en de rest van mijn familie en lieve huisgenootjes voor hun steun tijdens het schrijven van de scriptie.

(5)

5 1. INLEIDING

“Wie strenger gestraft wordt dan hij verdient, vergeet, door de fout van de rechter, gemakkelijk zijn eigen misdrijf”

- G.M. Ebers

1.1. De ‘cold case’ en de meerdaadse samenloopregeling

In 1996 werden er in Amsterdam meerdere vrouwen op brute wijze verkracht en bestolen. Deze strafbare feiten leidden echter pas in 2007 naar een verdachte, door ontwikkelingen op het gebied van DNA-onderzoek.1 De Amsterdamse rechtbank nam in deze zaak een aantal opvallende beslissingen, waarbij ik me in deze scriptie beperk tot de bespreking van de beslissing aangaande de meerdaadse samenloop.2 In deze zaak lag, volgens de Amsterdamse rechtbank, de problematiek in het feit dat er een beperkte straf mogelijk was, gelet op de meerdaadse samenloopregeling. Het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kent namelijk een stelsel van gematigde cumulatie,3 wat inhoudt dat de rechter bij de berechting van

verschillende misdrijven met gelijksoortige hoofdstraffen één straf oplegt. Tevens is de rechter gebonden aan een strafmaximum bij de oplegging van vrijheidsbenemende straffen, te weten het totaal van de hoogst gestelde straf vermeerderd met een derde.4 Artikel 57 Sr luidt dan ook als volgt:

“1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.

2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch – voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft – niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.”

1 Rb. Amsterdam 14 oktober 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BT7651.

2 Van meerdaadse samenloop wordt gesproken indien er sprake is van meerdere feiten, die als op zich zelve staande handelingen worden beschouwd, derhalve is er sprake van meerdaadse samenloop indien meer feiten

bewezen zijn verklaard, maar geen voortgezette handeling wordt aangenomen. Zie ook Pelser 2010a, aantekening 1 en hoofdstuk 2 van de scriptie voor een nadere toelichting.

3 In het strafrecht worden er drie stelsels van samenloop onderscheiden, namelijk: absorptie, cumulatie en een

middenstelsel. Van absorptie is sprake indien verschillende strafbepalingen van toepassing zijn, maar één daarvan wordt toegepast bij het bepalen van de straf, namelijk de strafbepaling met de zwaarste hoofdstraf. Cumulatie houdt in dat voor elk feit afzonderlijk een straf wordt opgelegd en dat de straffen bij elkaar worden opgeteld. Het middelstelsel ligt tussen beide stelsels in. Er zijn twee varianten, namelijk: een stelsel dat uitgaat van absorptie en een die uitgaat van cumulatie. In het eerste geval wordt er één strafbepaling toegepast (met de zwaarste hoofdstraf), maar wordt het strafmaximum verhoogd ten opzichte van die bepaling. In het tweede geval wordt er voor elk feit een straf opgelegd, maar de cumulatie van de straffen wordt tot een bepaald maximum beperkt. Zie ook Ten Voorde e.a. 2013, p. 11.

4

(6)

6 Voorts geldt dat, indien verschillende strafbare feiten apart worden berecht, maar theoretisch gezien samen behandeld hadden kunnen worden, de voornoemde regeling ook van toepassing is.5 Artikel 63 Sr bepaalt dat:

“Indien iemand, nadat hem een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval gelijktijdig straf wordt opgelegd van toepassing.”

In de onderhavige zaak was deze laatste regeling van groot belang. De verdachte had namelijk in de jaren na de verkrachtingen verschillende andere ernstige misdrijven gepleegd, waar hij in totaal 15 jaar en 9 maanden gevangenisstraf voor had opgelegd gekregen. De rechtbank verklaarde in casu bewezen dat de verdachte zich meermalen had schuldig gemaakt aan verkrachting, afpersing en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Ook werd diefstal met geweld en gijzeling bewezenverklaard. De hoogst gestelde straf op de voornoemde feiten bedroeg 15 jaar (gijzeling),6 vermeerderd met een derde kwam dat neer op 20 jaar

gevangenisstraf. Oftewel, gelet op de regeling van artikel 63 Sr, kon aan de verdachte nog ‘slechts’ 4 jaar en 3 maanden worden opgelegd. De rechtbank achtte zich in deze zaak echter niet gebonden aan de regeling en legde de verdachte een gevangenisstraf van 10 jaar op. De rechtbank argumenteerde daartoe als volgt. Ten eerste verzette de ratio van de

samenloopregeling zich niet tegen de beslissing, omdat het doel van de regeling, volgens de rechtbank, is om onbeperkte en ongerechtvaardigde cumulatie van mogelijk op te leggen straffen, zoals het opleggen van onrealistisch hoge straffen of verschillende feiten bewust apart laten berechten zodat de rechter niet is gebonden aan een strafplafond, tegen te gaan. Van het bewust omzeilen van de samenloopregeling was volgens de rechtbank echter geen sprake omdat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) de keuze niet heeft gehad om de verschillende feiten gelijktijdig te berechten, omdat de feiten gepleegd in 1996 tot aan 2007 niet aan de verdachte konden worden gelinkt. Ten tweede beargumenteerde de rechtbank dat de wetgever er blijk van had gegeven artikel 63 Sr in bepaalde gevallen buiten toepassing te willen laten, omdat de wetgever bij de implementatie van een Kaderbesluit7 had beslist dat artikel 63 Sr niet van toepassing is in het geval van eerdere veroordelingen in het buitenland. De wetgever achtte het niet wenselijk dat een hoge opgelegde straf in het buitenland er toe zou kunnen leiden dat er voor de Nederlandse rechter geen straf meer over is. Tot slot was de rechtbank van oordeel dat de gewijzigde houding in het strafrecht ten aanzien van

5 Kelk 2010, p. 66.

6 Zie artikel 282a, lid 1 Sr. 7

(7)

7 slachtoffers van belang was in deze zaak. In de loop der tijd is de positie van het slachtoffer in het strafrecht steeds meer versterkt en is de huidig breed gedragen opvatting dat het slachtoffer – naast de verdachte – een belangrijke positie dient te hebben in het strafproces. Volgens de rechtbank viel een onverkorte toepassing van artikel 63 Sr aan de samenleving en de slachtoffers in het bijzonder niet uit te leggen.8

1.2. Het wetsvoorstel tot herziening van de samenloopregeling

Het vonnis leidde in de media en de juridische vakliteratuur tot een discussie.9 Advocaat-generaal Machielse stelde cassatie in, in het belang der wet,10 onder andere op de grond dat de rechtbank in haar vonnis blijk heeft gegeven van een schending van artikel 63 Sr.11 Het vonnis van de rechtbank leverde ook in de Tweede Kamer vragen op aan de minister van Justitie (hierna: minister).12 De minister besloot naar aanleiding van deze vragen een onderzoek13 in te stellen naar de meerdaadse samenloopregeling en deze regeling te

herzien.14 De Hoge Raad oordeelde op de vordering van de cassatie in het belang der wet bij zijn rechtspraak te blijven, gezien het voornemen van de minister om de regeling te herzien en de verschillende legislatieve keuzes die daarbij denkbaar zijn.15 De rechtspraak van de Hoge Raad ten aanzien van de meerdaadse samenloopregeling zal in het tweede hoofdstuk van deze scriptie uitgebreid worden besproken. Het wetsvoorstel Herziening regeling

meerdaadse samenloop in strafzaken werd door de minister op 14 januari 2015 bij de Tweede Kamer ingediend.16

Het wetsvoorstel bevat een drietal ingrijpende veranderingen.17 Allereerst wordt het

8 Rb. Amsterdam 14 oktober 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BT7651, 8.3. 9

Zie Ten Voorde e.a. 2013, p. 9.

10 Cassatie in belang der wet heeft in beginsel geen gevolgen voor de verdachte. De beslissing van de Hoge

Raad dient ter verduidelijking, hoe er in het vervolg met de voorgelegde rechtsvraag moet worden omgegaan. De vernietiging van een vonnis is voor de vorm. Indien een veroordeelde nadeel ondervindt van een verkeerde rechterlijke beslissing, zoals door de Hoge Raad op een vordering tot cassatie in het belang der wet is beslist, kan het onder bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd zijn om aan de vernietiging van het vonnis gevolg te geven. Zie Duker 2013, onder paragraaf ‘Het gevolg van de beslissing voor het individuele geval’.

11 HR (conclusie A-G) 19 februari 2013, ECLI:PHR:2013:BX9407. 12

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Vragen (2011Z23019).

13 Het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie

heeft de Universiteit Leiden opdracht gegeven onderzoek uit te voeren naar onder andere ‘de doeltreffendheid, de inzichtelijkheid en de consistentie van de regeling inzake de meerdaadse samenloop’. Zie Ten Voorde e.a. 2013, p. 9. Dit onderzoek zal vaker in de scriptie aangehaald worden.

14 Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 279, nr. 129, p. 5. 15 HR 19 februari 2013, ECLI:HR:2013:BX9407, ro. 4.4.2. 16 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 2. 17

Het oorspronkelijke wetsvoorstel bevatte ook de rechterlijke bevoegdheid tot het uitsplitsen van de straf per feit. Hier is door de minister bij nader inzien, en naar aanleiding van ingewonnen adviezen, vanaf gezien. De minister wil de ruimte aan de rechtspraktijk overlaten ten aanzien van het beleid omtrent het uitsplitsten van straffen in de strafmotivering bij meerdaadse samenloop. Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 11.

(8)

8 strafplafond verhoogd van een derde tot de helft bovenop het hoogste strafmaximum. Het bestaande stelsel van gematigde cumulatie voor de vrijheidsbenemende straf blijft dus

gehandhaafd, maar wordt verruimd.18 Ten tweede behoeft de rechter voortaan bij het bepalen van de straf maar met één onherroepelijke veroordeling rekening te houden. Dat betreft de eerste veroordeling waarbij voor het strafbare feit een straf had kunnen worden bepaald. Vereist is dat het eerdere strafbare feit ten laste is gelegd en bewezen verklaard, oftewel een vrijspraak valt niet onder de regeling. De rechter heeft tot slot twee mogelijkheden om de straf te bepalen. De rechter kan rekening houdend met die eerdere veroordeling, een straf bepalen die aan de verdachte wordt opgelegd. Indien in het belang van een goede

rechtspleging wenselijk kan de rechter – in plaats van de eerste optie – een gezamenlijke straf opleggen waarin de eerder opgelegde straf oplost.19 Het wetsvoorstel zal in het derde

hoofdstuk van de scriptie nog uitgebreid worden besproken.

1.3. Probleemstelling en deelvragen

Opmerkelijk is dat de minister met zijn wetsvoorstel voorbij ging aan het advies van de door hem ingestelde onderzoekscommissie. De onderzoekers concluderen – kortgezegd – dat de behoefte aan aanpassing van de regeling in de strafrechtelijke vakliteratuur en rechtspraktijk betrekkelijk is.20 Zij doen daarentegen wel een aanbeveling om art. 63 Sr aan te vullen met de mogelijkheid om in het geval van ‘cold cases’ de regeling niet of beperkt van toepassing te verklaren.21 Door de Tweede Kamer werd meermalen aan de minister de vraag voorgelegd waarom de keuze desondanks is gevallen op een herziening van de regeling.22 In de Memorie van Toelichting beargumenteert de minister met zoveel woorden datrekening houden met één onherroepelijke veroordeling tot redelijkere uitkomsten leidt, aansluitend bij de conclusie van advocaat-generaal Machielse en in navolging van de Duitse regeling.23 In de scriptie wordt het standpunt van de minister onderzocht.

Om de stelling van de minister te kunnen beoordelen is onderzoek naar een aantal probleempunten bij de huidige meerdaadse samenloopregeling vereist. Ten eerste dient de vraag te worden beantwoord of de strekking van die regeling strafverzwarend of

strafverlichtend is en of het wetsvoorstel aansluit bij de uitkomst van die vraag. Deze vraag

18 Art. 57 Sr (nieuw).

19

Art. 63 Sr (nieuw).

20 Ten Voorde e.a. 2013, p. 220. 21 Ten Voorde e.a. 2013, p. 228-230.

22 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 5. 23

(9)

9 werd naar aanleiding van het wetsvoorstel terecht door Duker en De Graaf opgeworpen.24 De samenloopregeling wordt door de wetgever beschouwd als strafverzwarende omstandigheid, maar blijkt in de rechtspraktijk vaak een strafverlichtende werking te hebben.25 Ten tweede dient te worden onderzocht of de huidige samenloopregeling op gespannen voet staat met de recidiveregeling en of de herziening van de regeling deze spanning oplost. De huidige regeling levert namelijk grote verschillen op in strafmaxima ten opzichte van de

recidiveregeling, terwijl recidive en samenloop vaak samenhangt.26 Ten derde moet worden onderzocht of de keuze voor het rekening houden met één onherroepelijke – in plaats van herroepelijke – veroordeling(en) past in de ratio van de regeling. Door de Hoge Raad is bepaald dat bij de huidige regeling met alle veroordelingen na het gepleegde feit rekening moet worden gehouden bij de oplegging van een straf, ook als de zaken feitelijk niet tegelijkertijd hadden kunnen worden berecht.27 Dat levert nu soms opvallende situaties op zoals dat bij de strafoplegging rekening wordt gehouden met een veroordeling in eerste aanleg, terwijl die in hoger beroep tot een hele andere uitkomst kan leiden, en er dus rekening is gehouden met de ‘verkeerde’ straf. Bovendien is bij het wetsvoorstel vereist dat het om een veroordeling gaat, een vrijspraak is uitgesloten van de regeling, terwijl in theorie de zaak wel tegelijkertijd met een feit dat tot vrijspraak leidt behandeld had kunnen worden.28

Deze probleempunten en de gemaakte keuzes door de minister bij het wetsvoorstel dienen te worden geanalyseerd tegen de achtergrond van de meerdaadse samenloopregeling om het standpunt van de minister te kunnen beoordelen. Het voorgaande levert de volgende probleemstelling op:

Hoe verhoudt het wetsvoorstel herziening regeling meerdaadse samenloop in strafzaken zich tot de ratio van artikel 57 en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht?

De probleemstelling zal ik onderzoeken aan de hand van de volgende deelvragen: met welke gedachte is de huidige meerdaadse samenloopregeling tot stand gekomen en welk doel heeft deze regeling? Hoe komt de huidige regeling tot uiting in de rechtspraktijk? Wat is de gedachtegang achter de totstandkoming van het wetsvoorstel en wat beoogt het wetsvoorstel te bereiken? Past het wetsvoorstel binnen de ratio van de meerdaadse samenloopregeling?

24

Zie Duker & De Graaf 2014, p. 365.

25 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 9. 26 Hullu 2003, p. 37 e.v.

27 HR 29 november 2005, ECLI:NL: HR:2005:AU2227 m.nt. Mevis. 28

(10)

10 Gezien de problematische kwesties bij de huidige regeling en de grote veranderingen die het wetsvoorstel voor een verdachte met zich meebrengt is het interessant en relevant om dit onderwerp te analyseren en, met het wetsvoorstel in het achterhoofd, te beoordelen of dit voorstel aansluit bij de betreffende leerstukken.

1.4. Methode

De probleemstelling wordt benaderd vanuit de klassieke rechtswetenschap. Dit uit zich door bij de beantwoording van de onderzoeksvraag gebruik te maken van artikelen in vakbladen, handboeken, wetgeving, parlementaire stukken en jurisprudentie van voornamelijk de Hoge Raad. Ook wordt er gebruik gemaakt van een beperkt rechtsvergelijkend onderzoek, omdat de minister bij het wetsvoorstel is geïnspireerd door het Duitse recht.29

De indeling van de scriptie is als volgt. In de inleiding is weergegeven wat de aanleiding voor het wetsvoorstel is geweest, wat de huidige regeling inhoudt en welke veranderingen het wetsvoorstel met zich meebrengt. Ook is beschreven waarom dit

onderzoek relevant is om nader te onderzoeken. In hoofdstuk 2 zal het huidige leerstuk en de totstandkoming daarvan worden besproken. In het derde hoofdstuk zal het wetsvoorstel uitgebreid aan bod komen en in het vierde hoofdstuk zal ik het wetsvoorstel gaan toetsen aan de ratio van de meerdaadse samenloopregeling. De scriptie eindigt met de conclusie.

29

(11)

11 2. DE MEERDAADSE SAMENLOOP

“Ra·tio (de; v) 1. Rede, verstand

2. Oorzaak, grond; beweegredenen 3. (meervoud: ratio’s) verhouding”

- Dikke van Dalen

2.1. Inleidende opmerkingen

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is het allereerst van belang om een helder beeld te krijgen van het leerstuk meerdaadse samenloop en het toepassingsbereik daarvan. De beschrijving van het leerstuk en de daaruit afleidbare ratio van de regeling zal het kader vormen voor de toetsing van het wetsvoorstel. De samenloopregeling bestaat uit meerdere bepalingen, voor de scriptie zijn voornamelijk de meerdaadse samenloop artikelen (artikelen 57 en 63 Sr) belangrijk. In de scriptie spreek ik dan ook ofwel van de samenloopregeling (dan doel ik op de regeling in zijn geheel) ofwel van de meerdaadse samenloopregeling (dan doel ik op de artikelen 57 en 63 Sr).

In de volgende paragraaf zal de gedachtegang van de wetgever bij de totstandkoming van de meerdaadse samenloopregeling worden besproken. In de derde paragraaf komen de gronden en vereisten van artikel 57 Sr aan bod. Daarnaast zal het onderscheid tussen meerdaadse samenloop enerzijds en eendaadse samenloop en de voortgezette handeling anderzijds worden besproken. Vervolgens wordt in de vierde paragraaf stil gestaan bij artikel 63 Sr en de daarvoor bepalende jurisprudentie. Het hoofdstuk eindigt met de bespreking van het onderscheid tussen artikel 63 Sr en de recidiveregeling.

2.2. De totstandkoming van de meerdaadse samenloopregeling

De huidige samenloopregeling is, op een aantal wijzigingen na, tot stand gekomen bij de realisatie van het Wetboek van Strafrecht in 1881 en de inwerkingtreding daarvan in 1886.30 De wijzigingen laat ik verder onbesproken omdat de doelstellingen van de desbetreffende artikelen sinds die wijzingen onveranderd zijn gebleven en dus onbelangrijk zijn voor de beantwoording van mijn onderzoeksvraag.31 Voorafgaand aan de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht bestond er al een vergelijkbare regeling met de meerdaadse samenloopregeling. Die regeling ging uit van het absorptiestelsel. De twee argumenten

30 Zie o.a. Smidt 1881 en Ten Voorde e.a. 2013, p. 41. 31

(12)

12 toentertijd voor dat stelsel waren dat indien de verdachte al eerder voor het eerste misdrijf zou zijn gestraft, hij het tweede niet zou hebben gepleegd. Daarnaast werd aangenomen dat de samenleving uit één straf genoeg voldoening zou halen en gerechtigheid zou voelen.32

De wetgever had in 1881 echter een ander strafstelsel voor ogen en koos bij de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht voor een stelsel van gematigde cumulatie, maar let wel: alleen wat betreft de oplegging van vrijheidsstraffen voor misdrijven in het geval van de meerdaadse samenloop.33 Het voorgaande verdient de opmerking dat de wetgever binnen de samenloopregeling niet consistent voor één stelsel heeft gekozen, maar dat de verschillende stelsels bij de verschillende artikelen door elkaar lopen.34 In het hierna volgende worden de gedachtegang en de argumenten van de wetgever, zoals deze zijn vastgelegd in de Memorie van Toelichting bij de samenloopregeling, zo authentiek mogelijk weergegeven. Ook wordt beschreven welke conclusies daaruit kunnen worden getrokken, met betrekking tot de ratio en het doel waarmee de meerdaadse samenloopregeling tot stand is gekomen.

De wetgever heeft in de Memorie van Toelichting bij de keuze voor het gematigde cumulatiestelsel de andere drie stelsels met argumenten verworpen. Allereerst werd het stelsel van zuivere cumulatie onwenselijk geacht. Dat stelsel zou leiden tot ‘te groote

hardheid’.35 Hieruit kan men afleiden dat de wetgever met de meerdaadse samenloopregeling disproportionele bestraffing wilde voorkomen.36 Daarnaast werd volgens de wetgever het strafbare opzet of de strafbare schuld, in het geval van samenloop, bij het later gepleegde misdrijf wel voortgezet, maar niet verdubbeld.37 Blijkens het voorgaande is de meerdaadse samenloopregeling gebaseerd op het strafdoel vergelding, omdat vergelding verband houdt met schuld en proportionaliteit.38 Voorts werd naar de mening van de wetgever de zwaarte van een straf intensief vergroot naarmate deze langer duurde of hoger werd. Het voorbeeld dat de wetgever hiervoor gaf, was dat twee jaar gevangenisstraf uitzitten zwaarder is dan twee keer één jaar en dat een boete van duizend gulden moeilijker te betalen is dan tien boetes van 100 gulden.39 Dat leidt tot de conclusie dat de strekking van de samenloopregeling strafverhoging was, omdat de wetgever vond dat één straf voor alle samenlopende feiten

32 Ten Voorde e.a. 2013, p. 20. 33 Smidt 1881, p. 451.

34 Ten Voorde e.a. 2013, p. 41. 35

Smidt 1881, p. 451.

36 Ten Voorde e.a. 2013, p. 55. 37 Smidt 1881, p. 451.

38 Ten Voorde e.a. 2013, p. 207. 39

(13)

13 zwaarder was dan verschillende straffen per strafbaar feit.40

Daarnaast werd ook het tweede stelsel van zuivere absorptie niet gepast geacht, omdat er volgens de wetgever geen redelijke grond bestond om in het geval van samenloop van twee of meer misdrijven alléén datgeen waarop de zwaarste straf is gesteld te straffen. In het strafstelsel dat de wetgever voor ogen had, werd juist de evenredigheid tussen het misdrijf en de straf zoveel mogelijk bevorderd. Tot slot werd het middelstelsel dat uitgaat van absorptie door de wetgever afgewezen. In dat stelsel bleven lichtere misdrijven onbestraft en werden behandeld als verzwarende omstandigheid voor het zwaardere misdrijf. Dat was volgens de wetgever onjuist, omdat een omstandigheid alleen verzwarend kan zijn indien het in

rechtstreeks verband met het misdrijf staat.41

Vervolgens werd blijkens de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht beslist dat de ‘gewone’ samenloopregeling ook gold in het geval van ongelijktijdige berechting van samenlopende strafbare feiten. Ook werd beslist dat de

samenloopregeling niet werd beperkt door het buiten toepassing verklaren van de regeling indien de vroegere straf geheel ondergaan, verjaard of kwijtgescholden was. Voor deze beperking bestond, volgens de wetgever, geen aannemelijke rechtsgrond, met het oog op de beginselen die de zuivere cumulatie onvoorwaardelijk uitsluiten, waar in die gevallen toch sprake van zou zijn.42 Uit het voorgaande kan de laatste doelstelling worden gedestilleerd, namelijk dat de wetgever wilde voorkomen dat de samenloopregels omzeild konden worden door feiten ongelijktijdig te berechten.43

2.3. Artikel 57 Sr, gronden en vereisten

2.3.1. Onderscheid eendaadse en meerdaadse samenloop

Zoals al eerder genoemd bestaat de samenloopregeling uit verschillende bepalingen die grofweg in twee groepen kunnen worden onderverdeeld. De eerste groep heeft betrekking op het geval dat er bij het bepalen van de straf één strafbepaling van toepassing is (eendaadse samenloop en voortgezette handeling) en een tweede groep die betrekking heeft op het geval dat er meerdere strafbepalingen van toepassing zijn (meerdaadse samenloop). Hieronder wordt een zo duidelijk mogelijke weergave gegeven van allereerst het onderscheid tussen eendaadse en meerdaadse samenloop en vervolgens tussen meerdaadse samenloop en de voortgezette handeling. Hierbij zal ik weer gebruik maken van de Memorie van Toelichting

40 Ten Voorde e.a. 2013, p. 35. 41 Smidt 1881, p. 451.

42 Smidt 1881, p. 461. 43

(14)

14 van de wetgever in 1881 maar ook van de jurisprudentie die de verschillen tussen beide groepen heeft aangescherpt. Deze beschrijving is van belang voor mijn onderzoek om het leerstuk beter te begrijpen en in hoofdlijnen te weten wanneer de meerdaadse

samenloopregeling – in tegenstelling tot de andere samenloopregelingen – van toepassing is. Alvorens ik begin met de beschrijving is wetenswaardig waarom het onderscheid tussen beide groepen zo belangrijk is. Het onderscheid kan namelijk voor de verdachte grote

gevolgen hebben, omdat in het geval van eendaadse samenloop en de voortgezette handeling het zuivere absorptiestelsel van toepassing is, wat gunstiger is voor de verdachte dan het gematigde cumulatiestelsel, omdat dat laatste een hogere straf mogelijk maakt.44

Allereerst zal het onderscheid tussen eendaadse en meerdaadse samenloop worden besproken. Volgens de wetgever was, bij de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht, sprake van eendaadse samenloop indien door één en hetzelfde feit verschillende of

meermalen dezelfde bepalingen van de strafwet werden overtreden of, indien men met het lichamelijke oog een eenheid zag en met het geestelijke oog een pluraliteit.45 Het voorgaande wordt ook wel de leer van demateriële handeling genoemd. Door onbevredigende gevolgen in de rechtspraak46wees de Hoge Raad deze leer af en overwoog ten aanzien van het

onderscheid tussen eendaadse en meerdaadse samenloophet volgende.47 Van meerdaadse samenloop is sprake indien 1) twee feiten geheel los van elkaar kunnen worden gedacht en 2) elk feit op zichzelf een zelfstandige overtreding van een verschillend karakter oplevert, ook al kunnen zij zich gedurende een zeker tijdsverloop zeer gemakkelijk ten aanzien van dezelfde dader gelijktijdig voordoen, 3) die gelijktijdigheid dient niet iets wezenlijks te zijn zoals dat het ene feit als het ware opgaat in het andere feit en dat het ene feit dan kan worden

beschouwd als een omstandigheid waaronder het andere feit zich voordoet (in dat geval is er sprake van eendaadse samenloop) en 4) bij meerdaadse samenloop is het goed mogelijk dat het eerste feit op een bepaald ogenblik, onafhankelijk van het tweede feit en op een ander ogenblik het tweede feit onafhankelijk van het eerste feit wordt geconstateerd.48 Hieruit volgt dat het bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van eendaadse of meerdaadse

44 Ten Voorde e.a. 2013, p. 58. 45 Smidt 1881, p. 448.

46

Dat iemand twee totaal verschillende strafbare feiten tegelijkertijd kon begaan, waardoor maar één van de bepalingen met betrekking tot de verschillende strafbare feiten kon worden toegepast bij het bepalen van de straf en de andere bepaling daardoor werd geabsorbeerd. Zie Ten Voorde e.a. 2013, p. 58.

47 Ten Voorde e.a. 2013, p. 58. 48

Deze eisen stelde de Hoge Raad in het Oude Kijk in ’t Jatstraatarrest, waarbij de verdachte een motorrijtuig onder invloed had bestuurd, daarnaast had het motorrijtuig geen koplampen en verkeerde de verdachte in een kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg, de rechtbank had ten onrechte aangenomen dat bij de eerste twee strafbare gedragingen sprake was van eendaadse samenloop. Zie HR 15 februari 1932,

(15)

15 samenloop vooral moet worden gekeken of de handelingen juridisch een verschillend

karakter of strekking hebben.49 De Hoge Raad heeft in een recenter arrest de ontwikkelde toetsingsmaatstaf verduidelijkt en geoordeeld dat ook de gedragingen van de verdachte ter zake doen. De Hoge Raad oordeelde dat de mate van verschil tussen de gedragingen van belang kan zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.50

Kortom, bij eendaadse samenloop gaat het niet om meerdere strafbare feiten, maar om de samenloop van twee strafbepalingen ten aanzien van één strafbaar feit. 51 Het onderscheid tussen eendaadse en meerdaadse samenloop is desondanks niet altijd gemakkelijk te maken, omdat niet altijd volkomen duidelijk is of er kan worden gesproken van één feit of meerdere strafbare feiten. Het kan voorkomen dat ze in één en dezelfde situatie min of meer met elkaar zijn versmolten.52

2.3.2. Onderscheid voortgezette handeling en meerdaadse samenloop

Vervolgens is van belang om het onderscheid tussen de voortgezette handeling en

meerdaadse samenloop te bespreken. Van het eerste is blijkens de Memorie van Toelichting sprake indien tussen meerdere feiten een zodanig verband bestaat, dat zij moeten worden beschouwd als een voortgezette handeling.53 In dat geval bestaat er slechts één misdrijf en wordt er slechts één strafbepaling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is bedreigd.54 Bij de voortgezette handeling dienen de verschillende strafbare feiten een uiting te zijn van één ongeoorloofd besluit. Het plegen van in de aard geheel verschillende

misdrijven, hoe spoedig ook op elkaar gevolgd, kunnen nooit worden beschouwd als een uiting van hetzelfde ongeoorloofde besluit.55 Bij de voortgezette handeling en meerdaadse samenloop gaat het allebei om die situatie dat meerdere strafbare feiten zijn

bewezenverklaard. De beoordeling of er in een bepaalde zaak sprake is van een voortgezette handeling of meerdaadse samenloop is in beginsel overgelaten aan de rechter die over de feiten oordeelt.56

49 Ten Voorde e.a. 2013, p. 59.

50 HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, r.o. 2.9.1. 51 Zie artikel 55 Sr.

52

Kelk 2010, p. 67.

53 Zoals is vastgelegd in artikel 56 Sr. 54 Smidt 1881, p. 448.

55 Smidt 1881, p. 449. 56

(16)

16

2.3.3. Vereisten artikel 57 Sr

Voor de toepassing van artikel 57 Sr moet aan een drietal vereisten worden voldaan. Ten eerste is, zoals al in de inleiding van de scriptie is genoemd, van meerdaadse samenloop sprake indien het bewezen verklaarde meerdere strafbare feiten oplevert, die als op zich zelve staande handelingen worden beschouwd en meerdere misdrijven opleveren.57 Het tweede vereiste is dat het strafbare feit een misdrijf (en geen overtreding) betreft.58 Tot slot dient er sprake te zijn van gelijksoortige hoofdstraffen, hetgeen inhoudt dat de hoofdstraffen op de feiten gesteld identiek dienen te zijn.59 Indien aan de vereisten is voldaan, wordt er één straf opgelegd. De rechter hoeft daarbij niet aan te geven welk deel van de opgelegde straf aan welk strafbaar feit is verbonden.60 Het artikel gaat, zoals al vaker in de scriptie aan bod is gekomen, uit van het zuivere cumulatiestelsel, met als uitzondering het geval waarbij een vrijheidsbenemende straf wordt opgelegd, in dat geval geldt het gematigde cumulatiestelsel.61

2.4. Artikel 63 Sr, gronden en vereisten 2.4.1. Inhoud artikel 63 Sr

Om een volledig beeld te krijgen van het leerstuk van de meerdaadse samenloopregeling behoeft artikel 63 Sr in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk een uitgebreide bespreking.

In deze paragraaf is onderzocht wanneer artikel 63 Sr van toepassing is en op welke manier dit artikel moet worden toegepast, dit wordt met name gedaan aan de hand van jurisprudentie van de Hoge Raad. Men zal zien dat de regeling, naast de conclusies die

konden worden getrokken uit de Memorie van Toelichting van 1881, zich in de rechtspraktijk leent voor een breder doeleinde. Ik zal beginnen met een algemene bespreking. Gelet op artikel 63 Sr dient de rechter in het geval dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd

57 HR 22 september 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC9971, r.o. 5.1. en HR 2 december 2003,

ECLI:NL:HR:2003:AM2520, r.o. 4.5.

58 Voor de samenloop van overtredingen, hetzij onderling, hetzij met misdrijven, is artikel 62 Sr van toepassing.

Zie ook Pelser 2014a, aantekening 3.

59 Artikel 58 Sr is van toepassing in het geval van ongelijksoortige hoofdstraffen. De vraag of er sprake is van

gelijksoortige of ongelijksoortige hoofdstraffen (in het geval van alternatieve strafbedreiging) is afhankelijk van de strafkeuze van de rechter en die vraag wordt pas na die strafkeuze beantwoord. Zie Pelser 2014a, aantekening 5.

60 Zie conclusie A-G bij HR 19 februari 2013, ECLI:PHR:2013:BX9407, onder 3.3.

61 In het geval van een levenslange gevangenisstraf kan daarnaast geen andere straf worden opgelegd, alleen

ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, zie artikel 59 Sr. Ten aanzien van geldboetes geldt het stelsel van onbeperkte

cumulatie, wel moet het draagkrachtbeginsel van artikel 24 Sr een waarborg vormen tegen onbillijk hoge geldboetes. Daarnaast is de duur van de vervangende hechtenis, in het geval dat de boete niet wordt betaald, beperkt tot maximaal één jaar, gelet op artikel 24c derde lid Sr. Tot slot is bij een taakstraf de duur beperkt tot 480 uren, aangezien een langere duur minder effectief werd geacht. Zie Pelser 2014a, aantekening 4.

(17)

17 voorafgaand aan een eerdere veroordeling,62 alsnog rekening te houden met de meerdaadse samenloopregeling en één straf te bepalen alsof de strafbare feiten tegelijkertijd berecht waren, beperkt door het cumulatieve strafmaximum.63 Opmerkelijk is dat in wezen artikel 57 Sr aan de toepassing van het voorgaande in de weg staat, omdat er niet meer één straf kan worden opgelegd.64 Desondanks wordt het artikel zo toegepast dat de rechter er zorg voor dient te dragen dat de op te leggen straf in combinatie met de reeds opgelegde straf het maximum niet overschrijdt. 65

2.4.2. Artikel 63 Sr en jurisprudentie

Naast het bepalen van het strafmaximum kan worden gesteld dat artikel 63 Sr ook bepalend is voor de straftoemeting. Het artikel verlangt, volgens Van Veen, namelijk van de rechter dat hij zich afvraagt, hoe hij gestraft zou hebben indien de nieuwe feiten zouden zijn berecht met de reeds bij vonnis afgedane feiten.66 Het gevolg daarvan is dat het artikel in sommige gevallen ook een strafmatigend effect kan hebben. De Hoge Raad beschouwt artikel 63 Sr dan ook als een strafverminderingsgrond in de zin van artikel 358 lid in het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).67 Toepassing van het artikel sluit evenwel niet uit dat de maximumstraf wordt opgelegd en dwingt ook niet tot het opleggen van een lagere straf dan zou zijn opgelegd indien artikel 63 Sr niet van toepassing was.68

Uit het bovenstaande volgt dat artikel 63 Sr op twee manieren kan worden uitgelegd. Ten eerste kan het betekenen dat de rechter bij de strafoplegging waakzaam dient te zijn of de verdachte bij een ander vonnis ook tot straf is veroordeeld en dat die straffen tezamen niet het maximum overschrijden. Het voorgaande gebeurt maar zelden. De rechter kan aan artikel 63 Sr ook een andere betekenis geven, namelijk dat hij, op dezelfde wijze als wanneer alle ten laste gelegde feiten in een tenlastelegging of gevoegd op een zitting voor hem worden gebracht, zich afvraagt welke straf hij voor dat geheel zou hebben gegeven als het als een eenheid voor hem was gekomen. Dat zal vaak een lagere straf opleveren dan wanneer dit geheel feiten betrof die bijvoorbeeld door twee verschillende personen zouden zijn

62 Onder eerdere veroordelingen vallen onder andere veroordelingen ter zake van overtredingen, vonnissen van

een kantonrechter en strafbeschikkingen. De rechter dient de eerdere veroordeling als vaststaand aan te nemen. Zie Pelser 2014b, aantekening 5.

63 Kelk 2010, p. 66.

64 Zie noot Mevis bij HR 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5556, onder 3.

65 Indien de rechter wegens overschrijding van het maximum geen vrijheidsbenemende straf meer kan opleggen,

dan is de mogelijkheid er nog wel om een geldboete op te leggen, aangezien die onbeperkt cumuleert. Zie Pelser 2014b, aantekening 4a.

66 Zie noot Van Veen bij HR 13 januari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC2830, onder 3. 67 Ten Voorde e.a. 2013, p. 64.

68

(18)

18 gepleegd.69 Volgens de Hoge Raad mag de verdachte in ieder geval niet in een meer

ongunstige positie verkeren dan wanneer beide zaken gevoegd zouden zijn behandeld.70 Voorts is door de Hoge Raad overwogen dat artikel 63 Sr in verbinding met art. 57 lid 2 Sr er niet toe strekt dat de rechter een hogere straf zou kunnen opleggen dan de

maximumstraf die ter zake van de door hem berechte feiten kan worden toegepast.71 Uit het voorgaande volgt dat de rechter bij de ongelijktijdige meerdaadse samenloop bij de bepaling van de straf rekening moet houden met het volgende: 1) de rechter moet nagaan wat de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou zijn geweest indien alle feiten gevoegd zouden zijn behandeld en dus tot één rechterlijke uitspraak zouden hebben geleid 2) terwijl hij in ieder geval geen hogere straf zal mogen opleggen dan overeenkomt met het hiervoor bedoelde maximum verminderd met de eerder opgelegde straffen en 3) hij in geen geval hoger mag straffen dan tot het maximum van de vrijheidsstraf die is gesteld op het door hem te berechten feit.72

Tot slot heeft de Hoge Raad met betrekking tot artikel 63 Sr nog het volgende overwogen. Ten eerste dient de rechter niet alleen met de eerste tussentijdse veroordeling, maar met alle tussentijdse veroordelingen rekening te houden bij het bepalen van de straf.73 Ten tweede is niet vereist dat de eerder opgelegde straf in kracht van gewijsde is gegaan (onherroepelijk is geworden).74 Ten derde dient de hogere beroepsrechter ook rekening te houden met veroordelingen die zijn gewezen na behandeling van de zaak in eerste aanleg.75 Tot slot is bepaald dat in het geval dat er tegen een verdachte op dezelfde dag meerdere uitspraken worden gedaan, de rechter in de tweede zaak rekening dient te houden met artikel 63 Sr (de zaak met het hoogste parketnummer wordt geacht als laatste te zijn behandeld).76

2.4.3. Onderscheid artikel 63 Sr en de recidiveregeling

Dit hoofdstuk eindigt met een beschrijving van het onderscheid tussen de meerdaadse samenloopregeling en de recidiveregeling, die regelingen hangen namelijk samen aangezien het bij beide gaat om meerdere strafbare feiten. De beschrijving is van belang voor mijn onderzoek, omdat ik ga toetsen of het wetsvoorstel aansluit bij de recidiveregeling. In de recidiveregeling is bepaald dat indien een verdachte zich schuldig maakt aan een misdrijf

69 Zie conclusie A-G, HR 12 oktober 1982, ECLI:NL:PHR:1982:AC2661. 70 HR 17 december 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9143, r.o. 4.2.

71 HR 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5556, r.o. 3.5. 72

HR 29 november 2005, ECLI:NL: HR:2005:AU2227, r.o. 3.6.

73 O.a. blijkens HR 19 februari 2013, ECLI:HR:2013:BX9407. 74 HR 1 november 1977, ECLI:NL:HR:AB7122.

75 HR 29 november 2005, ECLI:NL: HR:2005:AU2227, r.o. 3.6. en 3.7. 76

(19)

19 waarop een vrijheidsbenemende straf is gesteld, terwijl de verdachte in de afgelopen vijf jaar eerder voor een soortgelijk misdrijf tot een gevangenisstraf is veroordeeld, de op te leggen straf met een derde mag worden verhoogd. Vereist is dat die eerdere veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan. De termijn van vijf jaren wordt verlengd met de tijd waarin de verdachte rechtens zijn vrijheid was ontnomen.77 Het verschil met de meerdaadse

samenloopregeling is dat van recidive alleen sprake is wanneer het latere delict is gepleegd nadat de veroordeling wegens het eerdere feit in kracht van gewijsde is gegaan. De beide feiten worden derhalve gescheiden door een veroordeling. Hetgeen anders is in het geval van meerdaadse samenloop, omdat beide feiten zijn gepleegd vóór de eerste berechting.78 Er bestaat een groot verschil tussen het effect van de meerdaadse samenloop enerzijds en de recidiveregeling anderzijds op de op te leggen straf, namelijk twee (of honderd) diefstallen die niet zijn gescheiden door een onherroepelijke veroordeling kunnen met maximaal een gevangenisstraf van 5 jaar en 4 maanden worden bestraft, terwijl dat precies hetzelfde is als op de tweede diefstal staat indien deze is gepleegd nadat de eerste diefstal tot een

onherroepelijke veroordeling heeft geleid.79

2.5. Afsluitende opmerkingen

In dit hoofdstuk is beschreven met welke gedachte de meerdaadse samenloopregeling tot stand is gekomen. Zo bleek onder meer dat de wetgever disproportionele bestraffing wilde voorkomen. Het strafdoel dat de wetgever met de regeling beoogde was vergelding en de strekking was strafverhoging. Tevens wilde de wetgever met de regeling voorkomen dat de samenloopregels omzeild konden worden door feiten ongelijktijdig te berechten en dus verklaarde hij de regeling ook van toepassing in het geval van ongelijktijdige berechting.

In het hoofdstuk is voorts het onderscheid tussen eendaadse samenloop en

voortgezette handeling enerzijds en meerdaadse samenloop anderzijds weergegeven. Het verschil ligt voornamelijk in de toepassing van het aantal strafbepalingen. Het onderscheid is voor een verdachte van groot belang omdat in het geval van eendaadse samenloop en de voortgezette handeling het zuivere absorptiestelsel van toepassing is, dat een minder hoge straf mogelijk maakt dan bij het gematigde cumulatiestelsel.

Ook bleek uit het hoofdstuk dat artikel 63 Sr naast het bepalen van het strafmaximum, in de rechtspraktijk ook een strafmatigend effect kan hebben. Het artikel verlangt namelijk dat de rechter zich afvraagt hoe hij gestraft zou hebben indien de nieuwe feiten zouden zijn

77 Vastgelegd in art. 43a Sr. 78 Schuyt 2014, aantekening 4. 79

(20)

20 berecht met de reeds bij het vonnis afgedane feiten. Daarnaast werd door de Hoge Raad beslist dat de rechter geen hogere straf mag opleggen dan de maximumstraf ter zake van de door hem te berechten feiten.

Tot slot werd in dit hoofdstuk stil gestaan bij het onderscheid tussen de meerdaadse samenloopregeling en de recidiveregeling, omdat die regeling samenhangen. Het onderscheid is dat alleen van recidive sprake is wanneer het latere delict is gepleegd na een

onherroepelijke veroordeling. In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op de problematische kwesties genoemd in de inleiding en de toets van het wetsvoorstel aan de ratio van de meerdaadse samenloopregeling.

(21)

21 3. HET WETSVOORSTEL

“Niemand heeft het ideaal in de hand; doch waarheen stuurt hij, die het niet in het oog heeft?

- J.R. Thorbecke

3.1. Inleidende opmerkingen

In de inleiding kwam naar voren dat de regeling problematisch geacht werd door de rechtbank Amsterdam, terwijl de onderzoekers van de Universiteit Leiden tot de conclusie kwamen dat de behoefte aan aanpassing van de regeling betrekkelijk was. Interessant is nu om te onderzoeken welke keuzes de minister bij het opstellen van het wetsvoorstel heeft gemaakt en waarom. Ook is het van belang om te onderzoeken of die keuzes aansluiten bij de regeling die de wetgever bij de totstandkoming voor ogen had en tot slot, of het wetsvoorstel soelaas biedt voor de problematische kwesties die in de inleiding aan de orde kwamen.

Dit hoofdstuk begint met een korte beschrijving van de wijzigingen die het

wetsvoorstel met zich meebrengt. Vervolgens wordt de gedachtegang van de minister over het wetsvoorstel in zijn geheel besproken. In de vierde paragraaf wordt de wijziging van artikel 57 Sr tegen de achtergrond van de vakliteratuur besproken. In de vijfde paragraaf komt artikel 63 Sr aan bod en wordt het voorstel getoetst aan de problematische kwesties die eerder in de scriptie aan de orde zijn gekomen. Het hoofdstuk eindigt met concluderende opmerkingen.

3.2. De wijzigingen van het wetsvoorstel 3.2.1. Artikel 57 Sr

De minister stelt voor om het huidige strafplafond, te weten één derde bovenop het hoogste strafmaximum, te verhogen tot de helft bovenop het hoogste strafmaximum.80 Het nieuwe artikel 57 Sr zal dan als volgt komen te luiden:

“1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.

2. De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is niet hoger dan het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld en mag – voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft – niet meer dan de helft boven het hoogste maximum uitgaan.”81

80 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 2. 81

(22)

22

3.2.2. Artikel 63 Sr

De wijzigingen wat betreft artikel 63 Sr zijn van grotere omvang dan bij het voorgaande artikel het geval is. Allereerst behoeft de rechter voortaan bij het bepalen van het

strafmaximum slechts met één, onherroepelijke, veroordeling rekening te houden. Het voorgaande impliceert twee wijzigingen. Ten eerste hoeft er maar met één veroordeling rekening te worden gehouden in plaats van met alle tussentijdse veroordelingen. Ten tweede dient de veroordeling onherroepelijk te zijn, wat bij de huidige regeling niet is vereist. De veroordeling waarmee rekening moet worden gehouden betreft de eerste veroordeling waarbij voor het strafbare feit, indien het in die zaak ten laste was gelegd en bewezen verklaard, een straf had kunnen worden bepaald.82 De minister schept over dat laatste meer duidelijkheid. Bij een uitgebreide criminele carrière dient de rechter de eerdere veroordeling tegen de achtergrond van de ratio van artikel 63 Sr te selecteren. Het zal in dat geval gewoonlijk gaan om de veroordeling in de eerste strafzaak waarin na het plegen van het eerdere, niet

opgehelderde feit een dagvaarding is uitgebracht.83

Naast de twee besproken wijzigingen geeft het derde lid van het nieuwe artikel 63 Sr blijk van een alternatieve mogelijkheid voor de rechter om een straf te bepalen. De rechter zal allereerst voor het ten laste gelegde feit een straf dienen te bepalen. Vervolgens moet de rechter bepalen welke straf daadwerkelijk aan de verdachte wordt opgelegd, rekening houdend met het strafmaximum. De alternatieve mogelijkheid betreft dat de rechter een gezamenlijke straf oplegt waarin de eerder opgelegde straf oplost, indien hij dit in het belang van een goede rechtspleging wenselijk acht. Naar de mening van de minister wordt in dat laatste geval beter uitgedrukt hoe de ernst van het bewezen verklaarde feit zich tot de opgelegde straf verhoudt.84 De rechter dient zich bij die optie nog steeds te houden aan het strafmaximum. De eerdere opgelegde straf wordt van de gezamenlijke straf afgetrokken.85 Om een gezamenlijke straf te kunnen bepalen dient de rechter bij de hernieuwde weging van de oude strafzaak voldoende informatie te betrekken, bij voorkeur het gehele strafdossier. Tegelijkertijd gaat die weging van die oude strafzaak niet zo ver dat zij daadwerkelijk gevolgen heeft voor de straf die voor het oude feit is opgelegd, de oude straf wordt dan ook niet herzien. De rechter kan daarom ook ambtshalve oordelen dat hij voldoende is

82 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 2. 83 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 14. 84 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 14-15. 85

(23)

23 geïnformeerd door de tekst van het vonnis of de inhoud van de justitiële documentatie.86 Gelet op de genoemde wijzigingen komt het nieuwe artikel 63 Sr dan ook als volgt te luiden:

“1. Indien iemand, nadat hij onherroepelijk tot straf is veroordeeld, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval gelijktijdig straf wordt opgelegd van toepassing.

2. In het geval meer veroordelingen zijn uitgesproken, wordt enkel in aanmerking genomen de eerste veroordeling waarin voor het misdrijf of overtreding, indien in die strafzaak ten laste gelegd en bewezen verklaard, een straf had kunnen worden bepaald.

3. Rekening houdend met de eerdere veroordeling, wordt de straf bepaald die aan de verdachte wordt opgelegd. De rechter kan, indien dat in het belang van een goede

rechtspleging wenselijk is, een gezamenlijke straf opleggen waarin de eerder opgelegde straf oplost.”87

3.3. Strafstelsels, strafdoelen en het wetsvoorstel

Deze paragraaf start met de bespreking van het wetsvoorstel in zijn geheel. Bij deze

bespreking komt chronologisch aan bod wat de minister ertoe heeft gebracht om dit voorstel op te stellen en in te dienen en welk wettelijk stelsel de minister met het wetsvoorstel voor ogen heeft.

Volgens de minister beoogt de huidige wettelijke meerdaadse samenloopregeling vooral een onbeperkte en ongerechtvaardigde cumulatie van de mogelijk op te leggen straffen te voorkomen.88 Deze doelstellingen worden door de minister nog steeds als leidend ervaren bij de opstelling van het wetsvoorstel. Hij is in navolging van de wetgever overtuigd dat het zuivere cumulatiestelsel bij vrijheidsstraffen tot disproportionele straffen leidt. Er is volgens hem tevens aan de verschillende binnen de strafrechtspleging breed aanvaarde strafdoelen89 geen argument te ontlenen om het huidige stelsel van gematigde cumulatie te verlaten. Ten eerste stelt de minister dat uit het strafdoel vergelding niet volgt dat de straf moet bestaan uit de optelling van de straffen per gepleegd feit. Er blijkt volgens hem nergens uit dat juist met die optelling van straffen het aangerichte onrecht wordt vergolden. Ten tweede betoogt de minister dat met speciale en generale preventie als strafdoel evenmin steun kan worden gevonden voor het zuivere cumulatiestelsel bij vrijheidsstraffen. Bij deze strafdoelen is de rechtstreekse relatie tussen straf en feit namelijk niet leidend. Bovendien leidt een stelsel

86 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 19. 87 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 2, p. 2. 88 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 4.

89 Vergelding, generale preventie en speciale preventie. Zie ook Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34

(24)

24 waarbij onbeperkte cumulatie mogelijk is, volgens de minister, tot een onnodige vergroting van de ruimte voor straftoemeting omdat die redelijkerwijs niet zal worden benut.90 Het voorgaande duidt overigens op tegenstrijdigheid met het argument dat zuivere cumulatie tot disproportionele straffen leidt als die strafruimte volgens die minister toch niet wordt benut. Die opmerking daargelaten, is de minister tegelijkertijd van mening dat bij een meervoud aan strafbare feiten het belang van het individuele slachtoffer en diens behoefte tot vergelding krachtiger dienen te worden erkend.91

Ongeacht het bovenstaande stelt de minister de gedachtegang van de wetgever omtrent de verwerping van zuivere cumulatie als stelsel ter discussie. Volgens de minister is het uitgangspunt bij de huidige wettelijke regeling van meerdaadse samenloop dat bij iemand die voor meerdere strafbare feiten wordt berecht, met de proportionaliteit van de totale duur van de vrijheidsstraf rekening wordt gehouden.92 Dat uitgangspunt is – zoals we ook in het vorige hoofdstuk zagen – ontstaan op basis van de gedachte dat de zwaarte van de straf toeneemt naarmate de straf langer duurt of hoger is en dat de strafbare opzet of de strafbare schuld, in het geval van samenloop, bij het later gepleegde misdrijf wel wordt voortgezet maar niet verdubbeld.93 De vraag is volgens de minister echter of een zuivere cumulatie in wezen een verdubbeling van de strafbare schuld inhoudt. Het zou betekenen dat strafbare feiten worden gestraft op basis van een uit die feiten opgebouwde schuld. De minister trekt in twijfel of in de hedendaagse rechtspraktijk nog op die manier tegen strafbare feiten wordt aangekeken. Een rechter bestraft volgens hem feiten waaraan de dader schuld moet hebben, niet een schuld die op feiten wordt gebaseerd. Daarnaast stelt de minister dat een empirische ondersteuning ontbreekt voor de stelling dat de zwaarte van een straf intensief wordt vergroot indien zij langer duurt of hoger is.94

Machielse beschrijft een ander belangrijk aandachtspunt samenhangend met het voorgaande, namelijk dat indien men de gedachtegang van de wetgever volgt omtrent het zwaarder worden van de straf indien de straf langer duurt, een verdachte in het geval van ongelijktijdige berechting dubbel kan profiteren van de samenloopregeling. Ten eerste, is de maximale strafbedreiging beperkt. Ten tweede kan de eerdere straf al ten uitvoer zijn gelegd, waardoor de overige straf apart ten uitvoer wordt gelegd, wat minder zwaar is voor de verdachte dan het ondergaan van één straf in één keer. Een verdachte wordt dan

90

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 6.

91 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 6. 92 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 5. 93 Zie paragraaf 2.2. en Smidt 1881, 451.

94

(25)

25 gecompenseerd voor een extra leedtoevoeging die hij niet ondergaat.95 De vraag is of de wetgever dit gevolg had voorzien bij de totstandkoming van de samenloopregeling. Het antwoord op deze vraag lijkt ontkennend te moeten worden beantwoord, aangezien de wetgever schreef over strafverzwarende omstandigheden en dat de strekking van de regeling strafverhogend is.96

Desondanks stelt de minister voor om het huidige stelsel van gematigde cumulatie van vrijheidsstraffen bij meerdaadse samenloop te handhaven. Het uitgangspunt van de

samenloopregeling blijft dan ook dat, bij bestraffing van iemand voor meerdere feiten, met de proportionaliteit van de totale duur van de vrijheidsstraf rekening dient te worden gehouden. Dit betekent dat ten aanzien van de totale straf in de praktijk enige matiging plaatsvindt, ook als per feit bepaalde straffen samen ruim onder het strafmaximum liggen.97 Hiermee lijkt de minister in te stemmen met het strafmatigende karakter van de samenloopregeling.

De minister betoogt nadrukkelijk in de Memorie van Toelichting dat hij met het wetsvoorstel uitsluitend wil voorkomen dat rechters in hun straftoemetingsvrijheid te zeer worden beperkt. Met het voorstel kan volgens hem, beter dan met de huidige regeling het geval is, worden voorkomen dat een ernstig misdrijf vrijwel straffeloos blijft als aan een verdachte, sinds het plegen van een feit, een groot aantal zeer lange vrijheidsstraffen is opgelegd.98 Maar in hoeverre die ‘grotere’ strafruimte in een concreet geval wordt benut, staat ter beoordeling aan de rechter.99

3.4. De herziening van artikel 57 Sr 3.4.1. Argumenten voor de wijziging

De paragraaf wordt als volgt ingedeeld. Ik begin met het beschrijven van de argumenten van de minister voor het wetsvoorstel. Vervolgens wordt de relevante literatuur over deze kwestie besproken.

Blijkens de Memorie van Toelichting draagt de minister voor het voorstel de volgende argumenten aan. Ten eerste schokt het de samenleving zeer indien ernstige misdrijven

herhaaldelijk door dezelfde daders worden begaan. Volgens de minister weegt daarbij vooral zwaar mee dat het om een meervoud van strafbare feiten gaat. Ten tweede kan volgens de minister uit het voorgaande worden afgeleid dat er sprake is van een verandering in de

95 Zie conclusie A-G, HR 19 februari 2013, ECLI:PHR:2013:BX9407, onder 3.3. 96

Zie voetnoot 40.

97 De rechter kan deze matiging echter achterwege laten als hij dat passend acht. Zie ook Tweede Kamer,

vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 6.

98 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 3. 99

(26)

26 opvatting over de laakbaarheid en strafwaardigheid van het meervoudig plegen van strafbare feiten. Ten derde zijn er verbeterde methoden voor de opheldering van oude zaken waarin alsnog een verdachte kan worden geïdentificeerd. Het is volgens de minister wenselijk om in die gevallen over de mogelijkheid te beschikken om de verdachte een passende straf op te leggen. Bij deze voornoemde ontwikkelingen past volgens de minister een bijstelling van de wettelijke begrenzingen van het strafmaximum voor de totale vrijheidsstraf bij meerdaadse samenloop.100

3.4.2. Literatuur over het strafmaximum

De minister verkeert in goed gezelschap met zijn betoog voor de verhoging van het strafmaximum. Zo is al eerder door onder andere De Hullu en Duker gepleit voor een verhoging van het strafmaximum.101 De voornoemde juristen maken daarbij echter een onderscheid tussen veelplegers en daders die dat niet zijn. De Hullu betoogt bijvoorbeeld om in het geval van minstens vier misdrijven de vrijheidsstraf te laten cumuleren tot maximaal een verdubbeling van het zwaarste maximum. Hij stelt dat daarmee ‘een beter fundament wordt gecreëerd voor een adequate straftoemeting voor veelplegers’. Ook behoeft volgens hem bij zo’n vormgeving “niet te worden gevreesd voor een strafverhogend effect voor ‘gewone’ en minder ernstige gevallen van meerdaadse samenloop”.102 Ook Duker is van mening dat herhaaldelijk plegen van strafbare feiten om langdurige onschadelijkmaking vraagt, maar ook dat het met name passend kan zijn om elk feit ‘op zijn eigen merites te beoordelen’.103

Een ander punt waarin de minister niet alleen staat is het argument over de

verandering in de opvatting over de laakbaarheid en strafwaardigheid van het meervoudig plegen van strafbare feiten. Blijkens de in de inleiding aangehaalde cassatie in het belang der wet104 is advocaat-generaal Machielse van mening dat de rechtbank met haar vonnis de tijdsgeest goed heeft aangevoeld. Hij grondt zijn stelling op de voorgestelde regelingen van de wetgever omtrent de herziening ten nadele, het invoeren van minimumstraffen bij recidive voor zware misdrijven en de afschaffing van verjaring in bepaalde gevallen. Volgens

Machielse getuigt de wetgever daarmee meer tegemoet te willen komen aan de gevoelens van slachtoffers en nabestaanden en daarnaast Nederland veiliger te willen maken door

100

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 6.

101 De Hullu 2003, p. 49 en Duker 2011, p. 640. 102 De Hullu 2003, p. 49.

103 Duker 2011, p. 637.

(27)

27 daadkrachtig op te treden tegen recidivisten.105Ook de onderzoekers van de Universiteit Leiden komen tot de conclusie dat men in de loop der tijd meer waarde is gaan hechten aan de preventiegedachte. Vanuit die gedachte wordt aangenomen dat het mogelijk is om, ook bij meerdaadse samenloop, beter te zoeken naar een straf die recht doet aan de ernst van de feiten, het slachtoffer, de omstandigheden van het geval en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de dader.106

Een ander en misschien wel interessanter geluid komt uit de richting van Mevis. Voor ik zijn bijdrage bespreek is het relevant om eerst stil te staan bij de vraag waarom de

wetgever bij de totstandkoming van de huidige bepaling had gekozen voor de beperking van de verhoging met een derde. In de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van het onderhavige artikel ontbreekt echter een uitgebreide motivering. Het stellen van de uiterste grens bij een derde boven het hoogste maximum ontmoet volgens de wetgever ‘geene bedenking’.107 De onderzoekers van de Universiteit Leiden concluderen op basis van het ontbreken van enige motivatie dat door de wetgever niet werd verwacht dat de rechter ooit dat maximum bij het bepalen van de straf zou bereiken.108 Mevis heeft – in tegenstelling tot de onderzoekers – wel ontdekt waarom de wetgever juist voor die verhoging had gekozen. Het strafmaximum van tijdelijke vrijheidsstraffen was toentertijd gesteld op vijftien jaar, welke in uitzonderlijke gevallen zoals meerdaadse samenloop kon worden verhoogd met een derde. De wetgever achtte het namelijk weinig verantwoord om een burger meer dan twintig jaar op te sluiten.109 Het voorgaande kwam niet uit de lucht vallen: de wetgever had zich bij de keuze voor een uiterst maximum van twintig jaar laten inspireren op het Duitse recht, waar een vergelijkbaar maximum gold. De duur van die bovengrens was namelijk bepaald naar aanleiding van een breed, gedragskundig onderzoek onder gevangenisbesturen en aan gevangenissen verbonden geneesheren. Geen van hen adviseerden een vrijheidsbenemende straf boven de vijftien jaar, velen kwamen zelfs tot het advies dat een strafmaximum voor de duur van tien jaar uit het oogpunt van maatschappelijke veiligheid hoog genoeg was.110

Vanuit de invalshoek dat het strafmaximum hedendagen tot dertig jaar is opgetrokken, zou men het argument kunnen ontlenen dat de begrenzing van de strafverhoging met een derde boven vijftien jaar kan worden losgelaten. Mevis is echter van mening dat de grondslag voor die oprekking ontbreekt en dat de verhoging van het strafmaximum mede in het licht

105 Zie conclusie A-G, HR 19 februari 2013, ECLI:PHR:2013:BX9407, onder 3.5. 106

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 8.

107 Smidt 1881, p. 453.

108 Ten Voorde e.a. 2013, p. 56.

109 Mevis 2012, p. 11 en zie ook Smidt 1881, p. 210-211. 110

(28)

28 van de historie willekeurig is.111 Gelet op de argumentatie van de minister en in navolging van Mevis kan dan ook worden gesteld dat de motivering voor de verhoging van het

strafmaximum met de helft ontbreekt. Ook ten aanzien van de argumentatie van de minister over de veranderende opvatting van de samenleving is Mevis kritisch. Hij haalt een

onderzoek aan van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie waaruit blijkt dat niet kan worden vastgesteld dat grote groepen van de bevolking zwaarder zouden willen straffen dan de strafrechter thans doet. Mevis stelt dan ook dat langer opsluiten tot niets leidt en de samenleving alleen maar materiële en immateriële kosten oplevert.112

Tot slot is nog noemenswaardig dat de verhoging van het strafplafond, tot de helft boven het hoogste strafmaximum, tot weinig weerstand bij de betrokken instanties leidt. Zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat er ofwel wordt ingestemd met de verhoging ofwel er geen opmerkingen over worden gemaakt.113 Ook de Raad van State volstaat met het onderschrijven van de strekking van het wetsvoorstel.114 Uit de Tweede Kamer komen daarentegen kritische vragen over de reden waarom er juist voor deze verhoging wordt gekozen en wordt door Kamerleden gesteld dat de onderbouwing voor de verhoging tot de helft ontbreekt.115

3.5. De herziening van artikel 63 Sr 3.5.1. Argumenten voor de wijzigingen

Ik zal deze paragraaf beginnen met kort de argumenten van de minister beschrijven voor de wijzigingen van artikel 63 Sr. Vervolgens wordt per wijziging de relevante literatuur besproken.

De minister is van oordeel dat, hoewel de doelstellingen van artikel 63 Sr nog onverkort worden onderschreven, er aan de uitwerking van die doelstellingen in de huidige regeling grote nadelen kleven.116 In de Memorie van Toelichting komen verschillende

111 Mevis 2012, p. 11.

112 Mevis 2012, p. 13 en 15.

113 De minister heeft het wetsvoorstel voorgelegd aan het OM, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak

(NVvR), de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). De NVvR ‘kan instemmen met de voorgestelde aanpassing van het huidige strafplafond’ en het OM ziet ‘geen aanleiding tot het maken van op- of aanmerkingen bij het wetsvoorstel’. De andere instanties laten zich niet uit over de

voorgestelde wijziging omtrent de verhoging van het strafmaximum. Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 2-4.

114 Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 4.

115 Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 5, p. 4 en 13.

116 De minister geeft als voorbeeld dat denkbaar is dat de ene medepleger van het te berechten feit in de

(29)

29 argumenten voor de wijzigingen van artikel 63 Sr aan bod. Ten eerste stelt de minister dat door een beperking van de aftrek van eerdere veroordelingen de rechter meer (straf)ruimte wordt geboden om voor het te berechten feit een straf te bepalen die hij passend en geboden acht.117 Ten tweede blijkt – zoals al eerder genoemd – uit het onderzoek van de Universiteit Leiden dat er meer dan ooit waarde wordt gehecht aan het kunnen blijven opsporen en vervolgen van strafbare feiten. Ten derde kan, gelet op de regelingen in het buitenland, worden gesteld dat het in het licht van proportionele bestraffing kennelijk niet nodig is om de meerdaadse samenloopregeling in alle gevallen van ongelijktijdige berechting toe te

passen.118 Ten vierde kan met de keuze voor een onherroepelijke veroordeling worden voorkomen dat de rechter een herroepelijke straf bij de strafoplegging voor het vroegere feit betrekt, die later vernietigd wordt omdat die straf in hoger beroep wordt bijgesteld.119 Ten vijfde bestaat er geen reden om een verdachte in een gunstiger positie te plaatsen dan indien de feiten gelijktijdig waren berecht.120

3.5.2. Literatuur over de (on) herroepelijke, tussentijdse veroordeling(en)

De literatuur over de eerste twee wijzigingen wordt gezamenlijk besproken, aangezien de kwesties nogal met elkaar verbonden zijn. Er is in de literatuur veel geschreven over de samenhang tussen recidive en meerdaadse samenloop en over een vergelijking van de meerdaadse samenloopregeling met het Duitse recht. De voornoemde onderwerpen en het beperkte rechtsvergelijkende onderzoek tussen het Nederlandse en Duitse recht zullen dan ook de hoofdlijnen vormen voor deze literatuurbespreking.

Ik begin met het onderwerp recidive, het onderscheid tussen recidive en meerdaadse samenloop is al in het voorgaande hoofdstuk genoemd. Duker vindt het vreemd om in het geval dat er tussentijds meerdere veroordelingen hebben plaatsgevonden, toch te straffen alsof er een gelijktijdige berechting plaatsvindt (zoals bij de huidige regeling het geval is), omdat het strafbare feit maar één keer gelijktijdig met andere feiten kan worden berecht. Bovendien stelt hij dat het vaak voorkomt dat een latere tussentijdse veroordeling strafbare feiten betreft die zijn gepleegd na een eerdere tussentijdse veroordeling. Dan is er volgens

medepleger naderhand op het rechte pad is gebleven. Toepassing van het huidige artikel 63 Sr heeft dan tot gevolg dat bij de strafoplegging van de medepleger die zijn criminele carrière heeft voortgezet, rekening wordt gehouden met alle tussenliggende veroordelingen, waardoor de straftoemetingsruimte wordt beperkt. Enigszins vergelijkbare voorbeelden deden zich voor in vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant. Zie ook Rb. 8 oktober 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:5635/36.

117 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 3. 118 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 13. 119 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 126, nr. 3, p. 14. 120

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Vervolgens komt het voor de eendaadse samenloop vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en

Daar heeft de wetgever op diverse punten gekozen voor kanalisering van aansprakelijkheid, 4 hetgeen betekent dat de desbetreffende aansprakelijkheid – in dit verband meestal

Wanneer de hiervoor onder 2.4 behandelde uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin deze overweegt dat het voor de aansprakelijkheid, op grond van artikel 7:611 BW , niet van belang

Den Haag 7 mei 2007: de door eiseres naar voren gebrachte kenmerkende vormgevingselementen van de drie ontwerpen voor kinder- kleding leiden tot de conclusie, dat sprake is van

· De opdracht is nog niet definitief gegund, maar de (al dan niet verlengde) stand still periode is verlopen: de eiser is niet meer ontvankelijk in een Alcatel kort geding,

Rubriek (f) valt buiten de samenloop hetzij omdat de toepasselijke rechts- regels betrekking hebben op twee of meer verschillende rechtsverhoudingen 33 – hetzelfde geldt voor

‘Voldoet een overeenkomst aan de omschrijving van twee of meer door de wet geregelde bijzondere soorten van overeenkomsten, dan zijn de voor elk van die soorten gegeven bepalingen