Invloed van Cultuursensitieve Interventies op Externaliserend Probleemgedrag bij Migrantenkinderen en -Jongeren
Elise Rip
Universiteit van Amsterdam
Bachelorscriptie Pedagogische wetenschappen Studentnummer: 10803521 Begeleider: mw. J. Bakker Datum: 24-03-2017 Aantal woorden: 4851
Inhoudsopgave
Abstract 3
Inleiding 4
Invloed van cultuursensitieve interventies op externaliserend probleemgedrag 10
Conclusies en discussie 16
Abstract
Het aantal migranten dat Nederland binnenkomt, groeit de laatste jaren aanzienlijk.
Migrantenkinderen en -jongeren blijken vaak externaliserend probleemgedrag te vertonen en komen dikwijls rechtstreeks terecht in de zwaardere vormen van jeugdzorg. Cultuursensitieve interventies worden in de jeugdzorg gebruikt om aan te sluiten bij deze kinderen en jongeren. In dit literatuuroverzicht wordt gekeken naar wat tot nu toe bekend is over de invloed van cultuursensitieve interventies op externaliserend probleemgedrag bij migrantenkinderen en -jongeren. Hieruit blijkt dat interventies die niet cultureel op maat zijn gemaakt even effectief zijn voor jongeren uit etnische minderheidsgroepen als voor autochtone jongeren. Verder blijkt dat cultuursensitieve interventies een positieve invloed hebben op het probleemgedrag van kinderen en jongeren uit een etnische minderheidsgroep. De effectiviteit van
cultuursensitieve interventies voor migrantenkinderen en -jongeren blijkt groter te zijn dan die van standaard behandelingen. Er blijken echter vaak methodologische tekortkomingen te zijn bij effectiviteitsonderzoek op dit gebied waardoor resultaten voorzichtig moeten worden geïnterpreteerd.
Trefwoorden: migranten, externaliserend probleemgedrag, jeugdzorg, cultuursensitieve interventies, effectiviteit
Invloed van Cultuursensitieve Interventies op Externaliserend Probleemgedrag bij Migrantenkinderen en -Jongeren
In Nederland is de laatste jaren de migrantenstroom veel in het nieuws. Zo schrijft Schram (2016) in de Elsevier dat er door gezinshereniging duizenden migranten worden verwacht. Verder laten Leunissen, Balder en Jeremiasse (2016) in de Volkskrant weten dat het aantal internationale migranten snel groeit. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2016) blijkt dat in het eerste half jaar van 2016 99 duizend migranten zich hebben inschreven bij een Nederlandse gemeente. Dit bleken er 17 duizend meer te zijn dan in de eerste helft van 2015 (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016). Een migrant is iemand die naar een ander land verhuist (Encyclo Nederlandse encyclopedie, 2016). Migratie kan zowel gedwongen als vrijwillig zijn. Bij vrijwillige migratie verlaten personen hun land van
herkomst om ergens anders een betere toekomst op te bouwen. Bij gedwongen migratie verlaten personen hun land van herkomst onvrijwillig door situaties van oorlog, uitbuiting, politieke vervolging, extreme armoede of intra-familiale problemen en conflict (De Haene, Loots, & Derluyn, 2014). Bij dit langdurige proces van gedwongen migratie komen vaak traumatische gebeurtenissen en veelvuldige verliezen zoals het verliezen van een ouder voor (De Haene et al., 2014). Hier kunnen veel stressfactoren bij ontstaan en het cumulatieve effect van deze stressoren vormt een mogelijk risico voor het welbevinden en functioneren van migranten (De Haene et al., 2014). De Haene en collega’s (2014) stellen dat het
gedwongen migratieproces het psychosociaal welzijn van vluchtelingenkinderen en -jongeren ernstig kan verstoren. Deze cumulatieve stressfactoren zorgen ervoor dat
vluchtelingenkinderen een groter risico hebben op psychische klachten dan
niet-vluchtelingenkinderen (Bronstein & Montgomery, 2010). Migratie wordt dus meestal gezien als een potentiële bedreiging voor het persoonlijke welzijn en de gezondheid (Bhugra, 2004).
Het cumulatieve effect van stressfactoren bij vluchtelingen is gerelateerd aan posttraumatische stressstoornissen, depressieve symptomen en emotionele en
gedragsproblemen (Bronstein & Montgomery, 2010). Het blijkt dat migranten in veel Europese landen oververtegenwoordigd zijn bij het plegen van delicten (De Boom, Snel, & Engbersen, 2008). In de huidige studie zal worden gefocust op dit externaliserende
probleemgedrag. Onder externaliserend probleemgedrag worden naar buiten, op anderen gerichte gedragsproblemen verstaan (Encyclo Nederlandse encyclopedie, 2016). Hierbij behoort gedrag als ongehoorzaamheid, agressiviteit, vernielzucht en driftbuien. De Boom en collega’s (2008) laten weten dat er een verband bestaat tussen enerzijds migratie en etnische herkomst en anderzijds criminaliteit. Een verklaring die De Boom en collega’s (2008) voor dit verband geven is dat migranten met een zwakke juridische status, zoals het ontbreken van een verblijfsvergunning of de Nederlandse nationaliteit, minder toegang hebben tot sociale rechten en voorzieningen waardoor zij sterker zijn aangewezen op onwettige of criminele bronnen van inkomsten. Uit het onderzoek van De Boom en collega’s (2008) blijkt dan ook dat migranten met een zwakke juridische status vaker betrokken zijn bij criminaliteit dan migranten met een sterke juridische status. Door bijvoorbeeld te stelen kunnen deze
migranten aan geld komen waardoor zij een onwettige bron van inkomsten hebben. Europese migranten blijken vaak te maken te hebben met criminaliteit, zowel in de rol van dader als slachtoffer (Baker et al., 2013). Hierbij gaat het vooral over criminaliteit zoals
alcoholmisbruik, verkeersovertredingen en winkeldiefstal (Baker et al., 2013). De prevalentie van criminaliteit bij migranten blijkt gerelateerd te zijn aan sociale achterstand, zoals het verliezen van werk en huisvesting (Baker et al., 2013). Daarnaast blijkt er een
oververtegenwoordiging van allochtone jongens te zijn in de criminaliteit waarbij het gaat om externaliserend probleemgedrag (Kalthoff, 2009).
Deze trend waarbij migranten een grotere neiging hebben om misdaden te plegen dan de autochtone bevolking blijkt niet verrassend te zijn (Golunov, 2014). Volgens Golunov (2014) bevindt een groot deel van de nieuwkomers zich namelijk in slechte
sociaaleconomische posities zonder bronnen van inkomsten of volledige toegang tot sociale voordelen waar de autochtone bevolking wel toegang tot heeft. Wanneer een migrant geen legale status heeft, verlaagt dit zijn of haar mogelijkheden en verhoogt het juist de
waarschijnlijkheid dat hij of zij in de criminaliteit terecht komt (Golunov, 2014). Kinderen en jongeren uit niet-westerse migrantengroepen blijken vaak laagopgeleide ouders en een
zwakke sociaaleconomische positie te hebben, waardoor zij een verhoogd risico hebben op problemen in hun ontwikkeling (Kalthoff, 2009). Ook uit het artikel van Van den Broek, Kleijnen en Keuzenkamp (2010) komt naar voren dat migrantenkinderen en -jongeren vaker in minder gunstige gezins- en leefomstandigheden opgroeien dan de autochtone Nederlandse jongeren, waardoor zij een groter risico lopen op problemen in hun ontwikkeling. Het blijkt dat kinderen en jongeren uit etnische minderheidsgroepen mogelijk vaker dan Nederlandse kinderen en jongeren zijn blootgesteld aan zowel specifieke als generieke risicofactoren die de kans op antisociaal gedrag verhogen (Van der Put, Stams, Deković, Hoeve, & Van der Laan, 2014). Hierbij houden specifieke risicofactoren in dat er verschillen zijn tussen etnische groepen, zoals een gebrekkige integratie, geringe binding met de samenleving en het gevoel gediscrimineerd te worden. Generieke risicofactoren zijn factoren die hetzelfde zijn voor alle etnische groepen, zoals het vaker opgroeien in grotere gezinnen, het vaker hebben van ouders met een laag opleidingsniveau en inkomen en het vaker wonen in achterstandswijken (Van der Put et al., 2014). Doordat kinderen en jongeren uit etnische minderheidsgroepen dus mogelijk vaker dan Nederlandse kinderen en jongeren zijn blootgesteld aan risicofactoren zoals hierboven beschreven, is dit wellicht een verklaring voor het externaliserende
probleemgedrag dat zij kunnen vertonen (Van der Put et al., 2014; Titzmann, Raabe, & Silbereisen, 2008).
Om externaliserend probleemgedrag bij migrantenkinderen en -jongeren effectief te kunnen aanpakken is jeugdzorg nodig. De Nederlandse jeugdzorg heeft de taak om alle jeugd die in Nederland woont te voorzien van de zorg die zij nodig hebben. Zo is het belangrijkste uitgangspunt van de Wet op de Jeugdzorg dat alle kinderen recht hebben op jeugdzorg wanneer ze die nodig hebben, ongeacht hun culturele of sociaaleconomische achtergrond (Van den Broek et al., 2010; Van der Gaag & Speet, 2010). De Nederlandse jeugdzorg bestaat uit verschillende vormen van hulp. Zo zijn er zwaardere vormen van jeugdzorg zoals jeugdreclassering en jeugdbescherming en lichtere vormen zoals de vrijwillige jeugdzorg (Van der Gaag & Speet, 2010). De intensiteit van de zorg is bij elk van deze vormen
verschillend, zo is het verblijf in een jeugdinstelling intenser dan bijvoorbeeld de ambulante jeugdhulp. Het behandelen van externaliserend probleemgedrag behoort tot de zwaardere en intensievere vorm van jeugdzorg. Er blijkt een oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtone jongeren te zijn in de zwaardere vormen van de jeugdzorg (Van der Gaag & Speet, 2010). Deze jongeren uit een etnische minderheidsgroep zijn dan ook ondervertegenwoordigd binnen de lichtere vormen van de jeugdzorg (Bekkema, 2007). Dit houdt in dat zij niet vaak in de lichtere vormen van de jeugdzorg terechtkomen waardoor zij een kleinere kans hebben om de psychosociale hulp te ontvangen die ze nodig hebben (Bekkema, 2007). Daarnaast blijkt dat migrantengezinnen vaak geen vrijwillige aanmelding doen voor hun
opvoedingsvragen (Van den Broek et al., 2010). Wanneer niet-westerse allochtone jongeren met de jeugdzorg in aanraking komen, is dit vaak in werking gezet via een zorgmelding door de politie, een jeugdarts, leerplichtambtenaar of een andere betrokken beroepskracht (Van der Gaag & Speet, 2010; Segal & Mayadas, 2005). Door deze zorgmeldingen komen deze
2010; Boon, De Haan, & De Boer, 2010). Van der Gaag en Speet (2010) concluderen hieruit dat deze jongeren vaker kampen met ernstigere problematiek dan autochtone jongeren.
Het blijkt echter dat veel instellingen in de jeugdsector onvoldoende toegankelijk zijn voor migranten (Kalthoff, 2009). Methodieken bij het werken met deze doelgroep schieten tekort en voorzieningen bieden onvoldoende ondersteuning aan deze doelgroep (Kalthoff, 2009). Daarnaast blijken niet-westerse migrantenjongeren en hun ouders minder vaak gebruik te maken van algemene publieke voorzieningen zoals jeugdzorg dan autochtone Nederlanders (Van den Broek et al., 2010). Het blijkt namelijk dat migrantenouders minder vaak hulp zoeken bij opvoedvragen en -problemen dan autochtone Nederlanders, hoewel ze vaker opvoed-, ontwikkelings- en gezondheidsproblemen ervaren dan autochtone Nederlanders (Van den Broek & Kleijnen, 2011). Een combinatie van houdings- en
toegankelijkheidsfactoren lijkt er mede voor te zorgen dat niet-westerse migrantenouders relatief weinig beroep doen op formele opvoedingsondersteuning. Verder sluiten de
interventies die de jeugdzorg biedt mogelijk onvoldoende aan bij de wensen en behoeften van migranten (Van den Broek et al., 2010). Zo schrijft Kalthoff (2009) dat de jeugdzorg niet goed aansluit bij de culturele achtergrond en opvoedvragen van migranten. Hierbij gaat het specifiek over Centra voor Jeugd en Gezin. Daarnaast signaleert Kalthoff (2009) een aantal knelpunten: de jeugdzorg bereikt de migrantengezinnen te laat en de aanpak blijkt niet altijd effectief te zijn.
Om tegemoet te komen aan de externaliserende problemen waar migrantenkinderen en -jongeren vaak mee kunnen kampen, is het van groot belang dat de jeugdzorg goed aansluit bij deze doelgroep. Het verstrekken van hoogwaardige zorg aan allochtone gezinnen is gebaseerd op het begrijpen van de rol van cultuur in de manier waarop gezinnen toegang hebben tot de gezondheidszorg en hoe clinici met hen interacteren in de klinische setting (Cowden & Kreisler, 2016). Yasui en Dishion (2007) merken op dat het essentieel is voor
interventies voor etnische minderheidsgroepen dat opvallende culturele aspecten zoals etnische identiteit, socialisatie en culturele ouderschapspraktijken worden meegenomen. Onderzoek van Stams (2015) geeft aan dat er bij interventies rekening moet worden
gehouden met culturele verschillen van verschillende groepen om deze interventie succesvol te laten zijn bij deze doelgroep. Dit houdt in dat een interventie cultuursensitief moet zijn.
Er zijn verschillende manieren om een interventie als cultuursensitief te beschouwen. Zo kan volgens Zayas, Torres, Malcolm en Desrosiers (1996) een cultuursensitieve
interventie worden beschreven aan de hand van vier dimensies: het op de hoogte zijn van culturele verschillen, het verwerven van kennis over de culturele aspecten (zoals normen, gewoonten, taal en levensstijl), het vermogen om onderscheid te maken tussen cultuur en pathologie bij de beoordeling en het vermogen om de vorige drie dimensies te integreren in de therapie (Zayas et al., 1996). Verder wordt in een overzichtsstudie op basis van
wetenschappelijk onderzoek geconcludeerd dat een cultuursensitieve interventie aan enkele randvoorwaarden moet voldoen om effectief te kunnen zijn voor etnische
minderheidsgroepen (Van Rooijen-Mutsaers & Ince, 2013). Uit dit overzicht blijkt dat een professional onder andere een open, respectvolle houding en kennis over verschillende culturele achtergronden moet hebben. Verder kunnen aanpassingen in taal en communicatie nodig zijn om een interventie effectief te laten zijn voor etnische minderheidsgroepen en moet er worden nagedacht over praktische belemmeringen, zoals onregelmatige werktijden en een laag inkomen. Ook moet het theoretisch model dat ten grondslag ligt aan de
interventie worden bekeken op geldigheid bij specifieke doelgroepen en de hierbij behorende risicofactoren. Ten slotte moeten de doelen van de interventie en de wederzijdse
verwachtingen duidelijk zijn om de effectiviteit te bevorderen (Van Rooijen-Mutsaers & Ince, 2013).
Wanneer echter onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van cultuursensitieve interventies, is vaak niet expliciet benoemd welk deel van de interventie cultureel is aangepast en hoe dit precies is uitgevoerd. Daarom kan in de huidige studie niet worden vastgehouden aan een of meerdere van deze definities. Daarentegen staat in veel artikelen de algemene definitie van een cultuursensitieve interventie als volgt beschreven: de mate waarin de cultuur van een doelgroep (dat wil zeggen waarden, normen, overtuigingen en praktijken) wordt opgenomen in het ontwerpen, leveren en evalueren van een interventie (Resnicow, Soler, Braithwaite, Ahluwalia, & Butler, 2000). In deze studie zal worden gekeken naar de invloed van cultuursensitieve interventies op migrantenkinderen en -jongeren met betrekking tot externaliserend probleemgedrag. Dit wordt bekeken door middel van een
literatuuronderzoek. Wanneer er meer duidelijkheid is over de invloed van cultuursensitieve interventies op externaliserend probleemgedrag bij migrantenjongeren kan hier op worden ingespeeld door de jeugdzorg. Hierdoor kunnen deze migrantenkinderen en -jongeren de zorg verkrijgen die zij nodig hebben en die effectief is voor hen. Ook is het relevant om te
bekijken wat de kwaliteit is van effectiviteitsonderzoek op dit gebied. In dit
literatuuroverzicht zal ten eerste worden gekeken naar de effectiviteit van generieke interventies, ten tweede naar het effect van cultuursensitieve interventies en ten derde naar het effect van cultuursensitieve interventies waarbij een vergelijking is gemaakt met standaard behandelingen.
Invloed van cultuursensitieve interventies op externaliserend probleemgedrag Ten eerste is in de meta-analyse van Wilson, Lipsey en Soydan (2003) de werking van generieke interventieprogramma’s onderzocht voor delinquente jongeren uit etnische
minderheidsgroepen. Generieke interventies zijn interventies die gebaseerd zijn op onderzoek onder de autochtone bevolking (Van Rooijen-Mutsaers & Ince, 2013). Het is van belang om naar deze interventies te kijken omdat deze interventies wellicht ook effectief zijn voor
kinderen en jongeren uit een etnische minderheidsgroep. De analyse van Wilson en collega’s (2003) richt zich op de vraag of generieke interventies die niet cultureel op maat zijn gemaakt voor allochtone jongeren positieve resultaten hebben op hun latere antisociale gedrag,
academische prestaties, relaties met leeftijdgenoten en gedragsproblemen. Uitkomsten
werden vergeleken met autochtone jongeren die dezelfde interventies ontvingen om eventuele verschillen tussen deze groepen te kunnen identificeren. De jongeren in de steekproef waren geïdentificeerd als delinquent of lieten antisociaal gedrag zien. Deze jongeren waren tussen de 12 en 21 jaar oud en woonachtig in de Verenigde Staten, Canada, Groot-Brittannië, Nieuw-Zeeland of Australië. Een aantal algemene kenmerken van de studies die in deze meta-analyse waren meegenomen is dat de meeste studies in de Verenigde Staten waren uitgevoerd, de jongeren grotendeels van het mannelijk geslacht waren, de meeste jongeren 15 jaar of ouder waren en aan de meeste studies jongeren deelnamen die delinquent waren of in een residentiële instelling zaten. Wilson en collega’s (2003) concluderen op basis van 305 verschillende studies dat generieke interventieprogramma’s positieve effecten hebben op delinquente jongeren uit etnische minderheidsgroepen. Over het algemeen bleek dat deze generieke interventies even effectief waren voor jongeren uit etnische minderheidsgroepen als voor autochtone jongeren. De gemiddelde effectmaten voor zowel de etnische
minderheden als de autochtone jongeren bleken relatief bescheiden te zijn. Toch is het belangrijk dit resultaat mee te nemen omdat ook een bescheiden effect waardevol kan zijn, vooral bij problemen die zich moeilijk laten aanpakken. Wilson en collega’s (2003)
concluderen dat het gebruik van generieke interventies zonder culturele aanpassing voor allochtone jeugddelinquenten gelegitimeerd is vanwege de werkzaamheid hiervan. Verder wordt de conclusie getrokken dat cultureel maatwerk niet per se noodzakelijk is voor interventies om positieve resultaten te hebben bij allochtone jongeren. Het ontbreken van
dergelijk maatwerk doet de effecten van de interventies niet afnemen ten opzichte van minderheidsgroepen en de autochtone bevolking.
Ten tweede zijn veel studies uitgevoerd naar de effectiviteit van cultuursensitieve interventies bij migrantenkinderen en -jongeren. Een van deze studies is het onderzoek van Cervantes, Ruan en Dueñas (2004). Hierbij is de effectiviteit van de cultuursensitieve interventie Shortstop onderzocht. Deze interventie heeft als doel jeugdcriminaliteit en drugsmisbruik te verminderen. Het programma Shortstop is gericht op het gezin en is ontwikkeld voor Spaanse jongeren in de leeftijd van 9 tot 17 jaar. In het onderzoek van Cervantes en collega’s (2004) zijn 352 jongeren meegenomen die gearresteerd waren ten gevolge van delinquent gedrag en/of drugsgebruik. Hierbij werden vooral kleine diefstallen, het bezit van drugs en/of alcohol, inbraak, overvallen, spijbelen, aanvallen, verwonden en stelen gerapporteerd. De jongeren die aan deze interventie meededen hadden over het
algemeen een lage sociaaleconomische status, lage schoolcijfers en kwamen voornamelijk uit éénoudergezinnen. Er werd bij de interventie ten minste één ouder/verzorger betrokken. Uit de analyse van Cervantes en collega’s (2004) bleek dat 79% van de jongeren die de
interventie had voltooid niet opnieuw werd gearresteerd binnen één jaar. Dit resultaat is gebaseerd op een vragenlijst aan ouders. Bovendien bleek de interventie bij te dragen aan de juridische kennis van de jongeren en aan school gerelateerde factoren in verband met
drugsgebruik en delinquentie. De ouders van de jongeren vertoonden een significante stijging aan kennis met betrekking tot drugsgebruik en het rechtssysteem. Bij deze studie is echter geen gebruik gemaakt van een vergelijkingsgroep. Hierdoor moeten resultaten voorzichtig worden geïnterpreteerd omdat niet kan worden geconcludeerd dat deze interventie effectiever is dan wanneer er geen interventie is gevolgd.
Verder is er een studie die het effect van de Child-Centered Play Therapy (CCPT) heeft onderzocht (Garza & Bratton, 2005). Deze therapie is een vorm van begeleiding waarbij
spel wordt gebruikt om eventuele psychische en psychosociale problemen bij kinderen te voorkomen of op te lossen (ChildPlayWorks, 2014). Door middel van speltherapie zijn kinderen in staat om hun ervaringen en gevoelens te uiten waardoor zij in de richting van een gezondere en betere sociale integratie, groei en ontwikkeling worden geholpen
(ChildPlayWorks, 2014). Bij de studie van Garza en Bratton (2005) zijn 29 Spaanstalige kinderen van vijf tot elf jaar uit de Verenigde Staten onderzocht die vanwege
gedragsproblemen werden aangemeld bij de begeleiding van school. De kinderen die de CCPT ontvingen werden vergeleken met kinderen die deze therapie niet ontvingen. De speelruimtes waarin de behandelsessies werden uitgevoerd waren aangepast aan de Spaanse cultuur door middel van het aanschaffen van multicultureel speelgoed. Enkele voorbeelden hiervan zijn speelgoedvoedsel zoals taco’s, muziekinstrumenten zoals sambaballen en poppen met een donkere huidskleur. Uit waarnemingen van therapeuten kwam naar voren dat
kinderen troost leken te vinden bij het aantreffen van speelgoed die specifiek was voor hun cultuur. De behandeling werd geleverd door therapeuten die zowel Engels als Spaans konden spreken. Uit de analyse van Garza en Bratton (2005) bleek dat de kinderen die een CCPT behandeling ontvingen significant minder externaliserende gedragsproblemen vertoonden dan de kinderen uit de vergelijkingsgroep. Garza en Bratton (2005) waarschuwen de lezers echter voor overgeneralisatie van cultuurspecifieke informatie.
De hierboven besproken studies van Cervantes en collega’s (2004) en Garza en Bratton (2005) zijn meegenomen in de meta-analyse van Hodge, Jackson en Vaughn (2010) om verschillende studies met elkaar te kunnen vergelijken. Hodge en collega’s (2010) deden onderzoek naar de effectiviteit van cultuursensitieve interventies gericht op zowel de fysieke als geestelijke gezondheid van jongeren in de Verenigde Staten die tot een etnische
minderheid behoorden. In hun analyse zijn 21 studies meegenomen die gericht waren op cultuursensitieve interventies voor migrantenjongeren. Van deze studies waren er vijftien
gericht op externaliserend probleemgedrag zoals geweld of middelengebruik. De studies die zijn meegenomen in de meta-analyse van Hodge en collega’s (2010) moesten aan enkele voorwaarden voldoen. Zo moest de studie in de Verenigde Staten zijn uitgevoerd, de meerderheid van de participanten moest jonger zijn dan achttien jaar, de studie moest een interventie bevatten die een meetbare en intentioneel veranderbare uitkomst had met betrekking tot gezondheid of gedragsgezondheid, de interventie moest beschreven staan als cultuursensitief en ten slotte moest de meerderheid van de participanten in de studies Spaans, Afro-Amerikaans of autochtoon Amerikaan zijn. Uit de analyse met betrekking tot deze vijftien studies concluderen Hodge en collega’s (2010) dat cultuursensitieve interventies matige effecten hebben bij jongeren uit etnische minderheidsgroepen. De jongeren die een cultuursensitieve interventie ondergingen hadden net wat betere gezondheids- en
gedragsmatige uitkomsten dan jongeren die een andere of geen behandeling ondergingen. Hodge en collega’s (2010) bediscussiëren echter dat dit onderzoek geen vergelijking heeft gemaakt met standaard behandelingen. De resultaten van deze meta-analyse wijzen uit dat cultuursensitieve interventies een matig effect hebben. Ze bieden echter geen ondersteuning voor de opvatting dat cultuursensitieve interventies effectiever zijn dan standaard
behandelingen met betrekking tot jongeren van etnische minderheidsgroepen.
Een tweede meta-analyse die zal worden bekeken is die van Jackson, Hodge en Vaughn (2010). Jackson en collega’s (2010) deden onderzoek naar de effectiviteit van cultuursensitieve interventies met betrekking tot het terugdringen van hoog risicogedrag onder Afro-Amerikaanse jongeren. Hierbij zijn zeven studies meegenomen. Er waren vijf criteria waar een studie aan moest voldoen om te kunnen worden meegenomen in deze meta-analyse. Ten eerste moest de studie zijn uitgevoerd in de Verenigde Staten, ten tweede moest de meerderheid van de participanten jonger zijn dan 18 jaar, ten derde moest het onderzoek gericht zijn op hoog risicogedrag zoals middelengebruik en geweld, ten vierde moest de
interventie staan beschreven als cultuursensitief of zijn aangepast aan de Afro-Amerikaanse cultuur, en ten slotte moest de meerderheid van de participanten Afro-Amerikaans zijn. De cultuursensitiviteit werd in deze studies gewaarborgd door integratie van de
Afro-Amerikaanse dialoog, spiritualiteit, kunst, geschiedenis, feesten, muziek, kleding en/of voedsel en/of het selecteren van locaties die toegankelijk en cultureel bevestigend waren voor de Afro-Amerikaanse jongeren. Uit de analyse van Jackson en collega’s (2010) bleek dat Afro-Amerikaanse jongeren die deelnamen aan cultuursensitieve interventies minder kans hadden om deel te nemen aan hoog risicogedrag in vergelijking met diegenen die geen cultuursensitieve interventie hadden ondergaan. Deze effectgrootte was klein tot matig. Dit betekent dat cultuursensitieve interventies wel degelijk effect hebben om risicogedrag bij jongeren te verminderen.
Ten derde is er onderzoek gedaan waarbij de effectiviteit van cultuursensitieve interventies op externaliserend probleemgedrag bij etnische minderheidsjongeren is onderzocht door deze interventies te vergelijken met standaard behandelingen. In de meta-analyse van Hall, Ibaraki, Huang, Marti en Stice (2016) zijn elf meta-meta-analyses gemeta-analyseerd die de effectiviteit van cultureel aangepaste psychologische interventies op klinische
uitkomsten vergeleken met niet-aangepaste psychologische interventies. Het doel van deze meta-analyse was om te corrigeren voor de problemen die uit vorige meta-analyses bleken door studies van elk van de vorige meta-analyses te analyseren en studies die sindsdien zijn uitgevoerd. De problemen die uit vorige meta-analyses bleken waren onder andere
inconsistente effecten van moderatoren, beperkingen design en falen in het identificeren van specifieke effecten van preventiestudies (Hall et al., 2016). In totaal zijn er 78 studies in de meta-analyse van Hall en collega’s (2016) opgenomen waaraan in totaal 13.998 participanten deelnamen. De verhouding tussen jongens en meisjes was gelijk verdeeld, 24 studies waren uitgevoerd in landen buiten de Verenigde Staten en de meerderheid van de participanten was
Afro-Amerikaans. 32% van deze studies had betrekking op externaliserende symptomen. De volgende drie typen culturele aanpassingen werden gecodeerd: de taal van de interventie, de etnische achtergrond van de therapeut en de mate waarin de interventie was ontworpen voor de autochtone bevolking en achteraf werd aangepast aan een etnische minderheidsgroep of speciaal was ontworpen voor een etnische minderheidsgroep. Uit de analyse van Hall en collega’s (2016) bleek dat voor kinderen en jongeren uit een etnische minderheidsgroep de effectiviteit van cultureel aangepaste interventies groter was dan de effectiviteit van de vergeleken condities. Er bleek een matig groot effect te zijn voor de effectiviteit van cultureel aangepaste interventies in vergelijking tot de standaard behandeling van diezelfde interventie. Dit houdt in dat het effect van een interventie groter was voor kinderen en jongeren uit een etnische minderheidsgroep wanneer deze interventie cultureel op maat was gemaakt dan wanneer deze interventie niet cultureel was aangepast. Verder bleken er significant grotere effectgroottes te zijn voor behandelingsstudies dan voor preventiestudies. Etnische matching tussen therapeut en cliënt bleek het effect niet significant te modereren. Dit houdt in dat het voor het effect niet uitmaakte of de therapeut dezelfde of juist een andere etnische
achtergrond had dan de cliënt. Vrijwel alle studies die in de meta-analyse van Hall en collega’s (2016) zijn opgenomen bevatten een interventie die was ontworpen voor de autochtone bevolking en achteraf cultureel op maat was gemaakt voor andere
bevolkingsgroepen. Hierdoor zijn waarschijnlijk de effectgroottes in deze meta-analyse vergelijkbaar met andere meta-analyses van cultureel onaangepaste interventies (Hall et al., 2016).
Conclusies en discussie
In dit literatuuroverzicht is gekeken naar de invloed van cultuursensitieve interventies op externaliserend probleemgedrag bij migrantenkinderen en -jongeren. Hierbij is het effect van generieke interventies bestudeerd, de effectiviteit van cultuursensitieve interventies en de
effectiviteit van cultuursensitieve interventies in vergelijking tot standaard behandelingen. Uit dit literatuuroverzicht komen controversiële uitkomsten naar voren. Zo blijkt dat interventies die niet cultureel op maat zijn gemaakt voor jongeren uit etnische minderheidsgroepen even effectief zijn voor deze jongeren als voor autochtone jongeren. Verder blijkt dat wanneer er bij effectiviteitsonderzoek geen vergelijking is gemaakt met standaard behandelingen, de uitkomstmaten voor kinderen en jongeren die een cultuursensitieve interventie ondergingen hoger zijn dan wanneer kinderen en jongeren geen cultuursensitieve interventie ondergingen. Ten slotte komt naar voren dat de effectiviteit van cultuursensitieve interventies voor
kinderen en jongeren uit een etnische minderheidsgroep groter is dan de effectiviteit van standaard behandelingen. Er blijkt dus over het algemeen een positieve invloed te zijn van cultuursensitieve interventies op externaliserend probleemgedrag bij migrantenkinderen en -jongeren.
Er zijn een aantal kanttekeningen te plaatsen bij de onderzoeken die zijn aangehaald in dit literatuuroverzicht. Ten eerste blijkt het vaak lastig om te achterhalen wat precies de methodiek is van de onderzochte interventies. Het is vaak niet duidelijk beschreven of een interventie cultureel is aangepast op basis van bijvoorbeeld de theorie of juist de methodiek. Wel bleek uit sommige artikelen dat een interventie vaak ontwikkeld is voor de autochtone bevolking en pas achteraf is aangepast aan een etnische minderheidsgroep. Uit de meta-analyse van Hall en collega’s (2016) bleek echter dat er geen significant verschil was tussen deze twee verschillende soorten interventies. Het blijkt dus niet significant uit te maken of een interventie speciaal is ontwikkeld voor een etnische minderheidsgroep of voor de
autochtone bevolking. Het is echter vaak onduidelijk hoe in de methodiek van een interventie de cultuursensitiviteit is gewaarborgd. De effectieve elementen van een cultuursensitieve interventie, zoals die in de inleiding zijn beschreven door Zayas en collega’s (1996) en Van Rooijen-Mutsaers en Ince (2013), zijn niet op diezelfde manier teruggevonden in de
besproken interventiestudies. In vervolgonderzoek zou nader moeten worden gekeken welke aspecten van de interventie precies cultuursensitief zijn om de invloed hiervan nog beter te kunnen beschrijven.
Ten tweede is er in dit literatuuroverzicht geen onderscheid gemaakt tussen verschillende culturen. Zo zijn er in dit literatuuroverzicht en in de besproken studies participanten uit veel verschillende culturen meegenomen. Het zou echter kunnen dat een interventie verschillende effectieve aspecten bevat die weer verschillend effectief zijn voor iedere cultuur. Uit het onderzoek van Hodge en collega’s (2010) kwam echter naar voren dat de moderator ras/etniciteit geen invloed had op de effectiviteit van cultuursensitieve
interventies. Toch bleek hier een patroon te ontstaan met betrekking tot verschillende etniciteiten. Zo bleek dat, gezien de toename in effectgrootte, cultuursensitieve interventies ontworpen voor Afro-Amerikaanse jongeren mogelijk effectiever zijn dan die voor Spaanse jongeren, die op hun beurt weer effectiever zijn dan die voor autochtone Amerikaanse jongeren (Hodge et al., 2010). Hodge en collega’s (2010) stellen dat dit de mogelijkheid verhoogt dat cultuursensitieve interventies voor een heterogene bevolking moeilijker te ontwerpen en uit te voeren zijn. Doordat in dit literatuuroverzicht en de besproken
onderzoeken niet specifiek is gekeken naar één cultuur is het lastig te zeggen welk aspect van de interventie precies bijdraagt aan de effectiviteit per etnische minderheidsgroep. Voor vervolgonderzoek is het dus van belang dat wordt gekeken naar specifieke etnische
minderheidsgroepen zodat hier een specifiekere uitspraak over gedaan kan worden. Ook zou in vervolgonderzoek onderscheid kunnen worden gemaakt tussen migranten met een
gedwongen of vrijwillige migratieachtergrond. Uit de inleiding kwam namelijk naar voren dat het gedwongen migratieproces het persoonlijke welzijn negatief kan beïnvloeden, waardoor er mogelijk verschillen in probleemgedrag zijn tussen deze groepen migranten.
Ten derde blijkt dat de verschillende meta-analyses en losse effectiviteitsstudies die in dit literatuuroverzicht zijn meegenomen vaak methodologische tekortkomingen hebben. Zo blijkt dat deze studies vaak kleine onderzoekspopulaties bevatten en controlegroepen ontbraken (Van Rooijen-Mutsaers & Ince, 2013). Hierdoor is nog weinig kwalitatief goed onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze interventies. Ook bij de meta-analyse van Hodge en collega’s (2010) moeten sommige resultaten voorzichtig worden geïnterpreteerd vanwege een beperkt aantal studies in de analyses. Verder blijkt uit de studie van Jackson (2009) dat er bij veel onderzoek naar de effectiviteit van cultuursensitieve interventies niet goed is gemeten. Er is vaak niet de beste methodiek gebruikt om deze effectiviteit te
onderzoeken (Jackson, 2009). Uit de analyse van Jackson (2009) blijkt dat een experimenteel design het beste is om effectiviteitsonderzoek op dit gebied te doen. Dit design houdt in dat de interventiegroep wordt vergeleken met een groep waarbij geen interventie is toegepast. Op basis van dit design kunnen er werkelijk uitspraken worden gedaan over de effectiviteit van de interventie. Enkel de meta-analyse van Hall en collega’s (2016) heeft getracht deze
methodologische tekortkomingen tegen te gaan door veel verschillende studies in hun analyse te betrekken en de interventiegroep te vergelijken met een controlegroep. Doordat blijkt dat bij effectiviteitsonderzoek naar cultuursensitieve interventies bij migrantenjongeren niet altijd de juiste methodiek is gebruikt, kunnen niet al te sterke conclusies worden getrokken op basis van dit literatuuroverzicht. De resultaten die uit de meta-analyse van Hall en collega’s (2016) naar voren komen zijn daarentegen wel betrouwbaar en mogelijk kan in vervolgonderzoek hier op worden voortgebouwd.
Ondanks deze beperkingen kan voorzichtig worden geconcludeerd dat
cultuursensitieve interventies effectief zijn voor kinderen en jongeren uit een etnische
minderheidsgroep, en dat deze interventies voor deze doelgroep effectiever zijn dan standaard behandelingen. Verder is een belangrijke conclusie die uit dit literatuuroverzicht kan worden
getrokken dat effectiviteitsonderzoek naar cultuursensitieve interventies bij
migrantenkinderen en -jongeren vaak methodologische tekortkomingen heeft, waardoor de resultaten uit dit literatuuroverzicht kunnen worden meegenomen in het verder onderzoeken van de effectiviteit hiervan. De informatie in dit literatuuroverzicht draagt dus mogelijk bij aan het creëren van nieuw effectiviteitsonderzoek op dit gebied. Uit de inleiding kwam naar voren dat migrantenjongeren zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteit en hierdoor vaak direct terecht komen in de zwaardere vormen van jeugdzorg. Het is dus zeker van belang dat er wordt gekeken naar hoe deze jongeren beter te bereiken zijn en welke interventies voor hen effectief zijn. Aan de hand van kwalitatief goed effectiviteitsonderzoek naar
cultuursensitieve interventies met betrekking tot externaliserend probleemgedag bij
migrantenkinderen en -jongeren kunnen mogelijk effectieve elementen ook worden toegepast in de minder zware vormen van jeugdzorg. Hierdoor hoeven deze kinderen en jongeren niet direct in de zwaardere vormen van jeugdzorg terecht te komen waardoor hun welzijn al eerder kan worden gewaarborgd.
Literatuurlijst
Baker, S. A., Madoc-Jones, I., Parry, O., Warren, E., Perry, K., Roscoe, K. D., & Mottershead, R. (2013). More sinned against than sinning? Perceptions about
European migrants and crime. Criminology & Criminal Justice, 13, 262-278. doi:10. 1177/1748895812455529
Bekkema, N. (2007). Opvoedingsondersteuning aan allochtone gezinnen. Leiden: TNO. Bhugra, D. (2004). Migration and mental health. Acta Psychiatrica Scandinavica, 109, 243-
258. doi: 10.1046/j.0001-690X.2003.00246.x
Boon, A. E., De Haan, A. M., & De Boer, S. B. (2010). Verschillen in etnische achtergrond van forensische en reguliere jeugd-ggz-cliënten. Kind en Adolescent, 31, 16-28. doi: 10.1007/BF03089696
Bronstein, I., & Montgomery, P. (2010). Psychological distress in refugee children: A systematic review. Clinical child and family psychology review, 14, 44-56. doi:10. 1007/s10567-010-0081-0
Centraal Bureau voor de Statistiek. (2016, 1 augustus). Hogere bevolkingsgroei door migratie. Geraadpleegd van https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/31/hogere- bevolkingsgroei-door-migratie
Cervantes, R. C., Ruan, K., & Dueñas, N. (2004). Program shortstop: A culturally focused juvenile intervention for Hispanic youth. Journal of Drug Education, 34, 385–405. doi:10.2190/QJ39-MBYR-GX09-JKQ8
ChildPlayWorks. (2014). Play Therapy. Geraadpleegd op 21 maart 2017, van http://www. childplayworks.co.nz/play-therapy/
Cowden, J. D., & Kreisler, K. (2016). Development in children of immigrant families. Pediatric Clinics of North America, 63, 775-793. doi:10.1016/j.pcl.2016.06.005 De Boom, J., Snel, E., & Engbersen, G. (2008). Asielmigratie en criminaliteit. Rotterdam:
Elsevier.
De Haene, L., Loots, G., & Derluyn, I. (2014). Vluchtelingenkinderen en -jongeren. In J. Vanderfaeillie, B. Maes, & H. Grietens (Red.), Handboek jeugdhulpverlening. Deel 1: een orthopedagogisch perspectief op kinderen en jongeren met problemen (pp. 369- 398). Leuven: Acco.
Externaliserende gedragsproblemen. (2016). In Encyclo Nederlandse encyclopedie. Geraadpleegd op 15 januari 2017, van http://www.encyclo.nl/begrip/
Externaliserende%20gedragsproblemen
Garza, Y., & Bratton, S. C. (2005). School-based child-centered play therapy with Hispanic children: Outcomes and cultural considerations. International Journal of Play Therapy, 14, 51–79. doi:10.1037/h0088896
Golunov, S. (2014). Ethnic migration and crime. Russian Politics and Law, 52, 42-60. doi: 10.2753/RUP1061-1940520603
Hall, G. C. N., Ibaraki, A. Y., Huang, E. R., Marti, C. N., & Stice, E. (2016). A
meta-analysis of cultural adaptations of psychological interventions. Behavior Therapy, 47, 993-1014. doi:10.1016/j.beth.2016.09.005
Hodge, D. R., Jackson, K. F., & Vaughn, M. G. (2010). Culturally sensitive interventions and health and behavioral health youth outcomes: A meta-analytic review. Social Work in Health Care, 49, 401-423. doi:10.1080/00981381003648398
Jackson, K. F. (2009). Building cultural competence: A systematic evaluation of the
effectiveness of culturally sensitive interventions with ethnic minority youth. Children and Youth Services Review, 31, 1192-1198. doi:10.1016/j.childyouth.2009.08.001 Jackson, K. F., Hodge, D. R., & Vaughn, M. G. (2010). A meta-analysis of culturally
sensitive interventions designed to reduce high-risk behaviors among African American youth. Journal of Social Service Research, 36, 163-173. doi:10.1080/
01488371003697780
Kalthoff, H. (2009). Opvoedingsondersteuning aan migrantengezinnen schiet tekort. Jeugd en Co Kennis, 3, 8-18. doi:10.1007/BF03087526
Leunissen, M., Balder, T., & Jeremiasse, K. (2016, 27 september). Meer en meer migranten. De Volkskrant. Geraadpleegd op 18 oktober 2016, van http://www.volkskrant.nl/ kijkverder/2016/migratie/
Migrant. (2016). In Encyclo Nederlandse encyclopedie. Geraadpleegd op 8 december 2016, van http://www.encyclo.nl/begrip/migrant
Resnicow, K., Soler, R., Braithwaite, R. L., Ahluwalia, J. S., & Butler, J. (2000). Cultural sensitivity in substance use prevention. Journal of Community Psychology, 28, 271- 290. doi:10.1002/(SICI)1520-6629(200005)28:3<271::AID-JCOP4>3.0.CO;2-I
Schram, B. (2016, 7 oktober). Door gezinshereniging worden duizenden migranten verwacht. Elsevier. Geraadpleegd op 18 oktober 2016, van http://www.elsevier.nl/nederland/ achtergrond/2016/10/vooral-syrische-migranten-vragen-gezinshereniging-aan- 376626/
Segal, U. A., & Mayadas, N. S. (2005). Assessment of issues facing immigrant and refugee families. Child Welfare, 84, 563-583. Opgehaald van http://web.a.ebscohost.com. proxy.uba.uva.nl:2048/ehost/detail/detail?sid=61e3f997-7663-4a65-9310-
cc709be24319%40sessionmgr4008&vid=0&hid=4209&bdata= JnNpdGU9ZWhvc3QtbGl2ZQ%3d%3d#AN=106383072&db=rzh
Stams, G. J. J. M. (2015). From criminogenic risk to rehabilitation: Is there a need for a culturally sensitive approach? International journal of offender therapy and comparative criminology, 59, 1263-1266. doi:10.1177/0306624X15608829 Titzmann, P. F., Raabe, T., & Silbereisen, R. K. (2008). Risk and protective factors for
acculturation process. International Journal of Psychology, 43, 19-31. doi:10.1080/ 00207590701804305
Van den Broek, A., & Kleijnen, E. (2011). Voorzieningen bereiken migranten niet altijd. Jeugd en Co Kennis, 5, 37-48. doi:10.1007/s12450-011-0008-5
Van den Broek, A., Kleijnen, E., & Keuzenkamp, S. (2010). Naar Hollands gebruik? Verschillen in gebruik van hulp bij opvoeding, onderwijs en gezondheid tussen autochtonen en migranten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Van der Gaag, R., & Speet, B. (2010). Verschillen tussen allochtone en autochtone cliënten. Jeugd en Co Kennis, 4, 34-43. doi:10.1007/s12450-010-0345-9
Van der Put, C. E., Stams, G. J. J. M., Deković, M., Hoeve, M., & Van der Laan, P. H. (2014). Etnische verschillen in risicofactoren. Kind en Adolescent, 35, 70-85. doi:10. 1007/s12453-014-0012-9
Van Rooijen-Mutsaers, K., & Ince, D. (2013). Wat werkt bij migrantenjeugd en hun ouders? Gedownload op 20 september 2016, van http://www.nji.nl/nl/Databank/Databank- Wat-werkt/Wat-werkt-onderwerpen/Wat-werkt-bij-migrantenjeugd
Wilson, S. J., Lipsey, M. W., & Soydan, H. (2003). Are mainstream programs for juvenile delinquency less effective with minority youth than majority youth? A meta-analysis of outcomes research. Research on Social Work Practice, 13, 3-26. doi:10.1177/ 1049731502238754
Yasui, M., & Dishion, T. J. (2007). The ethnic context of child and adolescent problem behavior: Implications for child and family interventions. Clinical Child and Family Psychology, 10, 137-179. doi:10.1007/s10567-007-0021-9
Zayas, L. H., Torres, L. R., Malcolm, J., & DesRosiers, F. S. (1996). Clinicians’ definitions of ethnically sensitive therapy. Professional Psychology: Research and Practice, 27, 78–82. doi:10.1037/0735-7028.27.1.78