• No results found

De ontdekking van de Noordzee: Semantisch onderzoek naar de Noordzee in de Angelsaksische en Frankische Latijns-christelijke traditie van 600 tot 900 na Chr.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ontdekking van de Noordzee: Semantisch onderzoek naar de Noordzee in de Angelsaksische en Frankische Latijns-christelijke traditie van 600 tot 900 na Chr."

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De ontdekking van de Noordzee

Semantisch onderzoek naar de Noordzee in de Angelsaksische en Frankische Latijns-christelijke traditie van 600 tot 900 na Chr.

Door Lina Smit

ONDER BEGELEIDING VAN S. MEEDER

Afbeelding: Een afbeelding van een boot op een munt van Lodewijk de Vrome (814-840 AD) uit Quentovic

(2)

2

Inhoudsopgave

1 DE NOORDZEE ALS ONDERZOEKSGEBIED 3 1.1 ONDERZOEKSTRADITIES 4 1.2 METHODE 6 2 BRONANALYSE 7 2.1 DE NOORDZEEWERELD IN DE VROEGE MIDDELEEUWEN 7 2.2 DE NOORDZEE IN LATIJNS-CHRISTELIJKE LITERATUUR 8

2.3 DE ZEE ALS VERBINDING 12 2.3.1 HET NARRATIEF VAN BEDA 12 2.3.2 DE GODSVREES VAN BONIFATIUS 16 2.4 EEN VERANDERING IN MENTALITEIT 17 2.4.1 HET VADERLAND VAN ALCUINUS 17 2.4.2 DE FRANKEN EN HET NOORDEN 19 2.4.3 NENNIUS EN HET KANAAL 22 2.5 DE ZEE ALS OBSTAKEL 23 3 CONCLUSIE 25 4 LITERATUUR 26 4.1 PRIMAIRE BRONNEN 26 4.2 SECUNDAIRE BRONNEN 28

ALTUM QUIDEM EST CAELUM, INGENS TERRA,

INMENSUM MARE, PULCHRA SIDERA,

SED INMENSIOR ET PULCHRIOR SIT NECESSE EST QUI HAEC CREAVIT.1

1Heaven is high indeed, and the earth vast, and the sea inmense and the stars beautiful, but more

(3)

3

1 D

E NOORDZEE ALS ONDERZOEKSGEBIED

In 1988 bracht Alain Corbin Le Territoire du vide uit, waarin hij beschrijft hoe de relatie van mensen tot de zee veranderde tussen 1750 en 1840. Hij maakt deel uit van de derde generatie

Annales-historici, academici die een stroming vormden die zich vooral richt op het bestuderen

van de menselijke ervaring. Deze beweging was oorspronkelijk een reactie op het Historisme van historici als Leopold Von Ranke dat zich richtte op een evenementiële benadering van geschiedschrijving. Corbin zet zich af tegen de ideeën van Fernand Braudel over gevangenschap in het landschap en de longue durée. In plaats daarvan bestudeert hij in navolging van Lucien Febvre de mentaliteitsgeschiedenis van collectiviteiten.2 Deze traditie onderzoekt het denken en voelen van de gemiddelde mens in een bepaald tijdsframe. De ‘mentaliteit’ van ‘collectiviteiten’ onderzoekt men door begrippen en belevingen te bestuderen om verandering te duiden. In Territoire du vide onderzoekt Corbin hoe burgers van 1750 tot 1840 plezier ontdekten in het vertoeven aan de zee. Tot dit moment riep de zee vooral ‘angst’ en ‘afkeer’ op volgens Corbin; althans, in de klassieke periode. De middeleeuwen krijgen weinig tot geen aandacht in het schetsen van de situatie die voorafgaat aan ‘de ontdekking van de kust’ die hij beschrijft.3 Hoewel zijn boek, volledig in lijn met zijn multidisciplinaire aanpak en die van zijn collega’s van de Annales-school, een prachtige studie is naar de relatie van de mens tot de zee, kent het in dit opzicht zo zijn beperkingen. Corbin zet zijn bevindingen af tegen een vrij simplistische weergave van de middeleeuwen. Een aanvulling op zijn werk zou dus een herevaluatie kunnen zijn van zijn opvatting over de middeleeuwen als een donkere versie van moderniteit.4

Het onderzoek van Alain Corbin stamt van een periode van toenemende interesse in het Noordzeegebied in de vroegmoderne periode als onderzoeksveld. Sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw wordt er met name door historici die zich bezighouden met de vroegmoderne periode in toenemende mate gesproken van het bestaan van een ‘Noordzee-wereld’. Deze benadering beschouwt de Noordzee niet als barrière, maar als verbinding van mensen, goederen en ideeën.5 De opvatting van de zee als verbindende factor is geen recente

ontwikkeling. Sinds het werk van Fernand Braudel in 1949 over de Mediterrane wereld is het onderzoeken van de Middellandse Zee als instrument van connectie een gangbaar onderwerp van onderzoek.6 Ook in de afgelopen jaren stond deze ontwikkeling niet stil. De publicatie van The Corrupting Sea van Peregrine Horden en Nicholas Purcell in 2000 wordt door critici aangeschreven als een ‘aanzienlijke intellectuele gebeurtenis’.7 In dit onderzoek gebruiken ze het concept connectivity om de Mediterrané te omschrijven als centrum van culturele en economische uitwisseling. De Middellandse Zee wordt in hun ogen niet zozeer gedefinieerd

2Sima Godfrey,‘Alain Corbin: Making Sense of French History,’ in: French Historical Studies 25:2

(2002) 381-398, aldaar 397.

3Alain Corbin, Le Territoire du Vide: L'Occident et le Désir du Rivage, 1750-1840 (Parijs 1988). 4Anita Guerrini,‘The Lure of the Sea (review)’, Eighteenth-Century Studies 29:1 (1995) 114-115,

aldaar 114-115.

5Robert Liddiard,‘Introduction’ in: David Bates en Robert Liddiard (Red.), East Anglia and its North

Sea World in the Middle Ages (Woodbridge 2013) 16-43, aldaar 43.

6Fernand Braudel, La Méditerranée et le Monde Méditerranéen a l'époque de Philippe II (1949). 7Peregrine Horden en Nicholas Purcell, The Corrupting Sea: A Study of Mediterranean History

(Oxford 2000).

Mark Whittow, ‘Review: The Corrupting Sea: A Study of Mediterranean History,’ in: The English Historical Review 116:4 (2001) 900-902, aldaar 900.

(4)

4 door een gemeenschappelijk cultureel verleden, alswel door de zee als facilitator van multilaterale uitwisseling.8

Geïnspireerd door de methodes van de Annales-school en toonaangevende werken als die van Braudel, houdt ook David Abulafia, die als historicus gespecialiseerd is in maritieme geschiedenis, zich bezig met het definiëren van concepten als Thalassocratie. Hij probeert bijvoorbeeld de vraag te beantwoorden of politieke macht uitgeoefend kan worden op zee en toetst dit aan casestudies uit de historische realiteit. Ook richt hij zich op het beschrijven van de longue durée van de zee en haar kustgebieden met meer aandacht voor de rol van het individu in zijn werk The Great Sea uit 2013.9

Voornoemde werken uit de Annales-traditie hebben de zee als onderzoeksgebied op de kaart gezet. Zo krijgt ook de Atlantische Oceaan aandacht in het onderzoek naar de zee als verbindend element. Barry Cunliffe bespreekt een gebied dat zich uitstrekt van de straat van Gibraltar tot de Shetland-eilanden over een tijdsbestek van grofweg 10.000 jaar.10 Hij ziet de zee als een middel waarmee de mensen die aan deze kusten wonen met elkaar in contact blijven. In een recenter werk bespreekt hij Europese geschiedenis nadrukkelijk niet in termen van staten en politieke grenzen, maar gaat hij in op de geografische relevantie van de zeeën die haar omringen.11 Benaderingen als deze bieden welkome nieuwe invalshoeken op vaststaande onderzoeksgebieden. Het geeft ons de kans om auteurs en bronnen op een nieuwe manier waar te nemen en opnieuw te evalueren.

Een voorbeeld van een recentelijk veel besproken onderzoeksgebied dat hiervan profiteert, is het onderwerp ‘Europa’. De beschouwing van de menselijke relatie tot een waterlichaam dat deze geografische en politieke afbakening doorbreekt, komt het vakgebied ten goede. Studies als The Corrupting Sea doorbreken vaststaande ideeën over wat een onderzoeksgebied zou moeten zijn door te laten zien dat bijvoorbeeld het Midden-Oosten en Europa constructies zijn die kritisch benaderd moeten worden. Abulafia drukt historici op het hart te waken voor historisch determinisme als het gaat om bijvoorbeeld de Europese Unie. Ook de begrenzing van de Noordzee moet met zorg gebeuren. Daarom zal dit onderzoek een nieuw perspectief bieden op de manier waarop middeleeuwse schrijvers hun eigen wereld afbakenen en welke waarden ze daar aan verbinden.

1.1

ONDERZOEKSTRADITIES

Door Robert S. Lopez werden de Baltische Zee en de Noordzee van de late middeleeuwen in de jaren ’70 al ‘the Northern Mediterranean’ genoemd.12 Veertig jaar eerder werd door Henri Pirenne het noorden in de vroege middeleeuwen als economisch zwaartepunt aangewezen.13 De inmiddels lange traditie van historici uit verschillende disciplines die de zee als verbindend element beschrijven, roept de vraag op waarom specifiek de Noordzee in dit opzicht pas recentelijk academische interesse heeft opgewekt.

8Sebastian I. Sobecki, The Sea and Medieval English Literature (Cambridge 2008) 12. 9David Abulafia, The Great Sea: A Human History of the Mediterranean (Oxford 2013).

David Abulafia,‘Thalassocracies’, in: Peregrine Horden, A Companion to Mediterranean History (Oxford 2014) 139-153.

10Barry W. Cunliffe, Facing the Ocean: The Atlantic and its Peoples, 8000 BC to AD 1500 (Oxford

2001).

11Barry W. Cunliffe, Europe Between the Oceans, 9000 BC to AD 1000 (Yale 2008).

12Robert S. Lopez, The Commercial Revolution of the Middle Ages, 950-1350 (Cambridge 1976) 95. 13Henri Pirenne, Mahomet et Charlemagne (Paris 1937).

(5)

5 Het antwoord hierop ligt wellicht besloten in de historiografie van het onderzoek naar andere onderwerpen binnen middeleeuwse geschiedenis, zoals het concept Europa. De onderzoekstradities die zich ermee bezighielden, werden over het algemeen gevormd door historici die zich lieten leiden door aspiraties een nationale geschiedenis te vertellen. Een voorbeeld hiervan is wederom het debat over het concept Europa, dat veelal is beïnvloed door hedendaagse opvattingen over wat dat Europa als politieke en culturele eenheid zou moeten zijn. In de jaren ’50 en ‘60 lag de nadruk immers op geschiedschrijving die het Latijnse, Rome-gecentreerde westen afzette tegen een oostelijk, Grieks en Slavische tegenpool, terwijl na de val van de Muur juist meer aandacht kwam voor de geschiedenis van het Byzantijnse Rijk om Oost-Europa in het Europese narratief te verwerken.14 Op eenzelfde manier is een verbonden Noordzeegebied ook niet altijd een voor de hand liggend onderzoeksgebied geweest. Duitse historici grepen terug naar Italië in hun geschiedschrijving over een nationale geschiedenis als onderdeel van het Heilig Roomse Rijk; Brittannië was meer gericht op de banden met Frankrijk in context van de Normandische veroveringen. Hoewel Scandinavische academici veel interesse tonen in de invloed van de Vikingen op de loop van de Europese geschiedenis, ligt ook daar vooral de nadruk op nationale geschiedschrijving.15

Ondanks deze oorspronkelijk magere interesse in het Noordzeegebied in vergelijking met de Mediterrané of de Atlantische Oceaan, is sinds de jaren tachtig toch een vruchtbaar onderzoeksveld ontstaan. Academici zijn meer dan ooit bereid om vaststaande onderzoeksvelden los te laten en opnieuw na te denken over nieuwe, bron-kritische opvattingen wat betreft begrenzing. In eerste instantie was een ‘Noordzee-wereld’ vooral een gebied dat door moderne historici onderzocht werd, maar ook laat-mediëvisten proberen sinds kort toe te passen op de geschiedenis van de middeleeuwen. Hier is echter nog ruimte voor een praktische, systematische benadering die de middeleeuwen op zichzelf bestudeert. Waar Corbin als modern historicus de middeleeuwen gebruikt als versimpeld beginpunt om een narratief te ondersteunen, worden de vroege middeleeuwen ook door laat-mediëvisten gebruikt als opmaat naar het daadwerkelijke punt dat ze willen maken over de late middeleeuwen. In het werk The Sea and Medieval English Literature betoogt Sebastian Sobecki bijvoorbeeld dat de literaire geschiedenis van de zee in Engelse literatuur van de late middeleeuwen een belangrijk aspect wordt van het discours over een nationale Engelse identiteit. Hij beschrijft de manier waarop Engelse literatuur over de zee uit de late oudheid en vroege middeleeuwen gebruikt werd van de Normandische Veroveringen tot de vroege moderne tijd.16 Hoewel zijn werk een interessante beschouwing is van de symbolische plek van de zee in Angelsaksische literatuur, is hier dus nog ruimte voor een benadering van het onderwerp die meer gericht is op het beeld dat de vroege middeleeuwer had van de wereld.17 Ook selecteert Sobecki de literatuur uit de vroege middeleeuwen op vermeende relevantie voor de latere receptiegeschiedenis die hij wil onderzoeken. Hij negeert daarmee de literatuur die in de late middeleeuwen ogenschijnlijk minder werd gebruikt.18 Met de nadruk op de late

14Klaus Oschema, ‘Medieval Europe – Object and Ideology’ in: T. Pinheiro, B. Ciezsynska en J.E.

Franko (red.), Ideas of/for Europe. An Interdisciplinary Approach to European Identity (Frankfurt am Main 2012) 59-73, aldaar 64.

15Robert Liddiard, ‘Introduction’, in: David Bates en Robert Liddiard (Red.), East Anglia and its

North Sea World in the Middle Ages (Woodbridge 2013) 1-15, aldaar 6.

16Sobecki, The Sea and Medieval English Literature, 4.

17William Sayers, ‘Review: Sebastian I. Sobecki, The Sea and Medieval English Literature’, The

Journal of English and Germanic Philology 109:2 (2010) 230-231, aldaar 231.

(6)

6 middeleeuwen van zijn studie worden de vroege middeleeuwen niet op zichzelf gewaardeerd, maar slechts in verhouding tot de periode erna. Deze studie vult het onderzoeksveld aan door systematisch te kijken hoe vroege middeleeuwers binnen de Latijns-christelijke traditie wonend aan de Noordzee hun eigen wereld afbakenden en welke waarden ze hieraan verbonden.

1.2 M

ETHODE

Engelse historicus Peter Burke ontwikkelde een sleutelmethode voor het onderzoeken van mentaliteitsgeschiedenis vóór de vroegmoderne periode. In zijn artikel Did Europe Exist

Before 1700 gaat hij op zoek naar de oorsprong van het begrip Europa en formuleert hij een

methode om effectief het collectieve bewustzijn en veranderingen hierin te onderzoeken.19 Op basis van zijn toepassing van deze methode concludeert hij dat het concept Europa gebruikt wordt door auteurs ten tijde van conflict om het zelf en de ander te identificeren. Waar hij de ambitieuze taak op zich neemt om de betekenis van het begrip Europa vóór 1700 te onderzoeken, gebruik ik de kern van zijn methode om in een specifiek afgebakende periode de veranderingen in mentaliteit in kaart te brengen.Allereerst stipt Burke het belang aan om concreet linguïstisch onderzoek te doen bij het duiden van iets dat zo ongrijpbaar is als een

collectieve mentaliteit. In dit geval gaan we op zoek naar de geschiedenis van specifieke

termen die verwijzen naar de Noordzee of onderdelen hiervan. Wie gebruiken deze termen en concepten en wat betekenen deze voor hen?

Allereerst is van belang wiens bewustzijn het betreft. In dit onderzoek analyseer ik de geschiedenis van auteurs wonend rond de Noordzee die schreven over de Noordzee in het Latijn. Welke mentaliteitsgroepen zijn te onderscheiden en wat is hun geschiedenis? Welke termen gebruikten de inwoners voor het water waar ze aan wonen, hoe vaak gebruiken ze deze woorden en wat betekenden deze voor hen?20

Ook de Annales-traditie waar Corbin zich onder schaart, houdt zich veelal bezig met mentaliteitsgeschiedenis. Voor de middeleeuwen is dit een lastig onderzoeksgebied, omdat er weinig bronnen zijn in de vorm van egodocumenten die ons een expliciet beeld geven van de menselijke ervaring. Om deze reden zal ik met dezelfde doelen aansluiting zoeken bij de Duitse onderzoekstraditie van de begripsgeschiedenis, die een meer technische aanpak hanteert, gericht op het duiden van de betekenis van begrippen en de connotaties.

Voortbouwend op deze tradities zal ik semantisch onderzoek doen naar de manier waarop middeleeuwers woonachtig aan de Noordzee zich verhielden tot de zee tussen het jaar 600 en 900 na Chr. Dit onderzoek probeert te bepalen of de Noordzee in Latijns-christelijke Middeleeuwse bronnen voornamelijk wordt beschreven als een verbinding of een barrière, waarmee ze wordt vergeleken, door welke kwalificerende woorden ‘de zee’ wordt omringd, welke woorden er voor de zee en specifiek de Noordzee worden gebruikt en door wie. Zagen de omwonenden elkaar als buren en handelspartners, of waren ze te druk met hun eigen wel en wee om de overkant te verkennen? Riep de Noordzee daadwerkelijk alleen angst en afkeer op, of waren de verhoudingen genuanceerder dan het uitgangspunt van Corbin? Is de achttiende eeuw een ontdekking of een herontdekking van zee?

19Peter Burke, ‘Did Europe Exist Before 1700’, History of European Ideas 1 (1980) 21-29, aldaar 28.

De methode die Burke aandraagt gebruikt hij zelf echter niet systematisch, wat hij zelf ook onderkent. In zijn werk is niet daadwerkelijk een duidelijke methode te onderscheiden. Ook is hij een onderzoeker die zich specialiseert in moderne geschiedenis en de manier waarop de middeleeuwen naar Europa kijken vooral verhoudt tot de vroegmoderne tijd.

(7)

7

2 B

RONANALYSE

2.1 D

E

N

OORDZEEW ERELD IN DE VROEGE MIDDELEEUW EN

Allereerst overwegen we de context waarin de schrijvers woonachtig rond de Noordzee hun werken samenstelden. Welke plek vervulde de Noordzee in het leven van deze mensen en hierop volgend: welke woorden gebruikte de Latijns-christelijke traditie om ernaar te verwijzen? In de vroege middeleeuwen waren de economische verhoudingen op en rondom het Europese vasteland namelijk onderhevig aan een hoop veranderingen. In de zesde en zevende eeuw begonnen de maritieme handelsnetwerken in het Noordzeegebied zich te herstellen na een rumoerige periode, waarin de kusten van de Noordzee en het Kanaal onveilig werden gemaakt door piraten.21 Deze periode waarin het Noorden toenam in economische relevantie nemen we als beginpunt van dit onderzoek.

Ook in het zuiden van het Europese continent was er aandacht voor de mensen wonend aan de kusten van de Noordzee. Paus Gregorius I de Grote beval tot het kerstenen van de Angelsaksen en later de Germaans-sprekende stammen in Noord-Europa. In de zesde en met name de zevende eeuw troffen missionarissen aan de Noordzeekust Friezen aan, die met Angelsaksische kooplieden handelden in textiel, bont, zout, wijn en slaven in een taal die ze beiden begrepen. Handelsnetwerken over zee sterkten aan en de productiviteit van het Rijngebied nam weer toe. De toenemende connectiviteit in het Noordzeegebied zorgde ervoor dat de bewoners zich in toenemende mate op een praktische manier tot de zee verhielden. De Angelsaksische koninkrijken beschouwden dienvolgens de overkant van de zee als achterland dat werd gebruikt voor de uitwisseling van goederen.22 Directe gevolgen hiervan waren dat nieuwe handelssteden opkwamen om het groeiende verkeer tussen het Frankische Rijk, de Britse Eilanden en de Baltische gebieden te ondersteunen. Kent en Wight zijn voorbeelden van vroege havensteden in de zesde en zevende eeuw, maar vooral Dorestad, gelegen aan de Rijn en de Lek, ontwikkelde zich eveneens in deze periode tot een belangrijke schakel in het Noordzee handelsgebied.23 Hier werden in de winter voorraden opgebouwd en reparaties

uitgevoerd, totdat in het voorjaar de eerste schepen vanuit zowel de Noordse landen als uit Spanje arriveerden. De handel profiteerde van technische innovaties op het gebied van zeilen en de verspreiding van het gebruik van zilveren munten.24

Met de missie vanuit het zuiden, maar ook als product van lokale initiatieven, werd het christelijke geloof een van de belangrijke exportproducten die vervoerd werden vanuit de Noordzee-havens. Via de beschikbare infrastructuur werden ideeën en tradities gedeeld. Vanaf de zevende eeuw verspreidden de Ieren via hun zee-netwerk het christendom naar het oosten. De zogenaamde peregrinatio pro amore Dei was in de vroege middeleeuwen een integraal deel van de Iers-christelijke ervaring en voor sommige Angelsaksen werd het bevaren van de zee naar Ierland een essentieel onderdeel van christelijke educatie.25 Het leven van een christen in het Noordzeegebied was dus nauw verbonden met de verspreiding van het geloof en het reizen over zee.

21Cunliffe, Europe Between the Oceans, 430-433.

22John Hines, ‘The Origins of East Anglia in a North Sea Zone’ in: David Bates en Robert Liddiard

(red.), East Anglia and its North Sea World in the Middle Ages (Woodbridge 2013) 16-43, aldaar 43.

23Cunliffe, Europe Between the Oceans, 433-434.

24Stéphane Lebecq, ‘The Northern Seas (Fifth To Eight Centuries),’ in: Paul Fouracre (red.), The New

Cambridge Medieval History, Volume 1: c.500-c.700 (Cambridge 2008) 639-659, aldaar 658.

(8)

8

2.2 D

E

N

OORDZEE IN

L

ATIJNS

-

CHRISTELIJKE LITERATUUR

Het belangrijkste literaire werk was uiteraard de Bijbel, die sinds het einde van de zesde eeuw voornamelijk in de versie van de Vulgaat gelezen werd.26 Om een beeld te krijgen van de verschillende termen die schrijvers binnen deze literaire traditie gebruiken om de zee aan te duiden in geschriften is de Bijbel dus een uitstekend startpunt. De woorden die in de Vulgaat worden gebruikt om de zee aan te duiden, zijn aqua (water), abyssus (diepte) en mare (zee).

Aqua is hier de substantie water en abyssus is de diepte die zich op de bodem van de zee

bevindt. In principio creavit Deus caelum et terram. Terra autem erat inanis et vacua et

tenebrae super faciem abyssi et spiritus Dei ferebatur super aquas.27

De opening van Genesis introduceert hemel en aarde, maar mare wordt pas gecreëerd op de derde dag. Mare, in sommige gevallen vervangen door pelagus, is hiermee het resultaat van het samenbrengen van het water op één plek:28 Dixit vero Deus congregentur aquae quae sub

caelo sunt in locum unum et appareat arida factumque est ita et vocavit Deus aridam terram congregationesque aquarum appellavit maria et vidit Deus quod esset bonum.29

De zee speelt in de Bijbel een overwegend negatieve rol. Zeker in het Nieuwe Testament is de zee een onheilspellend voorteken. In de Openbaring van Johannes wordt bijvoorbeeld voorspeld dat het eind van het kwaad ingeluid wordt door het verdwijnen van de zee:30 Et vidi caelum novum et terram novam primum enim caelum et prima terra abiit et

mare iam non est.31

Ook is de stormachtige aard van de zee een veelgebruikte metafoor. Het Oude Testament is echter niet overal afwijzend als het gaat om het water van de zee. Aqua is juist hetgeen waar al het leven uit ontspringt:32 Dixit etiam Deus producant aquae reptile animae viventis et

volatile super terram sub firmamento caeli.33

Een andere belangrijke bron die ons inzicht kan geven in vroegchristelijk taalgebruik is het werk van de aartsbisschop Isidorus van Sevilla genaamd de Etymologieën, gedateerd omstreeks 600. Hierin bespreekt hij de betekenis en implicaties van het gebruik van bepaalde termen, waarbij hij zich baseert op antieke bronnen zoals Plinius de Oudere en Solinus. Deze bronnen worden een aantal generaties later ook door Beda aangehaald. Het werk van Isidorus was eveneens beschikbaar voor schrijvers gesitueerd rond de Noordzee en Beda zal dit zeker onder ogen hebben gekregen. Tevens komt het vocabulaire dat middeleeuwse auteurs gebruikten om de Noordzee aan te duiden overeen met de verzameling woorden die Isidorus aanhaalt.

26M. J. J. Hoskin, ‘The Vulgate Contamination of Leo the Great’s Scriptural Quotations’, The Journal

of Late Antique and Medieval Christianity 55 (2016) 157-193, aldaar 158.

27‘In den beginne schiep God den hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis

was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.’ Genesis 1:1-2

28Sobecki, The Sea and Medieval English Literature, 34-35.

29‘En God zeide: Dat de wateren van onder den hemel in een plaats vergaderd worden, en dat het

droge gezien worde! En het was alzo. En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeën; en God zag, dat het goed was.’ Genesis 1:9-10

30Bernard McGinn, ‘Ocean and Desert as Symbols of Mystical Absorption in the Christian Tradition’,

The Journal of Religion 74:2 (1994) 155-181, aldaar 157.

31‘I saw a new heaven and a new earth. For the first heaven and the first earth was gone: and the sea is

now no more.’ Johannes 21:1.

32Sobecki, The Sea and Medieval English Literature, 35.

33‘God also said: Let the waters bring forth the creeping creature having life, and the fowl that may fly

(9)

9 De Etymologieën onderschrijven de definitie van mare zoals beschreven in Genesis. In de Etymologieën is mare een algemene samenkomst van wateren. In de brede zin van het woord is elke samenvloeiing van water, zout of zoet, een zee. Isidorus van Sevilla stelt echter dat een zee zout (amarus) moet zijn. Aqua of aequor (de metaforische aanduiding) kenmerken zich door een gelijkmatig oppervlak en abyssus is een ondoordringbare diepte van wateren in bronnen of grotten, of water dat onder het aardoppervlak stroomt. Pelagus, dat in de Vulgaat af en toe gebruikt wordt als synoniem, is volgens Isidorus een uitbreiding van de zee zonder kust of haven.34 Volgens McGinn gebruikt de westelijk-Latijnse traditie pelagus vooral als literaire metafoor. Dit fenomeen vindt zijn oorsprong in de platonische traditie, hoewel niet veel onderzoek is gedaan naar symbolisch gebruik van zee-metaforen in Griekse filosofie.35

Isidorus gaat niet alleen in op de termen die in de Vulgaat voorkomen. Hij voegt ook nog enkele definities toe. Oceanus, een Griekse term, dankt zijn naam aan het feit dat het óf de wereldbol rond gaat in een cirkel of het land omcirkelt. Zeeën (Mare) komen voort uit oceanen en de getijden zijn hier een resultaat van. Bijvoorbeeld de mediterraneum mare is hier een voorbeeld van, die voortkomt uit de westelijke oceaan. Een pontus dankt zijn naam aan het feit dat dit waterlichaam overbrugbaar of doorwaadbaar is, inhammen van de zee worden aangeduid met sinus en fretum is het woord dat gebruikt wordt voor zeestraten; de zee is daar immers altijd in een geagiteerde staat (fervere).36

In het werk van Isidorus is geen uitgesproken negatieve associatie met de zee te vinden. Water krijgt in het hoofdstuk dat hij wijdt aan de onderdelen van de kosmos als element zelfs de hoogste status: Aquarum elementum ceteris omnibus imperat. Aquae enim

caelum temperant, terram fecundant, aerem exhalationibus suis incorporant, scandunt in sublime et caelum sibi vindicant.37

Hoewel Isidorus een veelvoud van termen benoemt in de Etymologieën, is de taal die hij gebruikt om geografie te duiden eenvoudiger. Dit geldt niet alleen voor zijn werken. Hoewel door bijvoorbeeld Pomponius Mela werd verwezen naar de noordelijke wateren als

Oceanus Brittanicus, zien we namelijk dat de benaming ervan in de late oudheid en hierop

volgend de vroege middeleeuwen vaak slechts samengevat wordt als Oceanus. Dit is immers de aanduiding voor de wateren die de hele aarde zouden rondgaan en waar alle zeeën uit voortkomen.38 Als Isidorus het over de Noordzee specifiek heeft, noemt hij haar dus ook consequent een oceaan. Wat betreft Brittannië ziet Isidorus de oceaan en het kanaal als iets dat Brittania scheidt van de rest van de wereld: ‘Brittania Oceani insula interfuso mari toto

orbe divisa’39 Dit past binnen de klassieke traditie die Brittania en daarmee ook de Noordzee beschouwt als het uiteinde van de wereld. Deze afzondering werd voor auteurs als Origenes,

34Isidorus, Etymologiae, red. W.M. Lindsay (red.), Isidori Hispalensis episcopi etymologiarum sive

originum (Oxford 1911), l. 13, c. 12-18; vert. Stephen A. Barney, W. J. Lewis, J.A. Beach, Oliver Berghof (red.), The Etymologies of Isidore of Seville (Cambridge 2006).

35McGinn, ‘Ocean and Desert as Symbols’, 158. 36Isidorus, Etymologiae, l. 13, c. 18:2.

37‘The element of water rules over all the rest, for water tempers the sky, makes the earth fertile, gives

body to the air with its exhalation, ascends to the heights, and claims the sky for itself.’ Isidorus, Etymologiae, l. 13, c. 12:3.

38Diarmuid Scully, ‘’Proud Ocean Has Become a Servant’: A Classical Topos in the Literature of

Britains Conquest and Conversion’, in: Elisabeth Mullins en Diarmuid Scully (red.), Listen, O Isles, unto me: Studies in Medieval Word and Image in Honour of Jenifer O’Reilly (Cork 2011) 3-15, aldaar 6.

39‘Britannia is an island in the Ocean, cut off from the whole globe by the intervening sea.’ Isidorus,

(10)

10 Hiëronymus en Isidorus gedefinieerd door de ligging in de oceaan.40 Of zoals Isidorus het verwijzend naar Vergilius formuleert ‘…gens intra Oceanum interfuso mari quasi extra

orbem posita.’41

Ook visuele bronnen tonen een duidelijke afzondering van Brittannië. Op een Mappa Mundi uit de achtste eeuw (afbeelding 1) zie je het wereldbeeld mooi terugkomen. De bewoonde (christelijke) wereld wordt weergeven als een cirkelvormige entiteit. Buiten deze cirkel, of extra orbem, zie je Brittannië. Het gebied wordt duidelijk buiten de bewoonde wereld geplaatst.42

Wat we dus zien is dat auteurs binnen de Latijns-christelijke traditie in de zesde en zevende eeuw de Noordzee zien als een scheiding. Een symbolische grens tussen het (christelijke) continent en Brittannië. Het toenemende economische en culturele belang en de verdere kerstening van het Noorden zorgden er echter voor dat de eilanden steeds meer betrokken raakten bij dit narratief en er zelf ook hun steentje aan bijdragen.

40Scully, ‘Proud Ocean’, 9.

41‘Their nation is situated within the Ocean, with the sea flowing between us and them, as if they were

outside our orbit.’ Isidorus, Etymologiae, l. 9, c. 1:102.

42De afbeelding is waarschijnlijk gemaakt in het zuiden van het huidige Frankrijk in de vroege achtste

eeuw. Hij werd oorspronkelijk foutief aan Isidorus toegeschreven. Op de plek waar Ierland en Brittannië zich zou moeten bevinden, worden twee cirkels afgebeeld, met erin de namen voor het water eromheen. Hierin staat ‘mare mortun… oceanus’ en ‘oceanus occiduus’. Een theorie beschreven door Evelyn Edson in Mapping Time and Space is dat mare mortun eigenlijk mare nostrum zou moeten zijn: de auteur van de kaart zou de namen voor de Middellandse Zee en Noordzee door elkaar hebben gehaald. Oceanus occiduus staat voor het water ten westen van Europa.

Evelyn Edson, Mapping Time and Space: How Medieval Mapmakers Viewed Their World (Londen 1997) 62.

(11)

11

Afbeelding 1: MS vat.lat.6018, fols 63-64 - pseudo-Isidorische kaart, vroege achtste eeuw. Hier weergeven met het oosten boven.

(12)

12

2.3 D

E ZEE ALS VERBINDING

De connectiviteit in het Noordzeegebied die in de zesde en zevende eeuw aansterkt, manifesteert zich in de werken van Angelsaksische schrijvers. In de zevende eeuw gebruiken ze oceanus om te verwijzen naar de Noordzee. In de Vita Eligii van Audoinus van Rouen uit 625 en de Vita Sancti Columbae van Adamnan van iets voor het jaar 700 wordt oceanus

Brittanicus bijvoorbeeld gebruikt om de zee rond het eiland aan te duiden.43 Deze auteurs gebruikten het woord mare slechts sporadisch als verwijzing naar de zee als verwijzing naar de Bijbel, of letterlijk zeewater; niet als geografische aanduiding van de Noordzee. Tegen de vroege achtste eeuw was het zwaartepunt van Latijns-christelijke geleerdheid verschoven van de Mediterrané naar de Britse eilanden en het Frankische Rijk.44 Vanaf deze tijd zien we in de werken van Angelsaksische auteurs gevarieerder taalgebruik terugkomen. Met hun werken betrekken ze Brittannië bij de christelijke wereld. Ze dagen hierbij de beschrijving van hun thuisland als eiland in de oceaan buiten de bewoonde wereld uit.

2.3.1 Het narratief van Beda

Een van de belangrijkste auteurs binnen de Latijns-christelijke traditie in Brittannië is Beda Venerabilis. Hij zag het Latijn als de gemeenschappelijke taal voor de Britten, Schotten, Picten en zoals hij het noemt ‘Latijnen’, omdat ze deze allen kennen via de studie van het schrift.45 Tegen 725 moet hij bekend zijn geweest met een groot deel van de werken van Plinius de Oudere, Isidorus van Sevilla en Augustinus.46 Het eerste hoofdstuk van zijn werk

Historia Ecclesiastica Gentis Anglorum uit het jaar 731 opent hij dan ook met bekende

woorden: ‘Brittania oceani insula’.47 Hij past hier de geografische beschrijving van Plinius

Brittania Insula aan door er Oceani tussen te plaatsen, waarmee hij de oceaan een prominente

plek geeft in de definiëring van Brittannië.48

Waar eerdere auteurs de oceaan echter gebruikten om afzondering te benadrukken en Brittannië buiten de bewoonde wereld te leggen, plaatst Beda het Eiland juist nadrukkelijk erbinnen door het in de wereld-omcirkelende oceanus te leggen. Op deze manier wordt enerzijds benadrukt dat zelfs het einde van de wereld is veroverd door het christendom en legt het nadruk op de unieke omstandigheden van de kerstening. Daarnaast wordt het deel van een christelijke wereld in de wereld-omcirkelende oceanus.49 Dit zie je bijvoorbeeld in een

passage waarin Beda beschrijft hoe Germanus en Lupus over de zee naar Brittania gaan in opdracht van de kerk en hij oceanus kiest om de zee aan te duiden waar hij normaal mare gebruikt: Qui cum prompta devotione preces et jussa sanctae ecclesiae suscepissent, intrant

43Audoinus van Rouen, Vita Eligii, c. 1.1.

Adamnan, Vita Sancti Columbae, c. 23.

44A. H. Merrills, History and Geography in Late Antiquity (Cambridge 2005) 229.

45‘[The Latin tongue is,] by the study of the Scriptures, become common to all the rest.’ Beda, Historia

Ecclesiastica, red. George H. Moberly, Venerabilis Baedae Historia Ecclesiastica Gentis Anglorum (Oxford 1881) l. 1, c. 1; vert. J.A. Giles, ‘Historia Ecclesiastica Gentis Anglorum’, The Complete Works of Venerable Bede II en III (Londen 1843).

46T.R. Eckenrode, ‘The Growth of a Scientific Mind: Bede’s Early and Late Scientific Writings’, The

Downside Review 94:316 (1976) 197-212, aldaar 206.

47Beda, Historia Ecclesiastica, l. 1, c. 1. 48Merrills, History and Geography, 255. 49Merrills, History and Geography, 257

(13)

13

oceanum, et usque ad medium itineris quo a Gallico sinu Brittanias usque tenditur, secundis flatibus navis tuta volebat.50

Waar hij wel mare gebruikt, maakt hij de afstand tussen Brittannië en het continent juist kleiner: oceanus staat symbool voor de omvang van het waterlichaam en daarmee voor de grootsheid van de zee en het christendom; het eiland is echter slechts gescheiden van het vasteland door een simpele mare. Hierdoor wordt de connectie tussen Brittannië en het christelijke continent benadrukt.

2.3.1.1 Beda’s benadering van geografie

Beda toont in zijn werken duidelijk veel interesse in geografie en het plaatsen van historische gebeurtenissen in geografische context.51 De (Noord)zee kreeg een prominente plek in onder andere de Historia Ecclesiastica en zijn Vita Sancti Cuthberti. In werken als De

Temporum Ratione (725) en De Natura Rerum (703), grotendeels gebaseerd op de werken

van Isidorus en Plinius, gaat Beda uitgebreid in op de getijden van de zee en laat hij bovenal een diepgaande wetenschappelijke interesse zien.52 Ook in de Historia Ecclesiastica beschrijft hij de getijden als hij het heeft over de Solent, de nauwe zeestraat boven Wight: In quo

videlicet pelago bini aestus oceani qui circum Brittaniam ex infinito oceano septentrionali erumpunt, sibimet invicem quotidie combugnantes occurrunt, ultra ostium fluminis Homelea, quod per terras Jutorum, quae ad regionem Geuissorum pertinent, praefatum pelagus intrat; finitoque conflictu, in oceanum refusi, unde venerant, redeunt.53

Hij heeft het hier over het dubbele getij dat optreedt door de unieke samenkomst van getijden bij huidig Southampton. Hij beschrijft dat het water uit de infinitus oceanus

septentrionalis komt. Hier heeft hij het over het water ten noorden van Brittannië. Hij begint

zijn kerkgeschiedenis duidelijk met de plaatsing van Brittania in deze oceanus. Verder in zijn verhaal gebruikt hij echter steeds vaker mare en onderscheidt hij ook specifieke onderdelen van de oceaan. Allereerst onderscheidt hij een aantal keer een sinus mari, waarbij het gaat om de baai bij Glasgow en die bij het huidige Edinburgh: Duobus sinibus maris interjacentibus,

quorum unus ab orientali mari, alter ab occidentali, Brittaniae terras longe lateque inrumpit, quamvis ad se invicem pertingere non possint.54

Het water aan weerszijde, dat dus geen deel is van de baaien, wordt aangeduid als mare. Dit benadrukt hij ook meerdere malen door bijvoorbeeld mare ad mari te gebruiken als hij het heeft over de breedte van het eiland. De occidentalis mare is hier de Ierse Zee en de Noordzee wordt geduid als de orientalis mare. Naast het feit dat hij de Ierse zee en de Noordzee in als zinsdelen gelijkwaardig behandeld door ze naast elkaar te zetten als een occidentalis en

orientalis mare, beschrijft hij de Noordzee door mare te gebruiken ook als een verbindende

factor. Hij maakt van Londen een emporium dat bereikt wordt over land en over zee, de

50‘They readily complied with the request and commands of the holy Church, and putting to sea, sailed

half way over from Gaul to Britain with a fair wind.’ Beda, Historia Ecclesiastica, l. 1, c. 17.

51Antonia Gransden, Historical Writing in England c. 550 to c. 1307 (Londen 1974) 23. 52T.R. Eckenrode, ‘The Growth of a Scientific Mind,’ 209.

53‘In this narrow sea, the two tides of the ocean, which flow around Britain from the immense northern

ocean, daily meet and oppose one another beyond the mouth of the river Homelea [the Hamble], which runs into that narrow sea, from the lands of the Jutes, which belong to the country of the Gewissae [de West-Saksen]; after this meeting and struggling together of the two seas, they return into the ocean from whence they come.’ Beda, Historia Ecclesiastica, l. 4, c. 16.

54‘Two inlets of the sea lying between them [de Schotten en de Picten], one of which runs in far and

broad into the land of Britain, from the Eastern Ocean, and the other from the Western, though they do not reach so as touch one another.’ Beda, Historia Ecclesiastica, l. 1, c.12.

(14)

14 oostelijke zee welteverstaan: … provinciae Orientalium Saxonum, qui Tamense fluvio

dirimuntur a Cantia et Ipsi Orientali mari contigui, quorum metropolis Lundonia civitas est, super ripam praefati fluminis posita, et ipsa multorum emporium populorum terra marique venientium.55

Beda benadert hier de Noordzee en het Kanaal als verbinding. Dit gebeurt enerzijds met het woord oceanus, dat hij gebruikt om Brittania te verbinden aan het christelijke narratief, anderzijds door de orientalis mare te noemen als een verbinding met het continent. Hij gebruikt in zijn werken mare en oceanus dan ook voornamelijk als geografische aanduiding. Vervolgens specificeert hij welk deel ervan hij bedoelt door de windrichtingen bijvoeglijk te gebruiken.

2.3.1.2 De Noordzee en Godsverering

In de Explanatio Apocalypsis, een van Beda’s Bijbelcommentaren, gaat hij ook kort in op de zee als metafoor: Et mare jam non est.] Utrum maximo illo ardore siccetur, an et ipsum in

melius vertatur, non facile dixerim. Coelum quippe novum et terram novam, non autem et mare novum futurum legimus. Nisi forte ut assolet prophetica locutio propriis verbis translat miscere, turbulentam hujus seculi vitam, quae tunc cessabit, maris nomine figuravit.56

Beda legt in dit werk regel voor regel uit wat de Openbaring van Johannes volgens hem betekenen. Na een letterlijke interpretatie van de voorgenoemde passage, stelt hij dat de profeet mare eventueel als een metafoor voor het ‘turbulente leven’ in deze wereld gebruikt zou kunnen hebben. Hoewel hij deze interpretatie blijkbaar wel aan de zee verbindt, dicht Beda in zijn werken de zee geen inherent negatieve betekenis toe. In sommige gevallen doet hij zelfs het tegenovergestelde door de zee aan het goddelijke te koppelen.

Ten eerste maakt Beda met verwijzingen naar eveneens de Openbaring (10:6: creavit

caelum et ea quae in illo sunt et terram et ea quae in ea sunt et mare et quae in eo sunt.57)

duidelijk dat hij de zee ziet als onderdeel van het rijk van God.58 Bovendien benadrukt Beda de mogelijkheid tot menselijke beïnvloeding van de zee als onderdeel ervan. Het voorspellen of veroorzaken van goed weer in verband met zeereizen of het kalmeren van de zee wordt door Beda namelijk vaak toegeschreven aan het inzicht van christelijke autoriteiten. In de

Historia Ecclesiastica wordt de zee bijvoorbeeld gekalmeerd door op aanraden van bisschop

Aidan van Lindisfarne gewijde olie in de zee te gieten: Tandem presbyter reminiscens verba

55‘…the province of the East-Saxons, who are divided from kent by the river Thames, and border on

the eastern sea. Their (East Saxon’s) metropolis is the city of London, which is situated on the banks of aforesaid river, and is the mart of many nations resorting to it by sea and land’

Beda, Historia Ecclesiastica, l. 2, c. 3.

56‘And the sea was no more.] From these words it is difficult to say whether the sea was dried up by

the great heat or whether it also was changed into something better. For while we read that there will be a new heaven and a new earth, we do not read that there will also be a new sea - unless here the word sea signifies the turbulent life of this world that will then cease to exist. For it is the habit of the prophets to mix figures of speech with their words’ Beda, Commentaria in Scripturas Sacras in Apocalypsin S. Joannis, c.21 red. en vert. J.A. Giles, ‘Commentaria in Scripturas Sacras VI: Comment. In Novum Testamentum’, Opera quae Supersunt Omnia XII (Londen 1844).

57‘Hij … Die den hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is, en de aarde en hetgeen daarin is, en de

zee en hetgeen daarin is;’ Openbaring 10:6.

(15)

15

antistitis, adsumpta ampulla misit de oleo in pontum, et statim ut praedictum erat, suo quievit a fervore.59

Ook in Vita Sancti Cuthberti wordt door Cuthbert tijdens een reis naar ‘het land van de Picten’ voorspeld dat de storm die ze belet terug te reizen na drie dagen zou gaan liggen.60 De

veiligheid van zeevaarders op de Noordzee kan dus gewaarborgd en voorspeld worden door menselijk gedag.

Ten tweede speelt de zee een belangrijke rol in het vereren van God in een omvangrijke passage uit Vita Sancti Cuthberti. Cuthbert baadt in dit fragment in de Noordzee terwijl hij tot God bidt. Twee otters vergezellen hem en wassen zijn voeten. Dit zou plaats hebben gevonden bij een klooster aan de kust van de Noordzee bij het huidige Coldingham:

At ille egressus monasterio, sequente exploratore, descendit ad mare, cujus ripae monasterium idem superpositum erat; ingrediensque altitudinem maris, donec ad collum usque ac brachia unda tumens adsurgeret, pervigiles undisonis in laudibus tenebras noctis exegit. Appropinquante autem diluculo ascendens in terram, denuo coepit in littore flexis genibus orare. Quod dum ageret, venere continuo duo de profundo maris quadrupedia, quae vulgo lutras vocantur. Haec ante illum strata in arena, anhelitu suo pedes ejus fovere coeperunt, ac villo satagebant extergere; completoque ministerio, percepta ab eo benedictione, patrias sunt relapsa sub undas.61

Een monnik uit het klooster heeft hem die nacht uit nieuwsgierigheid gevolgd. Cuthbert drukt de broeder op het hart wat hij gezien heeft niet door te vertellen voor zijn dood. Beda trekt met deze passage een parallel met Mattheüs 17: een passage waarin Jezus van gedaante verandert op een berg en Petrus, Jakobus en Johannes vraagt er niet over te praten tot de Mensenzoon uit de dood is opgewekt.

Het eerste dat opvalt is dat het dus geen gewoonte is van deze monniken om ’s nachts het klooster te verlaten om te gaan bidden in de Noordzee. Aangezien Cuthbert hem vraagt er niet over te spreken, weten ze echter klaarblijkelijk wel beiden wat de betekenis is van de gebeurtenis die de broeder heeft gezien. In Ierse verhalen zou de otter namelijk magische eigenschappen hebben en in heiligenlevens worden verhalen verteld over hun vriendelijke houding richting heiligen in de Ierse traditie.62

Ten tweede valt op dat door Beda een meerwaarde wordt toegedicht aan het bidden in zee. Wat voegt hier het bidden in specifiek het ijskoude water van de Noordzee toe? Heeft de zee hier een louterende functie? Voegen de erbarmelijke omstandigheden hier gewicht toe aan het gebed? Deze onbeantwoorde vragen nodigen uit tot nader onderzoek. Wat we wel kunnen concluderen is dat Beda belang hecht aan de Noordzee als deel van het rijk van God. Deze

59‘The priest at last, remembering the bishop’s words, laid hold of the phial and cast some of the oil

into the sea, which, as had been foretold, became presently calm.’ Beda Historia Ecclesiastica, l. 3, c. 15.

60Beda, Vita Sancti Cuthberti, red. en vert. Bertram Colgrave, ‘Vita Sancti Cuthberti’, Two Lives of

Saint Cuthbert: A Life by an Anonymous Monk of Lindisfarne and Bede’s Prose Life (Cambridge 1940) 141-309, c. 11.

61‘But he when he left the monastery, went down to the sea, which flows beneath, and going into it,

until the water reached his neck and arms, spent the night in praising God. When the dawn of day approached, he came out of the water, and, falling on his knees, began to pray again. Whilst he was doing this, two quadrupeds, called otters, came up from the sea, and, lying down before him on the sand, breathed upon his feet, and wiped them with their hair after which, having received his blessing, they returned to their native element.’ Beda, Vita Sancti Cuthberti, c. 10.

(16)

16 speelt een rol in het leven van heiligen in hun verering van God en kan beïnvloed worden door de acties van christenen. Dit toont zijn praktische verhouding tot de Noordzee. Het is er niet een van angst, maar van controle en zelfs godsverering.

2.3.2 De Godsvrees van Bonifatius

Het belang van het gedrag van christenen en de invloed van zondig gedrag op de wereld om hen heen, komt ook uitgebreid aan bod in de geschriften van Bonifatius. Hij verbindt duidelijk de gevaren van de zee aan zonde. Zonde en deugdzaamheid zijn concepten die van groot belang zijn voor middeleeuwse christenen en het wereldbeeld dat zij erop nahouden. Bonifatius houdt zich bezig met de al dan niet correcte uitvoering van sacramenten en gaat in op verschillende vormen van ketterij. In een brief aan Eadburg ofwel Bugga, schrijft Bonifatius: quae peccatis meis exigentibus periculosi mari tempestatibus quatior.63

Zondigheid wordt dus door Bonifatius gecorreleerd aan storm op zee. Vergelijkbaar met de metaforische benadering van Beda, zien we hier bij Bonifatius de invloed die toegedicht wordt aan menselijk gedrag, en dan specifiek zonde, op de gedragingen van het water. Het lijkt een zin die op meerdere manieren te interpreteren is; letterlijk en figuurlijk. Letterlijk, omdat veiligheid op zee beïnvloed wordt door handelen naar de wil van God. Figuurlijk, omdat mare in deze zin geïnterpreteerd kan worden op de metaforische wijze die Beda aanhaalt in zijn commentaar op de Openbaring: als de ‘turbulentie van het leven’. Bonifatius gebruikt de zee meerdere keren op deze multi-interpretabele wijze: Paternam sanctitatis

vestrae clementiam intimis obnixe flagitamus precibus, quia nobis opus est periclitantibus, ut vestris Deo dignis orationibus adiuvemur et, quia Germanicum mare periculosum est navigantibus, vestris precibus et Deo gubernante ad aeterne tranquillitatis litus sine macula vel damne anime perveniamus…64

En: Illius devotionis memor miserere iam senis Germanici maris tempestatibus undique

quassantibus fatigati…65

In deze twee passages staat de Germanicum mare voor de ‘turbulentie’ die hij ervaart in zijn pogingen de Germanen te bekeren. Ook zou het een letterlijke verwijzing kunnen zijn naar de Noordzee, die grenst aan het gebied waar hij als missionaris werkzaam was. In dezelfde passage spreekt Bonifatius van aeterne tranquillitatis litus. Dat zou kunnen wijzen op de opluchting die hij ervaart bij het bereiken van de kust na een zeereis over de Noordzee, op de terugkeer naar de christelijke wereld die hij verlangt, of op de zaligheid die het uitvoeren van de wil van God na het aardse leven met zich mee brengt.

De tweede benaming voor het water rond Brittannië die Bonifatius gebruikt, is

Oceanus Occidui. Deze gebruikt hij enkel als geografische aanduiding. Dit gebruikt hij

eenmaal in een passage waarin hij uitlegt dat het Friese territorium deel is van de kusten die

63‘Since by reason of our sins we are buffeted from all sides by the storms of a dangerous sea.’

Bonifatius, Epistolae red. Michael Tangl., ‘S. Bonifatii et Lulli epistolae’, Epistolae Merowingici et Karolini aevi (I) MGH (Berlijn 1916) ep. 30 (Anno 735-736); vert. Ephraim Emerton, The Letters of Saint Boniface (New York 1976).

64‘With heartfelt entreaty, we beg of your parental clemency and goodness, that, as is needful amidst

these dangers, we may be aided by your powerful prayers, and that since the German sea is dangerous for those who navigate it, we may come through your prayers and the guidance of the lord, without spot or stain upon the soul, to the shore of eternal peace.’ Bonifatius, Epistolae, ep. 32 (anno 735).

65‘Mindful of that devotion, have pity on an old man worn out by the storms of the German sea which

(17)

17 uitkijken over de westelijke oceaan.66 Bonifatius maakt dus meer gebruik van de zee als multi-interpretabele metafoor dan als geografische aanduiding. Het toegenomen gebruik van de zee in beeldspraak is te verklaren door de toegenomen connectiviteit tussen Brittannië en het Europese continent. Angelsaksische auteurs zoeken meer toenadering tot de zee in hun werken. Ook bij Beda zien we creatief gebruik van de zee. Ten eerste is er sprake van meer variatie in vocabulaire dat gebruikt wordt om de zee te beschrijven. Waar auteurs eerder vooral oceanus gebruikten, valt in de achtste eeuw op dat Bonifatius en Beda met name mare gebruiken als ze het hebben over de zee. Hier vindt zich een een verschuiving in taalgebruik plaats. Ten tweede zoeken Angelsaksische schrijvers zoals we gezien hebben schrijvers meer toenadering tot de zee. Dit is te zien aan zowel de variatie in taalgebruik, als de houding die auteurs aannemen tegenover de zee. Beda gebruikt de Noordzee in zijn werken op een praktische doch creatieve manier. Hij gebruikt het om zijn narratief over Brittannië vorm te geven, als metafoor en als onderdeel van godsverering. Voor Bonifatius is deze link met het goddelijke veelal iets dat afstand en gevaar impliceert, maar ook onderhevig aan de invloed van menselijk gedrag.

2.4 E

EN VERANDERING IN M ENTALITEIT

Niet alleen bij de Angelsaksen zorgde connectiviteit voor een andere houding richting de zee. Vanaf de verovering van Dorestad in 680 nam de ook interesse van de Franken in de Noordzee toe. Het noorden van het rijk gaf ze toegang tot zeeroutes naar Scandinavië en Brittannië via de Seine en de Rijn.67 Vanaf de laatste jaren van de achtste eeuw reikte de grens van het Frankische Rijk tot Denemarken en besloeg daarmee de volledige zuidkust van de Noordzee. Aan beide kanten van het Kanaal verliep commercieel verkeer via handelscentra als Hamqic, Ipswich, Londen, Rouen, Boulogne, Dorestad en Quentovic. De culturele uitwisseling die hiermee gepaard ging had ook invloed op de manier waarop auteurs aan beide kanten van het Kanaal de Noordzee benaderden in hun werken.

2.4.1 Het vaderland van Alcuinus

Een belangrijk thema in geschiedenis van vroegmiddeleeuws West-Europa is de parallelle ontwikkeling en onderlinge afhankelijkheid van de Frankische en Angelsaksische geschiedenis. Deze twee intellectuele centra waren in veel opzichten met elkaar verstrengeld. Een auteur die in deze overgangsperiode in beide werelden thuis was, was de van oorsprong Angelsaksische geleerde Alcuinus.68 Hij was vanaf 782 in dienst van Karel de grote om een paleisschool in Aken op te zetten en had veel invloed op het beleid binnen het Frankische Rijk. De voertaal binnen de ‘Karolingische renaissance’ was het Latijn. Karel de Grote streefde naar de versterking van de lingua franca. Een groot deel van zijn hervormingen op het gebied van onderwijs en cultuur waren gericht op het herstel van het niveau van het Latijn. Door eenheid van taal werd eenheid binnen de kerk en daarmee binnen het Frankische Rijk nagestreefd. Christelijke teksten in de volkstaal moesten slechts als hulpmiddel dienen bij de verbreiding van de christelijke boodschap.69

66Bonifatius, Epistolae, ep. 109 (anno 753).

67Barry W. Cunliffe, Europe between the Oceans, 443. 68Barry W. Cunliffe, Europe between the Oceans, 464.

(18)

18 Alcuinus voelde ondanks zijn langdurige verblijf aan het Karolingische hof zijn hele leven lang een diepe connectie met het land waar hij vandaan kwam. In zijn eigen woorden: ‘Cui debet homo fidem, si non patrie? Cui prosperitatem, si non civibus?’70

Zijn correspondentie en gedichten tonen zijn heimwee naar zijn vrienden en leerlingen in zijn thuisland. In dit opzicht was de zee voor Alcuinus enerzijds iets dat afstand creëerde tussen hem en zijn geboorteland, anderzijds een manier om in contact te komen met zijn vrienden via briefpost. In Carmina 59 schrijft hij bijvoorbeeld aan een van zijn leerlingen: Atque natans ad

vos pelagi trans aequora magni / Albini patris deportat carta salutem.71

Door middel van een hyperbaton, het uit elkaar plaatsen van woorden die grammaticaal gezien bij elkaar horen, toont hij in dit fragment de afstand die de pelagi...magni creëert tussen hem en zijn thuisland. Ook benadrukt hij de verbinding: zijn brief bereikt immers zijn vrienden middels het zwemmen door het water van de zee.

In zijn werk verbindt hij zich als auteur dus nadrukkelijk aan zijn vaderland en zijn relatie tot de zee neemt hier een ambivalente plek in.

2.4.1.1 Een gevoel van eigenaarschap

In de woorden van Beda uit de Historia Ecclesiastica verwijst Alcuinus naar de connectiviteit van de Noordzee: ut foret emporium terrae commune marisque.72

Tegen het einde van de achtste eeuw werd deze verbinding tussen de Angelsaksen, de Franken en de overkant van de Noordzee echter in toenemende mate problematisch. Onder invloed van de rooftochten van Noorse en Deense zeevaarders, werd de zee en de verbinding met de overburen, in eerste instantie met name voor de bewoners van Brittannië, een bedreiging.73 Wat we zien is dat de kwetsbaarheid van de Noordzeekusten na de eerste plundering van Lindisfarne in 793 in zowel Brittannië als het Frankische Rijk voor Alcuinus in toenemende mate zichtbaar werd. In het werk van Alcuinus zorgden deze gebeurtenissen voor een verandering in de manier waarop hij over de zee sprak. In 790 benadert hij de zee op een praktische manier: Mittite quoque nobis necessaria ad mare.74

In 793 schrijft hij echter: Vos maritima habitatis, undo pestis primo ingruit. In nobis impletum

est, quod olim per prophetam praedictum est: ‘Ab aquiline inardescunt mala et ad Domino formidolosa laudation veniet’.75

Deze passage slaat een heel andere toon aan dan eerdere werken van zijn hand die ons beschikbaar zijn. In plaats van een functionele beschrijving van de zee of poëtische passage over zijn heimwee, spreekt hij over de Noordzee als oorsprong van gevaar. De oorzaak van de aanvallen ligt volgens Alcuinus immers bij de kusten van de Noordzee. Dit toont de invloed

70‘To what does a man owe loyalty if not to his country? To whom does a man owe prosperity, if not

to its citizens? Alcuinus, Epistolae, red. Ernst Dümmler, ‘Alcuini sive Albini Epistolae’, Epistolae Karolini Aevi MGH (Berlijn 1895) ep. 16; vert. Stephen Allot, Alcuin of York c. 732-804 – his Life and Letters (York 1974).

71‘And swimming to you across the waters of the great sea / the letter carries the well-wishes of father

Albinus” Alcuinus, Carmina, red. Ernst Dümmler, Alcuini (Albini) Carmina MGH (Berlijn 1881) Carmen 59, r. 8.

72‘…To be a general seat of commerce by land and sea alike.’ Alcuinus, Versus de Patribus Regibus, r.

24.

73John Hines, ‘The Origins of East Anglia’, 43.

74‘Also send our supplies to the coast’, Alcuinus, Epistolae, ep. 8.

75’You live near the sea from which this danger first came. In us is fulfilled what once the prophet

foretold: ‘From the North evil breaks forth, and a terrible glory will come from the Lord (Jer. 1.14, Job 37.22).’ Alcuinus, Epistolae, ep. 19.

(19)

19 die deze invallen hadden op het wereldbeeld van schrijvers woonachtig in deze regio’s. De zee verandert van christelijke metafoor of verbindend element, in een directe bedreiging. De oorzaak van de plunderingen van zee zoekt Alcuinus bij onzedelijk gedrag van de inwoners van zijn thuisland.76 Net als bij Bonifatius wordt de oorsprong van gevaar op zee verbonden aan zondig gedrag aan het vasteland. Weer zien we hier dus de invloed van de mens op de gedragingen van de Noordzee. De jurisdictie van God en heilige individuen op zee wordt hier, net als bij Beda benadrukt. Bij het maken van dit punt verwijst Alcuinus in

Versus de Patribus Regibus zelfs letterlijk naar de passage van Beda over de heilige Cuthbert: ut mare cum beluis santo servire solebat.77

Nadruk op de gevaren van de Noordzee is echter niet het enige dat naar voren komt uit het werk van Alcuinus. Zijn woorden geven ook blijk van een gevoel van eigenaarschap over de zee: Timeo paganos propter peccata nostra, qui antecedentibus non temptaverunt

temporibus mare nostrum navigare et maritima patrie nostre devastare.78

Naast wederom de benoemde angst voor de heidenen en de nadruk op zonde als oorzaak van de plunderingen, noemt Alcuinus in bovenstaand fragment de Noordzee mare nostrum. Mits geschreven door een auteur bekend met deze uitdrukking, brengt gebruik ervan de verwijzing naar een territoriale eenheid in het Middellandse Zeegebied met zich mee. De vraag blijft of Alcuinus op de hoogte was van de connotaties die gepaard gaan met zijn uitspraak. Het lijkt aannemelijk: hij was immers een geleerde met toegang tot ook veel ‘heidense’ literatuur. Ook zonder kennis van eerder gebruik van deze benaming voor de Middellandse Zee, is het hier echter significant dat Alcuinus een bezittelijk voornaamwoord koppelt aan de zee.

De nadruk die Alcuinus legt op zijn vaderland, de benadering van de zee als territorium en het gebruik van mare nostrum wijst op een verandering in mentaliteit wat betreft de Noordzee. De zee als iets dat gebruikt en misschien zelfs bezeten kan worden. Iets dat deel kan zijn van het (thuis)land. Het toont een beschouwing van de Noordzee als binnenzee met kustwateren als deel van het vaderlandse grondgebied zoals we dat niet eerder gezien hebben.

2.4.2 De Franken en het noorden

Alcuinus was een auteur met een sterke verbinding met het Noorden: hij kwam er immers vandaan. Zijn reactie op plunderingen aan kusten van Brittannië en zijn benoeming van de Noordzee tot mare nostrum komen van een plek van verbondenheid met zowel de Angelsaksen als de Franken op het Europese continent. Wat waren echter de gevolgen voor auteurs in de Frankische traditie die niet eenzelfde band hadden met het Noorden? In eerste instantie was de bedreiging voor het zuiden niet zo alarmerend. De eerste dertig jaar van de negende eeuw beperkten de plunderingen zich immers grotendeels tot de kusten van de Noordzee. De Noren richtten zich met name op Northumbria en Schotse gebieden, terwijl de

76Alcuinus, Epistolae, ep. 19.

77‘How the sea as well as wild beasts used to obey the saint.’ Alcuinus, Versus de Patribus Regibus, r.

712. Red. Peter Godman (red.), Alcuin: The Bishops, Kings, and Saints of York (Oxford 1982).

78‘Ik vrees de heidenen - die voorgaande tijd niet probeerden onze zee te bevaren en ons kustelijk

(20)

20

Afbeelding 2 - Een kaart met de datering van de plunderingen uit: Cunliffe, Europe between the Oceans, 463.

(21)

21 Denen de zuidelijke kusten van de Noordzee voor hun rekening namen. De Franken werden de eerste periode grotendeels ontzien. De plunderingen werden na verloop van tijd echter steeds frequenter. De volledige Atlantische kust moest er aan geloven. In 834 werd Dorestad voor het eerst geplunderd. De schade die de economie opliep door de toenemende frequentie van de aanvallen en de hiermee verminderde connectivity die ervaren werd, komt ook terug in de literatuur die geschreven wordt in deze tijd.

2.4.2.1 Einhard, Hrabanus en de verre oceaan

Einhard, die zijn opleiding genoot onder Alcuinus, heeft bijvoorbeeld niet veel aandacht voor de zee. In zijn werk Vita Karoli Magni, geschreven tussen 817 en 836 heeft hij het over de oorlogen en veroveringen van Karel de Grote. Bij het verwijzen naar plaatsen verhoudt hij gebeurtenissen vooral tot volkeren, maar af en toe ook tot rivieren. Hij heeft het slechts één enkele keer over de Noordelijke oceaan: Molitus est et classem contra helium Nordmannicum,

aedificatis ad hoc navibus iuxta flumina, quae et de Gallia et de Germania septentrionalem influunt oceanum.79

Hierbij spelen de rivieren die uitvloeien in zee een belangrijkere rol dan de zee zelf. Deze vormen namelijk een verbinding met de Noormannen.

In een andere passage heeft hij het over de Baltische zee, waar hij deze slechts identificeert als een sinus van de ‘westelijke oceaan’.80 Het is tekenend dat hij de Baltische zee wel afbakent

als sinus, maar zich niet specifiek uitspreekt over de Noordzee als apart waterlichaam. Het water aan de noordelijke zijde van het Europese continent is voor Einhard in zijn geheel een

oceanus. Ook het eerste deel van de Annales Fuldenses, dat eveneens toegeschreven wordt

aan Einhard, spreekt over de kusten van de Gallische oceanus: Ipse peragratis oceani Gallici

litoribus, quod piratis infestum erat.81

Einhard past de naam van de oceaan in alle bovenstaande gevallen aan de gegeven context aan. De zee heeft geen vaststaande naam, maar hangt af van het onderwerp dat besproken wordt. Dit laat zien dat de Noordzee op zich voor Einhard op zichzelf geen entiteit is waar hij eigenaarschap over voelt, of die belangrijk genoeg vindt om op zichzelf af te bakenen in zijn werk.

Het tweede deel van de Annales Fuldenses dat toegeschreven wordt aan Rudolf van Fulda verwijst eveneens naar de Noordzee als Oceanus, waarbij hij ook opmerking maakt over de scheepsvaarders die de kusten plagen.82 Als de Annales rapporteren over de

bedreiging van de Noormannen gaat het over plaatsen die voor deze piraten bereikbaar zijn

79‘He also fitted out a fleet for the war with the Northmen; the vessels required for this purpose were

built on the rivers that flow from Gaul and Germany into the Northern Ocean’, Einhard, Vita Karoli Magni, c. 17 red. G. Waitz, Einhardi Vita Karoli Magni MGH (Hannover 1911); vert. S.E. Turner, Einhard, Life of Charlemagne (New York 1880).

80Einhard, Vita Karoli Magni, c. 12.

81‘Zelf zwierf hij langs de kusten van de Gallische oceaan, welke worden geplaagd door Piraten’,

Einhard, Annales Fuldenses, anno 700 red. Fridericus Kurze, Annales Fuldenses MGH (Hannover 1891).

82Rudolf, Annales Fuldenses, anno 850 red. Fridericus Kurze, Annales Fuldenses MGH (Hannover

1891); vert. Timothy Reuter (red.), The Annals of Fulda: Ninth-century histories, Volume II (Manchester 1992).

(22)

22 per schip: Nordmanni, qui continuis XX annis regni Francorum fines per loca navibus

accessibilia caedibus…83

Er is dus niet specifiek aandacht voor de zee, maar toegankelijkheid vanaf het water. Net als Einhard ziet hij het gevaar dus niet in de zee als geheel, maar in de kustwateren en de rivieren. Er is bij beide auteurs niet specifiek aandacht voor de Noordzee als entiteit. Als er wel geschreven wordt over de zee, is dit in verband met de invallen van de Noormannen.

Hrabanus Maurus, tevens leerling van Alcuinus en een van de meest prominente Karolingische schrijvers, heeft in zijn correspondentie net als Einhard en Rudolf weinig aandacht voor de Noordzee op zich. Hij verwijst enkel naar de zee in de context van Bijbelpassages, specifiek in relatie tot de doop of de Rode Zee.84 In het encyclopedische werk dat hij schreef, De Rerum Naturis, gedateerd tussen 842 en 846, baseert hij zich grotendeels op de Etymologieën van Isidorus. Buiten liturgie en canoniek recht was het maken van manuscripten meer gericht op het bewaren en doorgeven van informatie dan op het creëren van nieuw werk.85 In de passage die hij schrijft over eilanden in hoofdstuk twaalf neemt hij de beschrijving van Isidorus dan ook nagenoeg woord voor woord over. Einhard zelf gebruikt de zee noch als metafoor, noch als geografische beschrijving. Dit is typerend voor Frankische auteurs in de achtste eeuw. Er is weinig sprake van variatie bij het spreken over de zee. Het is duidelijk dat de bedreiging vanuit het Noorden op dit punt de aandacht heeft van de Franken. Het gevaar komt voor hen vooral van de rivieren die toegankelijk zijn via de kust. De Franken gebruiken bij verwijzingen naar de Noordzee slechts oceanus zonder specifieke onderdelen te onderscheiden.

2.4.3 Nennius en het Kanaal

In werken uit dezelfde tijd geschreven door auteurs van Angelsaksische afkomst daarentegen is meer variëteit waar te nemen. Deze auteurs houden zich nog langer bezig met de Noordzee dan de Franken. In de Historia Brettonum uit ongeveer 830, die met enige voorzichtigheid toegeschreven wordt aan Nennius, wordt het oversteken van het Kanaal meerdere malen met het werkwoord transfrerare beschreven. Dit zou betekenen dat hij het Kanaal beschouwt als een fretum en niet als mare.86 Specifiek het Kanaal zou in dit geval een verbinding zijn tussen

Brittannië en het Europese vasteland. In de tweede helft van zijn historia verwijst hij naar de Noordzee als de Gallicus Mare. Hij schrijft in dit fragment over een oorlog aan de oever van de Noordzee, waarschijnlijk bij Kent of Suffolk.87 In een aantal versies van het manuscript

noemt Nennius de Noordzee de Mare Frenessicum. Het kan echter zijn dat hier een fout is gemaakt bij het overschrijven van de tekst.88

83‘The Northmen, who for twenty years continuously had cruelly afflicted with fire and slaughter and

pillage those places on the borders of Francia which were accessible by ship,’ Rudolf, Annales Fuldenses, anno 854.

84Hrabanus Maurus, Epistolae, red. Ernst Dümmler, ‘Hrabani (Mauri) Abbatis Fuldensis et

Archiespiscopi Moguntiacensis Epistolae’, Epistolae Karolini aevi (III) (Berlijn 1899).

85Rosamond McKitterick, ‘Eight-Century Foundations’, in: Rosamond McKitterick (red.), The New

Cambridge Medieval History, Volume 2: c.700-c.900 (Cambridge 2008) 679-694, aldaar 682.

86‘… and soon after crossed the sea to Gaul’, Nennius, Historia Brittonum, Chronica Minora, c. 29.

red. Theodore Mommsen, Chronica Minora (III) MGH (Berlijn 1898); vert. J.A. Giles, Nennius: History of the Britons (Historia Brittonum), In Parentheses Publications Medieval Latin Series (Cambridge 2000).

87Nennius, Historia Brittonum, c. 44. 88Nennius, Historia Brittonum, c. 38.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Raad vindt dat de Nederlandse inzet zich moet richten op de totstandkoming van één internationaal beleidskader voor de Noordzee, dat betrekking heeft op de lange termijn en

Keizer K A R E L , de aan hem onderworpen Hunnen willende beschermen, deed in hetzelfde jaar een leger onder het bevel van zijn zoon KAREL in het land der Slaven (Bohème) rukken,

Visserijsterfte bij visbestanden in de Noordzee, 1947-2016 Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (https://www.clo.nl).. Visserijsterfte bij visbestanden in de

tortuosum alkaloids, namely mesembrine, mesembrenone, mesembrenol, and mesembranol in their pure isolated form, as well as in crude extract form, were determined across excised

IJmuiden- Na alle toetsen van de afgelopen periode konden de kinderen van basisschool de Klipper (Sluiswijk) hun hart op- halen tijdens een oergezellige sport/ fitdag

heeft thans vaste vertegenwoordegingen in 9 overkoepelende organisaties (gezwe- gen van incidentele). Zij spreekt daar 'n liberaal, woord mee in allerlei zaken van

Eric Stienen, eric.stienen@inbo.be Verspreidingstype helm-type zeeaster-type vlinderstruik-type grove varkenskers-type heksenmelk-type moerasspirea-type Italiaans

Voor het vinden van de beste vorm voor tijdelijke exploitatie van voor andere bestemmingen gereserveerde gronden, kan het van belang zijn te onderzoeken of