• No results found

Cognitive bias modification en motiverende gespreksvoering bij jongeren in justitiele jeugdinrichtingen : een werkzame combinatie? : een vergelijking van de effectiviteit van CBM met en zonder MGV op het reduceren van m

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cognitive bias modification en motiverende gespreksvoering bij jongeren in justitiele jeugdinrichtingen : een werkzame combinatie? : een vergelijking van de effectiviteit van CBM met en zonder MGV op het reduceren van m"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

COGNITIVE BIAS MODIFICATION EN

MOTIVERENDE GESPREKSVOERING BIJ

JONGEREN IN JUSTITIËLE

JEUGDINRICHTINGEN: EEN WERKZAME

COMBINATIE?

Een vergelijking van de effectiviteit van CBM met en zonder MGV op het

reduceren van middelengebruik en versterken van behandelmotivatie bij

jongeren in justitiële jeugdinrichtingen

MASTERSCRIPTIE FORENSISCHE ORTHOPEDAGOGIEK

GRADUATE SCHOOL OF CHILD DEVELOPMENT AND EDUCATION

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Naam: C.A. Hoeksema

Studentnummer: 11079460

Eerste begeleider: dr. M.J. Noom

Tweede begeleider: drs. H. van der Baan

Tweede beoordelaar: dr. P.E. Helmond

Amsterdam, juli 2017

(2)

1

Abstract – Substance use is common among adolescents in juvenile detention. To reduce substance use Cognitive Bias Modification (CBM) and Motivational Interviewing (MI) are combined. CBM is used to reduce cognitive biases among users; MI is used to increase motivation for behavioural change. This study has looked at the effect of CBM in combination with MI on substance use and treatment motivation among adolescents in juvenile detention. It was expected that adolescents who received CBM in combination with MI show a better treatment outcome than adolescents who received CBM only. In the present study 494 adolescents participated from seven different institutions. Treatment outcomes were alcohol use, cannabis use and treatment motivation. An ANOVA with repeated measures showed that no changes were found in substance use and treatment motivation, after receiving a combination of CBM and MI. It was concluded that it can’t be said if CBM in combination with MI has an effect on the treatment outcomes. Recommendations for follow-up research are a bigger sample size, a stricter inclusion criterion, and a more extensive education in MI for the trainers.

Abstract – Middelengebruik komt veel voor onder jongeren in justitiële jeugdinrichtingen. Om middelengebruik te verminderen zijn Cognitive Bias Modification (CBM) en

Motiverende Gespreksvoering (MGV) gecombineerd. CBM werd ingezet om de cognitieve biasen bij gebruikers te verminderen; MGV werd ingezet om de motivatie voor

gedragsverandering te verhogen. In dit onderzoek is gekeken naar het effect van CBM in combinatie met MGV op middelengebruik en behandelmotivatie van jongeren in justitiële jeugdinrichtingen. Er werd verwacht dat jongeren die CBM in combinatie met MGV hebben gekregen een betere behandeluitkomst laten zien dan jongeren die alleen CBM hebben gekregen. In het huidige onderzoek hebben 494 adolescenten uit zeven verschillende instellingen deelgenomen. Als behandeluitkomst werd gekeken naar alcoholgebruik,

cannabisgebruik en behandelmotivatie. Een ANOVA met herhaalde metingen liet zien dat er geen veranderingen werden gevonden voor middelengebruik en behandelmotivatie na inzet van CBM in combinatie met MGV. Geconcludeerd werd dat er niet gezegd kan worden of CBM in combinatie met MGV effect heeft op de behandelresultaten. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn een grotere steekproef, een strenger inclusiecriterium en een intensievere training in MGV voor de trainers.

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

(3)

2

Inleiding

Jeugddelinquentie en middelengebruik

In de afgelopen decennia zijn veel Westerse samenlevingen jeugddelinquentie als een groot maatschappelijk probleem gaan zien (Lodewijks & Van Domburg, 2012). Het gaat hier over gedrag van jongeren, waarbij de maatschappelijke normen overtreden worden en waarop een in wetboeken vastgelegde straf staat (Duits & Bartels, 2011). Het jeugdstrafrecht in Nederland kan worden toegepast bij jongeren tussen de 12 en 18 jaar of tot 23 jaar

(adolescentenstrafrecht) bij jongeren die volgens de rechter emotioneel of verstandelijk nog niet voldoende ontwikkeld zijn (DJI, 2016). Jongeren die veroordeeld worden en

jeugddetentie of een PIJ-maatregel opgelegd krijgen komen in een justitiële jeugdinrichting terecht, evenals jongeren die verdacht worden van een strafbaar feit en in voorlopige hechtenis zitten (DJI, 2016).

In 2015 zaten er in Nederland in totaal 411 jongeren in een justitiële jeugdinrichting. Hiervan heeft 48,2% een PIJ-maatregel opgelegd gekregen, heeft 10,2% jeugddetentie gekregen en zit 41,6% in voorlopige hechtenis. Van deze jongeren is 5,6% onder de 16 jaar, 23,6% 16 en 17 jaar en 70,8% 18 jaar en ouder. De meeste jongeren komen terecht in een justitiële jeugdinrichting vanwege het plegen van vermogens- en/of geweldsdelicten (DJI, 2016). In een justitiële jeugdinrichting worden de jongeren voorbereid op terugkeer in de maatschappij door middel van opvoeding en behandeling (DJI, 2016). Als zij niet op tijd passende hulp ontvangen, ondervinden delinquenten zelf vaak ook veel schade (Lodewijks & Van Domburgh, 2012). Een veelvoorkomende vorm van schade onder jongeren in justitiële jeugdinrichtingen is middelenmisbruik of verslaving, die ontstaan is of verslechterd is tijdens detentie (Van Laar et al., 2016).

Uit onderzoek van het Trimbos-instituut (2016) komt naar voren dat een derde van de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder ooit in zijn leven cannabis (wiet en hasj) heeft gebruikt (Van Laar et al., 2016). Het recente en actuele gebruik van cannabis ligt lager. In het afgelopen jaar (recent) heeft 6,7% van de bevolking cannabis gebruikt en 4,2% in de

afgelopen maand (actueel). Ten slotte gebruikt 1,2% van de bevolking (bijna) dagelijks cannabis.

Het cannabisgebruik onder jongeren in justitiële jeugdinrichtingen ligt echter veel hoger. Voorafgaand aan hun verblijf in de instelling is van de jongens (13-18 jaar) 65% een actuele gebruiker (Van Laar et al., 2016; Kepper et al., 2009). Van de 13-14-jarigen heeft in de maand voorafgaand aan hun verblijf in de instelling meer dan de helft cannabis gebruikt, wat twaalf keer vaker is dan bij leeftijdgenoten in het regulier onderwijs (Kepper et al., 2009).

(4)

3

Een groot deel (64%) van de jongeren in justitiële jeugdinrichtingen geeft ook aan cannabis te hebben gebruikt tijdens hun verblijf in de instelling (Van Laar et al., 2016; Kepper et al., 2009).

Voor alcohol geldt dat in het afgelopen jaar 80,8% van de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder alcohol heeft gedronken (Van Laar et al., 2016). Zo’n 10% van de bevolking van 18 jaar en ouder is een zware drinker. Dit komt neer op minstens één keer per week minimaal zes glazen alcohol op een dag voor mannen of minimaal vier glazen op een dag voor vrouwen. Ten slotte is 9,5% van de Nederlandse bevolking boven de 18 jaar een

overmatige drinker. Dit komt neer op meer dan 21 glazen per week voor mannen en meer dan 14 glazen per week voor vrouwen. Zware en overmatige drinkers komen vooral voor op jonge leeftijd (tot 30 jaar).

Ook voor alcohol geldt de afgelopen jaren dat het aantal alcoholgebruikers en de hoeveelheid alcohol veel hoger ligt bij jongeren in justitiële jeugdinrichtingen dan bij

leeftijdgenoten buiten de instelling (Van Laar et al., 2016). Gemiddeld genomen geeft één op de drie jongeren aan alcohol te gebruiken tijdens hun verblijf in de instelling. Voorafgaand aan hun verblijf in de instelling kwam problematisch alcoholgebruik en dronkenschap veel vaker voor bij jongeren in justitiële jeugdinrichtingen dan bij leeftijdgenoten. Onder de 17-18-jarigen van de jongens binnen de instelling is er bij 60% sprake van problematisch

alcoholgebruik, tegenover 30% van de leeftijdgenoten in het regulier onderwijs (Kepper et al., 2009).

Middelengebruik is zowel lichamelijk als psychisch schadelijk voor de gezondheid van jongeren. Zo kan het gebruik van middelen gevolgen hebben voor hersenfuncties en daardoor geheugen- en aandachtsproblemen veroorzaken (Kerssemakers, Van Meerten, Noorlander & Vervaeke, 2008). Vooral voor jongeren is het gebruik van middelen riskant en is de kans op verslaving groter (Van der Stel, 2007; Kepper et al., 2009). Middelengebruik heeft daarnaast veel invloed op het gedrag van de jongeren. Het is onder andere gerelateerd aan psychoses, depressief en agressief gedrag (Kepper et al., 2009). Bij jongeren in justitiële jeugdinrichtingen is de kans op recidive daarnaast groter wanneer het middelengebruik blijft bestaan (Kepper et al., 2009). Ten slotte is bij jongeren met verslavingsproblematiek vaak weinig sprake van behandelmotivatie (Van Binsbergen et al., 2001). Van behandelmotivatie wordt al jaren aangenomen dat het effect heeft op de uitkomst van een behandeling (Van der Helm, Beunk, Stams & Van der Laan, 2014). Het is daarom van belang dat het

middelengebruik meegenomen wordt in de behandeling van de jongeren binnen justitiële jeugdinrichtingen.

(5)

4

CBM

Gedrag wordt wel verklaard aan de hand van het duale procesmodel. Gedrag wordt hierbij enerzijds verklaard door reflectieve processen en anderzijds door automatische processen (Vandermeeren & Herbrecht, 2012). Met reflectieve processen wordt bedoeld dat er over gedrag en de gevolgen van gedrag nagedacht kan worden. Voor deze controlerende reflectieve processen is een beperkte capaciteit beschikbaar (Franken & Wiers, 2013). Wanneer dit systeem relatief zwak is, blijken de automatische processen belangrijk te zijn bij het voorspellen van verslavingsgedrag. In deze automatische processen kunnen vertekeningen ontstaan, die ook wel cognitieve biasen worden genoemd. Belangrijke cognitieve biasen zijn de aandachtsbias en de toenaderingstendens (Franken & Wiers, 2013). Met een aandachtsbias wordt bedoeld dat verslaafden een selectieve aandacht hebben voor alles wat gerelateerd is aan middelen. De mate waarin iemand verlangt naar een middel hangt samen met de aandacht die iemand vertoont voor middelen gerelateerde stimuli (Franken & Wiers, 2013; Field, Mogg & Bradley, 2004). Met een toenaderingstendens wordt bedoeld dat mensen met een verslaving een sterkere toenadering (Franken & Wiers, 2013) en een snellere toenadering (Field,

Eastwood, Bradley & Mogg, 2006) vertonen tot dit middel. Bij een verslaving neemt de controle over gedrag af, terwijl de aandacht en toenadering naar het middel toenemen (Franken & Wiers, 2013).

Op grond van het duale procesmodel richten behandelingen bij middelenmisbruik en verslaving zich op het sterker maken van de cognitieve controle of op het verzwakken van de automatische processen. Dit wordt gedaan bij de interventie Cognitive Bias Modification

(CBM) (Wiers, Gladwin, Hofmann, Salemink & Ridderinkhof, 2013). Het doel van CBM is

om de automatische processen af te zwakken, zodat de controle over deze processen groter wordt. Door middel van CBM wordt geprobeerd om ineffectieve gedachtepatronen te modificeren (Franken & Wiers, 2013; Boffo, Pronk, Wiers & Mannarini, 2015). Standaard reactietijdtaken worden bij CBM ingezet en aangepast, zoals de Visual-Probe Task (VPT) en de Approach-Avoidance Task (AAT). Zo wordt met de VPT geprobeerd om de aandacht weg te trainen van potentiële schadelijke stimuli naar ongevaarlijke, neutrale stimuli. En met de AAT wordt geprobeerd om de automatische toenadering om te zetten in neutrale reacties of zelfs in vermijding van de middelen gerelateerde stimuli (Friese, Hofmann & Wiers, 2011).

Uit onderzoek komen positieve resultaten van CBM naar voren. Met behulp van CBM kunnen bij verslavingsgedrag zowel een aandachtsbias als een toenaderingstendens effectief weggetraind worden (Franken & Wiers, 2013). Zo komt naar voren dat het modificeren van de aandachtsbias positieve resultaten laat zien voor het verminderen van klinische angst

(6)

5

(MacLeod, Phil, Phil & Holmes, 2011). Ook blijkt dat het modificeren van de

toenaderingstendens positieve resultaten laat zien voor verminderen van nicotinegebruik bij psychiatrische rokers met verschillende maten van behandelmotivatie (Machulska,

Zlomuzica, Rinck, Assion & Margraf, 2016). Daarnaast blijkt dat bij alcohol-afhankelijke patiënten de toenaderingstendens effectief weggetraind kan worden door middel van vier sessies CBM in combinatie met cognitieve gedragstherapie (Wiers et al., 2013). Ten slotte toont onderzoek naar CBM veelbelovende behandeluitkomsten voor verslaving en andere vormen van psychopathologie, zoals angst en depressie (Eberl et al., 2012). Onderzoek naar de effecten van CBM toont dus positieve resultaten bij verschillende doelgroepen.

MGV

Naast het afzwakken van de automatische processen, richten behandelingen zich ook op het versterken van de reflectieve processen. Dit wordt gedaan bij Motiverende Gespreksvoering (MGV), een gesprechtstechniek die motivatie voor gedragsverandering ontlokt (Miller & Rollnick, 2016). Volgens Miller en Rollnick (2016) is het echter belangrijk dat men zich niet alleen beperkt tot MGV. In combinatie met andere behandelvormen kan het de effectiviteit van beide doen toenemen. De combinatie van MGV met cognitieve gedragstherapie komt tegenwoordig het meeste voor (Miller & Rollnick, 2016). MGV is vooral goed te gebruiken als eerste screening en voor een verhoging van de binding met therapie. Aanvullende interventies zijn noodzakelijk bij jongeren met complexe problematiek (Buisman, 2008).

De focus op behandelmotivatie (verder ook wel ‘motivatie’ genoemd) bij jongeren in justitiële jeugdinrichtingen is niet onbelangrijk. Een verminderde of ontbrekende motivatie komt niet alleen veel voor bij de verslavingszorg, maar is ook een algemeen probleem bij de behandeling van jongeren in justitiële jeugdinrichtingen. Onder motivatie wordt verstaan de gerichtheid van de jongere op het realiseren van verandering (Van Binsbergen et al., 2001). Motivatie wordt gezien als een belangrijke component voor gedragsverandering (Van der Helm et al., 2014). Ondanks dat motivatie gezien wordt als iets dat veranderbaar en te beïnvloeden is, is in het verleden hulp bij deze doelgroep regelmatig vroegtijdig afgebroken (Van Binsbergen et al., 2001). Een interventie gericht op motivatie zou daarom belangrijk kunnen zijn voor jongeren in justitiële jeugdinrichtingen.

Miller en Rollnick (2016) definiëren Motiverende Gespreksvoering als ‘een op samenwerking gerichte gespreksstijl die iemands eigen motivatie en bereidheid tot verandering versterkt’ (p. 28). Bij MGV wordt een gidsende stijl gehanteerd: het is zowel sturend als volgend. Het doel van MGV is het ontlokken van wat al aanwezig is (Miller &

(7)

6

Rollnick, 2016). Dit wordt gedaan met de principes uitdrukken van empathie, versterken van zelfvertrouwen, meegaan met weerstand en het vergroten van ambivalentie. Bij MGV wordt ervan uit gegaan dat mensen zowel argumenten voor als tegen een gedragsverandering hebben. Deze ambivalentie wordt gezien als de eerste stap in het proces van verandering (Miller & Rollnick, 2016). Met behulp van MGV wordt geprobeerd de persoon de

argumenten voor gedragsverandering zelf te laten benoemen. De reden hiervoor is dat mensen vooral overtuigd raken van wat ze zichzelf horen zeggen. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de motiverende gesprekstechnieken vragen stellen, reflectief luisteren en informeren (Miller & Rollnick, 2016).

Aanvankelijk lag de focus bij MGV op de behandeling van volwassenen met problematisch alcoholgebruik, maar tegenwoordig wordt het breed toegepast in de

verslavingszorg (Miller & Rollnick, 2016; Schippers & De Jonge, 2010). Het gebruik van MGV is effectief gebleken voor het stoppen of verminderen van middelengebruik bij volwassenen (Van der Stel, 2007; Miller & Rollnick, 2016). Uit onderzoek komt naar voren dat MGV ook effectief is bij jongeren. Bij jongeren met problematisch alcoholgebruik bleek de alcoholconsumptie af te nemen na inzet van MGV (Schippers & De Jonge, 2010). Er is echter nog weinig bekend over de effecten van MGV bij jongeren in justitiële inrichtingen (Miller & Rollnick, 2016). Onderzoek toont wel aan dat mensen die meer weerstand vertonen, zoals vaak het geval is bij personen in een justitiële inrichting, beter reageren op MGV dan op een meer directieve stijl. Bovendien zijn de eerste bevindingen van verminderde recidive bij plegers waarbij gebruik werd gemaakt van MGV bemoedigend (Miller & Rollnick, 2016). MGV lijkt daarom geschikt voor jongeren in justitiële jeugdinrichtingen.

Zowel naar CBM als MGV is veel onderzoek gedaan in relatie tot middelengebruik en verslaving en beide interventies laten positieve resultaten zien (Miller & Rollnick, 2016; Wiers et al., 2013). Het huidige onderzoek is gericht op een training bij jongeren in justitiële jeugdinrichtingen die beide componenten bevat. CBM wordt ingezet om de automatische processen af te zwakken en MGV wordt ingezet om de reflectieve processen te versterken. Door CBM en MGV te combineren wordt zowel aandacht besteed aan de automatische processen als aan de reflectieve processen. CBM en MGV zouden elkaar dus kunnen aanvullen en dat zou de effectiviteit van beiden kunnen vergroten. CBM en MGV worden doorgaans toegevoegd aan andere behandelingen. Ook in het huidige onderzoek wordt deze training aangeboden naast de gangbare behandelingen die de jongeren binnen de instellingen ontvangen. Het doel van het huidige onderzoek was om te onderzoeken of de inzet van CBM

(8)

7

in combinatie met MGV een betere uitkomst laat zien wat betreft middelengebruik en behandelmotivatie bij jongeren in justitiële jeugdinrichtingen dan de inzet van alleen CBM. Hierbij werd aangenomen dat de meerwaarde van een combinatie van CBM en MGV zowel te zien was bij jongeren die alcohol gebruiken, als bij jongeren die cannabis gebruiken.

Methode Steekproef

Aan het onderzoek namen N = 494 jongeren deel die verbleven in verschillende justitiële jeugdinrichtingen in Nederland. Deze groep participanten bestond uit 447 mannen (90%) en 47 vrouwen (10%). De jongeren zijn aan het begin van hun deelname aan het onderzoek tussen de 12 en 23 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 18,47 jaar en een standaarddeviatie van 1,90. Van de participanten hebben 144 (29%) een Nederlandse achtergrond (beide ouders zijn geboren in Nederland). De overige 350 (71%) participanten heeft een

immigratie-achtergrond, waarbij ten minste één van beide ouders in het buitenland is geboren. Van de participanten met een immigratie-achtergrond zijn de ouders voornamelijk geboren in Marokko (22%), Suriname (18%), Turkije (10%) en Curaçao (8%) en de rest in overige landen.

Inclusiecriteria voor het onderzoek waren een goede beheersing van de Nederlandse taal en gebruik van ten minste één keer alcohol of cannabis in de afgelopen twaalf maanden. In totaal kwamen er 494 participanten in aanmerking voor het onderzoek. Bij 30,4% was er sprake van problematisch alcoholgebruik en bij 54,3% van problematisch cannabisgebruik. Van deze 494 participanten waren er 272 participanten die niet mee wilden doen aan de training of die vrijkwamen voor de eerste trainingssessie. Deze groep wordt gezien als de controlegroep. Van de participanten zijn er 222 begonnen aan de training.

De participanten die meededen aan de training kregen alleen CBM (CBM-groep) of CBM in combinatie met MGV (CBM+MGV-groep). Van de 222 participanten die zijn begonnen aan de training zaten er 172 in de CBM-groep (48 alcoholtraining en 124

cannabistraining) en 50 in de CBM+MGV-groep (14 alcoholtraining en 36 cannabistraining). De participanten in de CBM-groep werden verdeeld over vier verschillende

trainingscondities: een groep die twee experimentele taken kreeg (groep 1), twee groepen die een experimentele taak en een placebotaak kregen (groep 2 en groep 3) en een groep die twee placebotaken kreeg (groep 4). Er zaten 43 participanten in groep 1 (13 alcoholtraining en 30 cannabistraining), 44 participanten in groep 2 (13 alcoholtraining en 31 cannabistraining), 44 participanten in groep 3 (12 alcoholtraining en 32 cannabistraining) en 41 in groep 4 (10

(9)

8

alcoholtraining en 31 cannabistraining). De MGV-groep werd gezien als één groep. In totaal hebben N = 148 participanten de training volledig afgerond (alle zes trainingssessies): 119 participanten de CBM-training en 29 de CB+MGV-training. Zie Figuur 1.

Figuur 1. Participanten uit het onderzoek Design

De jongeren die mee wilden doen aan de training werden toegewezen aan de cannabis- of alcoholtraining, afhankelijk van welke middelen de jongere het meest gebruikt. De participanten kregen deze training naast hun gangbare behandelingen in de instelling. De participanten die in 2014 en 2015 meededen aan de training kregen een module Cognitive

Bias Modification (CBM; CBM-groep). De participanten die in 2016 meededen kregen

daarnaast ook Motiverende Gespreksvoering (MGV; CBM+MGV-groep).

Het doel van het onderzoek was om de effectiviteit van CBM en CBM+MGV met elkaar te vergelijken voor het reduceren van middelengebruik en het versterken van

behandelmotivatie. Echter bleek dat de CBM-groep niet zomaar vergeleken kon worden met de CBM+MGV-groep. De CBM-training bestond uit een Visual Probe Task (VPT) en een

Approach Avoidance Task (AAT). De participanten die deelnamen aan de CBM-training

(10)

9

VPT en de AAT of aan een placebo-variant (met een niet-werkzame opzet van de VPT en de AAT). Op die manier ontstonden er dus vier verschillende groepen: participanten die bij beide taken werden toegewezen aan de experimentele variant (groep 1), participanten die bij de VPT werden toegewezen aan de experimentele variant en bij de AAT aan de placebo variant (groep 2), participanten die bij de VPT werden toegewezen aan de placebo-variant en bij de AAT aan de experimentele variant (groep 3) en participanten die bij beide taken werden toegewezen aan de placebo-variant (groep 4). Zie Figuur 1.

Om een vergelijking te kunnen maken tussen de CBM-groep en de CBM+MGV-groep moest eerst onderzocht worden of er een verschil te zien was tussen de vier verschillende trainingscondities van CBM. Om zeker te weten dat MGV geen invloed heeft op de

behandelresultaten (middelengebruik), werd deze vergelijking gedaan voor de participanten die alleen CBM hebben gekregen. Wanneer er geen sprake bleek te zijn van verschillen tussen de trainingscondities, werd er besloten om de condities samen te nemen en de CBM-groep en CBM+MGV-groep in zijn geheel met elkaar te vergelijken. Op die manier werd gekeken of er een effect bleek te zijn wanneer MGV aan de CBM-training werd toegevoegd. Er werd dus eerst een vergelijking gemaakt tussen de vier condities van de participanten uit de CBM-groep. Vervolgens werd er een vergelijking gemaakt tussen de CBM-groep en de

CBM+MGV-groep.

Instrumenten

De Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT) werd gebruikt voor het meten van het alcoholgebruik van de jongeren. De AUDIT bestaat uit tien items die vragen naar het

alcoholgebruik en alcohol gerelateerde problemen van de afgelopen twaalf maanden (Allen, Litten, Fertig & Babor, 1997). Een voorbeelditem is: “Hoe vaak drink je alcohol?”, waarbij er vijf antwoordmogelijkheden zijn van ‘nooit’ tot ‘4 of meer keer per week’. De somscore van alle items vormt de totaalscore (0-40). Een score van 8 of hoger is een indicatie voor

problematisch alcoholgebruik. De AUDIT vertoont een goede interne consistentie (α = 0,84; Selin, 2003). Deze vragenlijst werd voorafgaand aan de training afgenomen om te kijken of de participant in aanmerking kwam voor de training en bij de eindmeting (12 maanden na de training).

De Alcohol Use Short (AUS) werd gebruikt voor het meten van het alcoholgebruik van de jongeren van de afgelopen twee weken. Deze vragenlijst is samengesteld door de

onderzoekers en is gebaseerd op het Timeline Follow Back (TLFB) principe. De TLFB is een methode om gedetailleerde informatie over middelengebruik te verzamelen wat betreft

(11)

10

patronen, frequenties en hoeveelheden (Pedersen, Grow, Duncan, Neighbors & Larimer, 2012). De AUS bestaat uit drie items die vragen naar het alcoholgebruik van de afgelopen twee weken. AUS1: “Hoe vaak heb je in de laatste 2 weken een alcoholhoudende drank gedronken?”, waarbij er veertien antwoordmogelijkheden zijn van ‘0’ tot ‘22+’. AUS2: “Hoe vaak heb je de laatste 2 weken op dezelfde dag 5 glazen (voor vrouwen) of 6 (voor mannen) glazen alcohol of meer gedronken?”, waarbij er zes antwoordmogelijkheden zijn van ‘Ik drink nooit alcohol’ tot ‘7 keer of vaker’. AUS3: “Geef hieronder aan hoeveel glazen alcohol je de afgelopen week hebt gedronken.” Dit item werd gescoord door de som van alle dagen te berekenen. De antwoorden werden omgezet in standaardeenheden. Deze vragenlijst werd tijdens de eerste training afgenomen en bij beide follow-upmetingen (één en drie maanden na de training).

De Cannabis Use Disorders Identification Test-Revised (CUDIT-R) werd gebruikt voor het meten van het cannabisgebruik van de jongeren. De CUDIT-R bestaat uit acht items die vragen naar het cannabisgebruik en cannabis gerelateerde problemen van de afgelopen twaalf maanden (Adamson et al., 2010). Een voorbeelditem is: “Hoe vaak heb je in de laatste 2 weken marihuana of hasj gebruikt?”, waarbij er vijf antwoordmogelijkheden zijn van ‘nooit’ tot ‘4 of meer keer per week’. De somscore van alle items vormt de totaalscore. Een score van 8 of hoger is een indicatie voor problematisch cannabisgebruik. De CUDIT-R vertoont een goede interne consistentie (α = 0,84; Adamson et al., 2010). Deze vragenlijst werd

voorafgaand aan de training afgenomen om te kijken of de participant in aanmerking kwam voor de training en bij de eindmeting (12 maanden na de training).

De Cannabis Use Short (CUS) werd gebruikt voor het meten van het cannabisgebruik van de jongeren van de afgelopen twee weken. Deze vragenlijst is samengesteld door de onderzoekers en is gebaseerd op het Timeline Follow Back (TLFB) principe. De TLFB is een methode om gedetailleerde informatie over middelengebruik te verzamelen wat betreft patronen, frequenties en hoeveelheden (Pedersen et al., 2012). De CUS bestaat uit drie items die vragen naar het cannabisgebruik en gerelateerde problemen. CUS1: “Hoe vaak heb je in de laatste 2 weken cannabis (wiet of hasj) gebruikt?”, waarbij er veertien

antwoordmogelijkheden zijn van ‘0’ tot ‘22+’. CUS2: “Hoe vaak heb je de laatste 2 weken meerdere keren achter elkaar cannabis (wiet of hasj) gebruikt?”, waarbij er zes

antwoordmogelijkheden zijn van ‘Ik gebruik nooit cannabis’ tot ‘7 keer of vaker’. CUS3: “Geef hieronder aan hoeveel jointjes je de afgelopen week hebt gerookt”. Dit item werd gescoord door de som van alle dagen te berekenen. De antwoorden werden omgezet in

(12)

11

standaardeenheden. Deze vragenlijst werd tijdens de eerste training afgenomen en bij beide follow-upmetingen (één en drie maanden na de training).

De Visueel Analoge Schaal-Alcohol (VAS-A) of de Visueel Analoge Schaal-Cannabis

(VAS-C) is een hulpmiddel dat werd gebruikt aan het begin van elke trainingssessie. Hiermee

werden drie vragen beantwoord door middel van een schaal van 0 tot 100, waarbij 0 helemaal niet is en 100 helemaal wel. De vragen zijn opgesteld door de onderzoeker zelf. De VAS geeft een indicatie van de huidige attitude van de participant tegenover de training en tegenover verandering van middelengebruik. VAS1: Geef op onderstaande horizontale lijn aan in hoeverre je op dit moment verlangen om alcohol te drinken/marihuana of hasj te gebruiken ervaart. VAS2: Geef op onderstaande horizontale lijn aan in hoeverre je op dit moment gemotiveerd bent om deze training te volgen. VAS3: Geef op onderstaande horizontale lijn aan in hoeverre je op dit moment gemotiveerd bent om te stoppen/minderen met het drinken van alcohol/gebruiken van marihuana of hasj. Deze vragenlijst werd tijdens alle zes

trainingssessies afgenomen.

Interventie

Cognitive Bias Modification

Het eerste deel van de training bestond uit een Cognitive Bias Modification (CBM) training. Dit was een training die bestond uit twee computertaken: de Visual Probe Task (VPT) en de

Approach-Avoidance Task (AAT). De volgorde van de taken was gerandomiseerd.

Met behulp van de VPT werd de aandachtsbias van de participanten gemeten. De VPT (MacLeod, Mathews & Tata, 1986) is een computertaak waarmee de reactietijd gemeten wordt op een serie visueel gepresenteerde stimuli. Bij de VPT wordt eerst een fixatiepunt getoond, gevolgd door gepaarde stimuli die voor bepaalde tijd tegelijkertijd getoond worden en die om aandacht concurreren. In het huidige onderzoek zijn dat een middelen gerelateerd (alcohol of cannabis afhankelijk van de training) en een neutraal plaatje. Deze plaatjes worden wisselend 200, 500 of 800 milliseconden getoond, zodat het niet mogelijk is dat de participant ritmisch reageert. Vervolgens verdwijnen beide stimuli en wordt er op de plaats van een van beide stimuli een pijltje getoond dat naar boven of naar beneden wijst. Participanten moeten hierbij de richting van de pijl zo snel en accuraat mogelijk aangeven via de pijlen op het toetsenbord. De pijl verschijnt even vaak op de plek van beide stimuli. De reactietijd is sneller wat betreft het lokaliseren van het symbool als deze op de plek komt waar de participant meer aandacht voor heeft (Schoth, Nunes & Liossi, 2012). Door de reactiesnelheid op de middelen

(13)

12

gerelateerde stimuli af te trekken van de reactietijd op de neutrale stimuli kon de aandachtsbias van de jongeren gemeten worden (Boffo et al., 2015).

Vervolgens werden de participanten random toegewezen aan een experimentele of een controle conditie van de VPT. Om de aandachtsbias weg te trainen werd er vervolgens bij de groep die werd toegewezen aan de experimentele conditie een aangepaste VPT ingezet. Dit is dezelfde taak als de voorgaande VPT, maar hierbij komt de pijl in 90% van de gevallen op de plek van het neutrale plaatje. Op die manier worden de participanten getraind om hun

aandacht van de middelen gerelateerde stimuli af te halen en te richten op de neutrale stimuli. Daarmee wordt geprobeerd om de aandachtsbias af te laten nemen (Wiers et al., 2013). In de controle conditie kwam de pijl in 50% van de gevallen op de plek van het neutrale plaatje.

Met behulp van de AAT werd de toenaderingstendens van de participanten gemeten. De AAT is eveneens een computertaak dat de reactietijd meet op een serie visueel

gepresenteerde stimuli. Hierbij worden in random volgorde verschillende stimuli getoond (Kong et al., 2015). In het huidige onderzoek zijn dat opnieuw middelen gerelateerde (alcohol of cannabis afhankelijk van de training) en neutrale plaatjes. De plaatjes waren naar links of naar rechts geroteerd. Afhankelijk van de rotatie van het plaatje moest de participant het plaatje zo snel en accuraat mogelijk naar zich toe trekken of van zich afduwen door de

corresponderende pijltjes op het toetsenbord in te drukken. Wanneer de participant het plaatje naar zich toe trok werd het groter, wanneer hij het van zich afduwde werd het kleiner. De participant moest zowel de middelen gerelateerde stimuli als de neutrale stimuli de helft van de tijd naar zich toe trekken en de helft van de tijd van zich afduwen. De toenaderingstendens werd gemeten door de reactietijd op toenaderen van het middel te vergelijken met de

reactietijd op afduwen van het middel (Boffo et al., 2015).

Vervolgens werden de participanten random toegewezen aan een experimentele of een controle conditie van de AAT. Om de toenaderingstendens weg te trainen werd er vervolgens bij de participanten die waren toegewezen aan de experimentele groep een aangepaste AAT ingezet. Dit is dezelfde taak als de voorgaande AAT, maar hierbij moet de participant in 90% van de gevallen de middelen gerelateerde stimuli van zich afduwen en de neutrale stimuli naar zich toe trekken. Op die manier wordt geprobeerd de toenaderingstendens te laten afnemen (Wiers et al, 2013). In de controle conditie moesten de participanten in 50% van de gevallen de middelen gerelateerde stimuli van zich afduwen en de neutrale stimuli naar zich toe trekken.

(14)

13

Motiverende Gespreksvoering

Aansluitend aan de CBM-training, kregen de jongeren die deelnamen vanaf 2016 ook

Motiverende Gespreksvoering (MGV). Dit is een training die gebaseerd is op de

MGV-techniek. Hierbij werd er uitgebreid gesproken over het middelengebruik van de jongere aan de hand van een werkboek dat uit zeven stappen bestaat, waarbij door de studenten

(onderzoekers) gebruik werd gemaakt van de MGV-gespreksstijl. Iedere stap bestond uit een aantal vragen of opdrachten die te maken hebben met de plaatsing in de instelling of met middelengebruik. Stap 1 gaat over de uitspraak van de rechter en wat de jongere ervan vindt dat hij in de instelling zit. Stap 2 gaat over het huidige middelengebruik en problemen die de jongere op dit moment ervaart. Stap 3 gaat over het middelengebruik en strafbare gedrag van de jongere door de jaren heen en welke verbanden de jongere ziet. Stap 4 gaat over de voor- en nadelen van middelengebruik en strafbaar gedrag en de voor- en nadelen van verandering in dit gedrag. Stap 5 gaat over hoe de jongere zichzelf zou kunnen helpen zijn gedrag te veranderen en wat zijn krachten zijn. Stap 6 gaat over hoe de omgeving de jongere zou kunnen helpen zijn gedrag te veranderen. Stap 7 gaat ten slotte over de toekomst van de jongere.

De bedoeling hiervan was dat de jongere beter inzicht krijgt in zijn middelengebruik en strafbare gedrag, waarbij het niet noodzakelijk is dat de jongere daadwerkelijk aangeeft zijn gedrag te willen veranderen. MGV is een gespreksstijl ontwikkeld door Miller en

Rollnick (2016), waarbij ervanuit gegaan wordt dat iemands eigen motivatie en bereidheid om te veranderen beïnvloed kan worden (Miller & Rollnick, 2016). De studenten kregen een training in MGV met maandelijkse intervisies, zodat ze dit toe konden passen op de jongeren die deelnamen aan het onderzoek. Met behulp van MGV werd geprobeerd de motivatie van de jongere te versterken, waarmee de bedoeling is dat de jongeren uiteindelijk minder middelen zullen gebruiken.

Procedure

Jongeren in verschillende justitiële jeugdinrichtingen in Nederland (Heuvelrug, Hartelborgt, Hunnerberg, Koppeling, Amsterbaken, Teylingereind en Lelystad) tussen de 12 en 23 jaar werden door studenten in 2014 tot en met 2016 benaderd voor deelname aan het onderzoek. Daarbij werd benadrukt dat er rekening gehouden werd met de privacy van de jongeren en dat het onderzoek daarom geheel anoniem is. Wanneer de jongere aangaf mee te willen doen maar minderjarig was, werd toestemming gevraagd aan ouders om mee te doen. Het

(15)

14

met het onderzoek. Bij de jongeren die toestemden met het onderzoek werden op dat moment verschillende vragenlijsten afgenomen, waarmee onder andere het alcoholgebruik (AUDIT) en cannabisgebruik (CUDIT-R) van de jongere van het afgelopen jaar werd gemeten. Ook werd gevraagd een contactformulier in te vullen om de jongeren opnieuw te kunnen

benaderen voor de follow-up metingen en de eindmeting. De vragenlijsten werden afgenomen door de studenten in een spreekkamer van de justitiële jeugdinrichting waar de jongere

verbleef. Na afronding van de vragenlijsten kreeg de jongere een kleine beloning ter waarde van vijf euro. Hoe die beloning eruitzag was bepaald in overleg met de medewerkers van de instelling.

De jongeren die in aanmerking kwamen voor de training werden opnieuw benaderd. Voor deelname aan de training werd opnieuw toestemming aan de jongere (en bij

minderjarigen aan de ouders) gevraagd. Tijdens de training werd er dieper in gegaan op het middelengebruik van de jongere. Deze training bestond uit zes sessies die elk bestonden uit enkele korte vragenlijsten en de CBM-training. Voorafgaand aan de eerste trainingssessie werd het alcoholgebruik (AUS) en het cannabisgebruik (CUS) van de afgelopen twee weken gemeten. De behandelmotivatie (VAS) werd voorafgaand aan elke trainingssessie gemeten. Jongeren die in 2016 deelnamen aan het onderzoek kregen aansluitend aan CBM ook MGV. Tussen elke trainingssessie moest minimaal 24 uur zitten.

Ten slotte werden alle jongeren uit het gehele onderzoek benaderd voor de upmetingen en eindmeting, tenzij ze aangegeven hadden dit niet te willen. De follow-upmetingen werden één maand en drie maanden na afronding van de behandeling gedaan. Hierbij werd opnieuw het alcoholgebruik (AUS) en cannabisgebruik (CUS) van de afgelopen twee weken gemeten. De eindmeting werd twaalf maanden na afronding van de behandeling gedaan. Hierbij werd opnieuw het alcoholgebruik (AUDIT) en cannabisgebruik (CUDIT-R) van het afgelopen jaar gemeten. Na afloop van de eerste follow-upmeting kreeg de jongere een beloning ter waarde van vijf euro, bij de tweede follow-upmeting een beloning ter waarde van tien euro en bij de eindmeting een beloning ter waarde van vijftien euro. Wanneer de jongeren in tussentijd vrij waren gekomen werden de metingen gedaan via de telefoon.

Analyseplan

Om een vergelijking te kunnen maken tussen de CBM-groep en de CBM+MGV-groep moest eerst onderzocht worden of er een verschil te zien was tussen de vier verschillende

trainingscondities van CBM. Er werd eerst gecontroleerd voor a priori verschillen tussen de condities met behulp van een chikwadraattoets voor geslacht en immigratie-achtergrond en

(16)

15

met een variantieanalyse voor leeftijd. Vervolgens is er met behulp van een variantieanalyse gekeken of er bij aanvang verschillen te zien waren tussen de groepen voor middelengebruik. Ten slotte werd om te controleren of er verschillen te zien zijn in middelengebruik tussen de verschillende condities een ANOVA met herhaalde metingen gebruikt, waarbij gekeken werd naar de interactie tussen de factor conditie en de factor tijd op middelengebruik. Dit is

afzonderlijk geanalyseerd met alcoholgebruik als afhankelijke variabele en vervolgens met cannabisgebruik als afhankelijke variabele. De veronderstelling was dat de drie groepen met een experimentele component meer verbetering in tijd lieten zien in middelengebruik dan de groep die twee placebotaken heeft gekregen. Er werd verwacht dat dit effect zowel te zien is bij jongeren die alcohol gebruiken als bij jongeren die cannabis gebruiken.

Vervolgens werd er een vergelijking gemaakt tussen de CBM-groep en de

CBM+MGV-groep. Op dezelfde manier werd eerst gecontroleerd voor a priori verschillen tussen de condities. Met behulp van een variantieanalyse werd daarnaast ook gekeken of er bij aanvang een verschil te zien was in behandelmotivatie. De vraag of bij jongeren in justitiële jeugdinrichtingen die alcohol en/of cannabis gebruiken de gecombineerde training

(CBM+MGV) een betere uitkomst op middelengebruik en behandelmotivatie laat zien dan alleen CBM werd ten slotte getoetst door een ANOVA met herhaalde metingen, waarbij gekeken werd naar de interactie tussen de factor training (CBM versus CBM+MGV) en de factor tijd op middelengebruik en behandelmotivatie. Dit is afzonderlijk geanalyseerd met alcoholgebruik als afhankelijke variabele, vervolgens met cannabisgebruik als afhankelijke variabele en tenslotte met behandelmotivatie als afhankelijke variabele. De veronderstelling was dat de groep met de gecombineerde training meer verbetering in tijd liet zien in zowel middelengebruik als behandelmotivatie dan de groep die alleen CBM heeft gehad. Daarnaast was de veronderstelling dat dit effect zowel te zien is bij de jongeren die alcohol gebruiken als bij de jongeren die cannabis gebruiken.

Resultaten algemeen

Allereerst een overzicht van de voormeting en eindmeting van de CBM-condities en de groep die geen training heeft gehad voor middelengebruik van het afgelopen jaar (AUDIT/CUDIT-R). Zie tabel 1.1. Vervolgens een overzicht van de voormeting en eerste follow-upmeting van het alcoholgebruik van de afgelopen twee weken van de participanten die de alcoholtraining hebben gekregen voor de CBM-condities (AUS; AUS1: hoe vaak alcohol, AUS2: hoe vaak meer dan 5 glazen alcohol, AUS3: hoeveel glazen alcohol afgelopen week). Zie tabel 1.2. Tenslotte een overzicht van de voormeting en eerste follow-upmeting van het cannabisgebruik

(17)

16

van de afgelopen twee weken van de participanten die de cannabistraining hebben gekregen voor de CBM-condities (CUS; CUS1: hoe vaak cannabis, CUS2: hoe vaak meerdere keren achter elkaar, CUS3: hoeveel jointjes afgelopen week). Zie tabel 1.3.

Tabel 1.1 Middelengebruik van participanten per CBM-conditie en die geen training hebben gekregen

Vraag Conditie N Voormeting N Eindmeting

Mean (SD) Mean (SD) AUDIT Groep 1 43 6,1 (6,2) 28 13,2 (9,5) Groep 2 44 6,2 (6,5) 32 11,8 (8,6) Groep 3 45 5,6 (5,7) 27 9,3 (7,7) Groep 4 42 6,2 (5,8) 26 12,1 (8.0) Geen training 272 5,9 (6,5) 89 12,2 (8,7) CUDIT-R Groep 1 43 8,3 (6,3) 28 15,4 (10,0) Groep 2 44 8,7 (6,8) 32 11,7 (9,1) Groep 3 45 9,4 (7,5) 26 14,1 (10,8) Groep 4 42 10,1 (7,3) 26 14,0 (10,1) Geen training 272 9,7 (8,0) 89 14,2 (10,7)

Tabel 1.2 Alcoholgebruik van participanten die alcoholtraining hebben gekregen per CBM-conditie

Vraag Conditie N Voormeting N Follow-upmeting 1

Mean (SD) Mean (SD) AUS1 Groep 1 13 1,5 (0,8) 10 1,7 (1,9) Groep 2 13 1,2 (0,6) 10 1,9 (1,4) Groep 3 12 1,3 (0,9) 12 1,4 (1,0) Groep 4 10 1,4 (0,8) 11 2,1 (2,2) AUS2 Groep 1 13 2,2 (0,7) 10 2,1 (0,3) Groep 2 13 2,4 (1,1) 10 2,3 (0,5) Groep 3 12 1,9 (0,5) 12 2,1 (0,3) Groep 4 10 2,0 (0,8) 11 2,3 (1,3) AUS3 Groep 1 13 0,7 (1,9) 10 0,9 (2,5) Groep 2 13 0,9 (3,1) 10 2,7 (5,9) Groep 3 12 0,0 (0,0) 12 1,3 (4,0) Groep 4 10 2,0 (6,3) 11 0,6 (1,2)

Tabel 1.3 Cannabisgebruik van participanten die cannabistraining hebben gekregen per CBM-conditie

Vraag Conditie N Voormeting N Follow-upmeting 1

Mean (SD) Mean (SD) CUS1 Groep 1 30 3,5 (3,4) 19 3,5 (3,9) Groep 2 31 3,4 (3,8) 22 4,2 (4,5) Groep 3 32 4,5 (4,3) 21 4,3 (4,4) Groep 4 29 4,6 (4,7) 24 4,8 (4,5) CUS2 Groep 1 30 2,5 (1,2) 19 2,5 (0,8) Groep 2 31 2,4 (1,1) 22 2,7 (1,5) Groep 3 32 2,8 (1,3) 21 2,5 (1,5) Groep 4 29 2,8 (1,5) 24 2,6 (1,3) CUS3 Groep 1 30 2,8 (6,9) 19 2,7 (8,0) Groep 2 31 3,4 (5,8) 22 8,7 (19,7) Groep 3 32 4,7 (10,3) 21 5,6 (8,2) Groep 4 29 5,1 (10,1) 24 4,3 (7,4)

(18)

17

Vervolgens een overzicht van de voormeting en nameting van de CBM-groep en CBM+MGV-groep voor alcoholgebruik van de afgelopen twee weken (AUS) en

behandelmotivatie van de participanten die de alcoholtraining hebben gekregen (VAS; VAS1-A: verlangen naar alcohol, VAS2-VAS1-A: motivatie om de training te volgen, VAS3-VAS1-A: motivatie stoppen/minderen met alcohol). Zie tabel 1.4. Ten slotte een overzicht van de voormeting en nameting van de CBM-groep en CBM+MGV-groep voor cannabisgebruik van de afgelopen twee weken (CUS) en behandelmotivatie van de participanten die de cannabistraining hebben gekregen (VAS; VAS1-C: verlangen naar cannabis, VAS2-C: motivatie om de training te volgen, VAS3-C: motivatie stoppen/minderen met cannabis). Zie tabel 1.5.

Tabel 1.4 Alcoholgebruik en motivatie van participanten die alcoholtraining hebben gekregen voor CBM-groep en CBM+MGV-groep

Vraag Conditie N Voormeting N Nameting*

Mean (SD) Mean (SD) AUS1 CBM 48 1,3 (0,8) 37 1,9 (1,7) CBM+MGV 12 1,0 (0,0) 5 1,2 (0,4) AUS2 CBM 48 2,1 (0,8) 37 2,2 (0,8) CBM+MGV 12 2,0 (0,9) 5 2,0 (0,0) AUS3 CBM 48 0,8 (3,4) 37 1,6 (4,0) CBM+MGV 12 1,0 (3,5) 5 0,0 (0,0) VAS1-A CBM 48 19,3 (26,3) 39 18,5 (27,6) CBM+MGV 12 12,3 (14,5) 9 20,6 (27,3) VAS2-A CBM 48 76,4 (27,8) 39 63,2 (35,6) CBM+MGV 12 63,9 (33,6) 9 67,4 (28,1) VAS3-A CBM 48 47,9 (40,7) 39 55,7 (40,1) CBM+MGV 12 51,3 (45,6) 9 49,9 (33,5)

* Nameting AUS is de eerste follow-upmeting; nameting VAS-A is de laatste trainingssessie.

Tabel 1.5 Cannabisgebruik en motivatie van participanten die cannabistraining hebben gekregen

voor CBM-groep en CBM+MGV-groep

Vraag Conditie N Voormeting N Nameting*

Mean (SD) Mean (SD) CUS1 CBM 122 4,0 (4,1) 84 4,1 (4,2) CBM+MGV 36 4,3 (4,4) 14 5,3 (5,0) CUS2 CBM 122 2,6 (1,3) 84 2,6 (1,3) CBM+MGV 36 2,9 (1,3) 14 3,2 (1,6) CUS3 CBM 122 4,0 (8,4) 84 5,5 (12,2) CBM+MGV 36 4,5 (8,3) 14 6,7 (9,9) VAS1-C CBM 122 29,0 (30,0) 79 23,0 (27,8) CBM+MGV 36 41,7 (30,4) 20 28,6 (24,7) VAS2-C CBM 122 65,9 (28,9) 79 62,3 (33,4) CBM+MGV 36 73,5 (24,4) 20 75,4 (31,3) VAS3-C CBM 122 49,5 (36,3) 79 54,5 (35,4) CBM+MGV 36 58,1 (38,7) 20 59,9 (37,2)

(19)

18

Correlaties

Vervolgens is er gekeken naar de samenhang bij aanvang tussen leeftijd, middelengebruik en behandelmotivatie. Hieronder worden een aantal belangrijke correlaties gepresenteerd. Voor alle correlaties zie tabel 2.1 en 2.2. Allereerst is er gekeken naar de correlaties tussen het alcoholgebruik en cannabisgebruik van het afgelopen jaar. Er blijkt een matige positieve samenhang te zijn tussen alcoholgebruik en cannabisgebruik (r = 0,37, N = 494, p < 0,000). Dit betekent dat naarmate de participant meer van het ene middel gebruikt, hij ook meer van het andere middel gebruikt. Ook is er gekeken naar de samenhang tussen middelengebruik en leeftijd. Er is een zwakke negatieve relatie te zien tussen alcoholgebruik en leeftijd (r = -0,11,

N = 492, p = 0,007) en cannabisgebruik en leeftijd (r = -0,08, N = 492, p = 0,046). Dit

betekent dat naarmate de participant ouder is, hij minder middelen gebruikt.

Daarna is er gekeken naar de correlaties bij aanvang van de participanten die de alcoholtraining hebben gekregen. Er was een zwakke positieve relatie te zien tussen het alcoholgebruik van het afgelopen jaar en het verlangen om alcohol te gebruiken (r = 0,28, N = 60, p = 0,014). Dit betekent dat naarmate de participant in het afgelopen jaar meer alcohol heeft gebruikt, de participant ook meer verlangen ervaart om alcohol te gebruiken. Eveneens is er een zwakke positieve relatie te zien tussen de motivatie om de training te volgen en de motivatie om te stoppen of minderen met alcohol (r = 0,25, N = 60, p = 0,027). Dit betekent dat naarmate de participant meer motivatie heeft om de training te volgen, hij ook meer gemotiveerd is om te stoppen of minderen met alcohol. Zie tabel 2.1.

Tabel 2.1 Correlaties bij aanvang van participanten van de alcoholtraining (N = 60)

Pearson CUDIT-R AUDIT AUS1 AUS2 AUS3 VAS1-A VAS2-A VAS3-A

CUDIT-R 0,66** 0,08 -0,01 0,09 0,19 0,09 0,08 AUDIT 0,66** 0,00 -0,01 -0,03 0,28* -0,01 0,10 AUS1 0,08 0,00 0,41** 0,32** 0,12 0,08 -0,16 AUS2 -0,01 -0,01 0,41** 0,69** 0,10 0,21 -0,13 AUS3 0,09 -0,03 0,32** 0,69** 0,03 0,22* -0,17 VAS1-A 0,19 0,28* 0,12 0,10 0,03 0,09 0,02 VAS2-A 0,09 -0,01 0,08 0,21 0,22* 0,09 0,25* VAS3-A 0,08 0,10 -0,16 -0,13 -0,17 0,02 0,25*

Ten slotte is er gekeken naar de correlaties bij aanvang van de participanten die de cannabistraining hebben gekregen. Belangrijke correlaties die zijn gevonden waren een matige positieve relatie tussen het cannabisgebruik van het afgelopen jaar en het verlangen

(20)

19

om cannabis te gebruiken (r = 0,37, N = 158, p = < 0,000). Dit betekent dat naarmate de participant het afgelopen jaar meer cannabis heeft gebruikt, de participant ook meer verlangen ervaart om cannabis te gebruiken. Verder is er een zwakke negatieve relatie te zien tussen hoe vaak de participant in de afgelopen twee weken cannabis heeft gebruikt en motivatie om te stoppen of minderen met cannabis (r = -0,29, N = 158, p < 0,001). Dit betekent dat naarmate de participant in de afgelopen twee weken vaker cannabis heeft gebruikt, hij minder

gemotiveerd is om te stoppen of minderen met cannabis. Eveneens is er een zwakke negatieve relatie tussen het verlangen naar cannabis en motivatie om te stoppen of minderen met

cannabis (r = -0,27, N = 158, p < 0,001). Dit betekent dat naarmate de participant meer verlangen ervaart om cannabis te gebruiken, de motivatie om te stoppen of minderen met cannabis afneemt. Zie tabel 2.2.

Tabel 2.2 Correlaties bij aanvang van participanten van de cannabistraining (N = 158)

Pearson AUDIT CUDIT-R CUS1 CUS2 CUS3 VAS1-C VAS2-C VAS3-C

AUDIT 0,52** 0,04 0,03 0,04 0,20** -0,02 -0,09 CUDIT-R 0,52** 0,13 0,16* 0,04 0,27** 0,06 -0,01 CUS1 0,04 0,13 0,73** 0,67** 0,22** 0,05 -0,29** CUS2 0,03 0,16* 0,73** 0,60** 0,23** 0,10 -0,19** CUS3 0,04 0,04 0,67** 0,60** 0,21** 0,07 -0,11 VAS1-C 0,20** 0,27** 0,22** 0,23** 0,21** 0,15* -0,27** VAS2-C -0,02 0,06 0,05 0,10 0,07 0,15* 0,25** VAS3-C -0,09 -0,01 -0,29** -0,19** -0,11 -0,27** 0,25** Resultaten CBM-condities

Om de vergelijking te kunnen maken tussen de groep die alleen CBM heeft gekregen en de groep die de gecombineerde training heeft gekregen moet eerst gekeken worden naar de vergelijking tussen de verschillende trainingscondities (de groep met twee experimentele taken, de twee groepen met één experimentele en één placebotaak en de groep met twee placebotaken). Om zeker te weten dat MGV geen invloed heeft op de behandelresultaten, is deze vergelijking gemaakt voor de participanten die alleen CBM hebben gekregen.

Controle op a priori verschillen

Als eerste is gekeken of er bij aanvang verschillen waren tussen de vier trainingscondities en de groep die geen training heeft gehad. Deze groepen bleken met een chikwadraattoets niet van elkaar te verschillen voor geslacht, χ2(4, N = 446) = 3,30, p = 0,508 of voor

(21)

immigratie-20

achtergrond, χ2

(4, N = 446) = 5,95, p = 0,203. Met andere woorden, de verdeling over de seksen en over immigratie-achtergrond was niet verschillend voor de groepen. Daarnaast kwam uit een variantieanalyse naar voren dat er geen verschil was in leeftijd tussen de groepen, F(4, 439) = 1,10, p = 0,356. Vervolgens is er met behulp van een variantieanalyse gekeken of er bij aanvang verschillen te zien zijn tussen de groepen voor middelengebruik van het afgelopen jaar. De groepen bleken niet te verschillen wat betreft alcoholgebruik, F(4, 441) = 0,06, p = 0,992 en cannabisgebruik, F(4, 441) = 0,49, p = 0,743.

Vervolgens is er gekeken naar de participanten die de alcoholtraining hebben gekregen. Met behulp van een variantieanalyse bleek dat er geen verschil was in

alcoholgebruik van de afgelopen twee weken (AUS) tussen de vier trainingscondities: aantal keer alcohol gedronken, F(3, 44) = 0,27, p = 0,848, aantal keer meer dan 5 glazen alcohol gedronken, F(3, 44) = 0,77, p = 0,515, en aantal glazen alcohol gedronken in de afgelopen week, F(3, 44) = 0,63, p = 0,599. Van de participanten die de alcoholtraining hebben gekregen was er bij 31,5% sprake van problematisch alcoholgebruik. De groep die geen training heeft gehad kon niet meegenomen worden in de analyse, omdat deze groep geen voormeting heeft gehad voor de AUS.

Ten slotte is er gekeken naar de participanten die de cannabistraining hebben gekregen. Met behulp van een variantieanalyse bleek dat er geen verschil was in

cannabisgebruik van de afgelopen twee weken (CUS) tussen de vier trainingscondities: aantal keer cannabis gebruikt, F(3, 118) = 0,74, p = 0,532, aantal keer meerdere keren achter elkaar cannabis gebruikt, F(3, 118) = 0,89, p = 0,447, en aantal jointjes gerookt afgelopen week,

F(3, 118) = 0,50, p = 0,685. Van de participanten die de cannabistraining hebben gekregen

was er bij 55,5% sprake van problematisch cannabisgebruik. De groep die geen training heeft gehad kon niet meegenomen worden in de analyse, omdat deze groep geen voormeting heeft gehad voor de CUS.

Repeated measures ANOVA

Om de vraag te kunnen beantwoorden of er verschillen te zien zijn in middelengebruik tussen de CBM-condities (twee experimentele taken, één experimentele taak en één placebotaak en twee placebotaken) werd een ANOVA met herhaalde metingen uitgevoerd voor de CBM-condities, waarbij gekeken werd naar de interactie tussen de factor conditie en de factor tijd op middelengebruik. Hierbij was trainingsconditie de between subject variabele en de behandeluitkomst (tijd) de within subject variabele. Voor de analyses werd gebruik gemaakt van de voormeting en de eerste follow-up meting. De groep die geen training heeft gehad kon

(22)

21

niet meegenomen worden in de analyses, omdat deze groep geen voormeting heeft gehad voor de AUS en CUS.

Allereerst is de analyse uitgevoerd voor alcoholgebruik van de afgelopen twee weken bij de participanten die de alcoholtraining hebben gekregen voor de CBM-trainingscondities. Voor de vraag hoe vaak in de afgelopen twee weken de participant alcohol heeft gedronken lieten de resultaten zien dat er een significant tijdseffect was, F(1, 33) = 4,17, p = 0,049, ηp2

= 0,11, maar geen significant interactie-effect tussen tijd en conditie, F(3, 33) = 0,39, p = 0,759, ηp2

= 0,03. Een maand na de training bleek dat het aantal keer dat de participant alcohol dronk significant hoger lag (M = 1,9, SD = 1,7) dan voorafgaand aan de training (M = 1,4, SD = 0,8). Er was geen verschil te zien tussen de condities. De volgende vraag was hoe vaak de participant de afgelopen twee weken 5 glazen alcohol of meer heeft gedronken. De resultaten lieten zien dat er een significant tijdseffect was, F(1, 33) = 4,99, p = 0,032, ηp2

= 0,13, maar geen significant interactie-effect tussen tijd en conditie, F(3, 33) = 0,29, p = 0,833, ηp2

= 0,03. Het bleek dat een maand na de training het aantal keer dat de participant 5 glazen alcohol of meer dronk significant hoger lag (M = 2,2, SD = 0,8) dan voorafgaand aan de training (M = 2,0, SD = 0,6). Er was opnieuw geen verschil te zien tussen de condities. Voor de vraag hoeveel glazen alcohol de participant de afgelopen week heeft gedronken bleek dat er geen significant tijdseffect was, F(1, 33) = 0,68, p = 0,416, ηp2 = 0,02, en geen significant

interactie-effect tussen tijd en conditie, F(3, 33) = 1,31, p = 0,288, ηp2 = 0,11. Er was over tijd geen verschil te zien in aantal glazen alcohol dat de participant in de afgelopen week heeft gedronken. Ook bleek er geen verschil te zijn tussen de condities. Zie tabel 2.1.

Tabel 2.1 Repeated measures ANOVA voor alcoholgebruik van de afgelopen twee weken voor de CBM-trainingscondities bij participanten die de alcoholtraining hebben gekregen

Vraag Conditie N Voormeting Follow-up 1 F Sig. η2

Mean (SD) Mean (SD) Tijd Tijd Tijd

Tijd*Program Tijd*Program Tijd*Program

AUS1 Groep 1 9 1,4 (0,7) 1,8 (2,0) (1, 33) = 4,17 0,049 0,11 Groep 2 9 1,3 (0,7) 2,0 (1,4) (3, 33) = 0,39 0,759 0,03 Groep 3 11 1,3 (0,9) 1,5 (1,0) Groep 4 8 1,5 (0,9) 2,4 (2,5) AUS2 Groep 1 9 2,0 (0,5) 2,1 (0,3) (1, 33) = 4,99 0,032 0,13 Groep 2 9 2,1 (0,3) 2,3 (0,3) (3, 33) = 0,29 0,833 0,03 Groep 3 11 1,9 (0,5) 2,1 (0,3) Groep 4 8 2,0 (0,9) 2,4 (1,5) AUS3 Groep 1 9 0,9 (2,3) 1,0 (2,6) (1, 33) = 0,68 0,416 0,02 Groep 2 9 0,0 (0,0) 3,0 (6,2) (3, 33) = 1,31 0,288 0,11 Groep 3 11 0,0 (0,0) 1,5 (4,2) Groep 4 8 2,5 (7,1) 0,8 (1,4)

(23)

22

Hetzelfde is gedaan voor de vier CBM-trainingscondities voor de participanten die de cannabistraining hebben gekregen. Voor de vraag hoe vaak de participant de afgelopen twee weken cannabis heeft gebruikt lieten de resultaten zien dat er geen significant tijdseffect was,

F(1, 80) = 0,01, p = 0,920, ηp2 = 0,00, en ook geen significant interactie-effect tussen tijd en conditie, F(3, 80) = 1,70, p = 0,174, ηp2 = 0,06. Dit betekent dat er geen verandering te zien is over tijd in aantal keer dat de participant cannabis heeft gebruikt. Er is ook geen verschil te zien tussen de condities. Voor de vraag hoe vaak de participant de afgelopen twee weken meerdere keren achter elkaar cannabis heeft gebruikt bleek dat er geen significant tijdseffect was, F(1, 80) = 1,10, p = 0,298, ηp2

= 0,01, en ook geen significant interactie-effect tussen tijd en conditie, F(3, 80) = 1,64, p = 0,186, ηp2

= 0,06. Er bleek dus geen verandering te zijn over tijd in aantal keer dat de participant meerdere keren achter elkaar cannabis heeft

gebruikt. Ook is er geen verschil te zien tussen de condities. Voor de vraag hoeveel joints de participant de afgelopen week heeft gerookt lieten de resultaten zien dat er geen significant tijdseffect was, F(1, 80) = 0,25, p = 0,622, ηp2 = 0,00, en ook geen significant interactie-effect tussen tijd en conditie, F(3, 80) = 1,97, p = 0,125, ηp2 = 0,07. Er bleek over tijd dus geen verandering te zijn in aantal joints dat de participant de afgelopen week heeft gerookt. Ook bleek er geen verschil te zijn tussen de verschillende condities. Zie tabel 2.2.

Tabel 2.2 Repeated measures ANOVA voor cannabisgebruik van de afgelopen twee weken voor de CBM-trainingscondities bij participanten die de cannabistraining hebben gekregen

Vraag Conditie N Voormeting Follow-up 1 F Sig. η2

Mean (SD) Mean (SD) Tijd Tijd Tijd

Tijd*Program Tijd*Program Tijd*Program

CUS1 Groep 1 19 3,4 (3,2) 3,5 (3,9) (1, 80) = 0,01 0,920 0,00 Groep 2 22 2,5 (2,7) 4,2 (4,5) (3, 80) = 1,70 0,174 0,06 Groep 3 21 5,3 (4,8) 4,3 (4,4) Groep 4 22 5,5 (5,1) 4,4 (4,4) CUS2 Groep 1 19 2,5 (1,2) 2,5 (0,8) (1, 80) = 1,10 0,298 0,01 Groep 2 22 2,4 (1,0) 2,7 (1,5) (3, 80) = 1,64 0,186 0,06 Groep 3 21 3,1 (1,5) 2,5 (1,5) Groep 4 22 3,0 (1,6) 2,5 (1,2) CUS3 Groep 1 19 3,7 (8,5) 2,7 (8,0) (1, 80) = 0,25 0,622 0,00 Groep 2 22 2,0 (4,3) 8,7 (19,7) (3, 80) = 1,97 0,125 0,07 Groep 3 21 6,3 (12,3) 5,6 (8,2) Groep 4 22 6,6 (11,2) 4,5 (7,7)

Ten slotte is er gekeken naar het alcoholgebruik en cannabisgebruik van het afgelopen jaar van de participanten uit de vier CBM-trainingscondities en de groep die geen training heeft gekregen. Uit de analyse bleek dat er voor alcoholgebruik van het afgelopen jaar een significant tijdseffect was, F(1, 197) = 62,35, p < 0,001, ηp2 = 0,24, maar geen significant

(24)

23

interactie-effect tussen tijd en conditie, F(4, 197) = 0,67, p = 0,61, ηp2 = 0,01. Voorafgaand aan de training lag het alcoholgebruik lager (M = 6,4, SD = 7,0) dan een jaar na de training (M = 12,2, SD = 8,7). Er was geen verschil te zien tussen de condities. Hetzelfde was te zien voor cannabisgebruik van het afgelopen jaar. Uit de analyse bleek dat er voor cannabisgebruik een significant tijdseffect was, F(1, 196) = 18,70, p < 0,001, ηp2 = 0,09, maar geen significant interactie-effect tussen tijd en conditie, F(4, 196) = 0,61, p = 0,653, ηp2

= 0,01. Voorafgaand aan de training lag het cannabisgebruik lager (M = 10,4, SD = 7,9) dan een jaar na de training (M = 13,9, SD = 10,3). Er was geen verschil te zien tussen de condities. Zie tabel 2.3.

Tabel 2.3 Repeated measures ANOVA voor alcohol- en cannabisgebruik van het afgelopen jaar voor de CBM-trainingscondities en de groep die geen training heeft gekregen

Vraag Conditie N Voormeting Eindmeting F Sig. η2

Mean (SD) Mean (SD) Mean (SD) Tijd Tijd Tijd

Tijd*Program Tijd*Program Tijd*Program

AUDIT Groep 1 28 6,5 (6,8) 13,2 (9,5) (1, 197) = 62,35 0,000 0,24 Groep 2 32 7,1 (7,3) 11,8 (8,6) (4, 197) = 30,08 0,613 0,01 Groep 3 27 5,0 (4,9) 9,3 (7,7) Groep 4 24 5,0 (5,1) 13,0 (7,6) Geen training 91 6,8 (7,0) 12,8 (9,1) CUDIT-R Groep 1 28 9,4 (7,0) 15,4 (10,0) (1, 196) = 18,70 0,000 0,09 Groep 2 32 9,7 (7,0) 11,7 (9,1) (4, 196) = 0,61 0,653 0,01 Groep 3 26 10,1 (8,4) 14,1 (10,8) Groep 4 24 9,8 (7,2) 12,9 (9,6) Geen training 91 11,2 (8,4) 14,5 (10,8)

Resultaten gecombineerde training

Om de vergelijking te kunnen maken tussen de groep die alleen CBM heeft gekregen en de groep die de gecombineerde training (CBM+MGV) heeft gekregen moest eerst gekeken worden of er een verschil te zien was in middelengebruik tussen de verschillende trainingscondities (de groep met twee experimentele taken, de twee groepen met één

experimentele en één placebotaak en de groep met twee placebotaken). De verwachting was dat de groepen met een experimenteel component niet van elkaar zouden verschillen in middelengebruik. Aan de hand van de voorgaande repeated measures ANOVA bleek dat er geen verschil te zien was tussen de vier condities. Daarom is besloten om alle vier condities (ook die met twee placebotaken) samen te nemen en alleen onderscheid te maken tussen CBM en CBM+MGV (en de groep die geen training heeft gekregen).

Controle op a priori verschillen

(25)

CBM+MGV-24

groep en de groep die geen training heeft gehad. Deze groepen bleken met een

chikwadraattoets niet van elkaar te verschillen voor geslacht, χ2(2, N = 494) = 3,60, p = 0,165 of voor immigratie-achtergrond, χ2(2, N = 494) = 0,05, p = 0,973. Met andere woorden, de verdeling over de seksen en over immigratie-achtergrond was niet verschillend voor de groepen. Daarnaast kwam uit een variantieanalyse naar voren dat er geen verschil was in leeftijd tussen de groepen, F(2, 489) = 1,36, p = 0,257. Vervolgens is er met behulp van een variantieanalyse gekeken of er bij aanvang verschillen te zien zijn tussen de groepen voor middelengebruik van het afgelopen jaar. De groepen bleken niet te verschillen wat betreft alcoholgebruik, F(2, 491) = 0,08, p = 0,928 en cannabisgebruik, F(2, 491) = 0,35, p = 0,708.

Vervolgens is er gekeken naar de participanten die de alcoholtraining hebben gekregen. Met behulp van een variantieanalyse bleek dat er geen verschil was in alcoholgebruik van de afgelopen twee weken (AUS) tussen de CBM-groep en de

CBM+MGV-groep: aantal keer alcohol gedronken, F(1, 58) = 2,32, p = 0,133, aantal keer meer dan 5 glazen alcohol gedronken, F(1, 58) = 0,22, p = 0,640, en aantal glazen alcohol gedronken in de afgelopen week, F(1, 58) = 0,02, p = 0,880. Vervolgens is met behulp van een variantieanalyse gekeken of er een verschil was in behandelmotivatie. Hieruit bleek dat er geen verschil was in verlangen naar alcohol, F(1, 58) = 0,78, p = 0,382, motivatie om de training te volgen, F(1, 58) = 1,77, p = 0,189, en motivatie om te stoppen of minderen met alcohol, F(1, 58) = 0,06, p = 0,803. Van de participanten die de alcoholtraining hebben gekregen was er bij 28,4% sprake van problematisch alcoholgebruik. De groep die geen training heeft gehad kon niet meegenomen worden in de analyse, omdat deze groep geen voormeting heeft gehad voor de AUS.

Ten slotte is er gekeken naar de participanten die de cannabistraining hebben gekregen. Met behulp van een variantieanalyse bleek dat er geen verschil was in cannabisgebruik van de afgelopen twee weken (CUS) tussen de CBM-groep en de

CBM+MGV-groep: aantal keer cannabis gebruikt, F(1, 156) = 0,14, p = 0,706, aantal keer meerdere keren achter elkaar cannabis gebruikt, F(1, 156) = 0,38, p = 0,243, en aantal jointjes gerookt afgelopen week, F(1, 156) = 0,09, p = 0,771. Vervolgens is met behulp van een variantieanalyse gekeken of er een verschil was in behandelmotivatie. Hieruit bleek dat er een verschil was in verlangen naar cannabis, F(1, 156) = 4,98, p = 0,027, maar geen verschil in motivatie om de training te volgen, F(1, 156) = 2,10, p = 0,154, en motivatie om te stoppen of minderen met cannabis, F(1, 156) = 1,53, p = 0,219. De participanten uit de CBM+MGV-groep hadden meer verlangen naar cannabis (M = 41,7, SD = 30,4) dan de CBM-CBM+MGV-groep (M = 29,0, SD = 30,0). Van de participanten die de cannabistraining hebben gekregen was er bij

(26)

25

54,6% sprake van problematisch cannabisgebruik. De groep die geen training heeft gehad kon niet meegenomen worden in de analyse, omdat deze groep geen voormeting heeft gehad voor de CUS.

Repeated measures ANOVA

De vraag of bij jongeren in justitiële jeugdinrichtingen die alcohol en/of cannabis gebruiken de gecombineerde training (CBM+MGV) een betere uitkomst op middelengebruik en behandelmotivatie laat zien dan alleen CBM werd ten slotte getoetst door een ANOVA met herhaalde metingen, waarbij gekeken werd naar de interactie tussen de factor training (CBM versus CBM+MGV) en de factor tijd op middelengebruik en behandelmotivatie. Hierbij was conditie de between subject variabele en de behandeluitkomst (tijd) de within subject

variabele. Voor de analyses voor middelengebruik werd gebruik gemaakt van de voormeting en de eerste follow-up meting. Voor de analyses voor behandelmotivatie werd gebruik gemaakt van de voormeting en de meting tijdens de laatste trainingssessie.

Allereerst is de analyse uitgevoerd voor alcoholgebruik van de afgelopen twee weken (AUS) bij de participanten die de alcoholtraining hebben gekregen bij de CBM-groep en de CBM+MGV-groep. Voor het aantal keer dat de participanten alcohol gebruikten bleek dat er geen significant tijdseffect was, F(1, 40) = 1,04, p = 0,315, ηp2 = 0,03, en geen significant interactie-effect tussen tijd en conditie, F(1, 40) = 0,18, p = 0,673, ηp2 = 0,00. Er bleek dus geen verandering te zijn over tijd in hoe vaak de participant de afgelopen twee weken alcohol heeft gedronken. Ook was er geen verschil tussen de condities. Voor het aantal keer dat de participant 5 glazen alcohol of meer heeft gedronken bleek dat er geen significant tijdseffect was, F(1, 40) = 2,34, p = 0,134, ηp2 = 0,06, en ook geen significant interactie-effect tussen tijd en conditie, F(1, 40) = 0,00, p = 0,953, ηp2

= 0,00. Dit betekent dat er geen verandering te zien was over tijd in hoe vaak de participant de afgelopen twee weken meer dan 5 glazen alcohol heeft gedronken. Ook was er geen verschil tussen de condities. Voor het aantal glazen alcohol die de participant de afgelopen week heeft gedronken bleek dat er geen significant tijdseffect was, F(1, 40) = 0,12, p = 0,733, ηp2

= 0,00, en geen significant interactie-effect tussen tijd en conditie, F(1, 40) = 0,12, p = 0,733, ηp2

= 0,00. Er bleek dus geen significante verandering te zijn over tijd in hoeveel glazen alcohol de participant in de afgelopen week heeft gedronken. Er bleek ook geen verschil te zijn tussen de condities. Zie tabel 3.1.

(27)

26

Tabel 3.1 Repeated measures ANOVA voor alcoholgebruik van de afgelopen twee weken voor de CBM-groep en CBM+MGV-groep bij participanten die de alcoholtraining hebben gekregen

Vraag Conditie N Voormeting Follow-up 1 F Sig. η2

Mean (SD) Mean (SD) Tijd Tijd Tijd

Tijd*Program Tijd*Program Tijd*Program

AUS1 CBM 37 1,4 (0,8) 1,9 (1,7) (1, 40) = 0,32 0,315 0,03 CBM+MGV 5 1,0 (0,0) 1,2 (0,4) (1, 40) = 0,18 0,673 0,00 AUS2 CBM 37 2,0 (0,6) 2,2 (0,8) (1, 40) = 2,34 0,134 0,06 CBM+MGV 5 1,8 (0,4) 2,0 (0,0) (1, 40) = 0,00 0,953 0,00 AUS3 CBM 37 0,8 (3,5) 1,6 (4,0) (1, 40) = 0,12 0,733 0,00 CBM+MGV 5 0,0 (0,0) 0,0 (0,0) (1, 40) = 0,12 0,733 0,00

Vervolgens is er gekeken naar de behandelmotivatie (VAS) bij de participanten die de alcoholtraining hebben gekregen voor de CBM-groep en de CBM+MGV-groep. Voor

verlangen naar alcohol bleek dat er geen significant tijdseffect was, F(1, 46) = 0,29, p = 0,594, ηp2 = 01, en geen significant interactie-effect tussen tijd en conditie, F(1, 46) = 0,21, p = 0,646, ηp2 = 0,01. Er was over tijd geen verschil in verlangen naar alcohol. Ook was er geen verschil tussen de condities. Voor motivatie om de training te volgen bleek dat er geen

significant tijdseffect was, F(1, 46) = 1,45, p = 0,235, ηp2 = 0,03, en geen significant

interactie-effect tussen tijd en conditie, F(1, 46) = 1,10, p = 0,300, ηp2 = 0,02. Dit betekent dat er over tijd geen verschil was in motivatie om de training te volgen. Ook was er geen verschil tussen de condities. Tenslotte bleek voor motivatie om te stoppen of minderen met alcohol dat er geen significant tijdseffect was, F(1, 46) = 0,00, p = 0,961, ηp2

= 0,00, en geen significant interactie-effect tussen tijd en conditie, F(1, 46) = 0,80, p = 0,377, ηp2

= 0,02. Er was over tijd dus geen verschil in motivatie om te stoppen of minderen met alcohol. Ook was er geen verschil tussen de condities. Zie tabel 3.2.

Tabel 3.2 Repeated measures ANOVA voor behandelmotivatie voor CBM-groep en CBM+MGV-groep bij participanten die de alcoholtraining hebben gekregen

Vraag Conditie N Voormeting Follow-up 1 F Sig. η2

Mean (SD) Mean (SD) Tijd Tijd Tijd

Tijd*Program Tijd*Program Tijd*Program

VAS1 CBM 39 18,1 (24,5) 18,5 (27,6) (1, 46) = 0,29 0,594 0,01 CBM+MGV 9 16,1 (15,0) 20,6 (27,3) (1, 46) = 0,21 0,646 0,01 VAS2 CBM 39 77,6 (26,5) 63,2 (32,6) (1, 46) = 1,45 0,235 0,03 CBM+MGV 9 68,4 (29,1) 67,4 (28,1) (1, 46) = 1,10 0,300 0,02 VAS3 CBM 39 49,3 (41,0) 55,7 (40,1) (1, 46) = 0,00 0,961 0,00 CBM+MGV 9 57,1 (43,3) 49,9 (33,5) (1, 46) = 0,80 0,377 0,02

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly

75 De selectiefunctionaris houdt bij zijn beslissing omtrent plaatsing rekening met de aanwijzingen van het OM, gegeven via de zogenoemde executie-indicator 76 , het advies

Een kleine groep (N=11) kon niet volledig worden onderzocht, waardoor de groep uiteindelijk uit 218 meisjes bestond. Sociaaldemografische, psychopathologie- en

Om deze reden had dit onderzoek als doel deze karakteristieken na te gaan bij meisjes die geplaatst zijn in JJI’s , alsook te onderzoeken in welke mate er een verband bestaat

In de behandeling zou ook het middelengebruik van de jongens meegenomen moeten worden, niet alleen omdat het gebruik zelf belangrijke effecten op het gedrag kan hebben, maar

Verschillen in het gebruik tijdens het verblijf in de JJI’s tussen jongens met en zonder PIJ-maatregel laten zien, dat binnen de JJI’s de groep PIJ-jongeren iets meer

Het aantal jaarlijks door de Raad opgeleverde basisonderzoeken (figuur 11) is tot 2007 sterk gestegen 19 en neigt pas vanaf 2008 naar een lichte afname conform de daling van

Ten slotte wordt verwacht dat het verband tussen kindermishandeling en problematisch cannabisgebruik minder sterk wordt wanneer jongeren in JJI’s meer gebruikmaken van