• No results found

De invloed van het bagatelliseren van attitude-objecten op polarisatievermindering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van het bagatelliseren van attitude-objecten op polarisatievermindering"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van het Bagatelliseren van Attitude-objecten op Polarisatievermindering

naam: Keshia Lanihun studentnummer: 10557881 bachelorthese sociale psychologie

faculteit der maatschappij- en gedragswetenschappen afdeling (sociale) psychologie

begeleider: J. Dalege aantal woorden: 3883 inleverdatum:2-06-2017 Universiteit van Amsterdam

(2)

Abstract

Op basis van het catastrofemodel van Zeeman (1976) kan verwacht worden dat een hoge betrokkenheid met een attitudeonderwerp resulteert in attitude-extremiteit. In dit onderzoek is nagegaan of het bagatelliseren van attitudeobjecten kan zorgen voor polarisatievermindering. Deelnemers hebben een gebagatelliseerde tekst te lezen gekregen over het attitudeonderwerp ‘klimaatverandering’ of ‘grenzen dicht voor asielzoekers’. Vervolgens is gemeten of het bagatelliseren van de respectievelijke teksten zorgt voor een vermindering van de attitude-extremiteit. Uit de resultaten blijkt geen significant effect van bagatellisatie op attitude-objecten in zowel de klimaatverandering als de grenzen dicht conditie. Grotendeels kan dit toegeschreven worden aan de mislukte manipulatie van het bagatelliseren van de attitude-objecten. Het

onderzoek kan daarom het beste gezien worden als exploratief werk voor toekomstig onderzoek naar polarisatievermindering.

(3)

De Invloed van het Bagatelliseren van Attitude-objecten op Polarisatievermindering

In 2004 schreef Thomas Friedman in de New York Times dat “de Amerikaanse politiek zo gepolariseerd is dat er geen midden is, er zijn alleen maar kanten” (2004). Nu, anno 2017, wordt uitgesproken dat polarisatie in Amerika op het hoogste niveau sinds tijden is (Duhaime & Apfelbaum, 2017). Polarisatie wordt met name saillant tijdens verkiezingsperiodes (Nowak, Szamrej & Latané, 1990), en na de onstuimige Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016 is deze hoge mate van polarisatie dan ook niet verrassend.

Polarisatie kan echter ernstige sociale consequenties hebben. Een van de grootste consequenties van polarisatie is, dat het ervoor kan zorgen dat sterkere groepsidentiteiten ontstaan en dat deze onderlinge groepen steeds verder van elkaar differentiëren en zich tegen elkaar afzetten. Als groepen zich sterk van elkaar differentiëren, kan dit leiden tot

conflictescalatie. Hoewel polarisatie, en met name groepspolarisatie, veelvuldig is onderzocht, is er nog weinig onderzoek gedaan naar polarisatievermindering. In deze studie wordt onderzocht hoe polarisatie verminderd kan worden. Dit gebeurt door een hypothese op te stellen op basis van het catastrofemodel (Zeeman, 1976). Vervolgens wordt deze hypothese getest door te

onderzoeken of het bagatelliseren van attitudes leidt tot polarisatievermindering.

Attitudepolarisatie

Attitudepolarisatie is het fenomeen waarbij de initiële attitudes van mensen extremer worden (Stroud, 2010). Hierbij wordt een attitude gedefinieerd als een evaluatief oordeel over een stimulusobject (Maio & Haddock, 2014). Polarisatie is al in veel onderzoeken onderzocht en

(4)

aangetoond. Een onderzoek dat een illustratie geeft van de onderzoeken en bevindingen naar polarisatie, is het onderzoek van Myers en Kaplan (1976). In dit onderzoek werden deelnemers gevraagd om casussen van verkeersovertredingen te evalueren. Deze casussen waren zo opgezet om hoge of lage niveaus van schuldoordeel te produceren. De deelnemers werden verdeeld over twee groepen op basis van hun initiële attitudesterkte (hoge of lage schuld) bij

verkeersovertredingen. De resultaten lieten zien dat de deelnemers met initiële hoge schuld attitude, de hoge schuld casus als nog schuldiger beoordeelden, na het bespreken de schuldcasus. De deelnemers met een initiële lage attitude beoordeelden de lage schuld-casus als minder schuldig.

De sociale psychologie heeft twee belangrijke paradigma’s om attitudepolarisatie te verklaren: het information-induced polarization paradigma (Lord, Ross & Lepper, 1979) en het thought-induced polarization paradigma (Tesser, 1978). Het information-induced polarization paradigma is gebaseerd op de assumptie dat mensen de neiging hebben om, op het moment dat zij een mening hebben gevormd, meer aandacht en waarde te hechten aan informatie die deze mening ondersteunt, dan aan informatie die niet consistent is met hun mening. Zo bleek uit het befaamde onderzoek van Lord, Ross en Lepper (1979), dat deelnemers niet alleen informatie op een selectieve manier assimileren, maar hierdoor zelfs meer overtuigd worden van hun initiële standpunt. In het onderzoek kregen twee groepen deelnemers (voor- en tegenstanders van de doodstraf) dezelfde tekst te lezen. Beide groepen interpreteerden de tekst als ondersteuning voor hun eigen standpunten, waardoor de initiële attitudes van beide partijen extremer werden. Het thought-induced polarization paradigma van Tesser (1978) laat zien dat alleen denken aan een attitudeobject al kan resulteren in een meer gepolariseerde attitude van het object. Deze vorm van polarisatie wordt uitgelegd als een resultaat van het verlangen naar cognitieve consistentie.

(5)

Wanneer er geen cognitieve consistentie is, zullen de meningen extremer worden om deze inconsistentie op te heffen.

In de onderzoeken naar polarisatie, wordt polarisatie vaak verklaard als een proces van gekleurde assimilatie van informatie, óf als een proces van een verlangen naar cognitieve consistentie van gedachten. Een onderzoek van Harton en Latané (1997) suggereert echter dat information-induced polarization en thought-induced polarization gebaseerd zijn op

vergelijkbare processen, in plaats van op tegengestelde processen. Specifiek, suggereren zij dat zowel informatie als gedachten de attitude-extremiteit kan verhogen, omdat lezen of denken aan het attitudeobject ervoor zorgt dat de betrokkenheid tot het attitudeobject wordt verhoogd.

Het catastrofemodel toegepast op polarisatievermindering

Het gegeven dat beide processen (zowel gedachten als informatie) de attitudes kunnen polariseren, kan worden begrepen aan de hand van het catastrofemodel van attitudes,

geïntroduceerd door Zeeman (1976). Dit model is in de loop der jaren veelvuldig toegepast om de abrupte (catastrofe) veranderingen in attitudes te verklaren met als beïnvloedende factor betrokkenheid (zie bijvoorbeeld, Flay 1978; Latané & Nowak, 1994). Deze abrupte

veranderingen in attitudes, worden volgens dit model veroorzaakt door geleidelijke en vloeiende veranderingen in de onafhankelijke variabele (Van der Maas, Kolstein & Van Der Pligt, 2003).

Het catastrofemodel van attitudes, afgebeeld in figuur 1, heeft vier voorspellingen die de attitudeverandering kunnen beschrijven (Liu & Latané, 1998).

(6)

Figuur 1. Aangepast overgenomen uit ‘The catastrophic link between the importance and extremity of political attitudes’, door Liu, J. H., & Latané, B. (1998) Political Behavior, 20(2), 105-126.

De eerste voorspelling stelt, als de betrokkenheid met het attitude-onderwerp laag is, verandert de attitude van mensen proportioneel met de beschikbare positieve of negatieve informatie (punt 1 in het figuur). De tweede voorspelling impliceert dat wanneer informatie hoofdzakelijk positief is, iemands attitude een directe weerspiegeling zal zijn van de betrokkenheid met het onderwerp. Dit is in het figuur te zien op punt 2. De derde voorspelling impliceert hetzelfde als voorspelling twee, maar heeft betrekking op informatie die hoofdzakelijk negatief is. Wanneer informatie dus hoofdzakelijk negatief is, zal iemands attitude voornamelijk negatief zijn. De vierde voorspelling illustreert de verandering in attitude wanneer de betrokkenheid met het attitude-onderwerp erg hoog is (punt 4). Met verhoogde betrokkenheid hebben mensen de neiging om ofwel een sterke positieve attitude, ofwel een sterke negatieve attitude te hebben.

In het catastrofemodel ligt het omslagpunt naar polarisatie op punt 4. Op dit punt is de betrokkenheid met het attitude-object zo verhoogd, dat de attitudes (positief en negatief) extremer worden. Dit impliceert dat hoe hoger de betrokkenheid met het attitude object is, hoe

(7)

extremer de attitudes worden. In deze studie wordt echter gezocht naar een manier om polarisatie te verminderen en moet er dus gekeken worden naar het punt waarbij geen polarisatie optreedt. Beargumenteerd kan worden dat er sprake is van depolarisatie, wanneer attitudes niet extremer worden. Dit betekent dat de attitudes niet extreem positief of negatief zijn, maar een optelsom van positieve en negatieve attitudes, waarbij de uitkomst gebalanceerd is. In dit model is het punt van depolarisatie het punt waarop de betrokkenheid laag is en de attitudes normaal verdeeld zijn. In het model is dit punt te zien op punt 1. Hier is een persoons attitude; de optelsom van

positieve en negatieve attitudes.

Bewijs voor het catastrofemodel

Meerdere onderzoekers hebben het catastrofemodel model getest en uit de resultaten blijkt een grote evidentie voor dit model. Zo ondersteunt het onderzoek van Van der

Maas, Kolstein en Pligt (2003) het catastrofemodel voor attitudeverandering. In dit onderzoek hebben de onderzoekers specifiek gekeken naar politieke attitudes. De resultaten hiervan

suggereren eveneens een positief verband tussen (politieke) attitudes en betrokkenheid. Naast het catastrofemodel zijn er echter ook andere theorieën en onderzoeken die de relatie tussen

betrokkenheid en extremiteit van attitudes aannemelijk maken. Volgens Petty en Caccioppo (1986) worden argumenten centraal verwerkt wanneer mensen een hoge betrokkenheid hebben met het onderwerp. Hierdoor zal beïnvloeding van attitudes afhankelijk zijn van de relevantie en de kwaliteit van de informatie. Aan de andere kant zullen mensen geen volledige aandacht hebben voor de informatie wanneer de betrokkenheid laag is. Hierdoor zal beïnvloeding bepaald worden door simpele vuistregels, zoals de aantrekkelijkheid van de bron. Plane (2008) bekeek de Amerikaanse verkiezingsresultaten uit 2004 ten opzichte van 2000. Uit de resultaten bleek dat de

(8)

meer betrokken burgers meer attitude-extremiteit toonden dan de minder betrokken burgers. Hierdoor werd gesuggereerd dat zichtbare verschillen in attitude-extremiteit gepaard gaan met verhoogde betrokkenheid.

Van het catastrofemodel naar een hypothese

In lijn met de catastrofetheorie, kan worden verwacht dat betrokkenheid met attitudes positief gecorreleerd is met de extremiteit van attitudes. Om die reden wordt beargumenteerd, dat polarisatie kan worden verminderd door de betrokkenheid met het attitudeobject te reduceren. Een denkbare manier om de betrokkenheid te reduceren, is het bagatelliseren van de betreffende attitude-objecten. Om te onderzoeken of het bagatelliseren van attitude-objecten

polarisatievermindering tot stand brengt, ontvangen deelnemers in twee verschillende condities (klimaatverandering-conditie en grenzendicht-conditie) bagatelliserende informatie over

respectievelijk ‘klimaatverandering’ of ‘grenzen dicht voor asielzoekers’. Beide condities krijgen daarna nog twee teksten te lezen die dienen als afleiding. Ten slotte wordt de attitude gemeten van de deelnemers over de onderwerpen klimaatverandering en grenzen dicht voor asielzoekers. Verwacht wordt dat deelnemers in de klimaatverandering-conditie een lagere attitude-extremiteit hebben voor het onderwerp klimaatverandering, dan voor het onderwerp grenzen dicht voor asielzoekers. Verder wordt verwacht dat deelnemers in de grenzendichtconditie een lagere attitude-extremiteit hebben voor het onderwerp grenzen dicht voor asielzoekers, dan voor het onderwerp klimaatverandering.

Methode

(9)

Voorafgaand aan dit onderzoek is een pilotstudie uitgevoerd. Deze pilotstudie is opgezet om te onderzoeken voor welke onderwerpen (psychologie)studenten extreme attitudes hebben. Uit de resultaten kwam naar voren dat deze populatie vooral extreme attitudes heeft over de onderwerpen klimaatverandering en het sluiten van de grenzen voor asielzoekers.

Proefpersonen

Aan dit onderzoek hebben 106 deelnemers deelgenomen (N=106), waarvan het merendeel eerstejaars psychologiestudenten was. Deze groep bestond uit 69 vrouwen en 31 mannen, variërend in leeftijd van 18 tot 29 jaar. Voor deelname aan het onderzoek kregen de proefpersonen een halve participatiepunt ter compensatie.

Materialen

Onafhankelijke variabelen: bagatelliseren van attitudeobjecten en vragenlijst

In het onderzoek zijn de attitudeobjecten gemanipuleerd met het behulp van tekstuele informatie. De deelnemers kregen een tekst te lezen over klimaatverandering of over het onderwerp grenzen dicht voor asielzoekers, die beide zo waren opgeschreven dat ze het probleem bagatelliseerden. Bij het onderwerp grenzen dicht voor asielzoekers werd dit bewerkstelligd door te vermelden dat Nederland, in vergelijking met andere Europese landen, maar een klein gedeelte van het totale aantal asielzoekers opneemt. Bij het onderwerp

klimaatverandering werd het onderwerp op een vergelijkbare manier gebagatelliseerd. Hier werd in de tekst vermeld dat Nederland vergeleken met andere landen relatief weinig CO2 uitstoot. De overige twee teksten die de deelnemers te lezen kregen, waren voor beide condities gelijk en dienden als afleiding (in appendix A zijn alle vier de teksten bijgevoegd).

(10)

invullen. Hoewel maar één onderwerp was gebagatelliseerd (afhankelijk van conditie), kregen de deelnemers in beide condities dezelfde vragen. Hierdoor kon bij een persoon de

attitude-extremiteit over het onderwerp grenzen dicht vergeleken worden met de attitude-attitude-extremiteit over het onderwerp klimaatverandering en vice versa.

De afhankelijke variabele: attitude-extremiteit en attitudebelang

In dit onderzoek zijn voor de onderwerpen klimaatverandering en grenzen dicht voor asielzoekers twee constructen gemeten: attitudebelang en attitude-extremiteit. Het attitudebelang is gemeten om te onderzoeken hoeveel belang de deelnemers hechtten aan de twee onderwerpen. Dit diende als manipulatiecontrole. Per onderwerp kregen de deelnemers drie verschillende items die waren opgesteld om te meten hoeveel betrokkenheid de deelnemers hadden met beide

onderwerpen. Bij het onderwerp klimaatverandering werd het belang gemeten aan de hand van de volgende drie items: “Ik vind het onderwerp Nederlandse overheidsinvesteringen in

klimaatverandering” (Niet interessant Neutraal Interessant). “Ik vind het onderwerp Nederlandse overheidsinvesteringen in klimaatverandering” (Niet belangrijk Neutraal Belangrijk) “Ik geef om het onderwerp Nederlandse overheidsinvesteringen in klimaatverandering” (Mee Oneens

Neutraal Mee Eens). De bijhorende schaal waarop de deelnemers hun attitude konden aangeven, was gebaseerd op de Feeling Thermometer van Alwin (1997). Dit blijkt een valide en

betrouwbare schaal te zijn om attitudes mee te meten. Het onderwerp ‘grenzen dicht voor asielzoekers’ werd gemeten aan de hand van eenzelfde soort vraagstellingen.

Over de antwoorden op de items is een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Een analyse per onderwerp wees vervolgens uit, dat zowel de belangitems op klimaatverandering als de belang items op grenzen dicht betrouwbaar waren (respectievelijk Cronbach’s α = 0.90 en Cronbach’s α = 0.77).

(11)

Het tweede construct dat is gemeten, is de attitude-extremiteit. De attitude-extremiteit van de deelnemers is gemeten, om te onderzoeken of het bagatelliseren van attitudeobjecten een negatief effect heeft op polarisatie. Per onderwerp kregen de deelnemers drie verschillende vragen die waren opgesteld om de attitude-extremiteit te meten over beide onderwerpen. Bij het onderwerp klimaatverandering werd de extremiteit gemeten aan de hand van de volgende drie vragen: “Ik vind een verhoging van investeringen van de Nederlandse overheid om

klimaatverandering tegen te gaan” (Negatief Neutraal Positief). “Ik vind een verhoging van investeringen van de Nederlandse overheid om klimaatverandering tegen te gaan” (Niet

interessant Neutraal Interessant). “Bij stemmingen over een verhoging van investeringen van de Nederlandse overheid om klimaatverandering tegen te gaan, ben ik” (Tegen Neutraal Voor).

Het gemiddelde van de extremiteitscores voor beide onderwerpen is berekend door per stelling het middelpunt van de schaal af te trekken. Vervolgens zijn de absolute waardes gebruikt.

Over de vragen is een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Een analyse per onderwerp wees uit dat de extremiteit-items van klimaatverandering en de extremiteit-items van grenzen dicht betrouwbaar waren (respectievelijk Cronbach’s α = 0.97 en Cronbach’s α = 0.95).

Procedure

Studenten van de Universiteit van Amsterdam konden online meedoen aan het

onderzoek. De deelnemers werden willekeurig in twee condities verdeeld (klimaatverandering of grenzen dicht). De deelnemers in de klimaatverandering-conditie kregen een tekst te lezen waarin het onderwerp klimaatverandering gebagatelliseerd werd, terwijl de deelnemers in de grenzendichtconditie een tekst kregen waarin het onderwerp grenzen dicht voor asielzoekers

(12)

gebagatelliseerd werd. Hierna kregen de deelnemers in beide condities nog twee

afleidingsteksten te lezen. Vervolgens werd in beide condities het attitudebelang en de attitude-extremiteit gemeten over de twee onderwerpen. Ten slotte kregen de deelnemers drie vragen over hun leeftijd, geslacht en studie(jaar). Nadat de deelnemers de vragenlijst hadden voltooid, zijn ze vriendelijk bedankt voor deelname aan het onderzoek, werden ze doorverwezen naar een link waarmee ze hun verdiende participatiepunt konden bevestigen en ontvingen zij een

debriefing.

Resultaten

Van de 106 deelnemers hebben 6 deelnemers het onderzoek niet afgerond. De gegevens van deze deelnemers zijn om die reden niet meegenomen in verdere dataverwerking. Alle overige gegevens zijn gebruikt in de analyses.

Manipulatiecheck

Voor dit onderzoek is een mixed design ANOVA uitgevoerd met één tussen-deelnemers variabele conditie (de klimaatconditie en de grenzendichtconditie) en één binnen-deelnemers variabele (wel/niet bagatelliserende tekst), met als afhankelijke variabele het belang van de twee onderwerpen. De manipulatie werd als geslaagd beschouwd, wanneer de deelnemers gemiddeld lager scoorden op de attitudebelang-vragen na het lezen van de bagatelliserende tekst, in

(13)

Figuur 2. Scores van attitudebelang op de onderwerpen klimaatverandering en grenzen dicht.

Uit de resultaten blijkt dat er geen significant interactie-effect gevonden is (F (1,98) = 1.56 p = .215). Dit impliceert dat het verschil in belang tussen de onderwerpen niet verschilt. Uit figuur 2 blijkt dat er geen simpele hoofdeffecten zijn. Hoewel de richting lijk te kloppen, is voor de klimaatconditie geen significant verschil (F(1,98) = 1.56, p = .215) in belang gevonden tussen het onderwerp klimaatverandering (M = 74,72 SD = 2,72) en het onderwerp grenzen dicht (M = 78,30 SD = 2,24). Verder blijkt uit figuur 2 dat er voor de grenzendichtconditie geen significant verschil (F(1,98) = .26, p = .612) in belang bestaat tussen het onderwerp klimaatverandering (M=81,65 SD = 2,66) en het onderwerp grenzen dicht (M = 80.22 SD = 2.20 ). Hieruit kan geconcludeerd worden dat de manipulatie van het bagatelliseren van de attitudeobjecten niet geslaagd is.

Hoofdanalyse

(14)

Sphericity niet geschonden worden. Om deze test uit te voeren, zijn minstens drie metingen nodig (Field, 2009). Verder is gekeken naar de assumptie van normaliteit. Bij steekproeven die groter zijn dan 30, is de ANOVA robuust genoeg om de analyse uit te voeren (Field, 2009). In dit onderzoek was de steekproef N=106 en kon de analyse dus worden uitgevoerd.

Een mixed-design ANOVA is uitgevoerd met de tussen-deelnemers variabele conditie (klimaatverandering-conditie en de grenzendichtconditie) en één binnen-deelnemers

variabele (wel/niet bagatelliserende tekst), met als afhankelijke variabele de attitude ten opzichte van de twee onderwerpen. Voor beide condities is apart getoetst of er een verschil bestaat tussen het gebagatelliseerde onderwerp en het niet-gebagatelliseerde onderwerp.

figuur 3. Extremiteitsscores van klimaatverandering en grenzen dicht.

Uit de resultaten blijkt dat er geen significant interactie-effect gevonden is (F (1, 98) = .54 p= .466). Dat betekent dat het verschil in attitude tussen de onderwerpen niet verschilt tussen de condities. Uit figuur 3 blijkt dat er geen simpele hoofdeffecten zijn. Voor de klimaatconditie is er geen significant verschil (F(1,98) = 3.30, p = .072) in attitude tussen het onderwerp klimaat

(15)

(M = 32.27 SD = 2.04) en het onderwerp grenzen dicht (M = 28,01 SD = 2,14) .Verder blijkt uit figuur 3 dat er voor de grenzendichtconditie geen significant verschil ( F(1,98) = .65, p = .421) in attitude bestaat tussen het onderwerp klimaatverandering (M = 35.63 SD = 2.00) en het

onderwerp grenzen dicht (M = 33.77 SD = 2.10). Kortom, er blijkt geen reden om aan te nemen dat het bagatelliseren van attitudeobjecten een negatief effect heeft op polarisatie.

Discussie

In deze studie is onderzocht of het bagatelliseren van attitudeobjecten kan zorgen voor polarisatievermindering. Op basis van het catastrofemodel (1976) kan gesuggereerd worden dat hoe hoger de betrokkenheid met het attitudeobject is, hoe extremer de attitudes worden.

Omgekeerd kan dan een lagere betrokkenheid resulteren in polarisatievermindering. Een manier om de betrokkenheid met het attitudeobject te verminderen, is het bagatelliseren van het

betreffende onderwerp. Verwacht werd dat deelnemers in de klimaatconditie een lagere attitude-extremiteit hadden voor klimaatverandering dan voor het onderwerp grenzen dicht voor

asielzoekers. Deelnemers in de grenzendichtconditie zouden een lagere attitude-extremiteit hebben voor het onderwerp grenzen dicht voor asielzoekers dan voor klimaatverandering. Hoewel de richting lijkt te kloppen, komen de resultaten niet overeen met de verwachtingen. Er is geen duidelijke invloed van het bagatelliseren van attitudeobjecten op polarisatievermindering gevonden.

Dat niet aan de verwachtingen werd voldaan, zou grotendeels verklaard kunnen worden door de manipulatie van bagatellisatie van de attitudeobjecten. Binnen deze studie is getracht om de attitude-objecten te bagatelliseren. Dit is bewerkstelligd door de deelnemers een tekst te laten lezen, die zo is opgezet dat de deelnemers het attitudeobject als minder belangrijk zouden moeten gaan beschouwen. Echter, is er geen bewijs gevonden dat dit is gerealiseerd.

(16)

Met name voor het onderwerp grenzen sluiten voor asielzoekers is de manipulatie niet geslaagd. Het onderwerp ‘asielzoekers’ is de afgelopen periode veel in het nieuws geweest. Daarnaast is het onderwerp erg emotioneel geladen. De consequentie hiervan is, dat dit onderwerp hoogstwaarschijnlijk een grotere attitudesterkte heeft dan het onderwerp klimaat. Sterke attitudes hebben in vergelijking tot zwakke attitudes twee kenmerken. Ten eerste zijn sterke attitudes persistenter dan zwakke attitudes. Dat wil zeggen dat sterke attitudes stabieler zijn bij het verstrijken van tijd. Ten tweede zijn sterke attitudes meer resistent tegen verandering. Sterke attitudes zullen minder waarschijnlijk vatbaar zijn voor beïnvloeding (Maio & Haddock, 2014). De kans is dan ook aanwezig dat het bagatelliseren van attitudeobjecten kan leiden tot polarisatievermindering, maar dat deze studie er niet in is geslaagd om het onderwerp grenzen sluiten voor asielzoekers te bagatelliseren. In toekomstig onderzoek zou dit nader onderzocht moeten worden om hierover verdere uitspraken te kunnen doen. Een mogelijke manier om dit te doen, zou het aanpassen van het onderzoeksdesign kunnen zijn, bijvoorbeeld door in

replicatieonderzoek het onderwerp grenzen dicht voor asielzoekers te veranderen in een onderwerp met dezelfde attitudesterkte als klimaatverandering.

Een opmerking die niet alleen toepasbaar is op dit onderzoek, maar problematisch is voor het gros van de onderzoeken naar polarisatie, is het punt dat eerder gemaakt is in deze studie, namelijk dat lezen of denken aan een attitudeobject er al voor kan zorgen dat de betrokkenheid omhoog gaat. In het huidige onderzoek is hier nog te weinig rekening mee gehouden. De deelnemers in de klimaatverandering-conditie kregen een bagatelliserende tekst te lezen over klimaatverandering. Vervolgens werd gemeten of hun attitude-extremiteit lager was voor het onderwerp klimaatverandering, dan hun attitude-extremiteit voor grenzen dicht. De resultaten werden dus vergeleken op basis van twee verschillende onderwerpen, terwijl de deelnemers maar

(17)

over één onderwerp informatie hadden gekregen. In het huidige onderzoek was hier van tevoren wel rekening mee gehouden door de deelnemers willekeurig in twee condities in te delen. Hierdoor kregen beide condities over één onderwerp wel informatie en over het andere onderwerp geen informatie. Zoals in de vorige kanttekening werd besproken is het onderwerp grenzen sluiten voor asielzoekers echter emotie voller beladen dan het onderwerp

klimaatverandering. Het lezen van de tekst van asielzoekers zou de betrokkenheid meer verhoogd kunnen hebben dan het lezen van de tekst voor asielzoekers. Uit de resultaten blijkt dan ook dat de scores op attitude belang voor grenzendicht voor asielzoekers (M=80.22 en M=81.65) hoger is dan de scores op attitude belang voor klimaatverandering (M=74.72 en M=78.30). In vervolg onderzoek zou hier rekening mee kunnen worden gehouden, door deze invloed zo gelijk mogelijk te houden in de verschillende condities. Bijvoorbeeld met een

onderzoeksdesign waarbij de deelnemers in de experimentele groep een bagatelliserende tekst te lezen krijgen en de controlegroep een neutrale tekst over hetzelfde onderwerp. Het voordeel van dit design is dat het zorgt voor een betere vergelijking van attitude-onderwerpen.

Opvallend zijn de grote verschillen in de tijd die de deelnemers nodig hadden voor het lezen van de teksten. Door de leestijden van alle deelnemers het gemiddelde en de

standaarddeviatie te berekenen (M = 66.97, SD = 4.42), werd bepaald dat deelnemers een tekst met een gemiddelde snelheid tussen 58,13 en 75,81 seconden moesten lezen om ervanuit te kunnen gaan dat zij de teksten serieus hadden gelezen. In dit onderzoek vielen meer dan 30 deelnemers buiten deze twee gemiddelde snelheden. Omdat dit onderzoek vooral als exploratief gezien wordt, is besloten om deze deelnemers alsnog mee te mee te nemen in de analyse. Er kan echter nu niet met zekerheid worden gezegd dat de deelnemers die meegenomen zijn in de analyse de teksten serieus hebben gelezen. Er waren zeven deelnemers die minder dan 10

(18)

seconden over het lezen van de teksten deden. De kans bestaat dat deze deelnemers de

manipulatietekst niet heeft gelezen, waardoor de manipulatie van het wel of niet bagatelliseren van attitudes niet heeft plaatsgevonden. In vervolgonderzoek zou hier rekening mee kunnen worden gehouden, door deelnemers die buiten de vastgestelde tijdgrenzen vallen niet mee te nemen in de analyse.

Hoewel dit onderzoek niet kan ondersteunen dat het bagatelliseren van attitude-objecten een negatief effect heeft op polarisatie, heeft het wel aangetoond dat er genoeg evidentie is om deze hypothese verder te onderzoeken. Als gekeken wordt naar het catastrofemodel (Zeeman, 1976), is de kans sterk aanwezig dat een lagere betrokkenheid met het attitude-object resulteert in polarisatievermindering. Als de manipulatie van het bagatelliseren van de attitudeobjecten was geslaagd, hadden hier meer uitspraken over gedaan kunnen worden. Het huidige onderzoek zou daarom het beste gezien kunnen worden als een beginpunt in plaats van een eindpunt voor toekomstig onderzoek naar polarisatievermindering.

Literatuurlijst

Alwin, D. F. (1997). Feeling thermometers versus 7-point scales which are better?. Sociological Methods & Research, 25(3), 318-340.

Duhaime, E. P., & Apfelbaum, E. P. (2017). Can Information Decrease Political Polarization? Evidence From the US Taxpayer Receipt. Social Psychological and Personality Science, 1948550616687126.

(19)

Flay, B. R. (1978). Catastrophe theory in social psychology: Some applications to attitudes and social behavior. Systems Research and Behavioral Science, 23(4), 335-350.

Friedman, Thomas L. A Hole in the Heart. New York Times, October 28, 2004, p. A29.

Harton, H. C., & Latane, B. (1997). Information-and thought-induced polarization: The mediating role of involvement in making attitudes extreme. Journal of Social Behavior and Personality, 12(2), 271.

Hooghe, M. A. R. C., & Reeskens, T. I. M. (2006, mei). Amerikaanse publieke opinie over Irak. Geraadpleegd van

https://www.internationalespectator.nl/system/files/20060500_is_art_hooghe.pdf

Krosnick, J. A., Boninger, D. S., Chuang, Y. C., Berent, M. K., & Carnot, C. G. (1993). Attitude strength: One construct or many related constructs?. Journal of personality and social psychology, 65(6), 1132.

Latané, B., & Nowak, A. (1994). Attitudes as catastrophes: from dimensions to categories with increasing involvement.Election. American Review of Politics, 29, 19-47.

Lord, C. G., Ross, L., & Lepper, M. R. (1979). Biased assimilation and attitude polarization: The effects of prior theories on subsequently considered evidence. Journal of personality and social psychology, 37(11), 2098.

Liu, J. H., & Latané, B. (1998). The catastrophic link between the importance and extremity of political attitudes. Political Behavior, 20(2), 105-126.

Maio, G., & Haddock, G. (2014). The psychology of attitudes and attitude change. Sage.

(20)

Personality and Social Psychology Bulletin, 2(1), 63-66.

Petty, R. E., & Cacioppo, J. T. (1986). The elaboration likelihood model of persuasion. Advances in experimental social psychology, 19, 123-205.

Plane, D. (2008). The Appearance of Polarization Due to Attitude Formation in the 2004 Presidential Election. American Review of Politics, 29, 19-47.

Van der Maas, H. L., Kolstein, R., & Van Der Pligt, J. (2003). Sudden transitions in attitudes. Sociological Methods & Research, 32(2), 125-152.

Tesser, A. (1978). Self-generated attitude change. Advances in experimental social psychology, 11, 289-338.

Stroud, N. J. (2010). Polarization and partisan selective exposure. Journal of Communication, 60(3), 556-576.

(21)

Appendix A

Appendix A1

Asielaanvraag in Europa

In de afgelopen jaren zijn er veel vluchtelingen richting Europa gekomen; 1.038.810 in totaal. Deze vluchtelingen komen uit verschillende delen van de wereld, maar voornamelijk uit

Arabische landen zoals Syrië, Iran, Libië en Tunesië. Dit zijn voornamelijk oorlogsvluchtelingen die in hun eigen land niet meer veilig zijn. Naast deze vluchtelingen, zijn er ook veel

asielzoekers uit Eritrea, Somalië en Nigeria. Veel van deze mensen ontvluchtten hun land wegens corruptie binnen het heersende regime.

In 2016 zijn er in Nederland 4.665 asielaanvragen gedaan. Ten opzichte van de totale aanvraag in Europa is dit een kleine 0,4%. Dit betekent dat er per 1.000 Nederlandse inwoners, minder dan één asielaanvraag is binnengekomen. Hiermee staat Nederland in onderstaande tabel op de laatste plaats als het gaat om het verwerken van asielaanvragen. Duitsland, daarentegen, heeft ruim 63% van alle asielaanvragen moeten verwerken. Dit staat gelijk aan 18

asielaanvragen per 1.000 inwoners.

Deze cijfers laten zien dat Nederland relatief een kleine rol speelt bij het verwerken van asielaanvragen in heel Europa. Als de Nederlandse overheid zou stoppen met het verwerken van asielaanvragen, zou dit leiden tot een nauwelijks te meten vermindering van het totaal aantal verwerkte asielaanvragen in Europa.

Tabel – Asielaanvragen in Europese Unie (2016)

Land Aantal Aantal in

procenten Aantal per 1.000 inwoners Duitsland 662.680 63,8 % 8.07 Oostenrijk 34.580 3,3 % 3,97 Malta 1.390 0,1 % 3,20 Griekenland 30.495 2,9 % 2,83 Hongarije 26.875 2,6 % 2,73 Luxemburg 1.490 0,1 % 2,59 Zweden 22.295 2,15 % 2,26 Bulgarije 14.280 1,4 % 2,00 Italië 85.050 8,2 % 1,40 België 13.680 1,3 % 1,21 Frankrijk 61.830 6,0 % 0,93 Finland 14.775 1,4 % 0,87

(22)

Nederland 4.665 0,4 % 0,85

Totaal Europese

Unie

1.038.810 100% 2,04

bron: CBS- Asiel en Verblijf 2017

Appendix A2

Klimaatverandering

Het is zeer waarschijnlijk dat de opwarming van de aarde vooral het gevolg is van een versterkt broeikaseffect, veroorzaakt door broeikasgassen, waarvan de uitstoot sinds de industriële revolutie sterk is toegenomen. Voorbeelden van broeikasgassen zijn waterdamp, kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O). De toename van de broeikasgassen is grotendeels het gevolg van menselijk handelen: o.a. de verbranding van fossiele

brandstoffen, ontbossing en veeteelt dragen bij aan de verhoging van de concentraties broeikasgassen.

Op 12 september publiceerde EDGAR, een gemeenschappelijk project van de Europese Commissie en het Nederlandse RIVM, de data van de CO2-uitstoot van ruim 100 landen in de wereld over het jaar 2016. In Nederland is de jaarlijkse CO2-uitstoot 10 ton per hoofd van de bevolking. In Duitsland is dit ruim 9 keer zo veel; 91 ton. Ook in Japan, Zuid-Afrika, België en Libië wordt meer dan 90 ton CO2 per hoofd van de bevolking uitgestoten. Andere groot-vervuilers zijn China, Venezuela, Maleisië, Oekraïne en het Verenigd Koninkrijk met een uitstoot van respectievelijk 61, 69, 76, 66 en 79 ton per hoofd. Landen die netjes scoren en net als Nederland tussen de 0 en 13 ton zitten zijn onder andere Groenland, Noorwegen, Finland en het overgrote deel van de Afrikaanse landen, zoals Kenia, Ethiopië, Eritrea en Ghana.

Waar China 29 procent van de wereldwijde CO2-uitstoot produceert, geldt voor Nederland een gering percentage van 0,42 procent. Nederland draagt dus relatief weinig bij aan de CO2-uitstoot en dus klimaatverandering. Een grote afname van de CO2-uitstoot van

Nederland zal zorgen voor een nauwelijks te meten vermindering van het broeikaseffect en zal weinig bijdragen aan het tegengaan van de klimaatverandering.

Appendix A3

(23)

Studiefinanciering voor BOL, HBO en WO bestaat uit vier onderdelen: lening,

studentenreisproduct, aanvullende beurs en collegegeldkrediet. Studentenreisproduct en collegegeldkrediet zijn voor iedere student gelijk. De aanvullende beurs is afhankelijk van het inkomen van je ouders en de hoogte van de lening kan de student zelf bepalen. Een student kan studiefinanciering krijgen indien:

- hij/zij op het moment dat de studiefinanciering ingaat jonger dan 30 is. Er is geen

minimumleeftijd.

- hij/zij een voltijdse of duale opleiding aan hbo of universiteit volgt die minimaal 1 jaar

duurt.

- hij/zij de Nederlandse nationaliteit heeft of aan de voorwaarden voor niet-Nederlanders

voldoet.

De studieschuld hoeft niet gelijk na het einde van de studie afbetaald te worden; hier geldt een rustpauze van 2 jaar voor. Daarna kan de student kiezen om het bedrag ofwel

maandelijks ofwel in één keer te betalen. De totale studieschuld moet worden terugbetaald binnen 15 jaar. Bij een schuld van 10.000 euro betekent dit dat er tussen de 57,67 en 68,86 euro per maand moet worden afgelost, afhankelijk van de rente over de schuld. Daarnaast wordt er bij het aflossen ook nog rekening gehouden met het inkomen op dat moment. Dit kan er voor zorgen dat de maandelijkse kosten lager uitvallen.

De gemiddelde studieschuld ligt op 12.600 euro. Aantal studenten met een studielening in Nederland

BOL HBO WO 2011 34.000 91.000 74.000 2012 37.000 94.000 75.000 2013 41.000 103.000 78.000 2014 47.000 112.000 82.000 2015 53.000 130.000 96.000

Appendix A4 Subsidies voor kunst en cultuur

De Rijksoverheidssector Kunst en Cultuur is verantwoordelijk voor het faciliteren van een hoog aanbod van verschillende kunst- en cultuur activiteiten in het land. Deze bestaan onder andere uit podiumkunsten (dans, theater, muziek), beeldende kunst, architectuur, film, nieuwe media en bibliotheken. Ook is de Rijksoverheid verantwoordelijk voor internationalisering binnen de

(24)

culturele sector, proberen zij zoveel mogelijk jongeren en kinderen in aanraking te laten komen met kunst en cultuur en ondersteunen zij culturele instellingen binnen hun ondernemerschap.

De Nederlandse overheid heeft voor het jaar 2017 in totaal €264,4 miljard begroot als totale uitgaven. De grootste uitgaven zullen richting de zorg (€75,4 miljard) en de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt (€78,5 miljard) gaan. Voor kunst en cultuur verwacht de overheid €0,8 miljard uit te geven.

(25)

Reflectie verslag.

Tijdens het bachelor project heb ik zo goed mogelijk geprobeerd om alle feedback punten te verbeteren in het verslag. De belangrijkste feedback van mijn eerste versie was dat ik nog geen duidelijk onderscheid had tussen belangrijke en onbelangrijke onderwerpen. Ik heb dit zo goed mogelijk verbetert door opnieuw heel kritisch te gaan kijken naar mijn verslag. Vervolgens om voor mezelf een nieuwe rode draad te maken en mijn verslag te vergelijken aan de hand van deze rode draad. Alles wat buiten de rode draad viel heb ik toen veranderd en/of ingekort. Daarnaast bleek in de eerste versie belangrijke informatie uit mijn methode te ontbreken. Dit heb ik aangepast door het boekje verslagging van psychologisch onderzoek van Peter A. starreveld opnieuw erbij te pakken. Aan de hand van de checklijst heb ik toen alle ontbrekende informatie opgeschreven. Verder bleek dat ik mijn hypotheses nog niet goed had geformuleerd. Ik had het geformuleerd op een verkeerde manier waardoor het leek dat we meerdere analyses deden. Dit heb ik in mijn eindverslag aangepast op een (hopelijke)correcte wijze. Daarnaast heb ik in mijn eindverslag nog flink gewerkt aan de analyses nadat het bleek dat deze nog niet volgens

verwachtingen waren.

Het project is vooral niet zo goed gelopen in het begin. Hoewel ik erg veel tijd had gestoken in zowel het literatuuronderdeel als de eerste versie vond ik het erg moeilijk om bepaalde argumentaties te maken. Zoals ik toen ook terug kreeg in de feedback vond ik het toen heel moeilijk om belangrijke informatie van de onbelangrijke informatie te onderscheiden. Misschien deels omdat ik zoveel tijd in het literatuur onderzoek had gestoken. Ik had zoveel informatie gelezen dat ik door de bomen niet meer het bos zag. Wat beter ging tijdens het gehele bachelor project was het herschrijven. Toen ik eenmaal een duidelijke structuur in mijn verslag had gemaakt kon ik veel beter beoordelen wat wel en niet belangrijk is. Ik denk dat ik hierdoor

(26)

een stuk duidelijker en beknopter ben gaan (her)schrijven.

Zoals vaker gebeurd in het leven kan een sterke kant ook meteen een valkuil zijn. Zoals ik hierboven beschrijf ben ik beknopt gaan schrijven en dat zie ik als een sterk punt in mijn onderzoeksverslag. Het zou misschien alleen ook een valkuil kunnen zijn omdat ik nu te beknopt ben geweest en wellicht wel informatie mis om mijn stuk net naar een hoger niveau te tillen.

In het onderzoekdesign hadden wij niet veel ethische aspecten om rekening mee te houden. Het enige aspect wat misschien onethisch had kunnen zijn zou de attitude onderwerpen zijn. We hebben echter geen onderwerpen of informatie gebruikt die naar ons idee aanstoot gevend voor anderen kunnen zijn. Daarnaast is de onderzoeksopzet geëvalueerd door de ethische commissie en die hebben het onderzoek goedgekeurd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

En geld is nu eenmaal nodig voor een Stadsschouwburg, die niet alleen een goed gerund be- drijf dient te zijn maar tevens dienst moet doen als culture-. le tempel en

De Koninklijke Nederlandse Bil- jart Bond (KNBB), vereniging Carambole, zoals dat met in- gang van 1 januari officieel heet, heeft besloten om voor het eerst met deze

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

© Malmberg, 's-Hertogenbosch | blz 1 van 4 Argus Clou Natuur en Techniek | groep 7/8 | Je ziet het niet, maar het is er wel?. ARGUS CLOU NATUUR EN TECHNIEK | LESSUGGESTIE |

Als men tegenwerpt dat het blootleggen van dwaling een onvriendelijke blaam werpt op hen die de dingen niet zien zoals wij, dan is ons antwoord: het is altijd de plicht geweest

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de