• No results found

Doet papa ook mee? : de relatie tussen co-parenting en de betrokkenheid van vaders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Doet papa ook mee? : de relatie tussen co-parenting en de betrokkenheid van vaders"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

‘Doet papa ook mee?’

De relatie tussen co-parenting en de betrokkenheid van vaders

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam

S. E. van den Engh, 10477187

Begeleiding: dr. M. Metz & dr. M. Majdandžić Amsterdam, 8 juli 2016

(2)

2

Abstract

Objective: This study investigated the relationship between supportive and underming

co-parenting and father involvement. Co-parenting referres to the quality of coordination

between a father and a mother who are responsible for raising a child and caring for it. The

study examined which effects co-parenting by both father and mother when the child was 1

year has on father involvement at age 2.5 years and which effects father involvement has on

the co-parenting of the mother at age 4.5 years. This study also examined differences in child

gender and father involvement. Method: The sample consisted of 91 Dutch families.

Co-parenting has been measured with the Co-Parenting Scale questionnaire and father

involvement with coded video-recordings. Results: It turned out that the supportive

co-parenting of both father and mother, the undermining co-co-parenting of mother and child gender

did not predict father involvement. Undermining co-parenting of father when the child was 1

year was a positive and significant predicter for father involvement at age 2.5 years. There

were no results between father involvement at age 2.5 years and the co-parenting of mother at

age 4.5 years. Conclusion: This study has shown that there is a need for further theoretical

development of co-parenting and father involvement, because the results do not correspond

with previous studies and described literature. Further research is recommended to understand

the interaction between co-parenting and father involvement, which may lead to an

improvement of the quality of dyadic and triadic family interactions.

Keywords: co-parenting, father involvement, paternal influence, early childhood, child-gender

(3)

3

Samenvatting

Doel: Deze studie heeft de relatie onderzocht tussen ondersteunende en ondermijnende

co-parenting en de betrokkenheid van vaders. Co-parenting verwijst naar de kwaliteit van de

coördinatie tussen een vader en moeder die verantwoordelijk zijn voor de zorg en het

opgroeien van hun kind. Er is gekeken of co-parenting van zowel vader als moeder op 1 jaar

de betrokkenheid van vaders op 2.5 jaar voorspelt en of co-parenting van moeder op 4.5 jaar

is beïnvloed door de betrokkenheid van vader. Ook is onderzocht of er verschillen zijn in de

betrokkenheid van vader met betrekking tot het geslacht van het kind. Methode: De

steekproef bestond uit 91 Nederlandse gezinnen. parenting is gemeten met de

Co-Parenting Scale vragenlijst en de betrokkenheid van vader met gecodeerde video-opnames.

Resultaten: Het bleek dat de steunende co-parenting van zowel vader als moeder, de

ondermijnende co-parenting van moeder en het geslacht van het kind geen voorspellers waren

voor de betrokkenheid van vader. De ondermijnende co-parenting van vader op 1 jarige

leeftijd was wel een positieve en significante voorspeller voor de betrokkenheid op 2.5 jaar.

Er is geen resultaat gevonden voor de betrokkenheid van vader op 2.5 jaar en de co-parenting

van moeder op 4.5 jaar. Conclusie: Dit onderzoek heeft laten zien dat er behoefte is aan

verdere theorie-ontwikkeling met betrekking tot co-parenting en de betrokkenheid van vaders,

omdat resultaten niet overeenkomen met eerdere onderzoeken en beschreven literatuur.

Vervolgonderzoek wordt aangeraden om de wisselwerking tussen co-parenting en de

betrokkenheid van vaders in zicht te krijgen, zodat de kwaliteit van dyadische en triadische

familie-interacties verbeterd kan worden.

Kernwoorden: co-parenting, betrokkenheid van vaders, vaderlijke invloed, vroege kindertijd, geslacht kind

(4)

4 Inhoudsopgave Inleiding ... 5 Methode ... 12 Participanten ... 12 Procedure ... 12 Instrumenten ... 14 Statistische Analyse ... 16 Resultaten ... 16 Discussie ... 21 Literatuurlijst ... 28

(5)

5

Inleiding

Er heeft een evolutie plaatsgevonden rondom het ideale beeld van de vader. Van

koloniale vader, naar kostwinner en van moderne betrokken vader naar vader als co-parent

(Pleck, 1997). Evolutionair gezien namen vrouwen de zorg van de kinderen op zich en

zorgden zij voor het voeden (Bögels & Perotti, 2010). De bijdrage van vaders bij de

opvoeding van kinderen had vooral betrekking op het gebruik maken van fysieke kracht en

het toepassen van vaardigheden, om te voorzien in voeding en het zorgen voor bescherming.

Rond 1990 kreeg de rol van de vader binnen het gezin meer aandacht. Waar vaders in

begin 1900 niet van belang zouden zijn voor de opvoeding van het kind, stond in de jaren 80

en 90 het ‘bijna-net-zo-goed-als-mama-vaderschap’ centraal (Gelles, 1995). Vanuit de sociale

wetenschappen ontstond de vraag of ee actief betrokken vader een positieve invloed zou

hebben op de ontwikkeling van zijn kind (Parke & Sawin, 1976). Een Amerikaanse campagne

probeerde met leuzen als ‘It takes a man to be a dad’ en ‘Have you been a dad today’ vaders

te stimuleren om zich meer betrokken op te stellen (National Fatherhood Initiative, 2010).

Men ging er steeds vaker van uit dat vaders over dezelfde vaardigheden zouden beschikken

als moeders in de opvoeding en verzorging van kinderen (Parke, 1995).

Er werd verwacht dat vaders zowel de rol van kostwinnaar op zich namen als de rol

van verzorger, omdat moeders net als vaders steeds meer parttime of zelfs fulltime begonnen

te werken (Doherty & Beaton, 2004). Vaders krijgen vandaag de dag steeds meer aandacht en

bevestiging voor hun bijdrage bij de ontwikkeling van kinderen (Lamb, 2010). Desondankss

wordt er nog steeds minder onderzoek gedaan naar vaders dan naar moeders (Pleck, 2012).

De betrokkenheid van vaders wordt wel steeds interessanter voor onderzoekers, omdat de

verwachtingen wat betreft de vormen en mate van betrokkenheid over de jaren zijn veranderd

(6)

6

Onderzoek heeft zich eerder op de betrokkenheid van vaders gericht, waarbij de

definities van elkaar verschilden. Vaderlijke betrokkenheid bestond volgens Buckley en

Schoppe-Sullivan (2010) uit vijf componenten: betrokkenheid in opvoedingstaken, warmte en

responsiviteit, controle, indirecte betrokkenheid en procesverantwoordelijkheid.

Betrokkenheid in opvoedingstaken hield in dat de vader actieve en intensieve interactie met

het kind had en de ontwikkeling van het kind stimuleerde (Pleck, 2010). Pleck en Masciadrelli

(2004) hebben zich gericht op twee aspecten van vaderlijke betrokkenheid: a) de tijd die door

vaders werd gespendeerd aan hun kinderen tijdens activiteiten of opvoedingstaken en b) het

type en de kwaliteit van de dyadische relatie tussen vader en kind. Het bleek dat vaders de

meeste tijd besteden aan het spelen met hun kind doordeweeks en in het weekend (39%). Aan

educatieve activiteiten werd door vaders de minste tijd besteed (3-5%).

Pleck en Masciadrelli (2004) hebben verschillende factoren bekeken die mogelijk

verklaarden waarom sommige vaders meer betrokken waren in het leven van hun kind, dan

andere vaders. Deze factoren waren motivatie, visies over de vaderrol, vaardigheden,

zelfvertrouwen, ondersteuning door de partner en wetten en regelingen als het

vaderschapsverlof.

Vaders bleken minder betrokken te zijn in de vroege kindertijd dan op latere leeftijd

van het kind, maar vergrootten hun betrokkenheid tijdens de peutertijd (Rule, 2008). Een hoge

betrokkenheid van vaders bij het kind was geassocieerd met verschillende positieve

uitkomsten, zoals een betere psychosociale ontwikkeling van het kind (Veneziona, 2000;

Flouri, 2005; Halme, Astedt-Kurki & Tarkka, 2009).

Behalve nieuwe idealen rondom het beeld van de vader, werd er ook een nieuw

ideaalbeeld gevormd rondom de ouder. Het is een gegeven dat in veel families kinderen niet

alleen leren van hun ouders als individu, maar ook leren van de interactie met hun ouders

(7)

co-7

parent zijn. Co-parenting verwijst naar de kwaliteit van de coördinatie tussen individuen die

verantwoordelijk zijn voor de zorg en het opgroeien van kinderen (McHale et al., 2004). De

rolverdeling van huishoudelijke taken en kostwinning worden bij co-parenting uitgewist en de

rolverdeling van de opvoeding van kinderen wordt gedeeld (Pleck, 2010).

De dimensies die onder co-parenting worden onderscheiden zijn het ondersteunen

versus het ondermijnen van elkaars co-parenting rol (Feinberg, 2003; Belsky, Crnic & Gable,

1995). Ondersteunende co-parents waardeerden elkaars bijdrage aan het ouderschap, hadden

respect voor elkaars autoriteit en waren coöperatief en ‘warm’ in de interactie met hun kind.

Daarentegen uitten co-parents die ondermijnend naar elkaar waren kritiek naar elkaar of

gaven zij elkaar de schuld. Ook viel het kleineren van de ander hieronder, evenals de strijd

aangaan voor de aandacht van het kind en het ondermijnen van het gezag van de ander (Jia &

Schoppe-Sullivan, 2011).

Door co-parenting te onderzoeken, worden subsystemen binnen het gezin duidelijk,

zoals de relatie met het kind, de relatie tussen de ouders, de rol van de moeder binnen het

gezin en de rol van de vader binnen het gezin (Majdandzic, De Wente, Feinberg, Aktar &

Bögels, 2011). Ook was bekend dat de kwaliteit van de co-parenting een rol kan spelen bij de

emotionele ontwikkeling van het kind (McHale, 1997; Feinberg, 2003). Co-parenting bleek

het meest gekoppeld aan de ontwikkeling van kinderen in vergelijking met andere aspecten

binnen het ouderschap (Frosch, Mangelsdorf & McHale, 2004; McHale & Rasmussen, 1998).

Een overzicht van co-parenting literatuur van Cherry en Orme (2011) liet zien dat in de

meeste studies de kwaliteit van de co-parenting positief gecorreleerd is met hogere

academische uitkomsten en een betere sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. De

kwaliteit van co-parenting bleek ook een belangrijke rol te spelen in het vormen van

(8)

8

Maar ook vaders kunnen de kwaliteit van de moeder-kind relatie beïnvloeden en zo ook de

instelling van het kind door ondersteunend of ondermijnend te zijn in de relatie met de

moeder (Bögels & Phares, 2008).

Jia en Schoppe-Sullivan (2011) beargumenteerden dat de betrokkenheid van vaders en

co-parenting twee verschillende constructen zijn en geen onderdelen of opvolgers van elkaar.

Zo beschreven zij net als Belsky en anderen (1996) co-parenting als een triadisch niveau van

familie-interactie (vader-moeder-kind), tegenover het dyadische niveau van de

vader-kind-interactie.

Volgens van Egeren (2001) was de mate van betrokkenheid van vader in co-parenting

behalve acceptatie versus weerstand van moeder op die betrokkenheid ook afhankelijk van de

motivatie van vader. Pleck en Masciadrelli (2004) vonden dat een vader meer betrokken was

wanneer hij werd ondersteund door zijn partner. Dit is gebleken uit onderzoek met

jong-adolescenten waarbij betrokkenheid van vader is gemeten met vragenlijsten.

McHale en Fivaz-Depeursinge (1999) hebben triadische en familie-interacties

onderzocht bij gezinnen met kinderen vanaf 8 weken tot en met de peutertijd. Co-parenting en

betrokkenheid waren hierbij geincludeerd. Uit dit onderzoek bleek dat een hogere mate van

betrokkenheid van vaders bij het kind tot aan de peuterleeftijd het evenwicht binnen het gezin

aantastte en dit met name het co-parenting gedrag van moeders negatief beïnvloedde wanneer

het kind nog jong was. Moeders namen namelijk de zorgtaak op zich en leken dit moeilijk uit

handen te kunnen en willen geven (Deluccie, 1995). De betrokkenheid van vaders bij hun

kind op twee- en driejarige leeftijd leidde ook volgens McBride en collega’s (2005) tot

negatieve gedragingen van de moeder, zoals het bieden van weerstand en het (on)bewust

proberen haar autoriteit binnen het ouderschap te beschermen. Co-parenting en betrokkenheid

(9)

9

wanneer het kind 2 jaar oud was. Ook werd er gebruik gemaakt van een vragenlijst over de

betrokkenheid van vader, die alleen door moeder werd ingevuld.

Schoppe- Sullivan et al. (2004) lieten in onderzoek zien dat er een verandering

plaatsvond binnen de co-parenting relatie binnen een periode van 2,5 jaar, wanneer er al

sprake was van ondermijning. Deze verandering zou ontstaan door de in de peutertijd

toegenomen betrokkenheid van vaders bij de opvoeding van hun kind. De participerende

gezinnen zijn in deze studie op 2 momenten onderzocht, waarbij het kind op het eerste

moment een half jaar oud was en op het tweede moment 3 jaar oud. Co-parenting is in deze

studie gemeten aan de hand van observaties tijdens een 2 uur durend huisbezoek en

betrokkenheid is gemeten aan de hand van een vragenlijst gericht op de echtelijke relatie van

ouders.

De effecten van het geslacht van het kind op de co-parenting relatie is nog weinig

onderzocht, maar wellicht belangrijk om te onderzoeken. Er schenen in de betrokkenheid van

vader significante verschillen te zijn tussen het hebben van een jongen of een meisje (Rule,

2008).

Volgens McBride (2002) voelden vaders zich meer verbonden met hun zoon, doordat

zij van hetzelfde geslacht waren en dit bijdroeg aan de identiteit van vaders. Wanneer partners

al problemen hadden in de relatie en zij hadden een dochter, dan was de kans groot dan vaders

zich terugtrokken en zich naar hun dochter toe minder betrokken opstelden (McHale, 1995).

Doherty en Beaton (2004) concludeerden aan de hand van hun onderzoek met kinderen vanaf

4 jaar dat het geslacht van het kind geen invloed had op de betrokkenheid van moeder, maar

dat vaders meer betrokken waren wanneer zij een zoon hadden. Volgens McHale (1995) was

dit ook de reden waarom stellen met zoons langer bij elkaar bleven, ondanks dat er meer

conflicten waren. Het geslacht van het kind is dan ook mogelijk een belangrijke factor bij het

(10)

10

Hoewel er reeds onderzoek is gedaan naar de relatie tussen co-parenting en de

betrokkenheid van vaders is er weinig longitudinaal onderzoek gedaan waarbij werd gekeken

naar de wederkerige effecten tussen co-parenting en de betrokkenheid van vaders. Ook

werden veel kinderen in voorgaande studies één jaar gevolgd vanaf de vroege kindertijd of

waren de participerende kinderen juist ouder. Daarom wordt in dit onderzoek op drie

momenten gekeken naar zowel het effect van co-parenting van beide ouders op de vaderlijke

betrokkenheid, als het effect van de vaderlijke betrokkenheid op de co-parenting van moeder.

Het is relevant om meer te weten te komen over deze relatie, omdat zowel

co-parenting als de betrokkenheid van vaders invloed heeft op de familie-processen en kind

uitkomsten. Daarnaast blijkt co-parenting effect te hebben op de ontwikkeling van kinderen

en wordt er steeds meer onderzoek gedaan en gevraagd naar de invloed en betrokkenheid van

vaders bij de ontwikkeling van het kind.

Meer kennis over co-parenting, de betrokkenheid van vaders en de effecten hiervan op

kinderen, kan bijdragen aan het ontwikkelen van interventies, waardoor de kwaliteit van de

co-parenting verbeterd kan worden. Een betere kwaliteit van co-parenting heeft vervolgens

een positief effect op de familie-interacties en de ontwikkeling van kinderen. Door eventuele

vroegtijdige interventies ervaren kinderen mogelijk minder problemen of stagnaties bij de

ontwikkeling, waardoor er minder een beroep wordt gedaan op de hulpverlening, wat kan

bijdragen aan het terugdringen van maatschappelijke kosten.

De vraagstelling van het huidige onderzoek is dan ook "Wat is de relatie tussen

ondersteunende en ondermijnende co-parenting van ouders en de betrokkenheid van vaders

bij de interactie met hun kind?” Hierbij wordt gekeken welke invloed co-parenting van beide

ouders heeft op 1 jaar op de betrokkenheid van vaders op 2.5 jaar. Vervolgens wordt gekeken

welke invloed de betrokkenheid van vaders op 2.5 jaar heeft op de co-parenting van moeders

(11)

11

uit de literatuur is gebleken dat een toe- of afname in de betrokkenheid van vaders vooral

invloed heeft op moeders. Tot slot wordt gekeken naar de mogelijke effecten van het geslacht

van het kind op de betrokkenheid van vaders.

Op basis van de literatuur wordt verwacht dat een steunende co-parenting van beide

ouders, maar met name van moeders op 1 jaar, zorgt voor een hogere betrokkenheid van

vaders bij het kind op 2.5 jaar. Freeman, Newland en Coyl (2008) en Walker en McGraw

(2000) beschreven namelijk dat de kwaliteit van de co-parenting een belangrijke rol speelde

bij de betrokkenheid van vaders. Ook Pleck en Masciadrelli (2004) vonden dat een vader

meer betrokken was wanneer hij werd ondersteund door zijn partner. Volgens Van Egeren

(2001) was de betrokkenheid ook afhankelijk van de motivatie van vader en de acceptatie

versus weerstand van moeder, waardoor wordt verwacht dat een ondermijnende co-parenting

van moeder op 1 jaar, zal zorgen voor een lagere betrokkenheid van vader op 2.5 jaar.

McHale en Fivaz-Depeursinge (1999), Schoppe- Sullivan en collega’s (2004) en McBride en

collega’s (2005) vonden een verband tussen een hogere mate van betrokkenheid van vaders en

het co-parenting gedrag van moeder. Er wordt verwacht dat een hogere betrokkenheid

gerelateerd is aan meer ondermijning door moeder op 4.5 jaar. Met betrekking tot de effecten

van het geslacht van het kind, wordt verwacht dat het hebben van het zoon gerelateerd is aan

een hogere betrokkenheid van vader en dat het hebben van een dochter gerelateerd is aan een

lagere betrokkenheid van vader.

Methode

(12)

12

Aan het huidige onderzoek deden 91 gezinnen met hun kind mee. Alle kinderen (56

meisjes en 35 jongens) waren op het eerste meetmoment 1 jaar, op het tweede meetmoment

2.5 jaar en op het laatste meetmoment 4.5 jaar. De participerende gezinnen waren

voornamelijk woonachtig in Noord-Holland.

Bij de geboorte van het kind was de gemiddelde leeftijd van de moeders 30.54 (SD =

4.58). Bij de vaders was dit 33.43 jaar (SD = 5.47). Het meerendeel van de ouders is geboren

in Nederland (89.4 % van de moeders en 94.5 % van de vaders). Een aantal ouders waren

afkomstig uit Suriname, Canada, Polen en Duitsland. Tijdens de screening was 97.9 % van de

participerende ouders gehuwd of samenwonend, 1.3% woonden apart of hadden een

LAT-relatie.

Het opleidingsniveau van de ouders was gemiddeld hoog. Van de moeders had 35.6%

een afgeronde HBO-opleiding, 34.3% een afgeronde universitaire opleiding en 18.6% een

afgeronde MBO-opleiding. Van de vaders had 29.8% een afgeronde universitaire opleiding,

26% een afgeronde HBO-opleiding en 23.8% een afgeronde MBO-opleiding. Zowel moeders

als vaders werkten bij de screening fulltime (45.3 % van de moeders en 86.8% van de vaders).

43.6 % van de moeders werkten parttime, tegenover 9.8% van de vaders. 3% van de moeders

was huisvrouw en bij de vaders was dit 0.4%.

Procedure

Voor dit onderzoek zijn de gezinnen op verschillende manieren geworven. Naast

oproepen bij verloskundigen rondom Amsterdam, Utrecht en Den Haag is er geflyerd bij o.a.

Prénatal en Hema, zijn er oproepen geplaatst op internetfora en zijn er advertenties geplaatst.

Tot de doelgroep behoorden ouders die in verwachting waren van hun eerste kind samen. In

de brochure werd verteld hoe zij contact op konden nemen met Het onderzoekcentrum voor

Ouder en Kind. Na het werven van de gezinnen, zijn zij gescreend aan de hand van een

(13)

13

zelfvertrouwen. Aan de hand van deze screening werd er een selectie gemaakt. Ouders

moesten de Nederlandse of Engelse taal beheersen en het kind moest minimaal 2500 gram

wegen bij de geboorte, had geen neurologische afwijkingen en moest een Apgarscore hebben

van minimaal 8. Het onderzoek werd gefinancierd vanuit een Vidi-subsidie die is toegekend

door de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek (NWO).

Voor de geboorte van het kind heeft er een voormeting plaatsgevonden. Na de

geboorte van het kind zijn er meetmomenten geweest op 4 maanden, 12 maanden, 2.5 jaar en

4.5 jaar. Voor dit onderzoek werd alleen gebruik gemaakt van de metingen op 12 maanden,

2.5 jaar en 4.5 jaar. Naast het afnemen van de vragenlijsten met betrekking tot co-parenting

zijn er voor de metingen huisbezoeken geweest. De huisbezoeken zijn afgenomen door

studenten van de opleidingen Pedagogiek en Onderwijskunde. Bij de voormeting en de 4.5

jaars meting zijn geen huisbezoeken afgenomen.

Tijdens de huisbezoeken voor de 2.5 jaars meting werd de taak kleien uitgevoerd.

Deze taak werd met beide ouders samen afgenomen. Aan de ouders werd gevraagd om samen

met het kind te gaan kleien. Dit moest aan een tafel gebeuren. Hierdoor kon gekeken worden

hoe de ouders op elkaars manier van omgaan met het kind reageren (bijv. interfereren,

aanmoedigen, steunen, kritiek geven, controleren). Daarnaast werd er gekeken hoe ouders

omgaan met een wat ingewikkelde situatie (kan rommel geven, lastig schort moet aan,

misschien nog nooit gedaan met kind).

Tegen de ouders werd het volgende gezegd: ‘Jullie mogen nu samen met [naam kind]

spelen, jullie mogen namelijk met z’n drietjes gaan kleien. Ik heb een schort voor [naam kind] meegenomen en een tafelkleed en klei. Willen jullie aan weerszijden van [naam kind] gaan zitten?’Vervolgens werd het stapeltje/doosje met tafelkleed, schort en klei midden op tafel gelegd. ‘Ok, jullie mogen zo een dier gaan kleien. Welk dier vindt [naam kind] leuk? Een

(14)

14

mama als [naam kin], een deel van de pauw maken en dit samen in elkaar zetten. De klei droogt aan de lucht dus jullie mogen jullie kunstwerk houden als jullie klaar zijn. Oké?’ Het gezin ging samen kleien en mochten verder zelf uitzoeken hoe ze dat deden, wat de

taakverdeling was en hoe actief ze erbij betrokken waren. Ze mochten ook andere of meerdere

dieren kleien, dus wanneer zij daarnaar vroegen werd iets gezegd in de trant van: ja, dat is

prima, of: dat mogen jullie zelf bepalen. Na 8 minuten werd er gezegd:

Zo, nu is het tijd om op te ruimen. De klei is natuurklei die aan de lucht droogt, dus jullie mogen het beest laten drogen zodat het een beeldje wordt.

Jullie mogen nu opruimen en daarna mag moeder/vader de handjes van [naam kind] wassen’. De taak is vastgelegd op video, zodat er via het codeerprogramma gecodeerd kon worden op

zowel co-parenting als betrokkenheid.

Instrumenten

Co-parenting. Co-parenting werd gemeten met de Co-Parenting Scale (CPS; McHale, 1997), vertaald naar een Nederlandse vragenlijst ‘Samen Opvoeden’ (Karreman, Van Tuijl, Van Aken & Deković, 2008). (zie bijlage 1.) Deze vragenlijst is gebruikt bij de metingen op 1 jaar en 4.5 jaar. De CPS bestond uit 16 items met oorspronkelijk 4 schalen, deze schalen zijn

omgezet in 2 schalen: ondersteuning en ondermijning (Metz, Majdandžić & Bögels, 2016). Voorbeelditem ondersteuning: ‘Geeft u een bevestiging of complimentje over uw partner aan

uw kind?’ Voorbeelditem ondermijning: ‘Zegt u duidelijk iets negatiefs of kleinerends over uw partner tegen uw kind?’ Er kon gescoord worden op een Likert schaal van 1 tot 7 (1= nooit en 7= Bijna altijd- minstens 1 keer per uur). Er is over de CPS (nog) geen beoordeling

van De Commissie Testaangeslagen Nederland (COTAN). De betrouwbaarheid van de

schalen ondersteuning en ondermijning, gemeten met de data van het onderhavige onderzoek,

(15)

15

4.5 jaar: α = .84. Ondermijning: moeder 1 jaar α = .78, vader 1 jaar: α = .75, moeder 4.5 jaar: α = .77)

Betrokkenheid. Betrokkenheid werd gemeten aan de hand van video-opnames. Deze video-opnames lieten triadische familie interacties zien op 2.5 jarige leeftijd. In dit onderzoek

betrof dit de activiteit kleien. De betrokkenheid werd gemeten aan de hand van drie

dimensies, te weten actieve betrokkenheid, passieve betrokkenheid en onbetrokkenheid. Het

onderscheid tussen actieve en passieve betrokkenheid is gemaakt, omdat sommige ouders niet

zeer betrokken waren, maar ook niet onbetrokken. Een actief betrokken ouder liet een actieve

houding zien tijdens de interactie met kind, partner en/of taak en reageerde niet alleen maar

op wat er om hem/haar heen gebeurde. Een passief betrokken ouder maakte onderdeel uit van

de interacties door te kijken of soms te lachen, maar liet geen initiatieven zien en had geen

actieve houding in het geheel. Ouders die zich overduidelijk afzijdig hielden, wegkeken,

wegliepen, helemaal niets zeiden en niets deden, werden gescoord als onbetrokken. Er is in

deze studie alleen gebruik gemaakt van de scores van ‘actief betrokken’, omdat ‘passief

betrokken’ en ‘ onbetrokken’ niet voldoende betrokkenheid lieten zien voor het onderzoek.

Het coderen van de betrokkenheid werd uitgevoerd op de computer met het

programma Observer. Betrokkenheid is gecodeerd op micro-niveau, wat inhoudt dat de

verschillende dimensies van betrokkenheid zijn gescoord wanneer deze werden

waargenomen. Betrokkenheid is berekend met de percentages van ‘actief betrokken’ ten

opzichte van de totale duur van het filmpje. Van de data is 20% dubbel gecodeerd door vier

codeerders, zodat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid uitgerekend kon worden. De

percentage overeenstemming voor de ‘Betrokkenheid vaders’, gemeten met de data van het

onderhavige onderzoek, was 74.3 % (Cohen’s Kappa = .48).

(16)

16

Voorafgaand aan de data-analyse is er gekeken of er afwijkende scores tussen de data

zaten en of de scores normaal verdeeld waren. Vervolgens zijn de gemiddelden,

standaarddeviaties en de spreiding van alle scores van de instrumenten beschreven (zie Tabel

1). Alle variabelen waren bij benadering normaal verdeeld.

Om na te gaan in hoeverre de co-parenting van zowel vader als moeder op één jaar de

betrokkenheid van vaders op 2.5 jaar voorspelde is een regressieanalyse uitgevoerd. De

variabele ‘actief betrokken vader’ was hierin de afhankelijke variabele. Het geslacht van het

kind is meegenomen in deze analyse.

Daarnaast is er een correlatieanalyse uitgevoerd om te onderzoeken of er een verband

is tussen de betrokkenheid van vaders op 2.5 jarige leeftijd en de co-parenting van moeder op

4.5 jarige leeftijd.

Resultaten

Tabel 1 presenteert de beschrijvende statistieken van de co-parenting, steunend en

ondermijnend, van zowel vader en moeder op 1 jaar; de betrokkenheid van vaders op 2.5 jaar

en de co-parenting, steunend en ondermijnend, van moeder op 4.5 jaar. Voorafgaand aan het

toetsen van de hypotheses is gekeken in hoeverre de co-parenting van moeder op 1 jaar

samenhing met de co-parenting van vader op 1 jaar. Tabel 2 presenteert de correlaties tussen

de co-parenting van moeder en de co-parenting van vader op 1 jaar. Er is een positieve

samenhang gevonden tussen zowel de steun van vader en moeder r = .33, p =.002, als de

ondermijning van vader en moeder, r = .42, p = <.001. Wanneer de moeder hoger scoorde op

steun, scoorde vader hier ook hoger op. Ook wanneer moeder een hogere score had op

ondermijning, had vader hier ook een hogere score op.

In tabel 2 is ook te zien dat de steunende co-parenting van vader op 1 jaar geen

(17)

17

=.608.Ondermijnende co-parenting van vader op 1 jaar was daarentegen wel een significante

voorspeller voor de betrokkenheid van vader op 2.5 jaar, r = .26, p =.024. Wanneer vader

meer ondermijning rapporteerde, in de co-parenting op 1 jaar, dan was de betrokkenheid van

vader op 2.5 jaar hoger.

Steunende co-parenting van moeder op 1 jaar had geen significante correlatie met de

betrokkenheid van vader op 2.5 jaar, r = .03, p =.787. De ondermijnende co-parenting van

moeder op 1 jaar had geen significante correlatie met de betrokkenheid van vader op 2.5 jaar ,

r = -.04, p =.743.

Aan de hand van een regressieanalyse is gekeken of er een verband verondersteld kon

worden tussen de co-parenting van vader en moeder op 1 jaar, het geslacht van het kind en de

betrokkenheid van vader op 2.5 jaar. In tabel 3 is te zien dat in het model met de voorspellers

co-parenting vader en moeder op 1 jaar en geslacht van het kind alleen de ondermijning van

vader op 1 jaar significant was in de betrokkenheid van vader (zie tabel 3). De voorspellers

verklaarden geen significante variantie in betrokkenheid, R2 = .106, F(5, 68) = 1.614, p = .168

Om de relatie tussen de betrokkenheid van vaders op 2.5 jaar en de co-parenting van

moeder op 4.5 jaar te onderzoeken, is gekeken naar de samenhang. In tabel 2 is te zien dat er

een positieve correlatie is gevonden tussen de betrokkenheid van vader en de steunende

co-parenting van moeder, maar dat deze niet significant was, r = .15, p = .187. Tabel 2 laat ook

zien dat de correlatie tussen de betrokkenheid van vader op 2.5 jaar en de ondermijnende

co-parenting van moeder op 4.5 jaar negatief was. Deze was echter niet significant, r = -.18, p =

.114.

(18)

18

Gemiddelde scores, standaarddeviaties en spreiding van co-parenting en betrokkenheid

M. SD Min. Max. Co-parenting M Steun 1 jaar 5.24 0.84 2.71 7.00 M Ondermijning 1 jaar 2.34 0.67 1.14 4.29 V Steun 1 jaar 4.96 0.87 1.86 7.00 V Ondermijning 1 jaar 2.27 0.66 1.00 3.71 M Steun 4.5 jaar 5.17 0.73 3.43 7.00 M Ondermijning 4.5 jaar 2.59 0.74 1.29 5.14 Betrokkenheid

V Actief Betrokken 2.5 jaar 55.01 22.95 0.00 98.98

(19)

19

Tabel 2

Correlaties Co-parenting en Betrokkenheid vaders

Co-parenting Betrokkenheid Moeder 1 jaar Vader 1 jaar Moeder 4.5 jaar Vader 2.5 jaar Steun Ondermijning Steun Ondermijning Steun Ondermijning

Co-parenting Moeder 1 jaar Steun - - - - Ondermijning .16 - - - - Vader 1 jaar Steun .33** .11 - - - - - Ondermijning .00 .42** .00 - - - - Moeder 4.5 jaar Steun .54* .14 .32** .172 - - - Ondermijning .13 .68** .10 .33** .19 - - Betrokkenheid Vader 2.5 jaar .03 -.04 .06 .26* .15 -.18 - Noot. * p<0.05

(20)

20 Tabel 3

Regressie analyse; Co-parenting M en V 1 jaar en geslacht kind als voorspeller voor Betrokkenheid vader 2.5 jaar

B SE Β t P M Steun -1.29 3.50 -0.05 -0.37 0.714 M Ondermijning -6.51 4.26 -0.20 -1.53 0.131 V Steun 2.09 3.08 0.08 0.68 0.499 V Ondermijning 13.22 4.79 0.36 2.76 0.007 Geslacht -0.71 5.38 -0.02 -0,13 0.895

(21)

21

Discussie

Het doel van deze studie was het onderzoeken van de wederkerige relatie tussen

co-parenting van ouders en de betrokkenheid van vaders. De vraag die in deze studie centraal

stond was: ‘Wat is de relatie tussen ondersteunende en ondermijnende co-parenting van

ouders en de betrokkenheid van vaders bij de interactie met hun kind?”

Uit de resultaten bleek dat alleen ondermijnende co-parenting van vader op 1 jaar een

significante voorspeller was voor de betrokkenheid van vaders op 2.5 jaar. Er zijn geen andere

resultaten gevonden met betrekking tot co-parenting op 1 jaar en de betrokkenheid van vader

op 2.5 jaar. Uit de resultaten bleek dat ook het geslacht van het kind geen significante

voorspeller bleek te zijn in de betrokkenheid van vaders. Tot slot is gebleken dat er geen

relatie is tussen de betrokkenheid van vaders op 2.5 jaar en de co-parenting van moeder op 4.5

jaar.

Er zijn geen resultaten gevonden met betrekking tot de relatie tussen steunende

co-parenting van moeder op 1 jaar en de betrokkenheid van vader op 2.5 jaar, terwijl Pleck en

Masciadrelli (2004) wel een relatie vonden tussen steunende co-parenting en de

betrokkenheid van vaders. Dit verschil in uitkomst kan mogelijk verklaard worden doordat de

betrokkenheid van vader in het onderzoek van Pleck en Masciadrelli (2004) is gemeten bij

jong adolescenten en niet bij jonge kinderen. Ook hebben de onderzoekers vragenlijsten

afgenomen bij het kind zelf, waardoor er vanuit het eigen perspectief en het perspectief van

het kind naar betrokkenheid is gekeken. Als aanbeveling voor vervolgonderzoek is het

wellicht interessant om de relatie tussen co-parenting en betrokkenheid te onderzoeken op

verschillende leeftijden van het kind. Er wordt door sommigen gesuggereerd dat de peuter- en

kleutertijd gelijk is aan de puberteit (Rule, 2008). Net als in de kleutertijd, waarin kinderen

gaan ontdekken, op zoek gaan naar autonomie en zich losmaken van de ouders, willen

(22)

22

zien of de co-parenting relatie verandert tijdens de puberteit en of er een andere mate of

manier van betrokkenheid is. De vrijheden die pubers ervaren kunnen een beroep doen op de

co-parenting relatie van ouders en kan laten zien hoe betrokken ouders kunnen en willen zijn.

Er is geen relatie gevonden tussen ondermijnende co-parenting van moeder op 1 jaar en de

betrokkenheid van vader op 2.5 jaar. Van Egeren (2001) beschreef dat de betrokkenheid

afhankelijk was van de acceptatie versus weerstand van moeder, maar dat de betrokkenheid

van vader vooral afhankelijk is van individuele karakteristieken (Van Egeren, 2001).

Vervolgonderzoek kan uitwijzen in hoeverre en welke karaktereigenschappen van zowel

vader als moeder een belangrijke rol spelen bij de betrokkenheid van vaders.

Een opmerkelijk resultaat in dit onderzoek was dat een hogere ondermijning van vader

op 1 jaar een significante voorspeller was voor een hogere betrokkenheid van vader op 2.5

jaar. Dit komt niet overeen met de besproken literatuur, waarin wordt gezegd dat juist steun

gerelateerd was aan een hogere betrokkenheid. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat een

hoge ondermijning wel inhoudt dat de vader initiatief toont en actief is tijdens de interactie

met het kind. Opmerkelijk is dat in eerder onderzoek het tegenovergestelde is gevonden. Een

mogelijke verklaring hiervoor is dat betrokkenheid in eerder onderzoek is gemeten aan de

hand van zelfrapportages. Zelfrapportages meten betrokkenheid op een andere manier dan hoe

observaties betrokkenheid meten.

Met betrekking tot de relatie tussen betrokkenheid van vader op 2.5 jaar en de

co-parenting van moeder op 4.5 jaar zijn ook geen resultaten gevonden, terwijl McBride en

collega’s (2005) wel een relatie vonden. Dit kan worden verklaard doordat in onderzoek van

McBride en collega’s (2005) ook gezinnen met meerdere kinderen in het onderzoek hebben

geincludeerd. Mogelijk lieten moeders meer ondermijnend gedrag zien wanneer zij meerdere

kinderen had. Wellicht speelt ook de plaats van het kind binnen het gezin mee. Voor

(23)

co-23

parenting en betrokkenheid wanneer een kind broertjes of zusjes heeft. Mogelijk is een gezin

met meerdere kinderen minder betrokken bij een kind en is de co-parenting relatie minder

steunend. Daarnaast is in het onderzoek van McBride en collega’s (2005) een vragenlijst met

betrekking tot de betrokkenheid van vader gescoord door moeder. Mogelijk ziet er ervaart

moeder de betrokkenheid van vader anders en is vader wellicht meer of minder betrokken dan

wordt gerapporteerd door moeder. Ook in dit onderzoek is betrokkenheid op een andere

manier gemeten en werd er vanuit een ander perspectief gekeken.

Tot slot zijn er geen resultaten gevonden met betrekking tot de effecten van het geslacht

van het kind op de betrokkenheid van vader. Dit komt niet overeen met het onderzoek van

McHale (1995) waaruit bleek dat het krijgen van een dochter gerelateerd was aan

teruggetrokken gedrag van vader en vaders meer betrokken waren bij het hebben van een

zoon. In eerder onderzoek naar de effecten van het geslacht van het kind op betrokkenheid

zijn kinderen vanaf 4 jaar onderzocht. Dit is mogelijk een verklaring, omdat vaders steeds

meer betrokken worden wanneer een kind ouder wordt (Rule, 2008). Een hogere

betrokkenheid bij jongens is dan te verklaren, doordat vaders meer gezamenlijke activiteiten

kunnen ondernemen wanneer het kind ouder is.

Beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek Er zijn enkele beperkingen te noemen bij de huidige studie. In dit onderzoek kwamen de participerende gezinnen voornamelijk uit

Noord-Holland. Mogelijk zijn de resultaten van het onderzoek niet representatief en

generaliseerbaar naar de Nederlandse populatie.

Ook is er slechts één significant resultaat gevonden in het onderzoek en zijn er daarnaast

opmerkelijke bevindingen. Mogelijk zouden resultaten wel significant en als verwacht zijn,

wanneer zowel co-parenting als de betrokkenheid op dezelfde manier gemeten was. Op deze

manier wordt voorkomen dat er vanuit verschillende perspectieven wordt gekeken. Nu is

(24)

24

gemeten door het observeren en coderen van studenten. Vaders en/of moeders hebben

mogelijk een andere kijk op hun eigen handelen, ideeën en interactie met hun partner en kind

dan anderen. Ook is het onbekend of ouders de vragenlijsten afzonderlijk of gezamenlijk

hebben ingevuld. Het kan zijn dat een ouder de ander hoger laat scoren dan werkelijk het

geval is en dat ouders elkaars scores beïnvloeden.

Als derde punt kan genoemd worden dat de betrokkenheid van vader alleen is gemeten

aan de hand van een situatie waarin een triadisch moment is vastgelegd. Een speelmoment is

echter maar een klein onderdeel uit het leven van een kind en of ouder. Dit zou een te klein

deel zijn om van betrokkenheid te spreken. Wanneer uit een vragenlijst of observatie blijkt dat

een vader niet of nauwelijks betrokken is, kan het wel zo zijn dat vader op andere manieren

betrokken is bij hun kind.

Op basis van deze beperkingen kunnen er nog een aantal suggesties voor

vervolgonderzoek gedaan worden. Naast het onderzoeken van gezinnen met meerdere

kinderen en het includeren van kinderen van verschillende leeftijden is het verstandig om in

het vervolg onderzoek te doen met een steekproef door het gehele land, waarbij zowel grote

steden zijn geïncludeerd als kleinere dorpjes.

Ten tweede is het raadzaam om co-parenting en betrokkenheid op dezelfde manier te

meten, zodat er vanuit hetzelfde perspectief wordt gekeken. Of alleen met observaties (en/of

vragenlijsten) vanuit het perspectief van de onderzoeker of observaties en vragenlijsten vanuit

het perspectief van ouders. Dit houdt ook in dat er rekening mee gehouden moet worden of

vragenlijsten door ouders afzonderlijk of gezamenlijk worden ingevuld en of zij hun eigen

gedrag rapporteren of die van elkaar.

Ten derde is het verstandig om betrokkenheid van vaders als breder begrip te nemen of in

grotere context te plaatsten, in plaats van alleen bij een speelmoment, omdat betrokkenheid

(25)

25

de mate van betrokkenheid worden gemeten aan de hand van een dagboek, zoals in het

onderzoek van McBride en collega’s (2005) waarin betrokkenheid van vader wordt gescoord

gedurende de dag en op verschillende onderdelen: betrokkenheid in verzorging, educatie,

interactie, beschikbaarheid, etc.

Ondanks de genoemde beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek is een sterk punt

van de huidige studie dat er huisbezoeken zijn geweest om de betrokkenheid te meten. De

huisbezoeken maakten het mogelijk voor ouders om meer zichzelf te zijn en voor het kind om

zich meer op hun gemak te laten voelen. Waar eerdere onderzoeken zich richtten op de

effecten van co-parenting en de effecten van de betrokkenheid van vaders en ouders, is in

deze studie gekeken naar de wederkerige effecten en relaties tussen co-parenting en de

betrokkenheid van vader. Ook is in deze studie gekeken naar deze wederkerige relaties op

verschillende leeftijden en heeft de studie een longitudinaal karakter, waardoor een

ontwikkeling in kaart gebracht kan worden. Naast de vragenlijsten is er ook gebruik gemaakt

van observaties, die andere informatie geven en niet alleen afkomstig zijn vanuit het

perspectief van ouders.

Conclusie Er is geen relatie gevonden tussen steunende co-parenting van zowel vader als moeder op 1 jaar en de betrokkenheid van vaders op 2.5 jaar. Ook is er geen relatie gevonden

tussen ondermijnende co-parenting van moeder op 1 jaar en de betrokkenheid van vaders op

2.5 jaar. Wel is er een relatie gevonden tussen ondermijnende co-parenting van vader op 1

jaar en de betrokkenheid van vader op 2.5 jaar. Werd er meer ondermijning gerapporteerd

door vader in de co-parenting relatie op 1 jaar, dan was ook de betrokkenheid van vader op

2.5 jaar hoger bij de interactie met het kind. Met betrekking tot het geslacht van het kind en de

betrokkenheid van vader is ook geen relatie gevonden.

Uit eerder onderzoek bleek dat co-parenting en betrokkenheid gerelateerd waren aan

(26)

26

Het is dus van belang dat deze onderwerpen onderzocht blijven worden, mogelijk in

combinatie met andere genoemde factoren, zodat er meer kennis beschikbaar komt. De

resultaten uit deze studie kunnen hieraan bijdragen. Gezien gebleken is dat vaders die meer

ondermijning rapporteren op 1 jaar een hoge betrokkenheid hebben op 2.5 jaar, zullen vaders,

maar ook moeders zich bewust moeten zijn van de wisselwerking tussen de eigen

co-parenting, de co-parenting van de partner en de betrokkenheid van vaders.

De huidige studie heeft niet aan kunnen tonen dat steunende co-parenting van vader of

steunende en ondermijnende co-parenting van moeder een belangrijke rol spelen in het

vormen van de betrokkenheid van vader. Daarnaast is het niet aantoonbaar dat betrokkenheid

van vader enige invloed heeft op de co-parenting van moeder. De bevindingen uit dit

onderzoek suggereren dat alleen ondermijnende co-parenting van vader een rol speelt bij de

betrokkenheid van vader op latere leeftijd en dat er om deze reden behoefte is aan verdere

therorie-ontwikkeling over de betrokkenheid van vaders en co-parenting van vooral moeders.

De vraag rijst waar de ondermijning van vader in eerste instantie vandaan komt.

Laat vader meer ondermijning zien, omdat hij niet dezelfde visie deelt met moeder?

Krijgt vader moeder daarom moeilijk mee in zijn handelen of vice versa? Wordt er van vader

verwacht dat hij het net zo doet als moeder? Mogelijk zit er een positieve insteek in de

ondermijning van vader, aangezien de betrokkenheid op latere leeftijd hoog is. Een hoge

betrokkenheid van vader wordt namelijk geassocieerd met positieve kinduitkomsten

(Veneziona, 2000; Flouri, 2005; Halme, Astedt-Kurki & Tarkka, 2009).

Co-parenting, het samen opvoeden, maakt dat ouders een gezamenlijke rol hebben.

Wanneer voor beide ouders duidelijk is wat zij van elkaar verwachten, hoe zij elkaars rol zien

en hoe zij het ouderschap vorm willen geven, kan mogelijk de kwaliteit van de co-parenting

relatie verbeterd worden. Ook verwachtingen omtrent de rol en betrokkenheid van vaders

(27)

27

benut kan worden. Het is verstandig ouders hierin te begeleiden vanuit de hulpverlening,

zodat ouders hun co-parenting en vaders hun betrokkenheid op een juiste en passende manier

kunnen integreren binnen het ouderschap, waarbij het opgroeien en ontwikkelen van het kind

centraal blijft staan.

Gezien de uitkomsten uit dit onderzoek verschillen met uitkomsten uit eerder onderzoek,

zal hier in de toekomst meer onderzoek naar gedaan dienen te worden. Wanneer er meer zicht

is op de wisselwerking tussen dyadische en triadishe familie interacties, zoals de

betrokkenheid van vaders en co-parenting van ouders, kunnen er interventies worden

ontwikkeld om eventuele stagnaties of problemen binnen een gezin te voorkomen of op te

lossen. Dit draagt bij aan de mentale gezondheid en het welzijn van zowel het kind als van de

(28)

28

Literatuurlijst

Belsky, J. Crnic, K., & Gable, S. (1995). The Determinants of coparenting in families with

toddler boys: Spousal differences and dailey hassles. Child Development, 66(3),

629-642. doi: 10.2307/1131939

Belsky, J., Putnam, S., & Crnic, K. (1996). Co-parenting, parenting and early emotional

development. In Understanding how family-level dynamics affect children's

development: Studies of two-parent families, Edited by McHale, J. P., & Cowan, P. A., 45-56. San Francisco: Jossey Bass.

Buckley, C. A., & Schoppe-Sulivan, S. J. (2010). Father involvement and coparenting

behavior: Parents’ nontraditional beliefs and family earner status as moderators.

Personal Relationships, 17, 413-431. doi: 10.1111/j.1475-6811.2010.01287.x

Bögels, S. M., & Perotti, E. C. (2010). Does father know best? A formal model of the paternal

influence on childhood social anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20(2),

171-181. doi: 10.1007/s10826-010-9441-0

Bögels, S. M., & Phares, V. (2008). Fathers' role in the etiology, prevention and treatment of

child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28(4), 539–558.

doi: 10.1016/j.cpr.2007.07.011

Cherry, D. J., & Orme, J. G. (2011). Validation study of a co-parenting scale for foster

couples. Journal of Public Child Welfare, 5(5), 564-589.doi:

10.1080/15548732.2011.617285

DeLuccie, M. (1995). Mothers as gatekeepers: A model of maternal mediators of father

involvement. Journal of Genetic Psychology, 156, 115-131. doi:

10.1080/00221325.1995.9914811

Doherty, W. J., & Beaton, J. M. (2004). Mothers and fathers parenting together. In A. L.

(29)

29

Erlbaum.

Feinberg, M. E., (2003). The internal structure and ecological context of coparenting: a

framework for research and intervention. Parenting science and practice, 3(2), 95.

doi:10.1207/S15327922PAR0302_01

Flouri, E., (2005). Fathering and child outcomes (p.20-34). Chichester, England: John Wiley

& Sons Ltd.

Freeman, H., Newland, L. A., & Coyl, D. D. (2008). Predicting preschoolers' attachment

security from fathers' involvement, internal working models, and use of social support.

Early Child Development and Care, 178(7-8), 785-801.

doi:10.1080/03004430802352186

Frosch, C. A., Mangelsdorf , S. C., & McHale, J. P. (2004) Associations between coparenting

and marital behavior from infancy to the preschool years. Journal of Family

Psychology, 18(1), 194-207. doi:10.1037/0893-3200.18.1.194 Gelles, R. J. (1995). Contemporary families: A sociological view. London: Sage publications.

Halme, N., Astedt-Kurki, P., & Tarkka, M. (2009). Fathers’ involvement with their

preschool-age children: How fathers spend time with their children in different family structures.

Child and Youth Care Forum, 38(3), 102. doi: 10.1007/s10566-009-9069-7 Jia, R., & Schoppe-Sullivan, S. J. (2011). Relations between coparenting and father

involvement in families with preschool-age children. Developmental Psychology,

47(1), 106-118. doi:10.1037/a0020802 Karreman, A., van Tuijl, C. van Aken, M. A. G., & Dekovic, M. (2008). Parenting,

coparenting, and effortful control in preschoolers. Journal of Family Psychology, 22,

30–40. doi:10.1037/0893-3200.22.1.30

Lamb, M. E. (2010). The role of the father in child development (p.56-67), New York, NY:

(30)

30

Majdandzic, M., de Vente, W., Feinberg, M. E., Aktar, E., & Bogels, S. M. (2011).

Bidirectional associations between Coparenting relations and family member anxiety:

a review and conceptual model. Clinical child family psychology review, 15, 28-42.

doi:10.1007/s10567- 011-0103-6

McBride, B. A., Brown, G. L., Bost, K. K., Shin, N., Vaughn, B., & Korth, B. (2005).

Paternal identity, maternal gatekeeping, and father involvement. Family Relations,

54(3), 360–372. doi: 10.1111/j.1741-3729.2005.00323.x McHale, J. P. (1995). Coparenting and triadic interactions during infancy: The roles of marital

distress and childgender. Developmental Psychology, 31, 985-996.

doi:10.1037//00121649.31.6.985

McHale, J. P. (1997). Overt and covert coparenting processes in the family. Family Process,

36, 183–201. McHale, J. P., & Fivaz-Depeursinge, E. (1999). Understanding triadic and family group

interactions during infancy and toddlerhood. Clinical Child and Family

Psychology Review, 2(2), 107-127. doi: 10.1023/A:1021847714749 McHale, J. P., & Rasmussen, J. L. (1998). Coparental and family group-level dynamics

during infancy: Early family precursors of child and family functioning during

preschool. Development and Psychopathology, 12(1), 39-59.

doi:10.1017/S0954579498001527

McHale, J.P., Kuersten-Hogan, R., & Rao, N. (2004b). Growing points for coparenting theory

and research. Journal of adult development, 11, 221-234.

doi: 10.1023/B:JADE.0000035629.29960.ed Metz, M., Majdandžić, M., & Bögels, S. M. (2016): Concurrent and Predictive Associations

Between Infants’ and Toddlers’ Fearful Temperament, Coparenting, and Parental

(31)

31

doi:10.1080/15374416.2015.1121823

Parke, R. D., & Sawin, D. B. (1976). The father's role in infancy: A re-evaluation. The Family

Coordinator, 25, 365-371. doi: 10.2307/582848 Pleck, J. H., & Masciadrelli, B. P. (2004). Paternal involvement by U.S. residential fathers:

Levels, sources and consequences. In: M. E. Lamb (Ed.), The role of the father in

child development (4th ed., pp 222-271). Hoboken, NJ: john Wiley & Sons, Inc.

Pleck, J. H. (2010a). Paternal Involvement: Revised conceptualization and theoretical

linkages with child outcomes. In The role of the father in child development, 5th ed,

Edited by Lamb, M. E., 67-107. New York, NY: Wiley.

Pleck, J. H. (2012). Integrating father involvement in parenting research. Parenting: Science

and Practice, 12(3). doi:10.1080/15295192.2012.683365. Rule, A. (2008). Relations between Parent Involvement and Coparenting Relationship

Quality. (Senior Honors Thesis for the Department of Human Development and Family Sciences). Ohio, The Ohio State University.

Schoppe-Sullivan, S. J., Mangelsdorf, S. C., Frosh, C. A., & McHale, J. P. (2004).

Associations between coparenting and marital behavior from infancy to the preschool

years. Journal of Family Psychology, 18, 194-207.

Van Egeren, L. A., (2001). The father’s role in the co-parenting partnership. Santé mentale au

quebec, 26(1), 134-159. Veneziano, R. A. (2000). Perceived Paternal and Maternal Acceptance and Rural African

American and European American Youths' Psychological Adjustment. Journal of

Marriage and Family, 62(1), 123-132. doi:10.1111/j.1741-3737.2000.00123.x Walker, A. J., & McGraw, L. A. (2000). Who is responsible for responsible fathering?

Journal of Marriage and Family, 62(2), 563–569. doi: 10.1111/j.1741-3737.2000.00563.x

(32)

32

Bijlage 1 – Vragenlijst Samen Opvoeden om Co-Parenting te meten

Samen Opvoeden

De volgende vragen gaan over de ouderrol die u deelt met uw partner.

Deel A: Opvattingen over opvoeden

Hier vragen we u naar uw opvattingen over het opvoeden van kinderen. Gebruik hierbij een schaal van 0 tot 100, waarbij 0% betekent dat u het nooit met elkaar eens bent en 100% dat u het altijd met elkaar eens bent.

1 Hoeveel procent van de tijd zijn u en uw partner het eens over de aanpak van uw kind? (Bijvoorbeeld tijd van voeden en gaan slapen, omgaan met huilen, meenemen op uitstapjes.) We zijn het ____% van de tijd eens met elkaar.

2 Hoeveel procent van de tijd bent u degene die de structuur handhaaft? (Bijvoorbeeld de tijdsindeling in de gaten houden van voeden, slapen en activiteiten.)

Ik ben ____% van de tijd degene die de orde handhaaft.

3 Hoe vaak in een doorsnee week (als het gebeurt) praten u en uw partner met elkaar over regels die voor uw kind gelden?

We praten ongeveer _____ keer per week met elkaar over regels. Deel B: U en uw partner samen

In dit deel wordt u gevraagd te beschrijven wat u doet wanneer u en uw partner beiden in

aanwezigheid zijn van uw kind. (Bijvoorbeeld, wanneer u alledrie in dezelfde kamer bent, met elkaar

in de auto zit, in de winkel bent of ergens anders). Tel alleen de keren mee dat u alledrie werkelijk bij elkaar bent (ook als dit betekent dat u maar twee of drie uur in de week beschrijft). Tel niet de keren mee dat u bij uw kind bent terwijl uw partner ergens anders in huis bezig is.

Probeert u allereerst te schatten hoeveel uur per week u alledrie werkelijk in elkaars aanwezigheid bent.

(33)

33

Wilt u door middel van het omcirkelen van een cijfer aangeven hoe vaak het hieronder beschreven gedrag voorkomt? U kunt hiervoor onderstaande schaal gebruiken.

Hoe vaak in een doorsnee week (wanneer u alledrie bij elkaar bent):

4 toont u lichamelijke affectie (een knuffel, aanraking of 1 2 3 4 5 6 7 kus) aan uw kind?

5 toont u lichamelijke affectie (een omhelzing, aanraking of 1 2 3 4 5 6 7 kus) aan uw partner?

6 geeft u een bevestiging of compliment over uw kind aan uw 1 2 3 4 5 6 7 partner? (Bijvoorbeeld, “Heb je gezien wat (kind) al kan?”

“(Kind) heeft dat vandaag zo goed gedaan!”).

7 geeft u een bevestiging of complimentje over uw partner 1 2 3 4 5 6 7 aan uw kind? (Bijvoorbeeld, “Kijk eens hoe goed mama dat

kan?” “Dat is lief van papa.”)

1 Absoluut nooit 2 Zeer zelden (is één of twee keer voorgekomen) 3 Weinig, maar zo nu en dan (eens in de maand, eens per

2 maanden) 4 Af en toe (misschien één keer per week) 5 Regelmatig (ongeveer 3-4 keer per week)

6 Vaak (gewoonlijk 1-2 keer per dag) 7 Bijna altijd 1 Absoluut nooit 2 Zeer zelden (is één of twee keer voorgekomen) 3 Weinig, maar zo nu en dan (eens in de maand, eens per

2 maanden) 4 Af en toe (misschien één keer per week) 5 Regelmatig (ongeveer 3-4 keer per week)

6 Vaak (gewoonlijk 1-2 keer per dag) 7 Bijna altijd

(34)

34 Hoe vaak in een doorsnee week (wanneer u alledrie bij elkaar bent):

8 zegt of doet u opzettelijk iets om een aanhankelijke of 1 2 3 4 5 6 7 plezierige uitwisseling tussen uw partner en kind uit te nodigen,

aan te moedigen of te bevorderen (Bijvoorbeeld, “Laat mama eens zien wat je al kan?” of “Lach eens naar papa?”)

9 vraagt u aan uw partner “Wil jij dit aanpakken” als uw kind 1 2 3 4 5 6 7 lastig is?

10 bent u erbij en kijkt u rustig toe terwijl u partner ingrijpt om 1 2 3 4 5 6 7 uw kind te corrigeren?

11 grijpt u in wanneer u ziet dat uw partner een situatie met uw 1 2 3 4 5 6 7 kind niet goed aanpakt?

12 heeft u een licht gespannen of sarcastische uitwisseling met 1 2 3 4 5 6 7 uw partner over uw kind, in bijzijn van uw kind?

(Bijvoorbeeld, “Ze moet leren dat ze dat kan doen” “Hij is te jong om dat te begrijpen”).

13 heeft u een licht gespannen of sarcastische uitwisseling met 1 2 3 4 5 6 7 uw partner over andere zaken die niet te maken hebben met

uw kind, in bijzijn van uw kind? (Bijvoorbeeld, financiën, huishoudelijk werk, weekendplannen).

14 hebben u met uw partner onenigheid over iets dat uw kind 1 2 3 4 5 6 7 heeft gedaan, in het bijzijn van uw kind?

15 hebben u met uw partner onenigheid over zaken die niet 1 2 3 4 5 6 7 te maken hebben met uw kind, in het bijzijn van uw kind?

Deel C: U alleen met uw kind

Het is de bedoeling dat u nu wisselt van perspectief. De volgende vragen gaan niet over de tijdstippen waarop het hele gezin bij elkaar is. Deze vragen gaan over de tijdstippen waarop u alleen bent met uw kind (thuis, in de kamer van uw kind, buiten, wanneer u samen autorijdt, in de winkel of in het park) en wanneer uw partner niet aanwezig of in de buurt is:

(35)

35 Hoe vaak in een doorsnee week (wanneer u alleen bent met uw kind):

18 zegt u iets tegen uw kind over het gezin als eenheid? 1 2 3 4 5 6 7 (Bijvoorbeeld, “Dat gaan mama, papa en jij samen doen”)

19 zegt u iets dat het beeld dat uw kind van uw afwezige partner 1 2 3 4 5 6 7 heeft, vergroot? (Bijvoorbeeld, “Papa is heel sterk”

of “Mama is heel mooi.”)

20 zegt u iets waardoor de afwezige partner op een positieve 1 2 3 4 5 6 7 manier in het gesprek voorkomt? (Bijvoorbeeld, “Ik weet

zeker dat papa dit graag wil zien” of “Mama vindt deze bloemen vast heel mooi.”)

21 maakt u een opmerking over uw partner die misschien een 1 2 3 4 5 6 7 wat negatief gevoel kan losmaken bij uw kind? (Bijvoorbeeld,

“Doe dat maar niet, anders wordt papa boos” of “Laat mama maar niet zien dat je dat doet.”)

22 zegt u duidelijk iets negatiefs of kleinerends over uw 1 2 3 4 5 6 7 partner tegen uw kind?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

eHealth heeft invloed op de manier waarop geëvalueerd wordt: steeds meer onderzoekers geven aan dat we verder dan de RCT moeten gaan om te bepalen welke interventieonderdelen

Because we started the focus group by discussing the actions for the purpose of teaching rather than the more speci fic actions relating to test results, and because we asked the

functionalities of PHRs mainly include online self-management support, monitoring the disease course and functionalities for information exchange among health care

To answer the research question “Why are the expenses of preventive healthcare in the Netherlands limited to 4% of the total healthcare budget?” this research has investigated

The main aim of this study is to research the effect of consumers’ scepticism and level of product category involvement on transparent information processing in the development of

We illustrate the Dynamic Adaptive Policy Pathways approach by producing an adaptive plan for long-term water management of the Rhine Delta in the Netherlands that takes into

Breast cancer diagnoses among women aged &lt; 50 or &gt; 74  years (i.e. those not invited for biennial mam- mography screening) became significantly lower—as compared to the

Keywords: Sport coaches, human resources, performance appraisal, feedback, appraiser, expectations,