• No results found

MAG HET EEN PLEKJE MEER ZIJN?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "MAG HET EEN PLEKJE MEER ZIJN?"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

MAG HET EEN PLEKJE MEER ZIJN?

De rol en invloed van de boer bij voedselverspilling

Bachelorscriptie Sociale Geografie Begeleider: Dr. L. de Klerk

Universiteit van Amsterdam

Marien van der Leeuw Studentnummer: 6146120 Amsterdam, 31 augustus 2013

(2)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4-6 1.1 Introductie 4-5 1.2 Hypotheses 5-6 1.3 Opzet scriptie 6 2. Theoretisch kader 7-13 2.1 Boeren 7 2.1.1 Biologische boeren 7-8 2.1.2 Gangbare boeren 8 2.2 Voedselstandaarden 8-10 2.3 Voedselketens 10 2.3.1 Korte voedselketen 10-11 2.3.2 Lange voedselketen 11 2.3.3 Cross-over 11-12 2.4 Voedselafval 12 2.5 Afvalketens 12-13 3. Methodologie 14-17 3.1 Verantwoording 14 3.2 Dataverzameling 14 3.2.1 Interviews 14-15 3.2.2 Literatuuronderzoek 15-16 3.3 Onderzoekspopulatie 16

3.4 Valkuilen en beperkingen van het onderzoek 16-17

4. Resultaten 18-20 4.1 Verdeling boeren 18 4.2 Voedselketens 18 4.3 Afvalindeling 18-19 4.4 Productindeling 19-20 5. Analyse 21-27

5.1 Invloed van soort boer op afvalverwerking 21

5.1.1 Biologische boeren 21-22

5.1.2 gangbare boeren 22

5.2 Invloed van voedselketens op afvalverwerking 23

(3)

3 5.3.1 Biologische teelt 23-24 5.3.2 gangbare teelt 24 5.4 Productinvloed op afvalverwerking 25 5.4.1 Fruitteelt 25 5.4.2 Kassenteelt 25-26 5.4.3 Verse vollegrondstuinbouwproducten 26 5.4.4 Bulkproducten 26-27 6. Conclusies 28-29 7. Discussie 30 8. Literatuurlijst 31 Bijlagen 32-33

(4)

4

1. Inleiding

1.1 Introductie

De afgelopen decennia zijn gekenmerkt door onder andere een groeiende wereldbevolking en een sterke globalisering. Waar het halverwege de 20ste eeuw nog ging over een economisch sterk 'westen' en de rest van de wereld, is dit in de loop der jaren steeds verder naar elkaar toegegroeid. Veel ontwikkelingslanden hebben een grote economische groei doorgemaakt of zitten daar middenin. Door deze groeiende welvaart en wereldbevolking is de landbouw steeds grootschaliger geworden. Boerenbedrijven werden groter en waren vooral gericht op kwantiteit. Om grootschalige landbouw uit te voeren werden bedrijven gemechaniseerd en begonnen ze zich op de internationale markt te richten. Producten worden van en naar alle uithoeken van de wereld verscheept of vaker nog, gevlogen. En de productie zelf wordt steeds verder opgevoerd via chemische en genetische technologie. Door de globalisering van de landbouw werd het contact tussen boer en consument steeds minder. Boeren waren bezig met productie en lieten de handel en verkoop aan anderen over, hierdoor ontstond een lange, onpersoonlijke voedselketen.

Met een groeiende wereldbevolking en een hiermee gepaard gaande groeiende vraag naar voedsel wordt het steeds belangrijker voedsel optimaal te benutten (Parfitt et al., 2010). In Nederland en de rest van het westen zijn we gewend geraakt aan een bepaalde standaard als het om groente en fruit gaat. Zo moeten appels glimmen, mogen er geen rare plekjes op paprika’s zitten en horen komkommers recht te zijn. Door de hoge standaarden die worden gesteld wordt het voor boeren lastig om een zo efficiënt mogelijke oogst te hebben. Boeren moeten voldoen aan de eisen die worden gesteld door tussenhandelaren, sorteerders en supermarkten (Kader, 2003). Hoewel de standaarden zijn opgesteld om te zorgen voor een uniforme kwaliteit van producten voor de (internationale) handel wordt er ook streng gekeken naar de uiterlijke kenmerken van een product waardoor er veel voedsel onnodig wordt weggegooid (UNECE, 2011).

Dit roept de vraag op waar dan de minder mooie en lelijke producten zijn gebleven. Worden deze weggegooid; gaan ze naar fabrieken om gebruikt te worden in soepen en sausen; worden ze verwerkt tot diervoer? Kortom, wat gebeurt er met de overgebleven, afgekeurde producten bij boeren.

Deze vraag komt niet alleen voort uit een groeiende voedselvraag maar ook uit een groeiende interesse naar duurzaamheid die in Nederland aan de gang is. De consumenten van tegenwoordig worden steeds bewuster van hun voedsel. Ze willen weten hoe hun voedsel wordt geteeld, waar en welke bestrijdingsmiddelen en andere toevoegingen worden gebruikt om voedsel te produceren. Hierdoor is de vraag naar biologisch en bewust geteeld voedsel toegenomen en wordt het eten daarvan nu vaak gezien als een manier van leven. Het is een zichtbaar product waardoor in sociale kring kan worden getoond dat men zich inzet voor duurzaamheid en sociale verantwoordelijkheid hiervoor neemt. Door de steeds vaker aanwezige informatie over het groeiende voedselprobleem en de impact van voedselproductie op het

(5)

5

milieu is de consument bewuster geworden. Want voedselverspilling is niet alleen het verspillen van voedsel maar ook van natuurlijke hulpbronnen zoals water, land en energie. Voedsel wat wel geproduceerd is maar niet geconsumeerd wordt leidt tot een onnodige uitstoot van CO2 en verminderd ook de waarde van het product (Gustavsson et al., 2011).

Er is al veel onderzoek gedaan naar voedselverspilling bij consumenten, horecagelegenheden en supermarkten. Maar waar nog weinig over bekend is, is wat er precies gebeurt met voedselverspilling bij boeren (PwC, 2011). Daarom doe ik onderzoek bij aardappel-, groente- en fruitboeren (AGF-boeren) in Nederland om erachter te komen hoe er om wordt gegaan met voedselverspilling binnen deze bedrijven en of de manier waarop dit gebeurt misschien ook te maken heeft met de bedrijfsvoering of de voedselketen waarin ze opereren. Er is gekozen voor AGF-boeren omdat in deze sector de hoeveelheid voedselafval die wordt gecreëerd het grootste is en omdat het in veel gevallen om verse producten gaat (Gustavsson et al., 2011)

De probleemstelling in deze scriptie is:

‘Hoe gaan Nederlandse boeren om met voedselverspilling binnen hun bedrijf en welke invloed heeft hun bedrijfsvoering en voedselketen in dit proces.’

Daarnaast wil ik ook kijken of er een verschil is tussen de omgang met en perceptie op voedselverspilling bij kortere en langere voedselketens. Kortere voedselketens hebben minder (tussen)handelaren en zijn vaker biologisch dan de langere voedselketens.

Door interviews te houden met boeren wordt achterhaald wat er gebeurt met de afgekeurde producten bij boeren en waarom ze de keuzes maken die ze maken. Ook wordt ingegaan op de lange of korte voedselketen waarin ze opereren en of ze in de biologische of gangbare teelt zitten. Door diepte-interviews kan er een kwalititatief onderzoek worden verricht naar voedselverspilling bij boeren en hopelijk kan hiermee in beeld komen of en hoe de voedselverspilling kan verminderen.

1.2 Hypotheses

* Biologische boeren zullen zich vaker in de korte voedselketen bevinden en gangbare boeren in de lange voedselketen omdat biologische boeren vaak kleinschaliger telen en het waarschijnlijker is dat zij dan ook kleinschalig leveren. Hierdoor zou het een logischere keuze zijn voor biologische boeren om hun producten te verkopen met minder tussenschakels zodat ze zelf de touwtjes in handen houden. Gangbare boeren produceren op grote schaal en zullen ook op grote schaal leveren. Zij zullen daarom in de lange voedselketen opereren omdat deze ingesteld is op grote hoeveelheden.

* Hoe de boeren omgaan met voedselafval zal grotendeels samenhangen met de voedselketen waarin een boer zich bevindt. Zowel biologische als gangbare boeren willen het liefst dat hun producten optimaal worden benut, maar dit wordt soms belemmerd door groothandelaren of andere schakels in de voedselketen die strenge eisen stellen aan de producten van de boeren. Omdat de boeren in de korte keten meer zeggenschap hebben over hun afzetkanalen wordt verwacht dat ze ook meer te zeggen hebben over hun voedselafval en dat deze minder is dan bij de

(6)

6

boeren die dit niet hebben en zich in de lange keten bevinden. Biologische boeren zullen zich meer in willen zetten om een gesloten kringloop te creëren rond hun producten en daarom is de kans groter dat deze boeren vaker hun voedselafval zullen recyclen tot diervoer of composteren tot mest voor het land. Op deze manier zal het afval een tweede leven krijgen.

1.3 Opzet scriptie

In hoofdstuk 2 worden de verschillende begrippen behandeld die in het onderzoek een rol spelen. Ze worden zoveel mogelijk geplaatst in een historische context en ten behoeve van het onderzoek geoperationaliseerd. In hoofdstuk 3 komt de onderzoeksmethode aan bod inclusief de valkuilen en beperkingen. Hoofdstuk 4 brengt de bruto resultaten in beeld die vervolgens in hoofdstuk 5 worden geanalyseerd en betrokken op de twee hypotheses. De scriptie wordt inhoudelijk afgesloten met conclusies en discussie. De vragenlijst en de verwerkingssystematiek zijn als bijlagen opgenomen.

(7)

7

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden de verschillende begrippen behandeld die van belang zijn voor het onderzoek. De hoofdbegrippen zijn:

* boeren

* voedselstandaarden (eisen waaraan de producten moeten voldoen) * voedselketens

* voedselafval * afvalketens 2.1 Boeren

Omdat het voor dit onderzoek niet uitmaakt of het over een boer of boerin gaat, gebruik ik het woord boer voor beide geslachten. Overigens waren mijn gesprekspartners in alle gevallen mannen waarbij alleen bij de biologische boeren vaak ook de boerin aanwezig was.

In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten boeren. De biologische boer en de gangbare, conventionele boer. Er zijn ook boeren die deels biologisch telen en deels gangbaar (geïntegreerde teelt) maar deze boer mag zijn producten niet als biologisch verkopen dus wordt hij hier onder gangbare boer geschaard. Hieronder worden de twee verschillende soorten boeren getypeerd. 2.1.1 Biologische boeren

Voor biologische boeren zijn ethische en ideële vraagstukken belangrijk. Zij willen producten verbouwen op een natuurlijke manier zonder het gebruik van kunstmest en chemicaliën.

Om zonder deze toevoegingen alsnog goede producten te telen is veel kennis en vakmanschap nodig. Biologische landbouw is vaak arbeidsintensiever dan gangbare landbouw omdat een groot deel van het onderhoud aan de producten handmatig moet worden gedaan. Vaak wordt onkruidbestrijding en oogst handmatig verricht omdat machines in die gevallen te log zijn voor de producten die er geteeld worden. Dit geldt echter niet voor alle producten. Peen en aardappelen worden bijvoorbeeld wel met een machine gepoot en geoogst.

Om te zorgen dat biologische boeren geen last hebben van gewasziektes hebben zij veel kennis nodig over wat wanneer en in welke combinatie moet worden geplant en geoogst om ervoor te zorgen dat ziektes niet de kop opsteken. Een consequentie van biologische teelt is dat de opbrengst per hectare lager is dan bij gangbare teelt. Biologische boeren hebben vaak een ruime vruchtwisseling (zeven of acht gewassen) om ziektes en plagen te voorkomen, de bodem in een goede conditie te houden en vanwege risicospreiding. Wanneer een aantal gewassen een slechte oogst oplevert zijn er nog genoeg over om financieel niet in de problemen te raken. Ze telen meerderen gewassen om hun bodem vruchtbaarder te maken en te houden. Bovendien kunnen ze op deze manier meer gewassen verbouwen die betere economische perspectieven bieden (Spruijt-Verkerke, 2004). Hierdoor zitten

(8)

8

biologische boeren in een heel andere voedselketen dan de gangbare boeren die grootschalig telen. Over het algemeen hebben biologische boerenbedrijven ook een kleiner oppervlak dan gangbare boerenbedrijven omdat het anders arbeidstechnisch niet te overzien is.

Het ideële vraagstuk gaat vooral om de kringloop van voedsel. Biologische boeren willen graag binnen hun bedrijf zoveel mogelijk milieuvriendelijk telen en zorgen dat al het restafval wordt hergebruikt door middel van bijvoorbeeld compostering. Door deze gesloten kringloop proberen zij hun bodem zo vruchtbaar mogelijk te houden zonder (chemische) toevoegingen.

In Nederland wordt 2,5% van het agrarische land gebruikt voor biologische landbouw. In veel andere Europese landen is dit percentage de afgelopen tien jaar gestegen. Nederland blijft echter al jaren rond de 2,5% zitten (Eurostat, 2013).

2.1.2 Gangbare boeren

De gangbare boeren zijn verreweg de grootste groep agrariërs in Nederland. Het aantal gangbare boerenbedrijven is de afgelopen jaren gedaald maar de oppervlakte en opbrengst per bedrijf is toegenomen (CBS, 2013). Dit houdt in dat de meeste bedrijven meer grond hebben en nog grootschaliger zijn gaan telen. Om deze grote oppervlaktes te zaaien, te oogsten en vruchtbaar te houden gebruiken gangbare boeren kunstmest, onkruidbestrijdingsmiddelen en andere chemicaliën om hun opbrengst te maximaliseren. Het doel van gangbare boeren is een zo groot mogelijk rendement halen uit hun land. Zij werken eveneens als de biologische boeren met gewaswisseling maar waar biologische boeren zeven of acht verschillende gewassen telen is dat bij de gangbare boer vaak rond de vier. Dit is het minimale aantal om ervoor te zorgen dat de grond vruchtbaar blijft en niet uitgeput raakt. Bij gangbare boeren gebeurt het meeste werk ook machinaal omdat het niet haalbaar (en ook uit kostenoogpunt onwenselijk) is om met de hand te zaaien en te oogsten. Het hele bedrijf is ingesteld op gemechaniseerde massaproductie.

2.2 Voedselstandaarden

Welke standaarden bestaan er voor AGF en wie bepalen deze? Dat is de vraag die in deze paragraaf aan de orde wordt gesteld.

Tot 2009 gold er een zeer strenge wetgeving van de EU omtrent cosmetische eisen voor aardappelen, groente en fruit maar door groeiend protest en een constante toename van de wereldbevolking veranderde de EU zijn wetgeving omdat dit ethisch niet meer te verantwoorden was (EC, 2008). Maar als de wet niet verplicht stelt dat een komkommer recht moet zijn, wie doet dit dan wel? Want in supermarkten liggen nog steeds de afwijkende groente en fruit niet in de schappen. Vanaf dit moment wordt het deels gissen naar de reden waarom er nog steeds moet worden voldaan aan deze strenge cosmetische eisen maar er zijn een aantal schakels binnen de voedselmarkt die een grote invloed kunnen uitoefenen op de voedselstandaarden waaraan moet worden voldaan. Hieronder zullen ze aan bod komen.

Ondanks de minder strenge wetgeving van de EU zijn er nog steeds Europese en internationale eisen waaraan voldaan moet worden wanneer je groente en fruit wil verkopen. Dit komt voort uit een initiatief vanuit een aantal grote Europese organisaties binnen de voedselmarkt. Zij vonden het noodzakelijk om een certificering te ontwikkelen om te zorgen dat alle producten van een uniforme

(9)

9

kwaliteit zijn. Deze certificering is opgesteld en uitgevoerd door de United Nations Economic Commision for Europe (UNECE, 2011). Dit wordt ook wel de GLOBAL G.A.P. genoemd. Hierin staat dat groente en fruit in drie klassen kunnen worden verdeeld. De extra class, first class en second class. Bij de extra class moet het product er piekgaaf uitzien en zich heel precies houden aan de afmetingen die aan de extra class worden gesteld. Bij de 1st class (waar de meeste producten uit de

supermarkt onder vallen) mag er een iets grotere marge zitten in de afwijkingen en mogen er kleine esthetische ‘foutjes’ inzitten. Bij de 2nd class is deze marge nog

groter en mogen er grotere mankementen aan het product zitten. De 2nd class wordt

echter nooit verkocht in een supermarkt. Naast deze drie klassen zijn er geen andere officiële klassen waar een product onder kan vallen. Wanneer producten vergroeiingen hebben, niet mooi van kleur zijn, of andere afwijkingen van de norm hebben, is het enige wat de boer kan doen ze zelf verkopen of ze op de een of andere manier afvoeren in de afvalketen. Omdat deze klassen overal in Europa (en internationaal) worden gehanteerd blijft de strenge cosmetische standaard bestaan die de EU ooit heeft gesteld. Deze standaarden zorgen ervoor dat in de AGF-sector maar liefst 20% van het totale voedselafval geproduceerd wordt (Gustavasson et al., 2011).

Naast de UNECE-regelingen ligt er ook een groot deel van de verantwoordelijkheid voor voedselverspilling bij de tussenhandelaren. Zij bepalen aan welke klasse de producten moeten voldoen. Ze zouden ook 2e klasse-producten kunnen aannemen maar dit gebeurt in het algemeen niet. Dit heeft te maken met het feit dat de producten na de tussenhandelaar vaak naar verpakkers gaan die met machines werken waar niet alle soorten en maten groente en fruit in passen. Daarnaast is het om logistieke redenen ook vaak handiger om producten te hebben die allemaal dezelfde afmeting hebben. Er passen nou eenmaal meer rechte komkommers in een doos dan kromme. Hier berust het volgen van de eisen dus eigenlijk op logistieke doelmatigheid. Een laatste schakel die ook een duit in het cosmetische zakje doet is de supermarkt. Supermarkten willen inspelen op de vraag van de consument en omdat de consument gewend is aan rechte komkommers en aardappels zonder groeischeuren blijven supermarkten deze strenge eisen hanteren. Zelfs voor biologische producten gelden hoge cosmetische eisen wanneer ze in supermarkten worden verkocht. Vaak zijn deze zelfs nog strenger dan voor de gangbare producten omdat de consument meer betaalt voor het biologische product en dus - volgens de supermarkt - een hogere cosmetische eis stelt aan dat product.

"De supermarkten zijn bang klanten te verliezen als ze minder mooie courgettes verkopen dan een andere winkel"

(10)

10

De reden dat supermarkten zo'n grote invloed hebben op de standaarden van de producten is terug te leiden naar de jaren '90. Voor deze tijd hadden de bedrijven voornamelijk het heft in handen maar tijdens de jaren '90 werden de supermarktketens over de hele wereld steeds groter en invloedrijker waardoor op gegeven moment de balans verschoof en supermarkten het voor het zeggen kregen (Bush and Bain, 2004).

De vraag blijft echter, wil de consument nog steeds perse een rechte komkommer of is deze even blij met een kromme? En is het een gemakkelijke reden voor de supermarkt om geen omschakeling te hoeven maken naar minder mooie producten? Want bij natuurvoedingwinkels zijn de cosmetische eisen stukken minder streng, net als bij natuurvoedingwinkelketens. Er zijn nog steeds standaarden waar de producten aan moeten voldoen maar deze ligt duidelijk lager dan die van de normale supermarkten. Bij natuurvoedingswinkels mag een product eruit zien zoals het eruit ziet zolang het geen hele grote mankementen heeft. Dit zal in de praktijk inhouden dat het gaat om producten uit alle drie de classificatiegroepen. Zoals biologische boer Henk Westers zegt: "Bij natuurvoedingswinkels is biologisch gewoon biologisch,

met of zonder bobbeltjes op de pompoen".

Wanneer deze twee verhalen naast elkaar staan is het duidelijk dat boeren zich niet wettelijk aan stringente cosmetische eisen hoeven te houden als ze hun groente en fruit willen verkopen. Echter, de schakels die hoger op de ladder zitten hebben het economisch voor het zeggen in de voedselketen en die bepalen in welke klasse voedsel terecht gaat komen.

2.3 Voedselketens

Er kan een verschil worden gemaakt tussen twee hoofdketens binnen de voedselbranche. De korte voedselketen en de lange voedselketen. Beide ketens lopen van boer naar consument maar er is een groot verschil tussen deze twee ketens. Een kanttekening is wel dat, hoewel er in deze scriptie zoveel mogelijk wordt uitgegaan van twee ketens, er veel overlap zit tussen deze twee ketens. Het is geen zwart-witverhaal waarbij boeren simpelweg in te delen zijn binnen de korte of de lange voedselketen. In deze scriptie zal voornamelijk uit worden gegaan van een korte en een lange voedselketen. Wel zal in deze paragraaf worden behandeld hoe een keten die er net tussen valt werkt. En hoewel er vooral onderscheid wordt gemaakt tussen de twee hoofdketens zullen veel boeren ook in beide voedselketens opereren. Vooral wanneer boeren veel verschillende producten telen leveren ze daardoor vaker aan veel verschillende bedrijven en zitten daardoor in verschillende voedselketens.

2.3.1 Korte voedselketen

De korte voedselketen is een keten met weinig schakels. Vaak zit er tussen boer en consument maar èèn andere schakel zoals een markt of lokale winkel waardoor de fysieke afstand die het product af moet leggen veel kleiner is dan in lange voedselketens (Watts et al., 2005). De korte voedselketen is vaak biologisch waarbij de consument weet waar het product vandaan komt en de boer weet waar het product heen gaat. Een andere vorm van een korte voedselketen is dat niet de fysieke afstand wordt gereduceerd maar het aantal tussenpersonen tussen de

(11)

11

producent en de consument (Watts et al., 2005). Er is over het algemeen meer inzicht in de keten en in alle betrokken partijen binnen de keten.

De korte voedselketen is gebaseerd op vertrouwen van alle betrokken partijen. Er is dikwijls nog steeds een bepaalde standaard waar een product aan moet voldoen maar deze standaarden zijn in veel gevallen een stuk minder strikt dan in de lange voedselketen. Het gaat meer om de kwaliteit en beschikbaarheid van het product dan de cosmetische eisen waaraan het product wel of niet aan voldoet.

Binnen deze keten is er dan vaak ook minder voedselafval dan in de lange voedselketen omdat een grotere hoeveelheid producten de kans heeft de consument te bereiken.

2.3.2. Lange voedselketen

De lange voedselketen is een keten die bestaat uit meerdere schakels. Deze verschillen per product maar over het algemeen zitten er in de lange voedselketen de volgende schakels: een wasserij, een verwerker, een groothandelaar en een distribiteur. Uiteindelijk ligt het beoogde product in de winkel en komt het bij de consument terecht. Deze langere ketens zijn meestal grootschalig en hebben als eindproduct vaak ook industriële producten als diepvriesmaaltijden, ingeblikt voedsel en producten voor grote supermarktketens. Hierdoor staat in deze ketens niet het vertrouwen centraal maar de standaardisatie en daarbij de kostprijs van de producten. Alle producten hebben dezelfde grootte en zien er even mooi uit, kortom, hebben dezelfde standaard.

Er zijn meerdere redenen om voor een lange voedselketen te kiezen. Het kan zijn dat de supermarkt wil dat alle komkommers even groot zijn en er even mooi uitzien maar een andere, meer voor de hand liggende reden is dat het eenvoudiger en goedkoper is voor de verpakkingsindustrie en de logistiek. Dit heeft ook nog het voordeel dat een bedrijf altijd kan waarborgen watvoor producten ze leveren omdat kromme komkommers of komkommers met een rare plek bij de selectie er al uit zijn gehaald. Vaak is het dan ook zo dat de langere voedselketens samengaan met de gangbare teelt waarbij de consumenten niet weten waar het product vandaan komt en de boeren niet weten waar het heen is gegaan.

2.3.3 Cross-over

Hoewel in bovenstaand stuk een tweedeling wordt gemaakt met als karakteristiek dat korte ketens veelal biologisch zijn en lange ketens gangbaar, zijn er natuurlijk ook voedselketens die anders werken. Gangbare teelt in een korte keten en biologische teelt in een grootschalige en lange keten.

Een voorbeeld hiervan is het huismerk 'puur en eerlijk' van Albert Heijn. Hoewel het bij dit huismerk grotendeels biologische producten betreft moeten deze producten aan strenge cosmetische eisen voldoen voordat ze in de schappen komen en moeten deze producten langs veel schakels in de keten voordat ze bij de consument zijn.

De reden waarom er tegenwoordig biologische boeren in de lange keten opereren heeft te maken met de groeiende duurzaamheidsmarkt. Mensen zijn zich bewuster van wat ze eten en willen vaak biologisch voedsel zonder naar een natuurvoedingswinkel te hoeven. Een winkel als Albert Heijn faciliteert deze behoefte maar omdat het een groot bedrijf is kom je in dezelfde keten als de gangbare grootschalige landbouw.

(12)

12

Gangbare telers die zich in de korte voedselketen bevinden bestaan ook, maar dezen zijn zeldzaam. Het zouden boeren kunnen zijn die een kleine boerderij hebben en zelf op de markt staan of producten rechtstreeks aan een buurtsupermarkt leveren.

2.4 Voedselafval

Voedselafval kan worden gedefinieerd als de optelsom van alle voedselverliezen die worden geleden in de verschillende schakels van de voedselketen. Voedselverliezen worden op elk niveau in de voedselketen geleden; bij de productie, verwerking, verkoop en consumptie. Dit alles bij elkaar wordt voedselafval genoemd (Parfitt et al., 2010).

In deze scriptie wordt onder voedselafval alleen de voedselverliezen bij de boer verstaan. En meer specifiek: het betreft de nog eetbare, goede producten die zijn afgekeurd omdat ze niet aan de standaardeisen voldoen. Wanneer een boer deze producten zelf in een kraam of op een andere manier verkoopt valt dit niet onder voedselafval. Het gaat om de producten die overblijven nadat alle verkoop is geweest. Wat ook niet onder voedselafval valt zijn de restproducten van oogsten (bladeren, oneetbare stengels, etc.), dit is onvermijdbaar voedselverlies. Waar het hier om gaat is dus het vermijdbare voedselverlies, de nog eetbare restproducten van biologische en gangbare teelt.

2.5 Afvalketens

Waar gaan de afgekeurde producten heen? Zijn hier vastgestelde paden voor, kiest elke boer zijn eigen manier? Kortom, welke afvalketens zijn er onder de productketens te scharen.

Bij het verwerken van 'gewoon' afval wordt vaak gebruik gemaakt van de 'Ladder van Lansink'*. Bovenaan deze ladder staat de meest hoogwaardige manier van afvalverwerking, het voorkomen van afval en onderaan de minste, het storten van afval. Voor voedselverspilling is een variatie op de Ladder van Lansink gemaakt namelijk, de Ladder van Moerman*. In de volgende tabel wordt deze hiërarchische manier van voedselafvalverwerking weergegeven.

* Een referentie zou logisch zijn maar het opmerkelijke is dat deze niet (lijkt) te bestaan. Het Tweede Kamerlid Ad Lansink heeft in 1979 een motie ingediend waarin hij deze ordening noemt. Vanuit de WUR heeft Moerman hier weer op voortgeborduurd. Een wetenschappelijk artikel over de systematiek van de ladders als zodanig heb ik niet kunnen vinden.

(13)

13

Ladder van Moerman

Voorkomen

Toepassing voor humane voeding (bijvoorbeeld de voedselbank)

Verwerken voor humane voeding Toepassing in diervoer

Grondstoffen voor de industrie

verwerken tot meststof door vergisting verwerken tot meststof door composteren toepassing voor duurzame energie

verbranden als afval Storten van GFT

Tabel 1. Ladder van Moerman

In deze scriptie zal met dit laddersysteem worden gewerkt om de boeren in te delen op verschillende treden van de ladder, zodat duidelijk zichtbaar wordt welk afvalproces de boer voor ogen heeft en wat er daadwerkelijk met de afgekeurde producten wordt gedaan. De verschillende treden op de ladder hebben een ander eindpunt, zoals in de indeling hierboven is benoemd: van de consument/mens naar het dier, naar energie naar recycling en uiteindelijk naar een manier van verwerking die niets oplevert voor mens of dier. De enige aanpassing die er gedaan wordt aan dit systeem is dat de bovenste tree, "voorkomen van afval" zal worden geschrapt in deze scriptie. Hiervoor is gekozen omdat het voorkomen van afval al wordt besproken met betrekking tot de korte voedselketen. Veel boeren, zowel gangbaar als biologisch, hebben nevenactiviteiten om extra inkomsten te genereren. Deze activiteiten zijn vaak opgezet rond de afgekeurde producten. Om geen misverstanden te krijgen tussen nevenactiviteiten die altijd al bestonden en boeren die het zijn gaan doen om hun voedselafval te verminderen wordt deze tree weggelaten. Daarnaast komt er een tree bij. Dit is alleen niet zozeer een tree op de ladder als wel een krukje naast de ladder. Het gaat om boeren die hun producten als bulk verkopen aan een tussenhandelaar en zelf geen inzicht of zeggenschap hebben over de manier van afvalverwerking van die producten. Omdat deze producten hierdoor niet ingedeeld kunnen worden op de ladder wordt het krukje erbij gezet. Hieronder het aangepaste, voor dit onderzoek gebruikte laddersysteem.

Ladder van Van der Leeuw

Toepassing voor humane voeding (bijvoorbeeld de voedselbank)

Verwerken voor humane voeding Toepassing in diervoer

Grondstoffen voor de industrie

Verwerken tot meststof door vergisting Verwerken tot meststof door composteren

Toepassing voor duurzame energie V Verdwijning in de voedselketen

Verbranden als afval Storten van GFT

(14)

14

3. Methodologie

In dit hoofdstuk wordt de methodologie van dit onderzoek beschreven. Er wordt besproken welke manier van onderzoek is gebruikt, hoe het onderzoek en de interviews zijn opgebouwd, hoe de data zijn verzameld en tenslotte zal worden ingegaan op de valkuilen en beperkingen van het onderzoek.

3.1 Verantwoording

Allereerst is er in het onderzoek gekozen voor aardappel-, groente- en fruitboeren (AGF-boeren) omdat er een afbakening moest komen voor de soort boer die zou worden onderzocht. AGF-boeren leken het meest geschikt voor dit onderzoek omdat het in bijna alle gevallen om vollegrondstuinbouw gaat en de producten veelal versproducten zijn. Hierdoor zou het logisch zijn dat er dus een groter probleem zit bij voedselafval dan, laten we zeggen bij granenteelt. Groente en fruit is een interessant onderzoeksgebied omdat er vooral aan deze producten strenge cosmetische eisen hangen waaraan vaak in de natuurlijke groei niet wordt voldaan. Hieruit ontstaat dan automatisch de vraag wat er met deze producten gebeurt.

Vervolgens is gekeken naar de betrokken bedrijven in dit vraagstuk en welke onderverdelingen hier te maken zijn. Een interessante vergelijking is het verschil tussen biologische en gangbare boeren omdat het in de biologische denkwijze past dat dit afgekeurde voedsel wordt hergebruikt. Dit is dan ook de reden dat er gekozen is om deze twee groepen te vergelijken met betrekking tot voedselafval omdat het de grootste tegenstelling teweeg zou kunnen brengen.

3.2 Dataverzameling

In deze paragraaf wordt ingegaan op de manier van dataverzameling: wat voor interviews er gehouden zijn, hoe de boeren zijn geselecteerd en tenslotte welke relevante literatuur bestudeerd is voor dit onderzoek.

3.2.1 Interviews

Voor dit onderzoek is gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksmethode. Dit was voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag de beste aanpak omdat een kwantitatief onderzoek op dit niveau niet haalbaar zou zijn geweest. Er is gekozen om diepte-interviews te houden met Nederlandse boeren. Deze interviews waren semigestructureerd; ze werden aan de hand van een item- en vragenlijst uitgevoerd maar er was zeker ruimte voor kleine veranderingen en verdiepingen tijdens het interview. Hoewel er tijdens alle interviews dezelfde vragen zijn gesteld heeft elk interview zijn eigen beloop gekregen. In de ene ging het meer over de bedrijfsvoering en de reden waarom en bij een ander werd er dieper ingegaan op alle producten die de boer teelt.

De vragen van het interview waren allemaal open vragen zodat er geen vooraf bedachte antwoorden konden worden gegeven die het onderzoek zouden kunnen beïnvloeden. Er werd bijvoorbeeld gevraagd welke manier van afvalverwerking de boer gebruikte zonder hier opties bij te geven. De uitkomsten van deze vraag zijn later verwerkt volgens de hiërarchische Ladder van Van der Leeuw. Hierdoor werd zeker gesteld dat het onderzoek zo objectief mogelijk is uitgevoerd en de uitkomst

(15)

15

een zo compleet mogelijk verhaal geeft. De vragen- en itemlijst die in het onderzoek zijn gebruikt zijn als bijlage opgenmoen.

Tijdens de interviews is er ingegaan op het soort bedrijf, welke gewassen er werden geteeld en vervolgens is dieper ingegaan op de afzetmarkt van het bedrijf en hoe deze in elkaar zit. Daarna is de focus verlegd naar de producten. Eigenlijk is er in elk interview geprobeerd de boer het levensverhaal van hun producten te laten vertellen vanaf het moment dat deze geoogst zijn. Dus waar het wordt opgeslagen, wie de producten sorteren en waar de producten heen gaan. Hierdoor is het verhaal van elke boer op dezelfde manier opgebouwd en kunnen deze later in het proces worden vergeleken. Dit onderzoek is namelijk gebaseerd op een cross-sectional design (Bryman, 2008). Om te beginnen zijn de biologische boeren en de gangbare boeren de onderzoekseenheden. Vervolgens zijn deze nog onderverdeeld in korte ketens en lange ketens om bij elkaar vier onderzoekseenheden te creëren; biologische boeren in de korte keten; biologische boeren in de lange keten; gangbare boeren in de korte keten en gangbare boeren in de lange keten.

Omdat het de bedoeling is dat de onderzoekseenheden evenredig vertegenwoordigd zijn in de resultaten is een random sampling geen goede aanpak voor dit onderzoek. Dit zou namelijk kunnen resulteren in een scheve verdeling waarbij er bijvoorbeeld alleen maar gangbare boeren worden geïnterviewd of juist maar twee en wanneer dit het geval zou zijn zouden er geen relevante conclusies kunnen worden getrokken uit de vergelijking tussen de twee groepen (Bryman, 2008). Helaas ontstond in de praktijk alsnog een klein verschil tussen beide groepen qua interview- aantal. Dit is vooral gekomen door het moeilijk bereikbaar zijn van gangbare boeren. Hier zal verder in worden gegaan bij de beperkingen van het onderzoek aan het eind van dit hoofdstuk.

Om de boeren te bereiken is er voornamelijk gebruik gemaakt van internet. De meeste biologische boeren zijn aangesloten bij een of meerdere biologische voedselinitiatieven en deze zijn relatief gemakkelijk te vinden op het internet. Na het zoeken op de website naar geschikte boeren is er contact gezocht door de gevonden boeren op te bellen en te vragen of ze mee wilden werken aan het onderzoek. Alle boeren die telefonisch benaderd zijn hebben meegewerkt aan het onderzoek en waren erg enthousiast en betrokken bij het onderwerp. De gangbare boeren waren een stuk lastiger op te zoeken omdat deze vooral zijn aangesloten bij brede standsorganisaties. Uiteindelijk zijn enkele boeren via via benaderd en de rest van de gangbare boeren waren buren of kennissen van de biologische boeren die werden geïnterviewd.

3.2.2 Literatuuronderzoek

Voorafgaand aan de interviews heb ik een literatuuronderzoek verricht. Dit ging voornamelijk over voedselstandaarden en voedselafval. Ik heb gekeken naar andere onderzoeken die over het voedselafvalthema gaan en waar deze onderzoeken zich vooral op hebben gericht. Hierdoor werd het langzaamaan duidelijk dat er nog nauwelijks onderzoek was gedaan naar voedselafval bij de bron, de boer. Veel onderzoeken gaan over voedselafval en verspilling in andere sectoren van de voedselketen. Door dit literatuuronderzoek werd het onderzoeksveld wat bekender. Om dit beeld vollediger te maken heb ik ook een proefinterview gehouden met een boer om terug te koppelen of het verhaal in het veld hetzelfde is als in de literatuur. Dit gaf nog meer inzicht in hoe de voedselketen in elkaar zit.

(16)

16

Tijdens het schrijven van de scriptie en het houden van interviews heb ik steeds literatuur geraadpleegd om concepten beter te begrijpen en onduidelijkheden op te helderen.

3.3 Onderzoekspopulatie

In het totaal zijn er dertien diepte-interviews gehouden met boeren in Nederland. Deze zijn gespreid over een groot gedeelte van Nederland maar er waren twee clusters van boeren. In de Flevopolder en in het Westland zijn de meeste interviews afgenomen.

Van de dertien zijn er acht boeren biologisch en vijf gangbaar. Het liefst was er natuurlijk een evenredige verdeling geweest tussen de twee groepen maar dat is helaas niet gelukt. Van de acht biologische boeren bevonden alle acht zich in de korte voedselketen. Van deze acht waren er vijf ook in de lange voedselketen actief. Onder de vijf gangbare boeren waren en drie in de korte keten actief en alle vijf opereerden zij in de lange voedselketen.

Om een goede verdeling in de producten die de boeren telen te bewerkstelligen zijn er zowel bij de gangbare als bij de biologische boeren dezelfde producten aan bod gekomen. Er is gezorgd dat in beide groepen van alle soorten producten een boer geïnterviewd is. Bij gangbare boeren is dit iets eenduidiger dan bij biologische boeren omdat biologische boeren vaak veel verschillende gewassen hebben die elk jaar ook nog eens wisselen. Wel is er de overtuiging dat alle onderzoeksgroepen goed verkend zijn tijdens dit onderzoek en er hierdoor een goede vergelijking kan worden gemaakt tussen de verschillende bedrijfsvoeringen en de manier van afvalverwerking.

3.4 Valkuilen en beperkingen van het onderzoek

Natuurlijk kom je ook valkuilen en beperkingen tegen als er een onderzoek als deze wordt gedaan. Hieronder zullen de belangrijkste worden besproken.

De eerste beperking die naar voren komt is dat het niet gelukt is om twee even grote groepen te maken. De opzet was 8-8 maar het bleek moeilijk om de groep gangbare boeren gevuld te krijgen. Dat had te maken met een aantal dingen. Allereerst waren ze moeilijker te vinden dan de biologische boeren door een andere vorm van georganiseerd zijn. Hoewel ik aanvankelijk voldoende potentiële kandidaten had had ik hier ook last van uitval. Gangbare boeren hebben als regel grote bedrijven en hadden daardoor toch soms geen tijd. Verder zijn de meeste landbouwgebieden best op een grote afstand van Amsterdam en het kost veel tijd om bij de boer te komen. Hierdoor was het lastig om nog een aantal extra interviews te houden. Een andere valkuil bleek de periode van de interviews. Voor veel boeren was het zaai- en poottijd waardoor sommige boeren het te druk hadden voor een interview. Ze wilden wel graag meedoen maar konden simpelweg de tijd niet missen. Ook is er vaak een interview verzet door het weer. Boeren zijn afhankelijk van het weer en wanneer het goed zaaiweer was moest het interview wijken. Dit kostte dan vaak extra dagen omdat ik al onderweg was of ook een afspraak had bij een boer in de buurt.

Toch denk ik dat er, ondanks deze beperking een goed beeld is ontstaan over de boeren en de manier van afvalverwerking. Dit komt doordat er wel een algemeen verhaal werd verteld over de visie op voedselafval dat bij veel boeren overeenkwam ook al verschillen de boeren vaak van productgroep of soort boerderij. Wel moet er bij gezegd worden dat, ondanks de consistentie in uitkomsten er nantuurlijk nog tal

(17)

17

van andere factoren een rol kunnen spelen die pas bij een groter en-of kwantitatief onderzoek goed in beeld kunnen komen.

Een beperking van het onderzoek zijn de vele verschillende producten. Hoewel bij de opzet van het onderzoek vooral gekeken zou worden naar de bedrijfsvoering en de voedselketen van de boeren is het vaak ook productgebonden. Gelukkig kon ik er wel voor zorgen dat alle verschillende productgroepen bij de groepen aanwezig. Het zou echter wel kunnen dat de invloed van de producten op het onderzoek is onderschat en dat dit meer effect heeft dan eerst aangenomen. Vaak is het een combinatie van een bepaald product en de bedrijfsvoering en de voedselketen. Dit kan hebben geleid tot een ietwat vertekend beeld over afvalverwerking.

Een ander lastig punt is dat beide soorten boeren vaak in beide voedselketens aanwezig zijn. Dit hoeft in principe geen probleem te zijn voor de uitkomst van het onderzoek omdat er wel een trend te zien is tussen bedrijfsvoering en voedselketen. Het maakte echter de analyse van de gegevens wel lastig omdat er niet met zekerheid vanuit kan worden gegaan in hoeverre die andere keten toch invloed heeft op de afvalverwerking.

(18)

18

4. Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten worden besproken uit de dertien gehouden interviews met biologische en gangbare boeren. Allereerst wordt besproken welke producten ze telen, in welke voedselketen ze zich bevinden en wat hun afzetmarkt is. Vervolgens zal er worden ingegaan op het voedselafval van de boeren en hoe ze daarmee omgaan.

4.1 Verdeling boeren

Van de dertien geïnterviewde boeren vallen er acht onder biologische boerenbedrijven en vijf onder gangbare boerenbedrijven. Er is geprobeerd een zo goed mogelijke variatie te krijgen in de geteelde producten bij de boeren. De producten die de boeren telen zijn merendeels aardappels, uien, kool, peen, pastinaak, maar ook kassenteelt zoals paprika, komkommer en tomaat, en verder fruitteelt waaronder appels, peren, pruimen en kruisbessen. Er is geen gangbare en biologische boer voor elk product maar over het algemeen komen de manier van telen en de producten voor beide groepen aardig overeen.

Hieronder volgt een verdere uitwerking naar de relevante factoren binnen de tweedeling.

4.2 Voedselketens

Om te achterhalen welke invloed de voedselketen heeft op de manier van omgang met voedselafval is er een schema gemaakt waarbij alle dertien boeren zijn onderverdeeld in soort boer en soort keten. Hierdoor ontstaat een overzicht hoe de boerenbedrijven verdeeld zijn over het speelveld en kunnen er eventueel connecties worden gemaakt tussen het soort bedrijf en de dominante keten waarin deze bedrijven zich bevinden. Wanneer een bedrijf zowel in de korte als de lange keten opereert zal deze bij beide worden meegerekend.

Biologische boeren Gangbare boeren

Soort voedselketen Korte voedselketen Lange voedselketen Korte voedselketen Lange voedselketen Aantal bedrijven 8 5 3 5

Tabel 3. Indeling boeren in voedselketens

4.3 Afvalindeling

Zoals in het vorge hoofdstuk aangegeven wordt er gebruik gemaakt van de ladder van Van der Leeuw. In deze paragraaf worden wederom de resultaten uit de interviews in een schema geplaatst om een analyse te kunnen maken over de verschillende afvalketens die de boeren gebruiken en in hoeverre dit verschilt per soort boer en voedselketen.

Evenals in bovenstaande tabel zal hier ook elke manier van afvalverwerking worden geteld wanneer een boer meerdere manieren van afvalverwerking gebruikt. Ook is ervoor gekozen om bij de biologische boeren het alleen te hebben over de korte

(19)

19

voedselketen en bij de gangbare boeren over de lange voedselketen. Dit is gedaan omdat uit de bovenstaande tabel te halen is dat alle biologische boeren zich in de korte keten bevinden en sommige ook in de lange en bij de gangbare boeren precies het tegenovergestelde. Het zou dus bijna niets toevoegen wanneer er in de onderstaande tabel ook de andere ketens zouden worden toegevoegd.

Biologische boeren

Gangbare boeren

Totaal

Toepassing voor humane voeding (bijvoorbeeld de voedselbank)

1 1 2

Verwerken voor humane voeding

- - 0

Toepassing in diervoer 6 3 9

Grondstoffen voor de industrie - - -

Verwerken tot meststof door vergisting (bio energie)

1 1 2

Verwerken tot meststof door composteren

6 1 7

Toepassing voor duurzame energie

- - -

Verbranden als afval - - -

Storten van GFT - 1 1

Verdwijning in de

voedselketen

3 2 5

Tabel 4. Onderscheid verschillende afvalketens aan de hand van de ladder van Van der Leeuw

In het volgende hoofdstuk zal een verdere analyse worden gemaakt over de resultaten hierboven.

4.4 Productindeling

In tabel 5 is een indeling te zien van de boeren en de soort producten die ze telen. Om het overzichtelijk te houden is er gekozen om sommige producten samen te voegen tot een productgroep.

De productgroepen zijn de volgende: fruitteelt (Appels, peren, pruimen, kruisbessen), kassenteelt (komkommers, tomaat, paprika), verse vollegrondstuinbouwproducten (kool, prei, broccoli, selderij, witlof, etc.) en als laatste de bulk producten (aardappels, uien, peen, pastinaak). Deze indeling is voortgekomen uit de vaak overeenkomende manier van van afvalverwerking bij producten binnen deze groepen.

(20)

20

Er zal worden gekeken naar welke producten de boer teelt en binnen welke groepen deze producten vallen. Wanneer boeren in meerdere productgroepen zitten worden deze beide geteld.

Biologische boeren Gangbare boeren Fruitteelt 2 1 Kassenteelt 1 2 Verse vollegrondstuinbouwproducten 4 1 Bulkproducten 3 1

(21)

21

5

.

Analyse

In dit hoofdstuk wordt een analyse gemaakt over de manier van afvalverwerking onder de geïnterviewde boeren. Vervolgens wordt ingegaan op de invloed van de verschillende boerenbedrijven en de voedselketens op de manier van afvalverwerking. Tenslotte zal nog worden besproken met welke beweegredenen boeren een bepaalde bedrijfsvoering kiezen en of de manier van afvalwerking te maken heeft met de productgroepen.

5.1 Invloed van soort boer op afvalverwerking

Uit tabel 4 komt duidelijk naar voren dat zowel bij biologische boeren als bij gangbare boeren de meest voorkomende manier van afvalverwerking diervoer is. Het grote verschil zit hem echter in het aantal boeren die hun voedselafval hergebruiken door compostering. In deze paragraaf zal worden besproken welke treden van de ladder van de Ladder van Van der Leeuw het vaakst worden gebruikt door de boeren. 5.1.1 Biologische boeren

Onder de biologische boeren zijn er twee meest voorkomende afvalverwerkingsmethoden: diervoer en verwerking tot meststof door composteren. De reden dat beide manieren het vaakst voorkomen is omdat het past binnen de bedrijfsvoering van biologische boeren om de meest hoogwaardige manier van afvalverwerking te gebruiken. Biologische boeren zijn bewust met het land en hun producten bezig en willen daarom voedselafval hergebruiken,voor menselijke consumptie, als diervoer of als compost. Door verwerking tot diervoer of compostering blijven de producten in de natuurlijke kringloop, wat het dichts in de buurt komt van de gesloten kringloop die biologische boeren vaak nastreven. Hoewel de boeren het liefst hun producten als humane voeding zouden willen verwerken zit er een praktische reden bij de keuzes die de boeren maken. Diervoer en compostering zijn de simpelste en goedkoopste manieren van afvalverwerking. Bij diervoer werken de boeren samen met biologische veehouderijen waar hun producten heen gaan. Deze zijn vaak in de buurt en beide boeren plukken hier de vruchten van. Compostering gebeurt op het bedrijf zelf en de compost wordt vervolgens als mest gebruikt op het land. Dit is ook een hele goede en nuttige manier van afvalverwerking omdat de boer geen logistieke problemen heeft en het verwerkingsproces zelf in de hand houdt. Op zich is dit jammer als het nog goed eetbare producten betreft. In de praktijk worden ook voornamelijk de producten op de composthoop gestort als er geen andere manier van verwerking mogelijk is. Het gaat hier dan om productsoorten die na oogst of niet lang houdbaar zijn, of niet geschikt zijn voor diervoer.

Na diervoer en compostering is de 'verdwijning in de voedselketen' de derde in het rijtje. In dit geval gaat het om producten die in bulk worden verkocht en die pas later worden gesorteerd bij andere bedrijven. Dit zijn producten als aardappels, peen en uien. Dikwijls zijn deze producten gedoeld voor de internationale handel. Hierbij vindt er geen voorselectie op het boerenbedrijf zelf plaats en heeft de boer dus geen voedselafval.

(22)

22

Naast deze drie meest voorkomende manieren van afvalverwerking is er nog een enkele boer die het voedselafval naar de voedselbank brengt (de meest hoogwaardige manier van verwerking) of het omzet in bio-energie. De boer die het naar de voedselbank brengt zegt dit alleen te doen omdat de voedselbank met een busje langskomt om het voedsel op te halen. Als ze dat niet zouden doen is het voor de boer te tijdrovend om voor deze optie te kiezen. Het kost namelijk sowieso meer tijd omdat de boer uit al het afkeurde voedsel nog de producten moet selecteren die wel naar de voedselbank kunnen. Er zitten namelijk producten bij die ook voor de voedselbank niet geschikt zijn door te grote afwijkingen aan het product. Dus hoewel veel boeren wel graag hun voedselafval naar de voedselbank zouden willen brengen is het te arbeidsintensief om dit haalbaar te maken voor de biologische boer.

Geen van de biologische boeren dumpen hun voedsel of maken er andere producten van. Dit laatste komt omdat er voor de industrie apart wordt geteeld. Er zijn andere rassen die gebruikt worden voor soepen, tomatenketchup en dergelijke.

5.1.2 Gangbare boeren

Bij de gangbare boeren is de meest voorkomende afvaltrede die van diervoer. Dit is ook de dominante keten over het geheel bekeken. De reden voor gangbare boeren om vaak voor deze manier van afvalverwerking te kiezen is omdat geen enkele boer, biologisch of gangbaar, zijn producten wil verspillen. Hoewel gangbare boeren meer gefocust zijn op optimalisering en economisch belang blijven ze boeren die passie hebben voor hun teelt. Zij zullen dus ook het liefst de afgekeurde producten een tweede kans geven. Daarnaast is diervoer ook praktisch en economisch gezien de beste optie voor voedselafval. Gangbare boeren hebben vaak samenwerkingsverbanden met veehouders en zijn dan op een kosteloze en simpele manier hun voedselafval kwijt. Dit is ook een belangrijk punt want gangbare boeren hebben vaak een grotere opbrengst omdat ze meer land hebben en hierdoor dus ook meer voedselafval. Waar het bij biologische boeren nog haalbaar kan zijn om zelf naar de voedselbank te gaan of te composteren is dit voor gangbare boeren bijna niet te doen omdat er simpelweg teveel is. Dit verklaart ook waarom er onder de gangbare boeren maar een enkeling is die composteert of het naar de voedselbank brengt.

De tweede meest voorkomende manier van afvalverwerking van gangbare boeren is de 'verdwijning in de voedselketen'. Wederom gaat het hier om boeren die hun producten in bulk verkopen en evenals bij de biologische boeren gaat het dan voornamelijk om producten als aardappels, peen en uien.

De overige manieren van afvalverwerking namelijk bio-energie, verwerken tot meststof door composteren, storten van GFT en humane voeding door middel van de voedselbank komen allemaal eenmaal voor. Dit betreft meestal een deel van het voedselafval dat op die manier wordt verwerkt. Er is bijna geen enkele gangbare boer die maar èèn manier van afvalwerking gebruikt. Wat ook opmerkelijk is, is dat de kleinere gangbare boeren die zelf ook hun producten sorteren, vaker hun best doen om het voedselafval alsnog bij de consument te krijgen en dus een hoogwaardigere manier van afvalwerking opzoeken. Dit lukt ze echter niet altijd omdat hun boerderij of heel afgelegen ligt of omdat het product zelf zich er niet voor leent en lastig is om goed te bewaren.

(23)

23

5.2 Invloed van voedselketens op de afvalverwerking

De invloed van de voedselketen op de manier van afvalverwerking hangt samen met de manier van telen. Zoals eerder al gezegd zitten biologische boeren altijd in de korte keten (en soms ook in de korte en lange) en gangbare boeren zitten allemaal in de lange keten (en soms ook de lange en korte).

5.3 Redenen voor bedrijfsvoering

Een aantal van de geïnterviewde biologische boeren waren voorheen gangbare boeren en een aantal gangbare boeren is aan het overwegen op biologisch over te gaan. Maar waarom kiest een boer de ene of de andere manier van telen? Dat zal in deze paragraaf verder worden besproken. Dit wordt uiteengezet omdat de bedrijfsvoering invloed heeft op de manier van afvalverwerking. Hierdoor is het interessant om te begrijpen waarom boeren deze manier van bedrijfsvoering implementeren.

5.3.1 Biologische teelt

Er zijn een paar redenen waarom boeren biologisch gaan telen. Alle biologische boeren die geïnterviewd zijn waren ooit gangbare boeren. De ene boer is echter al twintig jaar biologisch en de ander pas een aantal jaren. Over het algemeen zijn de boeren die al lang biologisch telen om principiële redenen overgestapt naar de biologische teelt. Ze wilden bewuster met hun product omgaan in plaats van bezig zijn met een zo hoog mogelijke opbrengst. Veel boeren die pas de laatste jaren biologisch zijn gaan telen hebben soms dezelfde reden maar andere redenen zijn ook waardevermeerdering van hun product. De prijs voor veel landbouwproducten is de laatste jaren gedaald door supermarktoorlogen en stijgende energieprijzen. De prijs voor de producten die de boer krijgt is echter niet meegestegen met de stijgende productiekosten. Boeren gaan dus kijken naar andere opties om alsnog genoeg geld te verdienen. Een van de manieren voor waardetoevoeging is biologisch gaan telen. Het kost echter drie jaar om van gangbaar helemaal biologisch te worden en dit is een kostbare stap. In de drie jaar van overgang krijgt de boer namelijk geen biologische prijs voor zijn producten terwijl hij ze wel biologisch teelt. Toch is het rendabel genoeg om de overstap te maken. De omschakeling gaat in alle gevallen ook gepaard met een ander soort passie voor landbouw. De boeren die overstappen willen hun producten zien groeien zonder de grote hoeveelheid chemie die vaak bij gangbaar komt kijken. Ze willen graag hun kennis over goed boeren en hun producten gebruiken in plaats van veel tijd kwijt te zijn aan kennis over chemische bestrijdingsmiddelen. Zij willen weten wanneer je moet zaaien en oogsten zodat er geen ziektes ontstaan, weten hoe je de grond vruchtbaar houdt zonder chemische toevoegingen. Veel biologische boeren zijn heel erg met hun bodem en grond bezig. Ze hebben eigen technieken ontwikkeld om hun bodem zo vruchtbaar mogelijk te houden. Ook een groter scala aan producten die ze roteren in hun bouwplan zorgt voor een vruchtbare bodem.

De overstap van gangbaar naar biologisch gaat vaak gepaard met het gevoel van de boeren dat ze hun vakmanschap dan beter en intensiever kunnen uitvoeren. Hoewel bij sommigen de reden om over te stappen initieel een financiële reden was, werd deze door de jaren heen steeds principiëler. Door verdieping in biologische teelt en de manier van werken voelen ze zich meer verbonden met hun producten en hun

(24)

24

land. Hierdoor komt het ook dat ze willen weten wat er met hun producten gebeurt. Ze hebben er een emotionele band mee omdat ze zo intensief met de teelt bezig zijn. Naast de teelt zijn veel biologische boeren bezig met nevenactiviteiten om hun inkomsten te vermeerderen. Veel biologische boeren hebben een winkel of kraampje aan huis, maken zelf jam, sap of andere producten of zijn deel van een voedselcollectief dat op de plaatselijke markt staat. Vaak gebruiken ze bij deze nevenactiviteiten de afgekeurde producten van hun oogst. Ze vragen dan minder geld voor de producten en kunnen ze op die manier alsnog verkopen.

Veel consumenten worden steeds bewuster van wat ze kopen en willen vaak weten of een product met zorg en milieuontlastende technieken is geteeld. Daarnaast hebben biologische producten een meerwaarde omdat consumenten verwachten dat duurzame landbouw gepaard gaat met duurzame sociale verhoudingen (Engelsman, 2005). Door deze symbolische waarde die aan de producten wordt gehangen is de consument bereid meer geld te betalen voor dat product. Maar om te zorgen dat de boer dan ook meer voor zijn product krijgt is het vaak de kunst een zo kort mogelijke keten te creëren van boer naar consument. Hierbij is er minder waardeverlies voor de boer omdat er minder schakels in de keten zijn die allemaal een deel van de opbrengst willen. Dit is een van de redenen dat alle biologische boeren in de korte voedselketen opereren. De reden dat ze steeds vaker in de lange voedselketen zitten is dat de biologische voedselmarkt in de lift zit en de vraag alleen maar toeneemt. Hierdoor ontstaan ook biologische lange voedselketens.

5.3.2 Gangbare teelt

De andere kant van het verhaal is natuurlijk de gangbare landbouw. Dit is vooralsnog de meest voorkomende landbouw in Nederland. Wat is de reden voor gangbare boeren om niet over te stappen op biologisch? De voornaamste reden is dat de gangbare boerenbedrijven een andere manier van waardevermeerdering hebben gevonden. Dat zit hem vaak in de grootte van hun bedrijf. De afgelopen jaren is het aantal agrarische bedrijven afgenomen maar de oppervlakte per bedrijf toegenomen (referentie). Hierdoor kunnen de boeren meer in hun bedrijf investeren, op een nog grotere schaal produceren en een groeiende inkomstenbron ontwikkelen. Voor de grootschalige boeren is het in hun visie niet haalbaar om over te stappen omdat dit te arbeidsintensief is. Zij zijn veelal tevreden met hun boerderij en vinden gangbare teelt ook een vakmanschap. Sommigen vinden biologische teelt een doorn in het oog. Wanneer ze biologische boeren in hun buurt hebben die geen bestrijdingsmiddelen spuiten, moeten zij vaker spuiten om te zorgen dat ziektes niet overspringen op hun land. Zij zien bestrijdingsmiddelen niet als een probleem voor hun producten en zijn even trots op hun oogst als biologische boeren.

(25)

25 5.4 Productinvloed op afvalverwerking

Zoals al naar voren komt in de bovenstaande analyse is de manier van afvalverwerking vooral verbonden aan het soort product. Dit is veelal ook een reden van de boeren waarom de ene of de andere manier van afvalverwerking wordt gebruikt. In deze paragraaf wordt er dieper ingegaan op de verschillende producten en hun manier van afvalverwerking. Hiermee kan worden gekeken wat de invloed is van de productgroep op de afvalverwerkingsmanier van de boeren. De productindeling die wordt gehanteerd is dezelfde als die in tabel 5.

5.4.1 Fruitteelt

Bij fruitteelt is de manier van afvalverwerking altijd compostering. Dit heeft deels te maken met het feit dat het fruit bij de teler wordt gesorteerd. Fruittelers, gangbaar en biologisch, verkopen ook vaak aan huis hun producten. Hier belanden dus veel afgekeurde producten die nog prima eetbaar zijn alsnog in de voedselketen. De reden dat boeren naast hun gewone verkoop ook aan huis verkopen is omdat het een extra inkomstenpost is. De geïnterviewde fruittelers hebben ook plukdagen en een winkel op hun erf. Dit omdat in de fruitteelt de prijs voor hun producten omlaag is gegaan, zoals overal in de voedselbranche. Zo creëren ze extra inkomsten en verdienen ze geld aan producten die anders in de afvalketen terecht zouden zijn gekomen.

De producten die daarna nog overblijven zijn vaak al langere tijd geleden geoogst en niet meer eetbaar. Het is dan gemakkelijk om ze samen met het ander rottend fruit op de composthoop te gooien en na verloop van tijd het materiaal weer als mest te gebruiken. Het verschil tussen gangbaar en biologisch is dat de gangbare fruitteler er naast de natuurlijke mest ook nog kunstmest en andere chemische producten bij doet. Hoe het kan dat biologische boeren deze middelen niet nodig hebben heeft er mee te maken dat biologische fruittelers hun boomrijen verder uit elkaar hebben staan. Hierdoor is er minder intensief bodemgebruik en kunnen de bomen voldoende voedingsstoffen uit de grond halen.

5.4.2 Kassenteelt

Bij de kassenteelt is de meest voorkomende manier van afvalverwerking veevoer. Dit heeft de praktische reden dat het geen verspilling in de hand werkt en goedkoop is. Kassenteelt wordt apart behandeld omdat het in de gangbare teelt een hele andere manier van telen is. assenteelt gebeurt bij gangbare boeren veelal op steenkoolmatten in plaats van op grond. Hierdoor is compostering voor deze boeren nutteloos. Van de geïnterviewde kassentelers is er een gangbare boer die wel een samenwerking aan is gegaan met de plaatselijke voedselbank. Dit is ook de boer die zelf zijn producten aan huis en via internet verkoopt. Zijn hoeveelheid voedselafval is dan ook minder groot dan de andere gangbare kassenteler die al zijn voedselafval naar een veehouderij afvoert.

Er is ook een biologische kassenteler geïnterviewd. Deze boer teelt zijn producten op een natuurlijke bodem en heeft ook meerdere gewassen omdat er, net als bij vollegrondteelt, meer belang is bij gewaswisseling. Bij gangbare kassenteelt kan er altijd hetzelfde product worden geteeld omdat de grond geen nieuwe, andere voedingsstoffen nodig heeft. De biologische kassenteler composteert ook het

(26)

26

grootste gedeelte van zijn voedselafval om vervolgens weer in de kas te kunnen gebruiken.

5.4.3 Verse vollegrondstuinbouwproducten

Voor versproducten zijn er veel verschillende benaderingen op afvalverwerking. Een aantal producten is na de oogst slechts een beperkt aantal uren vers te houden en wordt rechtstreeks naar de verwerkingsfabriek gebracht. Een voorbeeld hiervan is spinazie. Vanaf de oogst is er een strakke planning hoe laat de vrachtwagen er is en hoe laat het dan in de fabriek aankomt. Met de afgekeurde producten kan niets meer worden gedaan omdat er al teveel tijd overheen is gegaan.

Bepaalde groentesoorten, zoals verschillende soorten kool, selderij en witlof, zijn zeer geschikt als veevoer. Vaak wordt een eerste grove selectie op het bedrijf zelf gemaakt en alles wat daarvan overblijft gaat naar de verschillende veehouderijen waar de boeren mee samenwerken. Hier zit ook nog een aflopende volgorde in. De ‘betere’ producten gaan bijvoorbeeld naar de paardenboer en de ‘slechtere’ producten naar de schapenboer. Dit omdat schapen beter tegen sommige producten kunnen dan paarden. Paarden hebben een gevoeliger maag.

Het verschil tussen de biologische en gangbare boeren die versproducten telen is voornamelijk dat de gangbare boeren hun producten naar een grootschalige veehouderij vervoeren en dat biologische vaak op zoek zijn naar andere biologische boeren.

Er zijn ook versproducten waar geen voedselafval van overblijft. Een voorbeeld hiervan is broccoli. Alles van de broccoli wordt gebruikt voor iets. Van de stronken tot de kruimels. Er is hier dus eigenlijk geen sprake van voedselafval omdat de broccoli die is afgekeurd voor de consument alsnog wordt verpakt en aan de industrie wordt verkocht. Broccoli is een arbeidsintensief gewas en het is eenvoudigweg te duur om broccoli als veevoer te gebruiken.

Hier zit vaak het verschil volgens veel boeren. Producten die relatief weinig worden geteeld worden op alle mogelijke manieren gebruikt en producten die veelvuldig worden geteeld, zoals bijvoorbeeld peen, worden vaak gewoon afgevoerd als ze niet mooi genoeg zijn.

5.4.4 Bulkproducten

De laatste productgroep bestaat uit houdbare producten. Hier vallen de aardappel, ui en peen onder. Deze producten worden geoogst en ofwel meteen verkocht aan de tussenhandelaar of opgeslagen. Peen wordt na de oogst onmiddellijk verkocht, en vervolgens gewassen en gesorteerd. Bij dit product wordt er een bedrag betaald aan de boer voor de hoeveelheid goede producten in zijn levering. Wat er verder gebeurt met de afgekeurde producten is niet bekend bij de boer. Dit is zowel bij biologische als gangbare boeren het geval. De reden dat peen zo wordt behandeld is dat de teelt en de oogst relatief simpel en goedkoop zijn. Als het bedrijf zelf de producten zou wassen en sorteren kost dat teveel.

Aardappelen en uien zijn producten die tot een jaar bewaard kunnen blijven. Door deze eigenschap zijn er veel boeren die ze zelf opslaan en wachten tot de marktprijs voor de producten zo hoog mogelijk is. Dan verkopen ze hun hele oogst aan de tussenhandelaar die er vervolgens voor zorgt dat alles wordt gesorteerd. Er zijn

(27)

27

aardappelboeren die een vast contract hebben met een vaste afnemer en hierbij wordt de aardappel na de oogst meteen naar de fabriek gebracht. Zoiets gebeurt vaak als een boer of geen ruimte heeft voor opslag of geen zin heeft in het verhandelen van de producten in een later stadium. Dit heeft het voordeel dat er altijd een vaste prijs wordt betaald voor de producten, of de gemiddelde aardappelprijs nu laag is of hoog. Wanneer een boer zelf voor opslag zorgt en wacht met de verkoop is er een gerede kans dat hij zo goed als niets voor zijn producten krijgt omdat er een overschot aan aardappelen in de markt kan zijn ontstaan en de prijs is gedaald.

(28)

28

6. Conclusies

Uit de resultaten van het onderzoek zijn een aantal relaties te ontdekken tussen afvalverwerking, bedrijfsvoering, voedselketen en de productgroep. Om te beginnen komt duidelijk naar voren dat biologische boeren altijd in de korte voedselketen opereren en gangbare boeren altijd in de lange. Hoewel in beide gevallen sommige boeren zowel inde lange als de korte voedselketen zitten kan er worden geconcludeerd dat er een sterke samenhang bestaat tussen de bedrijfsvoering en de voedselketen.

Voorafgaand aan het onderzoek werd de hypothese gesteld dat biologische boeren vaker in de korte keten zouden opereren omdat deze beter past bij de (vaak) kleinschaligheid van hun bedrijf. Dit lijkt in veel gevallen inderdaad de reden van de boer om in de korte keten te zitten. Echter, met de groeiende vraag naar biologisch voedsel wordt de voedselketen van de biologische boer in veel gevallen langer en gecompliceerder waardoor het steeds vaker voor komt dat een biologische boer ook in de lange voedselketen zit. Dit overheerst echter nog niet binnen de biologische boerenbedrijven.

Van gangbare boeren werd uitgegaan dat zij zich voornamelijk in de lange voedselketen zouden bevinden. Dit is inderdaad de conclusie die we kunnen trekken uit de resultaten van het onderzoek. Ook in deze groep zijn er echter steeds vaker uitzonderingen waarbij de gangbare boer evenals de biologische boer producten aan huis verkoopt of in andere korte ketens zit. De reden hiervoor is dat boeren, gangbaar of biologisch, het steeds belangrijker vinden om dichterbij de consument te staan. De anonimiteit die over de jaren steeds gegroeid is binnen de voedselmarkt leidt tot steeds meer onvrede bij de boeren. Deze anonimiteit gaat namelijk vaak gepaard met weinig zeggenschap en invloed over en op hun producten en dat willen de boeren niet. Hierdoor gaan boeren opzoek naar andere voedselketens die beter aansluiten op hun visie en bedrijfsvoering.

De andere hypothese die werd gesteld was dat er een verband zou zijn tussen de bedrijfsvoering en voedselketen en de manier van afvalverwerking. Gekeken naar de resultaten en de analyse is er zeker een bepaalde trend te ontdekken tussen deze componenten.

Er is een groter aantal biologische boeren die van hun voedselafval meststof maken door composteren en dit aantal is aanzienlijk hoger dan het aantal gangbare boeren die voor deze manier van afvalverwerking kiezen. Je zou kunnen zeggen dat biologische boeren zeker meer bezig zijn met waar hun voedselafval heen gaat en ze doen hun best om dit op een zo hoogwaardig mogelijke manier te realiseren. De biologische boer zit bij elkaar genomen hoger op de ‘Ladder van Van der Leeuw’ dan de gangbare boer. Of dit te maken heeft met de mate van invloed op de afvalverwerkingsmethode is niet eenduidig te zeggen. Het feit dat biologische boeren vaak in een kleine keten opereren heeft waarschijnlijk meer invloed op de hoeveelheid voedselafval dan op de afvalverwerking. Dit omdat bij korte ketens er vaak meerdere afzetkanalen zijn voor de afgekeurde producten. Hierdoor is de hoeveelheid voedselafval minder. De keuze van de tree op de ladder heeft dus weaarschijnlijk meer te maken met de bedrijfsvoering dan met de voedselketen.

(29)

29

In langere voedselketens wordt vaak ook zelf door de boer gekozen voor een manier van afvalverwerking. Het verschil ligt hem in de keuzes van de boer. De gangbare boer kiest vaak voor de economisch meest rendabele manier in plaats van de meest hoogwaardige manier.

Maar bedrijfsvoering is niet de enige belangrijker speler in de keuze van afvalverwerking zo blijkt uit de resultaten. Waar in de hypothese geen rekening werd gehouden met de verschillende productgroepen blijkt dat dit wel van belang is voor de manier van afvalverwerking. De productgroepen hebben een bijna even grote invloed op de manier van afvalverwerking. Tussen de vier productgroepen die in dit onderzoek zijn opgesteld zijn duidelijke trends te zien binnen de groepen en verschillen tussen de groepen, onafhankelijk van de bedrijfsvoering. De conclusies die voortkomen uit de analyse van de productgroepen is dat de verse vollegrondstuinbouwproducten het hoogst op de ‘ladder van Van der leeuw’ zitten, gevolgd door kassenteelt, fruitteelt en onderaan zijn de bulkproducten. Deze gaan zo goed als allemaal naar het krukje naast de ladder en vallen dus eigenlijk buiten de afvalverwerkingstechnieken die in deze scriptie worden behandeld.

Concluderend kunnen wij zeggen dat een groot deel van de geïnterviewde Nederlandse boeren hun voedselafval duurzaam verwerkt. De invloed van bedrijfsvoering op deze afvalverwerking is relatief groot. Er is een duidelijk verschil te zien tussen biologische en gangbare boeren. De voedselketen waar de boeren zich in bevinden is van minder groot belang. Een concept dat invloed bleek te hebben maar niet initieel werd onderzocht waren de verschillende productgroepen. De producten die geteeld werden bleken, samen met de bedrijfsvoering de meeste invloed te hebben op de manier van afvalverwerking binnen de boerenbedrijven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het eerste getal kun je kiezen uit 15 getallen, voor het tweede uit 14 getallen, omdat je geen getal twee keer mag kiezen, voor het derde uit 13 getallen, enzovoort.. Je hebt

The following scenario will compare the US style REIT property company (which can deduct the building allowance and distribute all the company’s available cash flow) to the

The EPC aims to provide a smooth evolution of past and present network technologies towards a common core. This results in seamless mobility between the different generations

Along with increased glycolytic activity, strenuous exercise at high altitude (as in climbing Mt. Everest) is also known to decrease enzyme activities of terminal substrate

De omgevingsvergunningsprocedure kent door de uitvoerende functie eigenlijk maar één reden tot innovatie, het niet passen van een aanvraag binnen de regelgeving; Het past, of het

Voor een goed beeld van de mogelijkheden naar teelt zonder chemische gewasbeschermingsmiddelen zou het dan ook zeer interessant zijn om deze biologische teelten te volgen en

The total concentration of the five measured neonicotinoids was, on average, 1.8 ng/g in posi- tive (i.e., contaminated) samples and reached a maximum of 56 ng/g over all

Beschrijf welk natuurgebied het dichtst bij jou in de buurt ligt, wat voor soort natuur je daar vindt en welke insecten je daar vaak tegenkomt.. Noem twee redenen waarom de