• No results found

Hydrologische consequenties van waterwinning uit de nieuwe waterwinputten in de Zilker polder bij Hillegom

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hydrologische consequenties van waterwinning uit de nieuwe waterwinputten in de Zilker polder bij Hillegom"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NOTA 651 20 december 1971 voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding

Wageningen

NN31545.0B51

HYDROLOGISCHE CONSEQUENTIES VAN WATERWINNING UIT DE NIEUWE WATERWINPUTTEN IN DE ZILKER POLDER BIJ HILLEGOM

drs A.B. Pomper

/T//

* £

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatiemid-delen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking

CENTRALE LANDBOUWCATALOOUS

(2)
(3)

I N H O U D

B i z .

INLEIDING 1

HET BESTUDEERDE GEBIED 1 DE GEOLOGISCHE OPBOUW 3 DE CHEMISCHE ANALYSES VAN HET GRONDWATER 3

DE POMPPROEF 5 DE GRONDWATERSTANDEN 5

HET GEDRAG VAN HET FREATISCH WATER 7 HET BELOOP VAN HET DIEPE WATER I 1

DE BEREKENING VAN DE DOORLATENDHEID VAN HET BOVENSTE

WATERVOEREND PAKKET 11 DE GEVOLGEN VAN DE WATERONTTREKKING IN DE ZILKER POLDER

VOOR DE GRONDWATERSTAND VAN HET WATERVOEREND PAKKET 23 DE INVLOED VAN DE VERLAGINGEN VAN HET DIEPE GRONDWATER

OP HET GEDRAG VAN HET ONDIEPE WATER 24 DE GEVOLGEN VAN VERSCHILLEN IN c-WAARDE 35

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 36

(4)
(5)

INLEIDING

Enige jaren geleden werden veertien nieuwe waterwinningsputten in-gericht in de Zilker Polder bij Hillegom. Het doel van de inrichting

van dit nieuwe waterwinningsgebied was het verkrijgen van een ontlas-ting van het oude waterwinningsterrein van het Gas- en Watervoorzienings-bedrij f voor de Bloembollenstreek te Hillegom. De putten in dit oude

waterwinningsterrein zijn sterk aan het verzilten. Hoewel de minister na advies van de Cogrowa akkoord ging met de

o

winning van 2 000 000m per jaar uit de nieuwe putten kon met de water-winning niet worden begonnen, omdat een bezwaarschrift tegen de ver- ! strekte vergunning werd ingediend door de bollentelers in de Zilker Polder.

Op 17 september 1971 werd, na de behandeling van het bezwaarschrift door de Raad van State, een voorlopige vergunning verleend voor het winnen van water uit de nieuwe putten.

Reeds voor de uitspraak van de Raad van State kreeg het ICW het verzoek een hydrologisch onderzoek naar de consequenties van grond-waterwinning uit voornoemde putten in t;e stellen. In het kader van dit onderzoek werd op het bedrijf van een van de bezwaarden een pompproef

uitgevoerd. \

HET BESTUDEERDE GEBIED

In fig. 1 is de ligging van het onderzoeksgebied gegeven. De

Zilker Polder maakt deel uit van het Hoogheemraadschap Rijnland, maar heeft - in verband met de bijzondere eisen die de bollenteelt aan de grondwaterstand stelt - een eigen peilbeheersing.

De polder ligt + 5 km van de kust. Tussen de kust en de Zilker

Polder ligt het winningsgebied van de Amsterdamse Drinkwaterleiding, ten Oosten ervan het oude winningsterrein van het Gas- en

(6)

Watervoor-TZ

r

p.- ¥.m\m\m*.\*-Mw •• i g > 0 CM n H3 a n o a

: 1 3

• u n i r „Tifl - • . , — • , , . . „ , . J! CM f ) 4> O CM D . o a o a co o CM co o o ' o a Dl o > ' 3 4> >> O) . c c 41 4) l_ C a > o E E a> JZ <j XJ i> X. c o > o E i_ o XJ c 't. CT •o c 4> "O o! Si en o co r> XJ c 4) L. <u o > (_ • I J O 5 c a> O) o o CM A 3 X> C O N m « j 4> l_ O c O o O I O (D XJ C O c 4> a JC O CD I O IO XJ c o N 3 o> a O IO I

o

co •o c o N ~% C w r- — —, H - CT a> 4> NI Si. a> XJ "D .E? o E '•£ o E •—% D l O O E 0) Ü o n l o CM XJ c a N « * . O L. O) "ëû •o •o

I 52

c t 'Ë E 4> c 0) 4> U O * • » >0 XJ 3 O i_ 4) -4-» 4) E a 4) 5 -o o IO. o •"> CM CM O CM O . 4-> E a • o . S a -o o in o IO" CM Ou CM

IJ

V 3 N O t_ t . 4> 4> N JU C 4) F 4) JIJ c 4> 41 > TJ c (. O) XJ c 4) XJ 3 O £Z 43 </> XJ c 4) XJ 3 O -C X) '^ tf) J É 4) ••-> in < O CM O n o •<? IO o <0 o o N o CD J s O * o> E

(7)

zieningsbedrijf van de Bloembollenstreek. Verder naar het Oosten bevindt zich de Haarlemmermeer Polder.

Het gebied heeft zijn huidige oppervlak gekregen doordat het bovenste gedeelte van de oude duinen is afgegraven teneinde de situe-ring van het terreinoppervlak ten opzichte van het grondwater zo gun-stig mogelijk te maken. Allerlei maatregelen werden genomen om de ge-schiktheid van de grond voor de bollenteelt te vergroten ('omspuiten', het naar boven zuigen van kalkrijk zand uit de diepere ondergrond tot

10 m - maaiveld) en te behouden ('kabelen', ploegen tot ca. 70 cm diep).

DE GEOLOGISCHE OPBOUW

Ten behoeve van het onderzoek werd een diepe (91 m) en een aantal ondiepe (31-43 m) boringen uitgevoerd. Alle boringen werden voorzien van peilfilters op verschillende diepten terwijl in het boorgat van H 88 het pompfilter werd geïnstalleerd. Naast deze boring waren een

aantal boringen van het Gas- en Watervoorzieningsbedrij f ter beschikking waarvan de diepste (24 H 237) in fig. 2 is afgebeeld.

De ligging van de boorputten is aangegeven in fig. I; de geolo-gische opbouw is weergegeven in een doorsnede (fig. 2 ) . Het watervoe-rend pakket 'wordt gevormd door jong-pleistocene vrij grove zanden (zie bijlage 1 met de boorstaat van H 83). Aan de onderzijde bevindt zich een slecht doorlatende laag (Kedichem klei) dieper weer overgaand in grovere afzettingen. Aan de bovenzijde wordt het watervoerend pakket begrensd door een 3£ meter dikke laag met sterk slibhoudend holoceen zand met daarop een 10 meter dik goed doorlatend holoceen zandpakket. Op +_ 40 meter beneden maaiveld vinden we enkele dunne kleilaagjes die weinig betekenis hebben voor de grondwaterstroming.

DE CHEMISCHE ANALYSES VAN HET GRONDWATER

In de boringen van het ICW zijn op verschillende dieptes zoals ge-bruikelijk watermonsters genomen. Drie watermonsters zijn opgestuurd naar het Rijksinstituut voor de Drinkwatervoorziening te 's-Gravenhage, waar een analyse van een groot aantal opgeloste stoffen is gemaakt,

terwijl de overige in het eigen laboratorium op chloride-gehalte zijn geanalyseerd. In fig. 3 zijn naast de boorstaat de chloride-cijfers

(8)

fig. 3 1:400 10 20 30 40 5 0 6 0 " " J E 70 t;,''f1 1rh It! 1-7 f i' 80 * 9 0 0 100 _ , , — 5 cm leem 30 cm leem 3cm leem 10 cm veen 1cm leem 200 300 Cl gehalte in rtig/l 400 500 600 i i r boring H 83

(9)

gegeven. Men ziet dat er een sterke correlatie te zien is tussen het chloride-gehalte en het voorkomen van minder goed doorlatende lagen. Naar beneden gaand neemt het chloride-gehalte toe tot een kleilaagje bereikt wordt waarna het beneden de kleilaag weer aanzienlijk lager is. Het betreft hier een verschijnsel dat reeds eerder is waargenomen door COUWENHOVEN en waarvoor nog geen duidelijke verklaring voorhanden is. Wellicht speelt het oorspronkelijke zoutgehalte van het kleilaagje hier een rol. Bij het samenstellen van deze nota waren de analyses van het

RID nog niet beschikbaar.

DE POMPPROEF

Zoals vermeld is in fig. 1 de ligging van de putten aangegeven. De situering in twee raaien werd gerealiseerd om eventuele doorlatend-heidsverschilien in diverse richtingen te kunnen aantonen. Elk meet-punt heeft twee filters - een landbouwbuis met het filter op _+ 2,50 meter en een waarnemingsfilter op j+ 30 meter - terwijl het meetpunt H 83 bovendien nog een filter op +^"55 meter heeft en een op + 77 meter diepte. Alle diepten zijn gerekend ten opzichte van maaiveld.

Op 23 september om 10.51 werd de pomp gestart; op 24/9 om 10.30 werd pomp afgezet. De capaciteit van de pomp was gedurende de gehele

pomp-3

periode constant op 30 m /uur. In de waarnemingsbuizen met een filter op 30 meter werd waargenomen met vlotters, behalve bij H 85 waar een automatisch registrerende level-follower werd gebruikt. In de andere piezometers werd gepeild met peilklokjes, de dieptes van de peilfilters is in fig. 2 aangegeven. Aan het begin van de pompproef werd elke

5 seconden waargenomen; naarmate de pompproef langer duurde werd het interval groter. De laatste waarneming had plaats vlak voor het beëindigen van het pompen. Daarna werd het 'terugkomen' van de grond-waterstand op dezelfde manier gevolgd (stopproef). De diameter van de pompput bedroeg 8£ cm inwendig.Het filter was geplaatst van 18 tot

38,40 m - maaiveld.

DE GRONDWATERSTANDEN

In fig. 4 zijn de grondwaterstanden op 23 september voor het begin van de pompproef naast elkaar weergegeven. Het blijkt dat bij alle meetpunten een peilverschil van + 85 cm tussen het ondiepe en het diepe

(10)

H 83 H84 H85 H66 2 0 4 0 6 0 -80" 1001 2 0 1 4 0 -1 6 0 -

y y y

76 54 29 250 77 5 5 30 29 250 30

Il I

29 250 30 H 87 maaiveld

. stijslhoogte

il

29 2 5 0 2 9 30 30 2 9 2 5 0 f i l t e r d i e p t e 30 m e t e r s - m a a i v

(11)

grondwater bestaat. De oorzaak moet gezocht worden in de sterke water-onttrekkingen die aan het bovenste watervoerend pakket plaatshebben

(Amst. Drinkwaterleiding, Gas- en Watervoorzieningsbedrij f v.d. Bollenstreek, Drinkwatermaatschappij Noordwijk, Haarlemmermeer). Hoe groot die onttrekkingen waren kan moeilijk worden vastgesteld. Bij al deze onttrekkingen valt de onttrekking van de pompproef in het niet. Onttrekking door de tuinders is gezien het seizoen niet te verwachten.

HET GEDRAG VAN HET FREATISCH WATER

In fig. 5 is het gedrag van de stand van het freatisch water en dat van het water in de sloot gegeven. Helaas zijn de meetpalen in de

sloten niet gewaterpast. Desalniettemin zijn bij vergelijking van de slootwaterstand en de stand van het freatisch water verschillende feiten vast te stellen.

Men ziet dat de buizen H 83, H 86 en H 87 het slootpeil nauwkeurig volgen, hetgeen veroorzaakt wordt door de ligging vlak bij de sloot (zie fig. 1); de peilputten H 84 en H 85 ondergaan echter veel minder invloed van het slootpeil. De sterke stijgingen in deze buizen na 23 september kunnen niet uitsluitend verklaard worden uit de stijging van het slootpeil. De neerslag in het weekeinde volgend op de

23e september doet hier haar invloed gelden. In de nacht van 23 septem-ber op 24 septemseptem-ber is het gaan regenen. Op 24 septemseptem-ber om 9.00 uur was

11 mm neerslag gevallen en op 27 september werd om 9.00 uur nog eens 27 mm afgetapt. De neerslag die in de nacht van 23 op 24 september is gevallen kan geen invloed hebben gehad op het grondwater. Het water werd namelijk geborgen in de bovenste centimeters van de oppervlakte. Daaronder was de grond even droog als voorheen.

Het slootpeil heeft van het pompen invloed ondergaan. Hoewel het slootgedeelte waar het water werd geloosd zoals gebruikelijk was afge-damd, steeg het peil doordat er geen afwatering van het afgedamde

slootgedeelte was. Tijdens het pompen is de sloot bij H 86 + 1\ cm gestegen, bij H 87 9£ cm. Na het beëindigen van het pompen is de sloot bij H 87 \\ cm gestegen om daarna constant te blijven, die bij H 86 is 4 cm gezakt.

Het beloop van het freatisch water tijdens de pompproef is gegeven in tabel I.

(12)

44 > 46 i E u .£ 4 8 ti ••J a o è 50 its 52 54 56 58 6 0 6 2 64 66 6 8 70 72 39,7 sloótw.st. t.av. bovenkant meet-paaf in cm 16 18 20 22 24 2 6 28 J I L I L

±

14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 27 waarnemingsdata september 1971

f i g u u r 5 Hst verloop ra& de s t i j g h o o g t e vaa« Jaet f r e a t i s c l i

water op de vorschilleücle meeipuatsn i n saaeahsag

met h e t slooirpeil

(13)

Tabel I. Het beloop van de waterstand in de ondiepe waarnemingsfilters tijdens de pompproef Waarnemii 3 min 3 min 4 min 5 min 6 min 7 min 9 min 10 min 12 min 14 min 17 min 21 min 25 min 30 min 36 min 42 min 55 min 65 min 75 min 90 min 100 min !20 min 140 min 170 min 180 min 210 min 240 min 300 min 540 min 1320 min igsi 0 -35 -30 30 30 -— >unt sec sec sec sec sec Gepeilde H 83 117,2 116,6 116,6 116,5 116,5 116,5 116,6 116,7 116,7 116,7 116,7 116,7 116,7 116,7 116,7 116,5 109,9 waterstand in cm H 84 91,1 92,6 92,4 93,1 94,5 95,0 97,0 96,0 95,6 93,6 91,2 91,3 91,1 91,1 91,9 91,3 91,1 91,4 91,4 91,7 91,1 91,1 91,4 91,0 90,9 90,6 81,5 H 85 118,7 118,7 118,5 118,6 118,5 118,5 118,5 118,5 118,3 118,5 118,5 118,5 118,3 118,2 118,0 117,9 109,5 t.o.v. de H 86 103,9 103,7 104,0 104,0 104,0 104,0 104,0 104,0 104,0 104,0 104,0 104,0 103,8 103,6 103,5 103,7 103,4 103,3 103,3 104,0 103,0 103,0 102,7 102,5 95,5 bovenkant H 87 116,9 116,9 117,1 116,7 116,5 116,5 116,5 116,5 116,5 116,5 116,1 116,1 115,7 109,0 v/d buis H 88 103,5 103,3 103,1 103,0 103,0 102,9 94,5

Het is te zien dat er weinig variaties in de grondwaterstanden op-treden. Een uitzondering vormt het beeld van H 84. Hier zien we dat

aanvankelijk een daling van enkele centimeters werd gemeten terwijl na verloop van tijd weer een grondwaterstandsstij ging optreedt. De oorzaak kan tweeërlei zijn: of de afdichting van de diepe buis was aanvankelijk niet goed, welk euvel zich onder invloed van het toestromende water her-stelde, of er is sprake van een waarnemingsfout. Uiteindelijk gedragen de waarnemingen in deze piezometer zich als de andere.

De invloed van de stijging van de slootwaterstand is in alle buizen waarneembaar.

(14)

I 3 5 r J i 1 i b 16 17 18 19 2 0 21 22 23 24 27 dato in september 1970 140 Mi —

M-145-j 1S0 155 160 165-j 170 Jlf. ~--.~» 175J w a t e r s t a n d m cm mooiveltf "*

:u

i'. V,

r

fl p.' & I*' •îï '*i •f j{ M ' 1 ' • l /

f

figuur Ö

8,

De stijghoogte mu. tot diepe mtes? i a d&

(15)

HET BELOOP VAN HET DIEPE WATER

In de fig. 6a en 6b zijn de gepeilde waterstanden van het diepe grondwater gegeven. Het blijkt dat in de periode voorafgaande aan de pompproef reeds peildalingen hadden plaatsgehad, waarschijnlijk als gevolg van onttrekkingen in de omgeving. Het is derhalve moeilijk de verlaging veroorzaakt door de pompproef vast te stellen. Nu blijkt uit de curve voor 21-23 september dat de waterstand weer een evenwicht zou bereiken als de pompproef niet had plaatsgehad. Er moet derhalve aan-genomen worden dat na het begin van het pompen geen grote waterstands-veranderingen zouden hebben plaatsgehad. Overigens moet opgemerkt wor-den dat de verlagingen als gevolg van de pompproef de dagelijkse varia-ties verre overtreffen.

In fig. 6b zijn de tijd-stijghoogtelijnen van de filters van meet-punt H 83 weergegeven. Het blijkt dat het peil in het diepe filter

tijdens de pompproef enige - weliswaar niet sterke - daling ondergaat. De beide andere piezometers vertonen een vrijwel identiek beeld. Het kan derhalve worden aangenomen dat het kleilaagje op 43 meter - maai-veld weinig invloed op de hydrologische processen heeft, hoewel uit de

chloride-cijfers blijkt dat deze invloed niet geheel te verwaarlozen is (fig. 3).

In fig. 7 zijn de dalingscurven weergegeven. De nauwkeurigheid van de waarnemingen laten weinig te wensen over: het is goed mogelijk de dalingscurven te trekken. Aan het einde van de pompperiode is bij som-mige buizen een geringe stijging gemeten ten opzichte van de laatste waarneming op 23 september. Externe oorzaken spelen hier duidelijk een rol. Ondanks deze invloeden was het mogelijk het verloop tot de even-wichtstoestand te extrapoleren. Overigens moet men zich realiseren dat fig. 7 de dalingen op ware grootte weergeeft. De stijging na 23 septem-ber 19.30 uur tot 24 septemseptem-ber 9.00 uur is gering ten opzichte van de totale daling.

DE BEREKENING VAN DE DOORLATENDHEID VAN HET BOVENSTE WATERVOEREND

PAKKET-Het is op het ICW gebruikelijk dat van een diepboring een berekening van de doorlatendheid van de watervoerende laag (lagen) te maken uit de boorgegevens. De methode wordt beschreven in literatuur 5. De methode van berekenen is gebaseerd op de relatie die bestaat tussen het U-cijfer

(16)

14 15 16 17 18 19 2 0 21 22 data in september 197Ö 23 24 25 26 27 145 150 1 5 5 J - 160-• • ^. " " - ^ \ \ \ . . . . \ • \ . "Pit ' V . %». w s """•-., ufim .... . ^

'""~--l'.'---'--"iï^*''"

v

\-

%

!

\ v* )

:.. \ X \

X V , ^ ',\

"tV

t • • • « i | \ * ! t t i ' i » » ~ - • •' i i i i * * > i I » i i i • i f » t' . ' ) ' M M 1 '•*' / / / ^rf ' ^ J / 1 / If 1) 1 4 II •f Fl H H P U M * «• -it t« .- It II k H li 1» B 1 1 J r ';".*' t * • /'''•' / . A. '' /' \ ' / / / ' i ' / ' * ./ • * ; s ; - i . " - : '• -. .•.-. 165 waterstand in cm maaiveld

figuur 6 De stijgkoógt© i a de drie waarnemiagsfilters

van waarneraisgspunt E 83

(17)

m ri O ft *" 5 O . O) in to* *-N O

1

M O (O m cv $

8

(18)

f i g u u r 8 Lijnen vö

einde Tan Xe .ponrpproef

(19)

en de doorlaatfactor (k). In bijlage I vindt men de boorbeschrijving van H 83 met de geschatte numerieke gegevens. Men ziet dat het

doorla-2 tend vermogen wordt berekend op 1700 m /dag.

In fig. 8 is de afpompingskegel afgebeeld, gebaseerd op de verla-gingen, weergegeven in fig. 7. De lijnen van gelijke verlaging zijn ten naaste bij cirkels. Een vereenvoudiging van deze lijnen tot cirkels moet verantwoord worden geacht. Worden de waargenomen verlagingen

tegen de afstanden tussen de waarnemingspunten op half-logarithmisch papier afgezet dan ziet men dat het niet mogelijk is door de punten een rechte lijn te trekken. Er is derhalve geen logarithmisch verband tus-sen de diverse verlagingen en de afstand van de putten tot de pompput dat wil zeggen het watervoerend pakket heeft een niet geringe voeding gehad. Dit laatste verbaast ons in zoverre al niet dat wij waargenomen hebben dat er voeding is uit het diepe water. Later in deze nota zullen we ook zien dat er voeding is uit het freatisch water.

Toepassing van de formule van Thiem is derhalve niet juist. In een geval als dit zou de methode van Huisman-Kemperman (Lit. 3) moeten worden toegepast. Hiervoor moeten we echter beschikken over waarne-mingen onder de Kedichem-klei bij elk meetpunt. We passen derhalve de methode van De Glee toe (lit. 3) wat als bezwaar heeft dat er één

waarde voor de weerstand (c-waarde) van beide scheidende lagen gevon-den wordt. Het verband tussen deze c-waarde en die van respectievelijk het afdekkend pakket (c ) en het scheidend pakket aan de onderzijde

(c„) wordt gegeven door de formule

I-JL + J-

(1)

c c, c2

Bij de formule van De Glee wordt vaak gebruik gemaakt van een stan-daardcurve (lit. 3 pg. 72). De formule die gebruikt wordt luidt:

S

m

=

d k Vf> <

2

>

S = maximale verlaging in meters in een waterstandsbuis in het watervoerend pakket waaruit gepompt wordt op een afstand r van de pompput

3 Q = het debiet van de pomp in m /dag

2 kD = doorlatend vermogen van de watervoerende laag in m /dag

(20)
(21)

K (x) = B e s s e l f ù n c t i e ~ v a n - d e tweede s o o r t . v a n de orde n u l

O . . "'" "

X = spreidingslengte = /kD.c i ,,

c = weerstand van de afsluitende laag (lagen)

P r o e e d u r e :

1. Zet op dubbellogarithmisch papier de waarden van de Besselfunctie K (x) ' op de y-as of tegen x op de x-as.

2. Zet op een ander vel dubbellogarithmisch papier (met dezelfde

schaal) de afstanden tussen de pompput en de peilputten (x-as) tegen de corresponderende verlagingen af.

3. Probeer de standaardcurye op de afgezette punten te passen zodanig dat de beide assenstelsels evenwijdig aan elkaar liggen.

4. Teken de snijpunten van de beide assen van de pascurve op de assen -van de uitgezette waarnemingen. Op de verticale as kunnen we dan de

waarde voor . , _ meten (waaruit de kD-waarde kan worden berekend) 2ïrkD

en op de horizontale as de waarde voor À (waaruit de c-waarde kan wórden berekend).

Doen we dit (zie fig. 9) dan berekenen we de volgende waarden:

kD = 1750 m2/dag c = 510'dagen

Het is te zien dat het zeer moeilijk is alle punten precies op de standaardkromme te krijgen. In het onderhavige geval is het mogelijk minstens twee aanvaardbare oplossingen te geven. Een kleine verschui-ving van de pascurve heeft grote consequenties voor de berekende waarde, vooral de c-waarde. Dit is gedaan en dan berekent men de waarden:

kD -'1400 m2/dag c = 210 dagen

Hoewel de kD ook verandert, ziet men een sterke verandering van de c-waarde. Om uit de impasse te geraken zijn een aantal kD-waarden met verschillende c-waarden doorgerekend. Het resultaat vindt men in tabel 2.

(22)

Tabel II,berekening van de grondwaterstands-dalingen op verschillende afstanden van de pompput

c-waarde 667 dagen 1000 dagen 1500 dagen kD-waarde 800 1200 1500 m /dag m /dag m /dag

•l

*2 *3

•l

V

*3

•r'

S

0,4705 m 0,3184 m 0,2560 m 0,3363 m 0,2312 m 0,1893 m 0,2374 m 0,1670 m 0,1388 m 0,5045 0,3468 0,2839 0,3516 0,2504' 0,2081 0,2504 0,1798 0,1515

m

m

m

m

m

m

m

m

m

0,5342 0,3756 0,3122 0,3756 0,2697 0,2272 0,2641 0,1927 0,1642

m

m

m

m

m

m.

m

m

m

<J> is de piezometer op 30 m van de pompproef <t>_ idem op 90 m .(J> idem op 141 m Werkelijke verlagingen <j> 24,4 m en 25,5 m (j) 16,5 m en 15,0 m *3 13,3 m

Berekent men de waarden voor kD i s 1770 m /dag en c = 510 dagen dan k r i j g t men: <f>j = 0,2311 m 4>2 = 0,1601 m $3 = 0,1323 m en kD = 140,0 m /dag en c = 210 dagen à = 0,2472 m <L = 0,1911 m <^ = 0,1232 en tenslotte kD = 1550 en c = 350 dagen «fij = 0,2456 m <f>2 = 0,1664 m <f> = 0,1324 m

Deze laatste waarden benaderen het best de waarnemingen. Bij de verdere berekeningen worden derhalve de volgende waarden aangehouden:

(23)

kD - 1550 m

2

/dag

c = 350 dagen

D e c-w a a r d e v a n d e a f s l u i t e n d e l a g e n

Waar tot nog toe voornamelijk over is gesproken is de totale

c-waarde, samengesteld uit de c-waarden van de afdekkende laag (c )

en de scheidende laag (c.) waarvan het verband in formule (1) is

gege-ven. Als twee waarden bekend zijn kan de derde worden berekend.

B e r e k e n i n g v a n c

We kunnen hierbij gebruik maken van een methode analoog aan die

door Mazure werd gebruikt in de Wieringermeer. In fig. 10 is de

situa-tie schematisch weergegeven. Bij de sloot en verder van de sloot zijn

waterstandsbuizen geplaatst op 30 m diepte en bij het maaiveld. De in

de figuur vermeldde symbolen zijn:

q = de hoeveelheid water die uit de sloot landinwaarts stroomt

A = /kD.c = spreidingslengte

kD = het doorlatend vermogen boven de afdekkende laag van het

water-2

voerend pakket ( 133 m /dag)

c = weerstand van de afdekkende laag van het watervoerend pakket

<

j

? = stijghoogte van het ondiepe water bij de sloot

<jt' = stijghoogte van het diepe water bij de sloot

= stijghoogte van het ondiepe water landinwaarts

y2

x = afstand tussen beide peilbuizen

<j>' = stijghoogte van het diepe water landinwaarts

•Pj s»2

•l ~*\

* 2 " * 2

= h

l

= h

2

q = kD — (q = stroomsterkte per strekkende meter) (3)

v = ^ (4)

z e

v

'

dq

v =

-r-z dx

d

2

= - kD — y (5)

dx

19

(24)

9

ma0mm

i plÊÉlif

ia

I . . I '»"."I . 4

(25)

_

k D

i!|

+

h

m 0 ( 5 )

dx2 c

,2

- kDc - ^ + h = O (6) dx

De algemene oplossing voor deze differentiaalvergelijking luidt . x/A, . - x/A

h = A e ' + A e

A en A zijn integratieconstanten.

Een van de twee oplossing vervalt omdat voor grote x (voor x -*• °°) er geen zeer grote (oneindige) h gevonden mag worden.

h

l

=

V

h2 = A2e hl x/A /kD.c = In h - In h 0,1886 x2 c = 2 (log hj - log h2) kD 2

kD was uit de boorgegevens berekend op 133 m /dag (zie bijlage I) De verdamping is verwaarloosbaar omdat er geen gewas op het land stond terwijl de grondwaterstand diep beneden maaiveld was.

Voor het vaststellen van de h en h„ moeten we eerst fig. 11 nader in beschouwing nemen. Men moet de waterstand dicht bij de sloot hebben en verder van de sloot af. Voor de laatste zijn de meetpunten H 84 en H 85 beschikbaar. Er wordt daarom een lijn vanuit deze punten naar de sloot getrokken. Op deze lijnen zet men afstanden van de sloot naar respectievelijk 83 en 87. De waterstanden in deze projecties van de meetpunten wordt gelijk verondersteld met de oorspronkelijke (de grote homogeniteit van de ondergrond maakt dit verantwoord).

Er worden nu dus de berekeningen voor twee paren van meetpunten,namelijk H 85 en H87' en H 85 en H83',uitgevoerd.

(26)

figuur 11« Projektie van de waarnemingspunten H83 en ÏÏ87 .;

(27)

H 85 en H 8 7 ' h = 0,879 m h = 0,815 m x = 3 4 , 6 m • : . .c; ? 1575,1 dagen <:.;.•;-• H 84 en H 8 3 ' h = 0,852 m h« = 0,831 m c = 1038,9 dagen

Gemiddeld kan nu een c-waarde worden aangehouden van 1300 dagen. Brengt men deze waarde i n (2) dan k r i j g t men:

c c

r

c

2

•••c-c • c„ = 2 c - c 350 . 1300 .__ _ ... . 1300-350 = 4 7 8'9 4 8° d a g e n

DE GEVOLGEN VAN DE WATERONTTREKKING IN DE ZILKER POLDER VOOR DE GRONDWATERSTAND VAN HET WATERVOEREND PAKKET

Op fig. 1 is de ligging van de drinkwaterputten aangegeven. Het 3 zijn 14 putten met een maximale pompcapaciteit van 10 m /uur elk, dus

3 3 140 m /uur totaal of 3360 m /dag.

Voor het samenstellen van de verlagingskaart passen we de volgende simplificaties toe:

1. de toestroming naar de puttenreeks is van alle zijden gelijk;

2. de c-waarde van het afdekkend pakket is in het gehele gebied homogeen.De

verla-gingen worden berekend voor een c-waarde van 500 en een van 1Q00 dagen, hetgeen

overeenkomt met een X van respectievelijk 737 m en 622 m;

3. het aantal putten wordt teruggebracht tot 13 stuks met een evenredige toename van de opbrengst, dit om rekentechnische redenen;

4. Er wordt over het bestudeerde gebied een assenstelsel gebracht zoda-nig dat de x-as samenvalt met de puttenreeks én de y-as loodrecht daarop. De oorsprong valt dan samen met het midden van dè puttenreeks;

(28)

5. de verlagingen worden uitgerekend voor een aantal punten aangegeven in de fig. 12 en volgend. Op grond van deze berekeningen worden

lijnen van gelijke verlaging geconstrueerd.

Een en ander is doorgerekend van de waarden voor X van 620 en 740 r en onttrekkingen ,

luidt (litt. 2 pg 113):

3

meter en onttrekkingen van 130 en 260 m /dag. De gebruikte formule

r r„ r , '1 J' 2TTkDL"o'A ' oKX

•<*, y> » é^K^

+

K ('T-) + K (4

3

-)} (9)

waarin x en y de coördinaten van het betreffende punt zijn en r , r , r

en r de afstanden tussen het punt(x> y) en elk van de 13 putten

v o o r s t e l t .

Het resultaat is neergelegd in de kaartjes 12a tot en met d. Men ziet dat de verlagingen in het diepe grondwater gering zijn. Zelfs dicht bij de puttenreeks is sprake van een verlaging van slechts 40 cm

3 in het ongunstigste geval (Q = 260 m /dag, X = 740 m ) .

3

Volgens de vergunning mag maximaal 10 000 m /dag onttrokken worden 3

dat wil zeggen _+ 700 m /dag voor elke put. De gehele toegestane ont-3

trekking van 2 000 000 m mag in 10 maanden worden onttrokken. Fig. 13 geeft de verlaging voor een dergelijke onttrekking bij een X

van 740 m, zeer ongunstig dus. Globaal gezien zijn de verlagingen 5 x zo groot als die welke in de fig. 12b zijn afgebeeld. Dit betekent dat in een deel van het gebied in het diepe grondwater een aanzienlijke verlaging wordt bereikt. Een feit is echter dat de maximale capaciteit

3

van de putten op het ogenblik 10 m /uur bedraagt dat wil zeg-3

gen 240 m /dag.

DE INVLOED VAN DE VERLAGINGEN VAN HET DIEPE GRONDWATER OP HET GEDRAG VAN HET ONDIEPE WATER

In de fig. 14a en b is de vergroting van het waterverlies in mm/dag gegeven voor een c-waarde van de afdekkende laag van respectievelijk

'3 500 en 1000 dagen bij een onttrekking van 260 m /dag voor elke put.

Er wordt gebruik gemaakt van formule (4):

" " v - ^

•:• Z C 24

(29)

\ \ . 7/ x

Figi2a. Het beeld van verla-"V^l gingen van het diepe ^- \ ^ ^ water in cm in de

y Zilker Polder

Q, = 26O mj/dag per put * = 740 m

(30)

^m^È.

w^

Fig32b. Het beeld van verla-gingen van het diepe water in cm in de

Zilker Polder

4 <i = 130 nf5/dag per p -X = 7^0 m

(31)

""os

> w /

AX

Fig42e. Het beeld van verla-gingen van het diepe water in em in de Zilker Polder

l/\ \ ^X N^W>/// ; l M V \ A V X Q - 260 n^/dag per put

XX// / \ a l # c •^flv'X.-xx \A \ \ \

Y « & # / > ^ /4#... . \ . X \ V ' \ X \ \ ^ Schaal 1:10 000

X.

(32)

: 1 XV

X X X X

Fig32d. Het beeld van verla-^ gingen in em van het \ T V ' diepe water in cm in

3-/ ^ de Zilker Polder ^ Q = 130 mj5/dag per put '\ (/ = 620 m

(33)

YX

w x

\v,.-

A

\ x \

Het beeld van verla-gingen van het diepe water in cm in de Zilker Polder Q = 700 mj/dag per put

•X = 7^0 m

(34)

?ig.14a.

if Ô'' freätisch grondwater

'^'%^^

in msn/dag bij een ont-

W

i s ^ / X ^ trekking van 260 m V

\\f'

\" dag per put en een AV'

c-waarde van 1000 ^ \

-<^ aagen

(35)

// ~~%jy f r e a t i s c h water i n *\ ^ w\

x

f/

/ç' mm/dag b i j een ont- \ \ ^ \ \ \

trekking van 260 m j / \ \ // \ \ )

. / Qsx

v

dag per put en een

\ c - w a a r d e van 500

dagen

(36)

t i s c h water in mm/dag

b i j een onttrekking

van 200 000 ra^/maand/

H-76,2 nfj/dag per prut

(37)

*m: / svp*

/ 7 ./VI

v

: ik. f • *«xV

y

•/•

Fig.l6. Verlagingen van het freatisch water na J50 dagen wateronttrekking met een debiet van ^ j 20 000 m^/roaand u i t \ j de gehele putternij

Sehaal 1:10 000 y&:

(38)

waarbij Ah de toename van de verlaging als gevolg van de wateronttrek-king in de Zilker Polder voorstelt. Men ziet dat de waterverliezen uit het freatisch water naar het diepe grondwater (bovenste watervoerend

pakket) gering zijn. ..,„.. ,,,... ^ . , ,.. . . ,,.~.

-'•,/ •'••••• " •--'•• -•>-''•'•••'•••*«' " ^ - 3 3

Hetzelfde is gedaan (fig. 15) voor een onttrekking van 200 000 m /maand(47,62m per dag/put) (wat volgens de huidige stand van zaken dus niet mogelijk

is). Zelfs dan zijn de verliezen gering. Fig. 16 geeft de hypotheti-sche toestand dat deze onttrekking gedurende 30 dagen plaats heeft zonder toestroming uit de sloten in een neerslagvrije periode van 30 dagen. De verlaging dicht bij de puttenreeks bedraagt dan 20 cm.

DE GEVOLGEN VAN VERSCHILLEN IN c-WAARDE

Een van de oorzaken van de twijfels die tot nog toe hebben geheerst over de gevolgen van de wateronttrekking is de mogelijkheid van het op-treden van verschillen in c-waarde. Geologisch is er geen aanleiding grote verschillen in de c-waarde te verwachten.

De weerstand biedende laag heeft naar uit nogal wat boringen blijkt een grote uitgestrektheid. Het enige wat mogelijk is,- is dat bij het omspuiten bij de ingebruikname van de Zilker Polder bij de bollenteelt, de hoger gelegen delen van de laag zijn omgewerkt.

Hydrologisch betekent een en ander dat de A kleiner wordt, dat het quotiënt Y i-n formule (9) groter wordt en de waarde voor K (-r-) kleiner.

Het gevolg hiervan is dan dat de Ah kleiner wordt'. Hier staat tegenover dat ook de c-waarde kleiner is. De waarde — zal derhalve door de bank

c

genomen groter uitvallen. De mate waarin dit plaats zal hebben is sterk afhankelijk van de plaats waar het verschijnsel optreedt. De afstand tot de pompput vormt een belangrijke grootheid in de waarde van

O A

Voorbeeld:

We nemen twee gevallen: 1. Q = 3640 m3/dag

X = 740 m berekend op vasis van een c-waarde van 1000 dagen voor de oppervlakte laag.

De berekening wordt uitgevoerd voor een punt op 600 m afstand van de puttenreeks die wordt vereenvoudigd tot 1 put.

De verlaging van het diepe water bedraagt 0,208 m. Het waterverlies uit het freatisch water naar het diepe water 0,208 mm/dag.

(39)

2. Q = 3640 m3/dag

= 135 m berekend op basis van een c-waarde van 100 dagen voor de oppervlakte laag.

De berekening wordt uitgevoerd voor een punt op 600 m afstand van de pompput.

De verlaging van het diepe water bedraagt dan 0,025 m, het verlies uit het freatisch water bedraagt dan 0,25 mm/dag.

Men ziet dat het verlies wel iets stijgt maar niet veel!

Een exacte bepaling van de gevolgen van deze verschillen in c-waarde kan alleen geschieden door een nauwkeurige bepaling van de c-waarde over de gehele polder.

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

Uit voorgaande berekeningen kan het volgende worden geconcludeerd: 2

1. de kD-waarde moet gesteld worden op 1550 m /dag;

2. de c-waarde van de oppervlaktelaag bedraagt 1300 dagen, op de plaats van de pompproef. Variaties in c-waarde zijn niet uitgesloten; 3. de verlagingen van het freatisch water zijn ook bij een

onwaarschijn-lijk hoge onttrekking uit de putten betrekkeonwaarschijn-lijk gering;

4. verandering van de verlaging als gevolg van variaties in de c-waarde is wel te verwachten maar is vaak zeer gering;

5. de invloed van de nieuwe onttrekking is mede betrekkelijk gering omdat reeds vóór de onttrekking een aanzienlijke verlaging in het watervoerend pakket optrad.

Aanbevelingen:

1. Hoewel te verwachten is dan de hier uitgevoerde berekeningen de

realiteit goed benaderen is een hydrologische begeleiding van de ont-trekking door middel van grondwaterstandswaarnemingen, zoals beschre-ven in de beschikking van de minister op 17 september 1971, zeer

waardevol. Eventuele correcties op de hier uitgevoerde berekeningen kunnen dan worden aangebracht.

2. Het zou dienstig zijn als het Gas- en Watervoorzieningsbedrij f voor de Bloembollenstreek haar grondwaterwinning in de Zilker Polder zo-veel mogelijk zou beperken tot een periode welke buiten het groei-seizoen van de bloembollen valt.

(40)

3. Een grotere onttrekking dan de in de vergunning vermeldde 2 miljoen

3 . . . m per jaar is niet aan te bevelen. Een uitbreiding van de

vergun-ning tot een grotere te onttrekken hoeveelheid water moet dan ook ten sterkste ontraden worden.

4. Een goede harmonie bij de begeleiding van de onttrekking tussen het Gas- en Watervoorzieningsbedrij f voor de Bloembollenstreek en de bloembollentelers strekt tot voordeel voor beide partijen. Het wederzijdse wantrouwen dient te verdwijnen.

5. De inrichting van het net van waarnemingsputten moet door overleg tussen .-beide partijen tot stand worden gebracht. Als basis voor de discussie zal een stuk worden samengesteld, los van deze nota.

LITERATUUR

COLENBRANDERj H.J. Een berekening van hydrologische bodemconstanten uitgaande van een stationaite grondwaterstroming.Uit: De water-behoefte van de Tielerwaard-West, interimrapport van de

werkgroep I van de Commissie ter Bestudering van de waterbe-hoefte van de Gelderse Landbouwgronden.

of

HYDROLOGISCH COLLOQIUM. Steady flow groundwater towards wells. Comm. Hydrol. Ond. TNO, 1964.

KRUSEMAN, G.P. en N.A. DE RIDDER. Analysis and evaluation of pumping test data. Int. Inst, for Land Reclamation and Improvement, 1970.

MAZURE, J.P. Geohydrologische gesteldheid van de Wieringermeer. Rapp. en Med. 'Zuiderzeèwerken 5 pg 67-131, 1936.

WITT, H. en E. VAN REES VELLINGA. Proeve van een kD-waardenkaart van Midden-West-Nederland, ICW-nota 593, 1970^

(41)

•» t a m i « m » 0 - 0 0 3 « « O u u 0 - 4 u x B x « w r» o S u j * « « i • ; S s ) - * a. à « je o • B J i <e « -H s 0 • « r f i o eo •e ••"! » « b a - H -H o m tu * w B .tr H • 00 B i 4 • > a p w « « « 0 s w b a i M > « <t u 00 U S - * " - » • n i l j < B - n « . J C J * X b -.4 t ! O O B > u > o 0 O O j l « U k l » 4 a » • u « •> H e » je ÖD »•* — i « U •w 0 r< o -l u b &-lt; b U «M M c N t e « O O 00 u »*< * J J * i 4 U - fl « s * « o a u & « u «1 0 » J i J« « » O «-4 u O *-• N X - U 0 b M - * » -s S a » u U —' a c * c - . 4 eä U «M B r - l 0 « 1 * « I l ttu U . 4 « l 4 0 <o v « v iu g •r-l 0 j e K t u -.. a o -M - 8 U « C 60-E3 o » a 00 U • O > —* « c o. « o • r- U W S **> 3 k « a * C f i u o at « u « m « u s w o s». o o 0 0 o o o> r * •D s a N I W .o u ce t f - 1 •*-t

s

J i r 4 « j e u ce « • -«1 8 u ° 2 s — B - 4 •o « s • n i ! « TS « 0 r 4 « B » » « M .-4 1 4 t u «1 t u - 4 o • u - K B c „ e B u u «9

l à

«*4 « Ift w « m *v «-t » •(-) 6î *

-ss

o c 0 •••» , 0 3 b « JO > 4 ^ j .£• 3. O r J o o f*> CO 1 o o —* 00 u a c o B 00 . 4 4 u 2 > a t-4 « » c « 0 0 • r t u J> o > "O u 0 u u 0 B 0 . s t * m o OO r 4 «0 ' . 4 CO o 0 . . 4 T a o u 0 « » u CO o » 00 » . ~ 1 -o 0 t » j e 0 . r i U O " 4 O « O U 5 . 8 u M 00 u *J m u C «J O -1-1 e js « •-< « t u 0 00 CO « J ta « u •ri u * « - b X S1 0 l u 00 U * M o or u m ~i u ot - m O ** O 0 m » H - m u -a -« e o « «i M • « <-l 3 t o » o •O J= o C U 00 • S • « S u — G O «u ' U O M O H i n U 00 K; «o s I l • - R O « D » 1 • 0 - 4 i? u a •o t o ë o .1 M O -g o N .o c <r « 13 *u u u1 f-* t o O 0 w 0> U «H « x> m ou e u • U r~« ^ 4 U 01 -»•> tO «1 U ~4 B u u o o ?• >C u J< J4 O - t tO U 0) « u J< •oc» c o c c •r* u » «t 01 tt ^1 0 oo i s» « S « - i U «-) u *u cv. tf >u o u u u u « w X > * - c U Ä * 4 *C •*-» «j i-i e B i 4 « TJ l u • j < - a c t » i n n i J al - 6 - H « U "Cl l u ci • C - n î> C « U 'M wM O U U «1 • - 1 ë «c g « ~< J 5 > U 0 0 C - H » • H - n W H U ~<* *t O » O l u (S « > O» 4J u ••-> u u n « . u ei « i-l « u fi ï < « a ^ JÙ O O \o n •JT ^ » CO 0 0 1 1 o o o u> m * * 00 09 (M «<-v 0 * • • 4 J3 U Z3 l u «> V -w I { * r 4 C ~4 « o X U ,Jfc t l •-. 3 c a • J S » « u ^ J i g »J 00 r i U C « a E ce ^ JO T> —i - B « ^ H ^ ^ 4 « » U V u <i i a o 41 S - 4 u j» " 4 U O S •-• 00 « 00 00 « -*u oe te U C 3 • 0 * u TS « I O O 3 <l S <M a. u o 3 — a « • a i f «i i • m oo u >u • e o «e-w o • u • Ü w CL U 3 to o. u n o m —i o «J s eo CO «I Ji « 00 • OS 9 »-r4 • * 4J « 0 « O w .w Lf> » U «1 M - 'S S » D c S m « j . « -1 » J i « o r - 6 • n < w « 1-4 --< O 6 -• co U U s S M C 01 O JC '—1 It - * H « - f i O « . . j l u Ql co J * <•• M • « e o » é -r4 ai * * u e u 0) T 3 -ri Ö O B —i «r • - - 1 » 9 v-J | •l-J t ? CL. U4 T f U ' i - i • U « 0 0 -r< ta S S •.-* U u « e > «1 M - •-* j ( • H U © »-4 a c s> e u C o j« «1 * _o -W - O T J » X " 4 U 0 « CI 1-4 «1 . u u «i a •»* u • 0 oo g - • « B (3 . » - , • «4 . , 4 «1 » 4 - ^ U * * > b u ts 00 O öö tö £ j a » «J j : u 5 u i o « o) u o o 1-4 U O O CL « m eo X !«t •< O a u • 8 a> co t o f > r N t o O O O m O — ox cri 1 i O O c o » A Ol o 0 0 CTi

3

i l

00 00 M « » « ts -o -O • > - ^ * ^ * M M <M_ e S S « 5 p CO S T N « « V 00 e -w 4 — • K

i

* i

* 3,g A N' C •o '-« * - l IV «) v V3 • «! *• V^ - J1. . ^ u j " C o; s i j e - < U J t « «I os oc j i a. «i Ä H « TS O. O C 01 tV • " » » « _ C «1 0 » O 01 Ä > X J . u u • I «J « 4 •a u m l u c «I • » w 0 « 0 «1 U 0 «i » SI-C I 0 . .s?* o o o je ja tu a o a M Ji Ji 00 •w r"-8 m u> tN 00 e - U u o X «1 "O 0 - H u 0 u T ! pH « > -r4 «1 « S 0 • > f-4 n u 0 H i > 1 1 t t 1 II > t-fl r-i O t* • n « »-/< u * t «4 V B 0 0 - 4 O ; * • O n <i H > - - - i H 0 1 4 « _r • • TJ M | 4 * > W « ^ B a 0 u u « o S 'S > O 0 » 1 » O - u • X 0 . os u „ fi • : oo I -o i •-< B o « u -u u r*-1 S •* « e x s b i «-> * - . ' W • 0 0 t u o 0 « «1 U U 1-4 ri o O 0 1 41 41 t u u B l/> o o <e u * u 00 u o to «u 0 O • a b « • 0 •-• to r « • C O . -' S . - S * 0 t s 1 •*"|»*"» 0 ^ 1 4 • - * » U fl ( 4 I U U S F M * ja oo » J I • 4 4 4 U P 4 •-4 0 U • « • u a j e $ * • * j * -« I Ji » i 4 « J 4-4 4*

£ f §2

o o tri m O o • 0 1 O , U Ä 0 0 . * «-• ! » • ( 0 1 « JS ; u u m O « CM to œ o a 0 0 * 4 - k —1 | • 0 t u 41 «r^ O U <w " ! t U N J i 4} »-« «t 0 t» M « Ji 1 ! 4 . ff> 4 . .•C M 0 0 0) 41 tfl B u H B • •r4 ( 1 • U 4-4 U 0 00 0 Ü • t « u u r-< O 0 S O « • O 0 . 1 - 1 •O « p . • H B JJ g • t B ••-> - H - u u » t u > t ! J 4 0 U • r i ->4 • H l i O « a n a u u •«"« 4> O ~4 TS O 1 00 0 - 4 U (S 1 g S 3 ta S 1-4 0 • et • - t s t j •a u « 3 c • e o M t j «4 JS > | t U ~4 •u R « O O K 4 I U 41 O M OO S -<-> _ O4 « 41 0 CO U t > 01 0) -0 - g ••4 m «ra B B 0 0 -H 41 * U *-4 u e u 00 O 3 00 U X M U U 0 00 B U 0 •w 0 « a. U <*4 £ « « M j j B <B JI -0 -0 - 4 -0 te—1 4; « • U 0 g U t u 0 « t u c « 0 - • - ^ u | I U > 4 0 0 0 • C l u • <t _ 0 " B A u a u co « M « Je" 41 4 * l A rfs to N a - 4 9> - " N 0 0 B 41 0 • - •!-» Ot 0 tS l u -U U 0 C O . U u O tu K O H oo t* •r4 * t a 4, m • 4 W - l 3 0 3 — 3 4) U > « » C M i X u « B U U D<>-> O O U <U tt O 41 U O U I - 4 U 4 I 0 - — * n « t o n u oo B e o o eo L'Y ; o o ' O 0 r-. 1 0 0 0 1 - 4 to m 1 0 tn 0 m O u a m • «4 4> B o o | U —1 X i - i O M 41 r-> H 1 B 0 O B • a. u • 0 B S 5 -^ « 4L.-4 H B » • J < t u . u O u -00 Ï4 « •-« l > - 4 4» 0 0 t > O O t s O Cl •d u 3 S a « M r - l U — » t » 0 — U u « S o • U -r-, n . U -U B a t u B b 0 • - > O • • u 0 *> u 0 . œ 5 B 01 X u • * -a-x u e s . u « » a a u B - a « - ^ «J - J • u 0 O. u 0 O 4 - 1 « O K O 0 O 00 C • 44 — T - l C t j - u ••4 U I W 3 « u a 0 n u « 0 0 cr-i n O O 05 O *n Cl • 0 u &S0 • « u tn •U - «J O t N b 10 a 0 0 0 a c . 9 B >H w a • n u ! 00 00 3 -tt O B B u u X • U X »4 —> a 0 a 0 j e J I 0 * 1 - 4 0 - 4 H j O b < a j e j t x j e - 4 0 S • J » 0 • 4 0 S « 4J 0 - — a 0 0 8 >u N « G « 0 K O t u 1 r - -r-» 0 O u •-< 3 u 0 « u a 0 0 * 4 4 ' 4 I C H 1-4 B 4J 0 0 0 a u 0 to - 0 u u 0 u • 0 a 0 u 0 . n a s oc 0 fl Je 0 c . O 41 B 00 0 U —1 • •ri " - 4 « - 4 - 0 0 1*4 . - 4 M U a I r t t u * u •*-! > a 0 . H JX -r4 b* 44 00 " 4 I I B - U 0 a • 0 _ a "O jt u — B-u e u u 41 u «1 c -0 a s» 0 -4 0 0 J> > O U -rf —• 4VI « J j U Vi • 0 0 0 « a u H B •w 4 - * a 0 a • r-, U - U « a t u a v-t u 0 u 14 3 t * 0 X ta • U r-# U « S? <W IU 0 « aJ V H V *-* ?S • r i B -* j •?§ *M A *M O u «U « « - W C

e .

a -o X u •44 a 1-4 0 a u u a 0 •r-» B — 4 1» 0 > 0 a -N 0 • a H O U 0 C l B O V a,a u m 0 m a w - u S O 0 s S *-4 « U » m 0 . B 3 m a v i n a B •*-! 5 tn —1 X t u O - rn u • 0 aj 0 » B a TJ 1 •-3 -. B 0 8 0 j= u a U 0 r-l E u t ) • u JJ l» 4-1 a 00 « x •-4 8 a 0 O r - t « 6 < l C « 0 0 u t « a s a a os 0 m 0 - * 4 4 - 0 • - J U H S X O S 0 r-l O U U O * u 4 H X X U -44» cl CO m OO<N u •->je 0 0 •u a 0 u M »e> u s » 0 —i u N a U -ri to 0 F4> 0 K> 0 0 «0 3 X a u U « 0 0 4-1 U B JE U 0 a 0 0 0 a 0 C4 —> >o O r^ a ..-t H S« V 3 «J.« » i l 3 g J.X » a N j e H J4 -"n U r l 4 l 0 « u n i » 0 <43 — • l A 1 O CM "-) • - J U > j e —1 a j e a 3 a § X u a a • 0 « ••--. 00 •r* - H • 0 U - 0 0 > 0 « j e a "SïO Ji u M

s

. 1

-r4 B r - 0 - 3 B —I C w a B a M a s ••n U 0 j e . - n 0 5 -4 U £ I U x 5 00 I l U ' 4 a 41 u s ä g B • a <-* j e a r - -r-| - 4 X — a u • n j i "O 0 . - U « S B x 0 0 a ts a «0 eo > • u 0 ts a H 0 - u 0 a a m 5 5 | * ^ t? *y <M C * -o « H t « M « « - . Ö « - H •»-» ••»( O O i r t u-t i-> * ï x£> « 1 I O O \0 m ~—t •-4 U j e r-4 a J i B 3

i

X e a 1 —> 0 u u • a u •*-! a w a « B 0 X I - u 4 j . u a s u a a u u t u 0 0 « S « i r 4 • « - u o N .-4 - r l j e B r i r l 0 0 0 0 U —I * O • •> B 4 1 . 4 , 3 - 0 0 u a -*4 U H 4 ) - a - 0 . O r - I U r - t Q l t U T j r l c - a « o o e u t a S « v 0 a u a N 3 o a N j j u a e o t» — 1 - 4 8 • • 0 « u a 0 8 c» • . » . u a . u • U X C T - 3 O 0 l u U — 8 8 I U r > U 0 8 * O O 0 4 4 a TJ N 0 U O a C O O B 00 u x 0 00 04 a • u a - 0 0 0 0 B — - o u u 0 e oo-*-! a 00 0 0 « X « » r t - l r l - U - - I O 0 S - . U ' U O t u S - U U C O b O U U C 4 3 - O S » a r - l t o e . 0 osa u c a o s a E o m - a •r4 . U S»! 00 S 00-r< r i t e X C I "0 - 4 •U 0 H 44 os c o . t u 4 4 - 4 4 C U 0 U - 9 T 4 U ( O 8 0 « a - T o s « I H « M B U t S r J X - 4 U 6 - 4 I U - 4 0 0 B U M t w o o o t n o e m o — ^ a C > «r4 - U .r-,--4 v « o y « t u B i n a • 3 « 4 i n 0 u i n £ \ r 4 0 t M 3 i r i t , (w a u ~l.' » v o v • Q U I u •o o c o ' u j e a u s t o o v o o o 3 B B 0 > 8 3 la » •—1-.4 O o a t n a a x i n t s u . u u o » X OStC > U - 0 M3 3 u u a « X U 8 0 - O O S» B • u o s B w u x a u s x B j e • — -n u s - o o x a —' 6 -g t e e . ! a . • 9 0 i - 4 O * a b e a . » - b o x •"• J « a a B O * r - t t 4 B 0 X * * * * * * X ' O « n U - U r 4 44 X U - U X 4.14 0 i 4 b b u 0 B i 4 a b J 4 0 * O r - t o h a t > o b a - i . H > « a 0 B X o o a j . u b e 8 0 j e M . - 4 i 4 u B - 4 O B 4 » • u i j 0 a o j e u a - a es-r-i s • r t u j e - r j o — v o j e u u B i 4 B p o 3 8 0 . u u a a u b » 4 b u - u — ^ X b e - a a u « —i « S X - O X - u « O B - O M M B O O t » a r - l S a a —4 b U 0 b b 8 b U 0 > —i a x o a > r > a b a « j e 0 -j e o ^ -j e -j i a -j e o - o . r - t - 0 -j . i - i u 0 0 3 C l i - 4 O S 0 a 3 . H 0 1 - 4 0 0 . O M m O r 4 co O • • - - » ftC-^

tu

O.M 0 - 4 u a a j e a » -u b a - u •0 a

H l

• 4 OS 0 —< b b os 0 > ta .44 « U •-< S * i B tS 0 r 4 • S •» • 0 i 4 tS U g ; • 0 M t a u -a-•r« 0 — r » « 4 0 (A O r-P 1 -4-1 - r i S a-a »-I «4 X W O u u u-> 8 • _ • > _ i J © 8e -a -co * • " _ -4 u t g r4 B - * • • « «4 CA a * • _ • - 1 0 t ? M S - » O r 4 o o a 0 . o a o b « a b o « » 4 j ) a a x o j e o o t a x 0 M a <o x j e O 0 0 0 0 0 0 0 0 -» m 0 0 0 . D 14-1 « f n r— ^O ^> r r* r -O O O O O t/» • * u l © 0 S ON 1 S — — f »

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

2n da maanden april, tooi en juni is niet veel regen gevallen# Mt had tot gevolg dat op bedrijf % een gedeelte Vaü dó boomgaard op 14 juni word geïrrigeerd'. Op bedril ÎIÏ witd

De reeks publicaties “SOBANE – STRATEGIE Beheer van beroepsgebonden risico’s” heeft als doel deze strategie kenbaar te maken en aan te tonen hoe de strategie kan worden toegepast

De vaste werkgroep kan er echter niet mee akkoord gaan dat er RVT-equivalenten, te weten financiële middelen voor de opvang van afhankelijke ouderen, gebruikt worden voor de

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Therefore, based on these results of the crystallization unit exergy performance of Chapter 3, an integrated biorefinery concept was developed for the valorisation of A-molasses

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve