• No results found

Het landbouwbedrijf als nevenberoep : perspectieven voor samenwerking

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het landbouwbedrijf als nevenberoep : perspectieven voor samenwerking"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ir„ P . Bo de Boer

HET LANDBOUWBEDRIJF ALS NEVENBEROEP Perspectieven voor samenwerking

Interne Nota No. 126

September 1968

(2)

INHOUD Biz, HOOFDSTUK I HOOFDSTUK II HOOFDSTUK III INLEIDING

PLAATS VAN HET ALS NE VENBEROEP UITGEOEFENDE BEDRIJF IN DE LAND-BOUW

§ 1. West-Duitsland § 2, Nederland

MOGELIJKHEDEN VAN SAMENWERKING MET ALS HOOFDBEROEP GEËXPLOITEERDE BEDRIJVEN

§ 1. Volwaardige landbouwbedrijven en g e -meenschappelijk geëxploiteerde weide-gronden

§ 2, Onvolwaardige landbouwbedrijven welke in samenhang met een nauw verwant hoofdberoep geëxploiteerd worden § 3„ Onvolwaardige landbouwbedrijven welke

niet in samenhang m e t het a n d e r e b e r o e p geëxploiteerd worden m a a r w a a r de e x -ploitant en zijn gezin wel een substantieel arbeidsaanbod voor het bedrijf t e r b e s c h i k -king stellen

§ 4 . Vrijetijds-bedrijven m e t vrijwel geen cultuurgrond

§ 5„ Vrijetijdsbedrijven w a a r het a r b e i d s -aanbod niet van substantieel belang is doch de oppervlakte cultuurgrond wel § 6. Samenvatting 10 10 10 10 11 11 13 AANHANGSEL BIJLAGEN

Functies en disfuncties van de g e l e g e n h e i d s

-landbouw volgens Hoyois en E v e r a e t 14

( s t a t i s t i s c h e informatie) 16 1. H i s t o r i s c h e ontwikkeling 16 2. Classificatie-invloeden 18 3. Spreiding 19 4„ Het a n d e r e b e r o e p 21 5. Grondgebruik 22

(3)

HOOFDSTUK I

INLEIDING

In verband met de tijdelijke detachering van de opsteller van deze nota bij het Institut für Wirtschaftslehre des Landbaues van de Landwirtschaft-lichen Hochschule te Hohenheim is nagegaan welke mogelijkheden er zijn om voor Nederland een onderzoek op te zetten naar de perspectieven van samenwerking tussen landbouwbedrijven die als nevenberoep uitgeoefend worden en landbouwbedrijven die als hoofdberoep uitgeoefend worden.

Dit onderwerp leek in het kader van deze detachering aantrekkelijk om-dat een dergelijk onderzoek momenteel in Hohenheim in volle gang is en de omvang van een simultaan voor Nederlandse omstandigheden te ver-richten onderzoek binnen redelijke grenzen gehouden zou kunnen worden. Dit onderwerp zou dus een goede gelegenheid kunnen bieden om door te dringen in de opzet en uitwerking van het normatieve bedrijfsonderzoek met behulp van lineaire programmering zoals dat aan het genoemde insti-tuut verricht wordt.

Om een beter inzicht te krijgen inde mogelijkheden om aaneen derge-lijk onderzoek een voor Nederlandse omstandigheden zinvolle inhoud te geven is nagegaan in welke mate het "Nebenerwerbsbetrieb" in Nederland voorkomt, mede in vergelijking met de toestand inde Bondsrepubliek, a l s -mede welke samenwerkingsvormen voor deze bedrijven in aanmerking ko-men.

De belangrijkste conclusies welke aan deze verkenningen verbonden kunnen worden laten zich als volgt samenvatten:

1. Het als nevenberoep geëxploiteerde landbouwbedrijf is in West-Duits-land een historisch gegroeid en (nog steeds) wijdverbreid verschijnsel. Voortbestaan en zelfs uitbreiding van deze bedrijfsvorm vinden onder-steuning in de heersende politieke inzichten. In dergelijke omstandig-heden kan een onderzoek naar de mogelijkomstandig-heden tot samenwerking in de bewerkingssfeer tussen bedrijven welke als hoofdberoep en bedrijven welke als nevenberoep geëxploiteerd worden en naar de daaraan ver-bonden consequenties voor bed rijfsinrichting, bedrijfsvoering en be-drij f suitkomsten van beide typen bebe-drijven van belang zijn, in het bij-zonder wanneer het loonwerkapparaat onvoldoende ontwikkeld is om in de noden van het nevenbedrijf te voorzien.

2. In Nederland komt deze bedrijfsvorm veel minder voor; het lijkt boven-dien om een nogal heterogene groep te gaan. Binnen het kader van de verwachtingen omtrent toekomstige ontwikkelingen en met inachtne-ming van wat agrarisch-structureel en sociaal wenselijk geacht moet worden lijkt voornamelijk de inbreng van grond en kapitaal in een ge-meenschappelijk bedrijf een bruikbaar onderzoeksonderwerp op te

(4)

kun-nen leveren. In dat geval verschuift de problematiek echter naar de fi-nancieel-juridische vormgeving en de winstdeling.

Op grond van de voorgaande overwegingen lijkt de kans groot dat het moeilijk zal zijn een met de aanpak in Hohenheim parallel lopend on-derzoek op te zetten.

(5)

HOOFDSTUK II

PLAATS VAN HET ALS NEVENBEROEP UITGEOEFENDE BEDRIJF IN DE LANDBOUW

§ 1. W e s t - D u i t s l a n d

Het als nevenberoep geëxploiteerde landbouwbedrijf neemt in de Duit-se landbouw een belangrijke plaats in. Het betreft voornamelijk kleine drijven (gemiddeld + 2,25 ha cultuurgrond) waar door het gezin in een be-langrijk deel van de arbeidsbehoefte wordt voorzien. Deze bedrijfsvorm bestaat reeds sinds de industriële revolutie en was er van oorsprong op gericht om bij de heersende arbeidsvoorwaarden een minimum-bestaan zeker te stellen.

Op dit moment wordt ongeveer 60% van de landbouwbedrijven in West-Duitsland met + 25% van de cultuurgrond als nevenbedrijf geëxploiteerd 1),. Tussen 1949 en 1963 nam in een steekproef van 44 gemeenten het aantal van deze bedrijven af met bijna 40% terwijl het totaalaantal bedrijven met ongeveer 30% verminderde en het aantal volwaardige landbouwbedrijven met 13% toenam 2). Volgens een andere bron is in de gehele Bondsrepu-bliek het aantal als nevenberoep geëxploiteerde bedrijven tussen 1949 en

1960 zelfs toegenomen 3).

In het bijzonder van de zijde van de landbouworganisaties in Duitsland wordt nogal eens bepleit het aantal landbouwbedrijven en de verdeling van de cultuurgrond zoals die thans bestaan zoveel mogelijk in stand te hou-den 3). Dit standpunt lijkt voort te komen uit een opvatting omtrent taak er plaats van platteland en landbouw in de samenleving waarin nog een grote betekenis aan de binding van de bevolking met de bodem wordt gehecht Deze ideeën hebben goede weerklank gevonden bij de Duitse Bondsrege-ring zoals mag blijken uit het volgende citaat uit een verklaBondsrege-ring waarin minister Höcherl onlangs voor de Bondsdag de doeleinden van de Duitse structuurpolitiek uiteengezet heeft 1) :

" 00 die Landwirte (werden) durch verstärkte Förderung geeigneter

Formen überbetrieblicher Kooperation von unproduktiven Arbeiten im landwirtschaftlichen Betrieb entlastet und in die Lage versetzt, einen Haupt- und Nebenerwerb auszerhalb der Landwirtschaft aufzunehmen.

1) U. Werschnitzky: Künftige Formen nebenberuflicher Landbewirtschaf-tung; Agrarwirtschaft 16 (1967) 5 (mei).

2) U. Werschnitzky: Nebenberufliche Landbewirtschaftung in s e c h s Gebie-ten der Bundesrepublik, I. Untersuchungsabschnitt; Berichte über Landwirtschaft, 180. Sonderheft (1965).

3) H. Wiese; Agrarstrukturverbesserung undnebenberufliche Landbewirt-schaftung; Innere Kolonisation, 15 (1966) 9 (sept.).

(6)

Diese Politik ist nach Ueberzeugung der Bundesregierung wegen der in Mitteleuropa vorherrschendenAgrar- und Betriebsstruktur - mehr als drei Viertel der gesamten landwirtschaftlichen Nutzfläche werden von Be-trieben mit umzureichender Exitenzgrundlage bewirtschaftet - am ehesten geeignet, um die Sozial- und Einkommenslage der ländlichen Bevölkerung ohne Zerstörung der politisch erwünschten breiten Vermögensstreuung nachhaltig zu verbessern".

De consequentie van een dergelijk beleid zal uiteraard zijn dat het aan-deel van de nevenberoepsbedrijven in de toekomst nog aanzienlijk groter zal worden.

§ 2. N e d e r l a n d

In Nederland komt het als nevenberoep geëxploiteerde landbouwbedrijf veel minder voor dan in West-Duitsland. Volgens C.B.S.-gegevens werden in 1965 18% van de bedrijven > l h a met 6,4% van de cultuurgrond door landarbeiders en niet-agrariërs geëxploiteerd. Volgens een steekproef van het L.E.L uit 1957 is het aantal overigens in werkelijkheid groter dan de C.B.S.-tellingen aangeven (zie bijlage 2). Ook in Nederland gaat het overwegend om kleine bedrijven (gemiddelde oppervlakte voor bedrijven ^ l h a in 1965 2,5 ha, zie ook bijlage 3).

Het aantal nevenbedrijven was kort na de Tweede Wereldoorlog zeer gering: niet meer dan 10% van de bedrijven met 4% van de oppervlakte cultuurgrond. Het totaalaantal landbouwbedrijven bereikte tegelijkertijd z'n maximum (bijlage 1). Dit kan er op wijzen dat het als nevenberoep ge-exploiteerde landbouwbedrijf in ons land voor een niet onbelangrijk deel een overgangsfase bij de stichting en opheffing van als hoofdberoep geëx-ploiteerde landbouwbedrijven vormt. Bovendien kan het vasthouden van grond waarvoor een niet-agrarische bestemming wordt verwacht een rol spelen.

In 1965 hadden landarbeiders en niet-agrariërs samen weer ongeveer hetzelfde aandeel in het aantal bedrijven en de oppervlakte cultuurgrond als in 1930. Het aandeel van de landarbeiders afzonderlijk was echter veel geringer.

De toename gedurende de laatste 15 jaar wordt enigszins geflatteerd door een gewijzigde interpretatie van de C.B.S.-normen voor de indeling van de beroepsgroepen. De toename lijkt bovendien af te zwakken, voor-namelijk doordat ook bij de nevenbedrijven het aantal kleinere bedrijven

(1 - 3 ha) stagneert of zelfs afneemt (bijlage 1 tabel 4).

Volgens een L.E.I.-enquête van 1957 vertoonde in ongeveer 60% van de gevallen het hoofdberoep een meer of minder nauwe verwantschap met het landbouwbedrijf (bijlage 4). In een proefonderzoek welke in 1964 in een tweetal gemeenten ingesteld is was dit slechts resp. 17 en 11%. Hier kunnen plaatselijke invloeden echter een grote rol gespeeld hebben. Zo werkte 2/3 deel van de geënquêteerde in het dorp Enter op een textielfa-briek.

Secundaire afvloeiing neemt in deze twee plaatsen slechts eenbeschei-den plaats in bij de nevenberoepsbedrijven (resp. 24 van de 102 gevallen

(7)

en 2 van de 73 gevallen). Wei is resp. 78% en 47% van de desbetreffende bedrijfshoofden van agrarische afkomst.

Wanneer men alleen let op de gemiddelde cijfers is het aandeel van de tuinbouwgewassen in de totale oppervlakte cultuurgrond op de bedrijven van landarbeiders en ni et-agrariërs meer dan tweemaal, zo groot als op de bedrijven van landbouwers en tuinbouwers (bijlage 5). Tot op zekere hoogte is het hier echter schijn die bedriegt. Het aandeel van de kleine

bedrijven is nl. bij de groep landarbeiders -f niet-agrariërs veel. groter dan bij de groep landbouwers -f tuinbouwers, terwijl op kleine bedrijven meer tuinbouw voorkomt dan op grote. Vergelijkt men alleen kleine be-drijven (< 5ha) dan blijkt het aandeel van de tuinbouwgewassen in het grondgebruik bij landarbeiders en vooral bij niet-agrariërs veel kleiner te zijn dan bij landbouwers en tuinbouwers. Een tweede t'aktor is nog dat op het geringe aantal grote bedrijven (^ 10ha) waarvan het bedrijfshoold om welke reden dan ook als niet-agrariër geclassificeerd wordt het aan-deel van de tuinbouwgewassen relatief hoog is.

Het aandeel van het grasland in het grondgebruik is bij landarbeiders en niet-agrariërs ook wat hoger dan bij landbouwers en tuinbouwers« Dit doet zich met name voor in akkerbouwgebieden en in bedrijfsgrootte-klas-se met weinig grasland. Volgens het proef onderzoek in Nederweert en Enter is de veedichtheid op de nevenbedrijven echter aanzienlijk lager,

In ditzelfde onderzoek bleken de nevenberoepsbedrijven voor de dier-lijke veredelingsproduktie van meer betekenis te zijn dan voor het grond-gebruik en de melkveehouderij„ Het grote aantal nevenbedrijven zonder

cultuurgrond in de C.B.S.-tellingen wijst ook in deze richting.

De akkerbouwgewassen nemen bij de landarbeiders en niet-agrariërs niet meer dan 1/4 van de cultuurgrond in beslag, wat overeenkomt met gemiddeld 0,6 ha, In Nederweert (veel bouwland) bedroeg het aantal be-werkingseenheden per bedrijf voor akkerbouw + 160, in Enter (weinig bouwland) was dit _+ 40.

In de beide geënquêteerde plaatsen van het proefonderzoek maakte + 3/4 van de nevenbedrijven regelmatig gebruik van de diensten van een loonwerker. Alleen op de bedrijven met een omvang van minder dan 150 bewerkingseenheden was dit aandeel aanzienlijk lager. De loonwerker wordt hoofdzakelijk ingeschakeld bij de veldwerkzaamheden inclusief de grondbewerking.

(8)

HOOFDSTUK HI

MOGELIJKHEDEN VAN SAMENWERKING MET ALS HOOFDBEROEP GEËXPLOITEERDE BEDRIJVEN

Uit een oogpunt van de mogelijkheden tot samenwerking met als hoofd-beroep geëxploiteerde bedrijven kunnen bij de als nevenhoofd-beroep geëxploi-teerde bedrijven verschillende vormen onderscheiden worden. De volgen-de beschouwing is op een volgen-dergelijke involgen-deling gebaseerd. Uiteraard zal volgen- de-ze indeling een wat vereenvoudigd beeld van de werkelijkheid geven.

§ 1. V o l w a a r d i g e l a n d b o u w b e d r i j v e n en g e m e e n s c h a p p e -l i j k g e ë x p -l o i t e e r d e w e i d e g r o n d e n

Aan te nemen valt dat het grootste deel van de grotere bedrijver, welke door het C.B.S. als bedrijven van niet-agrariërs geclassificeerd worden in deze groep thuis hoort. Te denken valt aan bedrijven van functie-boeren, bedrijven beheerd door betaalde bedrijfsleiders, geïntegreerde bedrijven, kloostergoederen, stichtingen, gemeenschappelijkbeweide kweldergronden, enz. Blijkens de uitkomsten van de landbouwtellingen treft men in deze ca-tegorie verhoudingsgewijs veel tuinbouw aan wat duidt in de richting van een relatief grote groep geïntegreerde bedrijven.

Het is duidelijk dat deze volwaardige landbouwbedrijven geen bij zonde-r e samenwezonde-rkingspzonde-roblematiek oplevezonde-ren.

§ 2 . O n v o l w a a r d i g e l a n d b o u w b e d r i j v e n w e l k e i n s a m e n h a n g m e t e e n n a u w v e r w a n t h o o f d b e r o e p g e ë x p l o i -t e e r d w o r d e n

Dit betreft de bedrijven van landarbeiders, meikrijders, loonwerkers, arbeiders van loonwerkbedrijven e.d. De samenhang bestaat voor een be-langrijk deel in de mogelijkheid om middels het hoofdberoep over werk-tuigen welke voor de exploitatie van het eigen landbouwbedrijf nodig zijn te kunnen beschikken. Uit de aard der combinatie van beroepen is dus reeds iets van "samenwerking" aanwezig, waarbij de vorm sterk afhanke-lijk zal zijn van de concrete omstandigheden.

§ 3. O n v o l w a a r d i g e l a n d b o u w b e d r i j v e n w e l k e n i e t i n s a m e n h a n g m e t h e t a n d e r e b e r o e p g e ë x p l o i t e e r d w o r -d e n m a a r w a a r -d e e x p l o i t a n t en z i j n g e z i n w e l e e n s u b s t a n t i e e l a r b e i d s a a n b o d v o o r h e t b e d r i j f t e r b e -- s c h i k k i n g s t e l l e n 10

(9)

Bi) de zo categorie valt voornamelijk te denken aan a r b e i d e r s en ki eine zelfstandigen die hun hoofdberoep in een a n d e r e bedrijfstak hebben en aan rustende b e r o e p s p e r s o n e n . Deze groep komt m principe in aanmerking voor samenwerking m de bewerkingssfeer- met volwaardige landbouwbedrijven (naast u i t e r a a r d de slinkende groep van l a n d a r b e i d e r s w a a r -voor deze s a m e n w e r k i n g e c h t e r doorgaans geen p r o b l e m e n op zal Leveren), Te denken valt met n a m e aan een uitwisseling van a r b e i d tegen w e r k t t i g e n of aan het gebruik van werktuigen tegen betaling.

Gezien de a a r d van het " N e b e n e r w e r b s b e t r i e b " in Duitsland is het m o -gelijk dat het onderzoek zich d a a r o.a, op een der-gelijk vraagstuk r i c h t . In Nederland is dit s o o r t echte nevenbedrijven evenwel geen h i s t o r i s c h gegroeid v e r s c h i j n s e l welke in de levenswijze van de plattelandsbevolking verankerd ligt. Bovendien kan men zich afvragen of een exploitatiewij ze als h i e r g e s u g g e r e e r d wordt in het algemeen niet als minder gewenst b e schouwd moet worden vanwege de belasting die deze voor het b e d r i j f s hoofd en zijn gezin (met n a m e ook de vrouw) oplevert en vanwege de b e -l e m m e r i n g die derge-lijke bedrijven vormen voor de s t r u c t u r e -l e ontwikke-ling van de landbouw. Het is duidelijk dat de huidige Ionen en sociale voor-zieningen dergelijke bedrijven niet m e e r noodzakelijk maken. Het i s ook duidelijk dat de ontwikkeling van een dergelijke bedrijfsvorm lijnrecht in-gaat tegen het huidige s t r u c t u u r b e l e i d (uitkoop van te kleine bedrijven in ruilverkavelingen en door het ü„ en S„-fonds).

§ 4. V r i j e t i j d s - b e d r i j v e n m e t v r i j w e l g e e n c u l t u u r g r o n d De b o e r d e r i j dient hierbij m de e e r s t e p l a a t s als aantrekkelijke woon-p l a a t s (ruimte, r u s t , aantrekkelijk huis, swoon-peel gelegenheid voor de kinde-ren, e t c ) , de landbouwkundige exploitatie gaat de grenzen van een hobby niet te buiten (wat tuinderij, boomgaard, kippenhouderij of i„d„)„ N a a r a a r d en omvang zijn deze "bedrijven" ujt landbouwkundig oogpunt, ook voor wat betreft samenwerkingsmogelijkheden, niet i n t e r e s s a n t . § 5. V r i j e t i j d s - b e d r i j v e n w a a r h e t a r b e i d s a a n b o d n i e t

v a n s u b s t a n t i e e l b e l a n g i s d o c h d e o p p e r v l a k t e c u l t u u r g r o n d w e 1

Naast het r e c r e a t i e - m o t i e f zal doorgaans het beleggingsmotief voor deze vorm van vrijetijdslandbouw belangrijk zijn. De wensen t,a„v. r e n -tabiliteit en zeggenschap in de exploitatie kunnen v e r s c h i l l e n d zijn. Deze zijn in hoge m a t e bepalend voor de wijze waarop men de grond het b e s t e kan (laten) exploiteren,

a. Verpachten van (het g r o o t s t e deel van) de grond.

Geeft een geringe rentabiliteit. Zeggenschap in de exploitatie ont-breekt,, Men heeft e r e c h t e r ook geen werk van en e r zijn vrijwel geen

r i s i c ofs aan verbonden. Voor eigen gebruik kan men de beschikking

hou-den over een huis met ert en tuin als bedoeld in § 4. Betekent voor de hoofdberoepsbed rijven welke de grond pachten een d u u r ? a m e

(10)

groting welke vaak geen grote investeringen met zich mee zal brengen,. b. Exploitatie in eigen beheer, bewerkingen zo veel mogelijk door

loon-werker uit laten voeren.

Is met name van belang wanneer men het beheer als hobby beschouwt en daarom volle zeggenschap wil hebben. Zou bovendien tot een hogere rentabiliteit kunnen leiden dan verpachten. Is slechts uitvoerbaar wanneer het overgrote deel van de arbeidsbehoefte voorvloeit uit veldwerkzaamhe-den welke machinaal verricht kunnen worveldwerkzaamhe-den wat de toepassingsmogelijk-heden beperkt tot de akkerbouwsector. Biedt voorts alleen aantrekkelijke perspectieven voor bedrijven waar het saldo per ha goed is doch de be-werkingsomvang te gering om een vaste arbeidsbezetting te rechtvaardi-gen. Is dus geen oplossing voor boeren die zich genoodzaakt zien een an-dere werkkring te nemen omdat de kwaliteit van hun bedrijfsbeheer tekort schiet. Deze exploitatievorm levert uiteraard geen bijdragen aan de ge-wenste schaalvergroting van hoofdberoepsbedrij ven.

c. Exploitatie in eigen beheer, bewerkingen in samenwerkingsverband door hoofdberoepsbedrijf uit laten voeren

Ook hier zijn de mogelijkheden beperkt tot akkerbouwteelten bij een voldoende hoog saldo per ha.De bewerkingskosten kunnen lager zijn dan bij inschakeling van de loonwerker. Door het eenzijdige karakter van de samenwerking is het gevaar echter zeer reëel dat het vrijetijds-bedrijf bij de uitvoering van de werkzaamheden op het tweede plan komt, wat be-halve de feitelijke zeggenschap en de onderlinge verstandhouding ook de

rentabiliteit aantast. Wanneer dit bezwaar vooraf al niet doorslaggevend is dan zal het toch bij de exploitant van het nevenbedrijf leiden tot een grote mate van terughoudendheid t.a.v. de duur van de samenwerkings-overeenkomst. Voor een hoofdberoepsbedrijf is de samenwerking echter alleen interessant wanneer deze in sterke mate blijvend is zodat dit be-drijf zijn uitrusting en zijn eigen produktieplan op de gezamenlijke bewer-kingsomvang af kan stemmen. In deze samenwerkingsconstructie lijken dan ook sterk tegenstrijdige belangen verborgen te zitten welke de vraag oproepen of deze in de praktijk, afgezien van incidentele gevallen, wel ooit van de grond zal komen. Ze lijkt nog het eerst in aanmerking te komen in situaties waar de binding aan het eigen landbouwbedrijf zo groot is dat men dit niet op wil geven ondanks het feit dat men genoodzaakt is het

hoofdberoep elders te zoeken en waar voorts het loonwerkapparaat onvol-doende is om de werkzaamheden op dergelijke bedrijven over te nemen. Het nevenbedrijf zal dan wel een oppervlakte van enige betekenis moeten hebben (b.v. 5 à 10ha) om voor het hoofdberoepsbedrijf een interessante partner te zijn. Duurzame samenwerkingsvormen kunnen tot op zekere hoogte een positieve bijdrage leveren aan de structurele ontwikkeling van de landbouw omdat ze tot een betere capaciteitsbenutting leiden.

d. Grond en eventueel bedrijfsgebouwen inbrengen in een gemeenschappe-lijk bedrijf.

Dit biedt voor de rentabiliteit de beste mogelijkheden Het risico is ui-teraard groter dan bij verpachten De zeggenschap is beperkt doch laat zich vrij nauwkeurig regelen. Vooral deze vorm van samenwerking zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren voor de structurele ontwikkeling omdat niet alleen oppervlaktevergroting van de bedrijven plaats heeft doch. ook de financiering daarvan door de samenwerking veilig gesteld wordt 12

(11)

(naast grond kan bovendien nog kapitaal ingebracht worden).. Voor een d e r -gelijke samenwerking liggen e r geen bijzondere problemen bij de exploi-tatie zelf. De vraagstukken welke h i e r aan de orde komen zijn de financi-e financi-e l - j u r i d i s c h financi-e vormgfinanci-eving van dfinanci-e gfinanci-emfinanci-efinanci-enschappfinanci-elijkfinanci-e financi-exploitatifinanci-e financi-en dfinanci-e verdeling van de revenuen. Hoewel hieraan een voor Nederlandse o m s t a n -digheden toepasselijk o n d e r z o e k s o n d e r w e r p verbonden zou kunnen worden schiet dît vermoedelijk volledig aan het onderzoek m Hohenheim voorbij. § 6„ S a m e n v a t t i n g

Het voorgaande samenvattend kan geconcludeerd worden dat de p e r -spectieven voor samenwerking (gemeenschappelijke capaciteitsbenutting door zelfstandige bedrijven) m e t gunstig zijn wanneer men d a a r nevenbe-roepsbedrijven in betrekt» N a a r m a t e deze samenwerking h e c h t e r gedacht wordt nemen weliswaar de bezwaren van sociale en a g r a r i s c h s t r u c t u r e le a a r d af doch tegelijkertijd wordt het aantal s i t u a t i e s waarin een d e r g e lijke samenwerking mogelijk is s t e e d s kleiner en neemt het aantal m o -gelijke wrijfpunten binnen het samenwerkingsverband toe. De mogelijkhe-den om de b e z i t t e r s van te kleine landbouwbedrijven deel te laten n e m e n in g r o t e r e , levenskrachtige, bedrijven door inbreng van grond en kapitaal laten zich in principe gunstiger aanzien. Hierbij gaat het e c h t e r niei m e e r om samenwerking doch om s a m e n s m e l t i n g wat een geheel a n d e r e p r o b l e m a t i e k oproept,

(12)

AANHANGSEL

Functies on disfuncties van de gel egenheidsl andbouw volgens Hoyois en E v e r a e t 1)

Hoyois en E v e r a e t geven in .aansluiting op een analyse van de beschik-b a r e s t a t i s t i s c h e informatie over het ne\ enbeschik-bedriji in de Belgische land-bouw een overzicht van de gevolgen van dit verschijnsel.. Ln het volgende worden de door hen onderscheiden functie? en disfuncties zonder c o m -m e n t a a r z e e r in het kort sa-mengevat Deze functies en distune ties -mogen niet v e r a b s o l u t e e r d w o r d e n . h e t belaag van de verschillende punten wordt z e e r s t e r k bepaald door de c o n c r e t e situatie,

1, Het g o z i n s - en sociale systeem

Disfuncties: - / w a r e en langdurige arbeidsdagen voor hei bedrijfshoofd en zijn vrouw,

- m i n d e r aandacht voor het gezin en de opvoeding van de kinderen,

- veelal wegvallen van de mogelijkheid vakantie te nemen, - g e r i n g e r e deelname aan sociale en culturele activiteiten. F u n c t i e s : - afwisseling en ontspanning, bezigheid v o o r o u d e r e mensen,

- mogelijkheid tot geldbelegging en vergroting van het in-komen,

•- bevordering van de contacten tussen verschillende bevol-kingsgroepen,

- tegengaan van de ontvolking van het platteland,, 2, Het b e r o e p s s y s t e e m

a, Het b e d r i j f s s y s t e e m

Disfuncties: - inkrimping van de bedrijfsomvang,

onvoldoende beroepsbekwaamheid (opleiding, b e l a n g s t e l -ling),

- a ch te r weg e blijven van noodzakelijke aanpassingen in de b e d r i j f s s t r u c t u u r ,

Functi.es- - g r o t e weerstand tegen economische wisselvalligheden. - v e r z e k e r i n g tegen werkloosheid.

b, Het b e r o e p s s y s t e e m van de a r b e i d e r

Disfuncties: - oppervlakkige aanpassing aan het hoofdberoep..

- ongunstige w a a r d e r i n g in de ogen van a n d e r e boeren en a r b e i d e r s ( c o n c u r r e n t i e v e r v a l s i n g , gebrek aan s o l i d a r i -teit),

- hoge eisen t..*i,v. verkorting van de a r b e i d s d u u i V a a n som-migen wordt verweten dat zij n a a r de fabriek komen uit-1) G. Hoyois en H, E v e r a e t . De g e l e g e n h e u l s l a n d b o u w m België, een

in-houdelijke en s t a t i s t i s c h e benadering. - Leuven 1967.

(13)

rusten".

Functies: - onderdrukking van spanningen welke door hßt hoofdbe-roep opgehoofdbe-roepen worden,

- positieverbetering (in materieel opzicht) door overgang naar ander hoofdberoep, >

- voor de werkgever betrouwbare arbeidskrachten die met

weinig genoegen nemen, 3. Het landbouwsysteem

Disfuncties: - opdrijving van de prijs van landbouwgrond,

- belemmering van de mobiliteit van de aangehouden grond, - weerstand tegen ruilverkavelingen,

- prijsvervalsing bij de afzet van produki:• >o

- instandhouding van overproduktie door geringe reactie op prijzen,

op de markt brengen van minderwaardige kwaliteit P r o -dukten,

- belemmering voor een planmatige landbouwpolitiek. Functies : - vergemakkelijking van de overgang naar een ander

hoofd-beroep,

- toevloeiing van investeringsmiddelen uit het hoofdberoep, - vergroting van de mobiliteit van eventuele overtollige

grond.

(14)

Ü <

S

o I © o co ra ü

•a

I

•ai

•*•»

.2 \<

Al oo e<3 c-CD Tt< CM CO ' r H 1 m | CO | "* CM I OS CS O 0 0 CM eS « »-3 m •+•> o o »3 m N n i n IH 13 § 4-> O H o CM oo T-i r-l i n i n co 00 CM CO <M o eo co t - CM t -0 -0 CD o CM i-H CM m co r^i «H m co t-t OS C - " * O co r-( CM CO CO m oo CM CO 1-1 m I H os • * oo oo t -CM W I H © •rH tt)

1

1

O oo

t-S

•|H $-1 CU > o ft ar o ©

i

O O < * "# CO CO 0 0 CM t t -co

5

co * # CS i H T»< CM ©

S

CQ CO O I o CM CM CD 0 0 CM CM CM i - I CM m i n •<# 0 0 CM i-t

5

os m CM 1-1 os CM «O OS co co Ö © bC •ß © > O co u © ft CQ ft o ©

1

O

•S

!D CM Î 0

t

O ft ft «J ^ I 1—1 « 1 fi

(15)

BIJLAGE 3

Spreiding

a. Verdeling van de bedrijven geëxploiteerd door landarbeiders en niet-agrariërs over de bedrijfsgrootte-groepen (landbouwtelling 1965) Bedi rijfsgroc •>ttf> , a l l e bedrijven zonder cultuurgrond 11248 0,01 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 15 20 30 50 -- < 1 h a 43 775 - < 2 » - < 3 ' _ < 4 i - < 5 ' - < 6 ' - < 7 ' - < 8 ' - < 9 ' - <10 ' - <15 ' - <20 * - <30 ' - <50 « < 100 » ^ 100 h a Totaal 30 467 18162 13 758 11813 11003 10 754 10 493 10 087 10128 35 662 19 559 16 571 8 740 1948 171 264339 Aantal l a n d a r b . 928 4 612 1579 786 333 150 8 388 n i e t - a g r a r . 8 326 23 486 15130 7 526 4 1 0 5 2 447 1523 993 707 488 376 936 369 331 200 90 32 67 065 P r o c e n t u e e l ^aandeel l a n d a r b . 8 11 5 4 2 1 3 n i e t - a g r a r . s a m e n 74 54 50 41 30 21 25 14 9 7 5 4 3 2 2 2 5 19 82 64 55 46 32 22 29

b. Oppervlakte cultuurgrond in gebruik bij landarbeiders en niet-agrariërs (landbouwtelling 1965) Bedrij f r opp e r v l a k t e 0,01 - 1 h a 1 - 5 " 5 - 10 " 10 - 20 » 20 - 50 " > 50 » Totaal L a n d a r b e i d e r s h a 1 4 5 1 5 822 7 273 i n % 20 80 100 N i e t - a g r a r i ë r s h a 9 780 63 349 27 277 17 495 15 421 13142 146 465 i n % 7 43 19 12 11 9 100 Samen h a 11231 69171 27 277 17 495 15 421 13142 153 738 i n % 7 45 18 11 10 9 100 %v.d. totale opp. 56,8 37,2 7,0 2,2 2,1 7,7 6,8

(16)

BIJLAGE 3 (vervolg)

c. Verdeling van bedrijven en cultuurgrond geëxploiteerd door landarbeiders en niet-a g r niet-a r i ë r s nniet-aniet-ar lniet-andbouwgebieden (lniet-andbouwtelling 1965)

Gebied zeeklei r i v i e r k l e i w e i d e s t r e k e n zandgronden veenkoloniën tuinbouwgebieden totaal Aantal bedrijven totaal l a n d a r b . 40 803 29 537 43 585 126435 6 280 17 699 264339 11508 11089 10 307 36 868 1203 4 4 7 8 75453 + n i e t - a g r . % 28 38 24 29 19 25 29 Oppervlakte (ha) totaal l a n d a r b . + n i e t - a g r . 531324 195 992 420 660 963 787 92 493 51713 2 255 968 27 044 19 051 24199 77 435 2 343 3 664 153 738 % 5,1 9,7 5,8 8,0 2,5 7,1 6,8

d. Verdeling van de geregistreerde grondgebruikers naar beroepsgroepen per landbouw-gebied en bedrijfsgrootteklasse (L.E.I.-steekproef 1957)

zeekleigebieden r i v i e r k l e i g e b i e d e n weidegebieden zandgebieden veenkoloniën tuinbouwgebieden Nederland < l h a 1 - 5 h a 5 - 1 0 " 1 0 - 1 5 'r 1 5 - 2 0 " > 20 " Aantal b e d r . in steekproef 3 053 1 8 5 1 2 551 9 789 193 2 495 19 932 2 527 6 808 4 7 9 3 2 423 1343 2 038 P r o c e n t u e l e v e r d e l i n g o v e r hoofdberoep landb. of tuinder zonder nevenberoep 59 56 73 66 89 80 68 42 44 82 93 95 96 m e t nevenberoep 6 8 5 8 5 5 7 4 9 9 5 3 3 beroepsgroep >en o v e r i g e g r o n d g e b r u i k e r s a n d e r r u s t e n d e hoofdberoep b e r o e p s p e r s . 26 24 13 19 5 10 18 36 34 7 2 2 1 9 12 9 7 1 5 7 18 13 2 0 0 0

(17)

BIJLAGE 4

Het andere beroep

a. Aard der nevenberoepen en hoofdberoepen (L.E.L-enquête 1957)

Beroep Landbouwers en Overige grond-tuinders 1) gebruikers 2)

Melkrijder, melkcontroleur 20 4 Land-,tuin-,bosarbeider of grondwerker 17 27 Loonwerker, arbeider loonbedrijf 9 4 Beroep afhankelijk van de landbouw 3) 25 26 Verzorgend beroep 4) 13 13 Industrie-arbeider, los arbeider 3 12 Overige beroepen 13 14 1) exclusief landbouwers en tuinders zonder nevenberoep

2) exclusief rustende beroepspersonen

3) veehandelaar, inseminator, veevoederhandel, kuikenbroeder, werktuigensmid, werktui-genhandel. e.d.

4) bakker, timmerman, molenaar, caféhouder, e.d.

b. Landarbeiders en niet-agrariërs ^xcl. rustende beroepspersonen)met grondgebruik en/of veehouderij naar hoofdberoep (L.E.I.-enquête 1964)

JBeroep Nederweert Enter

. % %

Land-, tuin- of bosarbeider 4

Zelfstandige 12 18 Hoofdarbeider 2 7 Vakarbeider 8 23 Transportarbeider 2 1 Industriearbeider 14 41 Overige handarbeider 58 10 Percentage met een aan de agrarische

sector verwant hoofdberoep 17 11 Aantal geënquêteerden 102 73

(18)

BIJLAGE 5

Grondgebruik

a. Grondgebruik naar hoofdberoep (landbouwtelling 1965) Zeeklei Rivierklei Weidestreken Zandgronden Veenkoloniën p e r landbouwgebied en bedrijfsgrootteklasse Landbouwers + tuinbouwers grondgebruik in % % bedr. akker- g r a s - t u i n - zonder bouwge- land bouwge- cultuur-wassen cultuur-wassen grond

69 25 6 31 78 Tuinbouwgebieden 7 Alle bedrijven 0,01 - < 1 ha 1 - < 2 » 2 - < 5 ' 5 - < 10 ' 10 - < 20 ' 20 - < 50 ' 50 - < 100 » == 100 ha 36 7 ' 14 ' 22 » 26 • 28 » 44 f 7 7 89 25 65 91 67 21 51 59 9 23 54 68 70 54 19 8 7 13 3 3 1 42 5 86 65 25 6 3 2 4 3 0 1 Landarbeiders + niet-grondgebruik in % akker g r a s t u i n -bouwge- land bouwge

wassen wassen 43 16 5 27 58 6 25 20 27 22 21 23 32 42 34 38 62 89 69 40 56 65 41 62 71 73 69 58 51 58 20 25 7 4 2 39 11 41 12 8 6 9 10 7 8 agrariërs % bedr. zonder - cultuur-grond 10 10 21 12 17 5 12

(19)

U3 co 05 .3 i-H 'S 3 o

9

S

o •|H b O -|H 0) o © T3 CU CO 10 ei 18 o o 01 CU .Q f-i 0) O. & O fH CU

•8

« O O JH rt ci •8 d

g

d cu > •E? u T S CU •a •a

1

< eP M m u •iH U ci

CU boLQ T3 d o brf

£

w cd b O CU

a's

rt X ta u •rH O

•e

ei T3

•i

3

•8

bcLo CQ

13

>

S'S

cd X T j < c D T j < i - i 0 5 m c D t > o o o t - c N i c o l O i H r H r H i - H i H r - l T - I C M r - l r - l r H r n e o i - i e o © 0 5 i r a ^ « E - - 0 } c o © c o C - i - t m C D i - - I C D 0 5 0 5 i r a © t - t - C D C M i r a - t f ^ ' t f e o c o e o e o i n i r a i r a c M co eo t - CM 00 r-t eo o eo co CM t - oo oo ai oo 05 CM CO 00 00 CM 00 t - CO 05 oo co o eo as 05 co 05 00 oo 05 CM r-l eo t-H. CM CM CD eo eo eo t -eo CD eo CM • * CM t -<* eo co CM ïH 00 O CM co eo "* • * ^ t - n H CM CO • * CM CO 05 r-t O CO c o TH CM o o e o m ira o o t > ira T f e o CM «-t oo ira eo CM t - C M O O i r a e O i H O C M O r H ^ 00 05 t - eo ira TjH ^ H CM CO CM CM CM

'S

O eo o»

eo co IH•^ Tf ira in co t - oo eo o co ira co ira

co co co 00 Tt< o ira CO CM ï H T-H CO O CM 05 m CM t -lO co O t > 00 co ïH t > CO CM m c - o eo N M f H CO OS 05 00 ira CM 05 co m 05 CM 05 CM

I

3

ü U CU

g

CM e o * # ira v i o o" V I V I V I CM CO V I V I ira m V i o I-I o CM V 1 tra O eo V i o CM O i n V 1 o co o o t-t V o ira o o Al

1

o

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet alle onkruiden zijn echter even gevoelig voor bepaalde middelen en voordat de reactie van de gewassen wordt besproken, zal eerst een overzicht worden gegeven van de

deur katalitiese hidrogenering van [56J, besit die basiese skelet van In bekende a-metieldeoksibenso~en, nl. angolensin [13J wat saam met

To evaluate the three Health Systems, the following ten indicators were chosen from ECHI program [9]: stand- ardized death rate for diseases of the circulatory system,

NATIONALE MUSEUM NEWS NUUS.. SEPTEMBER

Article citation: María-Laura Franco-García, Juan-Luis Sherwell and Aard Groen, (2013) &#34;Private-public strategies for sustainable regional development (3rd Greening of

Onderstaand worden de in 6.1 genoemde middelen in alfabetische volgorde bespro- ken. In tabel 17 wordt tenslotte nog een overzicht gegeven van het te verwachten

Er zijn bovendien aanwijzingen dat ook bij lagere gewichten van de dieren de hui- dige normen voor beschikbare oppervlakte per dier ruimer moeten worden.. Gesteld wordt, dat een

Deze inbreng zou daarom gekozen worden door innovatieve bedrijven, omdat de input van de universiteit beter is dan de kennis en hulp die andere partijen kunnen leveren en daarmee