• No results found

Laboratorium onderzoek van omhullingsmaterialen voor drainbuizen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Laboratorium onderzoek van omhullingsmaterialen voor drainbuizen"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NN31545, 1088. TA 1088 november 1 978 Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding

Wageningen

LABORATORIUM ONDERZOEK VAN OMHULLINGSMATERIALEN VOOR DRAINBUIZEN

ir. L.G. Seijger

BIBLIOTHEEK

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatie-middelen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking

(2)

I N H O U D

INLEIDING

B l z .

1. MEETAPPARATUUR 2 1.1. Doorstroomapparatuur 2

1.2. Diktemeting van belaste omhullingsmaterialen 7

1.3. De afzuigapparatuur 8 2. DE PORIËNGROOTTEVERDELING VAN OMHULLINGSMATERIALEN 9

2.1. Het materiaal 9 2.2. De meetresultaten 10

2.3. Cerex 12 3. DE FILTRERENDE- EN HYDROLOGISCHE EIGENSCHAPPEN VAN

OMHULLINGSMATERIALEN 15 3.1. Het materiaal 16 3.2. De meetresultaten 18

4. CONCLUSIES 25 LITERATUUR 27

(3)

I N L E I D I N G

Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Drainage Studie-groep en werd gefinancieerd door de Landinrichtingsdienst en de RIJP. Het onderzoek stond onder direkte begeleiding van ir. J.A.C. Knops

(ILRI). Ook de heer H. Spits (instrumentenmaker ICW) heeft, om de uitvoering van dit onderzoek mogelijk te maken, een belangrijke bij-drage geleverd.

Het doel van het onderzoek was:

- Het ontwikkelen van een relatie tussen karakteristieke eigenschap-pen van omhullingsmaterialen voor drainbuizen (zoals poriëngrootte-verdeling en dikte) enerzijds en de korrelgrootteporiëngrootte-verdeling van het omgevend bodemmateriaal anderzijds.

- Het ontwerpen van eenvoudige standaardmethoden ter bepaling van die relevante karakteristieke eigenschappen, welke resultaten op-leveren voor de beoordeling van toepassingsmogelijkheden in de praktijk.

- Het formuleren van kwaliteitseisen voor synthetische omhullings-materialen.

De voor dit onderzoek verrichte werkzaamheden zijn:

- Bepaling van de poriëngrootteverdeling van omhullingsmaterialen. - Diktemetingen van omhullingsmaterialen

- Doorstromingsproeven.

De benodigde apparatuur is gedeeltelijk nieuw ontworpen (door-stromingsmodellen) en deels is er gebruik gemaakt van bestaande appa-ratuur, die op enkele punten is verbeterd.

Vanwege de lange levertijd van de doorstromingsmodellen (gele-verd 1-5-'78) konden slechts enkele omhullingsmaterialen op hun se-lectief filtrerende en hydrologische eigenschappen worden getest.

(4)

Dit verslag geeft een overzicht van:

- De meetapparatuur en de werking ervan (hfdst. 1).

- De poriëngrootteverdeling van omhullingsmaterialen (hfdst. 2) - De selectief filtrerende en hydrologische eigenschappen van

omhul-lingsmaterialen (hfdst. 3).

1. MEETAPPARATUUR

1.1. D o o r s t r o o m a p p a r a t u u r

Voortzetting van het laboratorium onderzoek van omhullingsmate-rialen voor drainbuizen heeft geleid tot het ontwerpen van nieuwe doorstroomapparatuur.

Enkele bezwaren tegen het bestaande model (Eskes) waren: - Een foutieve belasting van het omhullingsmateriaal.

Het omhullingsmateriaal werd door de grofmazige zeef slechts plaat-selijk belast. Dit had tevens een aanzienlijke reductie van het effectieve oppervlak van het omhullingsmateriaal tot gevolg (ca. 30%).

Door de constructie drukcylinder-buitencylinder kon er, nadat het materiaal eenmaal belast was, geen zetting meer optreden. Uit on-derzoek is echter gebleken dat omhullingsmaterialen, die constant belast zijn, zetting vertonen.

- De zandkolom in de cylinder werd niet belast.

- De dikte van het belaste omhullingsmateriaal kon moeilijk exact worden bepaald.

- Het omhullingsmateriaal kon, tengevolge van de constructie van het model, na afloop van de meting niet ongestoord worden verwijderd.

Bij het ontwerp van een nieuw doorstromingsmodel is er naar ge-streefd de bovengenoemde bezwaren zoveel mogelijk te vermijden c.q. te minimaliseren.

Het nieuwe model staat in fig. 1 afgebeeld. De volgende hoofd-elementen kunnen worden onderscheiden:

(5)

- de cylinder, - het hulpstuk, - de afvoertrechter,

- de drukplaat met stalen gewichten.

De cylinder, het hulpstuk en de afvoertrechter zijn met behulp van flenzen tot één geheel gekoppeld. O-ringen, gelegen in een zoge-naamd kamertje in de flens garanderen een waterdichte afsluiting. Hiervoor moeten de afmetingen van het kamertje en de O-ring nauw aan elkaar gecorreleerd zijn.

Enkele voordelen van deze constructie zijn:

- Het omhullingsmateriaal kan gemakkelijk geplaatst en verwijderd worden.

- De doorgespoelde hoeveelheid zand kan na afloop van de meting ex-act worden bepaald.

- Geen problemen ten aanzien van lekkage.

- Het doorzichtige polymethylacrylaat (kunststof) maakt het mogelijk dat een aantal verschijnselen, zoals luchtinsluiting onder de draagplaat en zanddoorspoeling, gemakkelijk kunnen worden waarge-nomen .

1.1.1. De cylinder

De lengte van de cylinder is bepalend voor de maximale gradiënt, die over de zandkolom kan worden aangebracht. De lengte is zodanig gekozen, dat bij gronden met een kleine doorlatendheid nog stroom-snelheden kunnen worden bereikt die overeenkomen met in de praktijk voorkomende waarden. Het model is qua afmetingen gemakkelijk te

han-teren. Dit is zowel belangrijk voor het vullen van de cylinder als voor het verwijderen van het omhullingsmateriaal na afloop van de doorstromingsperiode.

Het kamertje in de flens van de cylinder maakt inklemming van het omhullingsmateriaal mogelijk. Dit voorkomt dat het materiaal, bij verhoging van het waterniveau tijdens het vullen, gaat drijven. De hoogte van het kamertje is zodanig dat omhullingsmaterialen met verschillende dikte kunnen worden getest. Dunne materialen

wor-den met behulp van O-ringen ingeklemd.

(6)

drukhoogte-metingen boven het omhullingsmateriaal mogelijk maken. Vanwege de flensdikte is het namelijk niet mogelijk om meetpunten rechtstreeks door de cylinderwand boven het omhullingsmateriaal te plaatsen.

De meetpunten op 3, 9 en 11 cm hoogte worden via de cylinderwand in de zand-grindkolom geplaatst.

1.1.2. H e t h u l p s t u k

Het hulpstuk bestaat uit een kleine cylinder, voorzien van een flens aan de onderkant en een geperforeerde draagplaat, waarvan het buitenste gedeelte als flens fungeert, aan de bovenkant.

De geperforeerde draagplaat moet doorbuiging van de drainplaat tengevolge van de aan te brengen belasting voorkomen. De perforaties in de draagplaat bevinden zich onder de perforaties van de drain-plaat.

De bovenkant van de flens en de drainplaat vormen samen éën hori-zontaal vlak (het O-niveau).

De ruimte tussen de ribbeldrainplaat en de draagplaat is met bucarid opgevuld. Het is namelijk gebleken dat tijdens het vullen met water hier luchtinsluiting optreedt. Dit beïnvloedt tijdens de

doorstromingsperiode de waterafvoer, zodat foutieve k-waarden worden berekend.

1.1.3. De drukplaat met stalen gewichten

Het omhullingsmateriaal en de zand-grindkolom worden middels stalen gewichten belast. De afmetingen van de gewichten zijn zodanig,

2 dat het materiaal met 0,1; 0,2; 0,3 of 0,4 kg/cm kan worden belast. Het voordeel van deze methode is dat het omhullingsmateriaal en de

zandkolom tijdens de doorstromingsperiode steeds blijven belast waarbij zetting mogelijk is.

De geperforeerde drukplaat, waarop de gewichten zijn geplaatst, zorgt voor een gelijkmatige belasting.

Via de perforaties in de drukplaat is voldoende watertoevoer naar de zandkolom mogelijk.

(7)

1.1.4. Meetpunten en piëzometerborden De gebruikte soorten meetpunten zijn:

- in de zand-grindkolom: messing buisjes, uitwendige diameter = 3 mm, inwendige diameter = 2 mm.

Deze buisjes zijn op 5 mm van het uiteinde voorzien van 2 openingen in de wand (0 = 1,5 mm). Een opgerold koperen gaasje, dat zich in het buisje bevindt, voorkomt zandinspoeling. Het uiteinde van het buisje is dicht gesoldeerd. De afstand van de opening tot de cylin-derwand bedraagt ca. 10 mm (fig. 2a).

- Op het omhullingsmateriaal: nylonslangetjes, uitwendige diameter = 4 mm (2 x ) .

Het uiteinde van het nylonslangetje is met een nylondoekje opgevuld. Het nylonslangetje is met de hiervoor in de flens gemaakte voorzie-ningen verbonden (fig. 2b).

- Onder de draagplaat: nylonslangetje met open uiteinde, uitwendige diameter = 3 mm.

Bovengenoemde meetpunten zijn via plastic slangen verbonden met precisie glasbuizen; inwendige diameter = 6 mm., lengte = 750 mm.

Er zijn piëzometerborden gemaakt, waarbij het 'parallax-ver-schijnsel' wordt vermeden.

Het principe is als volgt (fig. 3).

De glasbuizen zijn op een met een spiegelend materiaal bedekte aluminium plaat bevestigd.

Een mm-verdeling (rolmaatje) is midden op de plaat, parallel aan de glasbuizen, gemonteerd.

Een perspexplaat kan over de glasbuizen en de mm-verdeling wor-den geschoven. De schuifplaat wordt aan de zijkanten door messing staafjes die zich in een geleide profiel bevinden, in evenwicht gehou-den.

Zodra de bovenkant van de schuifplaat, zijn spiegelbeeld en de onderkant van de meniscus in de glasbuis op één lijn liggen,wordt de drukhoogte op de mm-verdeling afgelezen (0,5 mm wordt geschat).

(8)

1.1.5. Het doorstromingsproces

In fig. 4 staat het principe van de meetopstelling voor 1 model afgebeeld (er is een installatie voor 4 modellen gemaakt).

Doorstroming is mogelijk nadat de volgende handelingen zijn ver-richt:

- De erlenmeyer,de afvoertrechter en het hulpstuk met water vullen via het afvoervat. Aansluiting van het meetpunt onder de draagplaat. Luchtinsluiting onder de draagplaat moet worden voorkomen. - Het waterniveau opvoeren tot boven de drainplaat.

- Het omhullingsmateriaal en de cylinder plaatsen.

Het omhullingsmateriaal langzaam laten verzadigen, waarna het water-niveau tot + 2 mm boven het materiaal wordt opgevoerd.

- De cylinder met zand en grind vullen.

Droog zand wordt in dunne laagjes aangebracht. Een regelmatige watertoevoer via het afvoervat is nodig om het zand te verzadigen. De vulsnelheid is afhankelijk van de korrelgrootte van de bodem-deeltjes.

Fijne fracties, die gevoelig zijn voor doorval, moeten voorzichtig op het omhullingsmateriaal worden aangebracht (eventueel eerst be-vochtigen) .

De meetpunten worden tijdens het vullen in de verzadigde zand-grind-kolom geplaatst. De glasbuizen en de verbindingsslangen zijn al met water gevuld.

- De drukplaat en het gewenste aantal gewichten worden op het grind geplaatst.

- Het waterniveau wordt in de cylinder tot maximale hoogte opgevoerd.

Doorstroming is nu mogelijk door het afvoervat te verlagen. Het voor de doorstroming gebruikte water is afgekoeld boilerwater (beter ontlucht dan leidingwater). Het gepercoleerde water wordt via het circulatievat en het aanvoervat telkens opnieuw door de zandkolom gevoerd.

Tijdens de doorstromingsperiode wordt gemeten:

- Drukhoogte onder de draagplaat (1 x ) . Dit wordt verondersteld de drukhoogte onder het omhullingsmateriaal te zijn.

(9)

- Drukhoogte op 3, 9 en 11 cm (2 x ) .

- Temperatuur van het water in de cylinder. - Afvoer.

Met behulp van de gemeten waarden kan de doorlatendheid van het omhullingsmateriaal worden berekend.

Na afloop van de doorstromingsperiode wordt het omhullingsmate-riaal als volgt verwijderd.

De gewichten en de drukplaat worden uit de cylinder gedaan, waar-na er op het grind een binnencylinder met bodem wordt geplaatst. Het geheel (cylinder met hulpstuk en binnencylinder) wordt 'omgekeerd' op tafel gezet. Het zand en grind blijft door ondersteuning op zijn plaats. De cylinder en het hulpstuk worden ontkoppeld, waarna het omhullingsmateriaal gemakkelijk kan worden verwijderd. De toename van het droge gewicht van het omhullingsmateriaal is gelijk aan het

ingespoelde bodemmateriaal.

1.2. D i k t e m e t i n g v a n b e l a s t e o m h u l l i n g s-m a t e r i a l e n

De dikte van een belast omhullingsmateriaal moet, om de doorla-tendheid te kunnen berekenen, bekend zijn.

In fig. 5 staat de opstelling voor diktemeting van belaste om-hullingsmaterialen afgebeeld.

Het principe hiervan is dat het verschil in aflezing op het meet-klokje (voor en na het plaatsen van het omhullingsmateriaal) gelijk

is aan de dikte van het materiaal. De procedure is als volgt:

Het meetklokje wordt met behulp van het schuifblok op de gewenste hoogte gebracht. De drukplaat met de perspex-buis en het benodigd aantal gewichten worden op de drainplaat gezet. Het meetklokje (met meetstift) wordt nu boven de perspexbuis gedraaid. De aflezing op het klokje is gelijk aan de O-stand.

Vervolgens wordt het omhullingsmateriaal geplaatst. De dikte hiervan is gelijk aan de aflezing op het klokje minus de O-stand.

(10)

namelijk tussen de drainribbels doorbuiging plaats. Dit is na afloop van de meting duidelijk aan de onderkant van het onhullingsmateriaal

te zien (ribbeldrain patroon).

Het zettingsverloop van een belast omhullingsmateriaal kan uit de diktemeting op verschillende tijdstippen worden berekend.

1.3. D e a f z u i g a p p a r a t u u r

Bepaling van de poriëngrootteverdeling van omhullingsmaterialen geschiedde volgens de zuigspanningsmethode (zie interne nota ICW--ILRI: B. Eskes, Laboratorium onderzoek naar de poriënverdeling, de filtrerende- en hydrologische eigenschappen van synthetische omhul-lingsmaterialen voor drainbuizen: pp. 9 t/m 12).

Het principe van de methode is niet veranderd, maar de afvoer-meting en het instellen van de zuigspanning zijn verbeterd.

De afvoer wordt in buretten gemeten (afleesnauwkeurigheid: 0,01 3

cm ) . De buretten zijn op een spaanderplaat bevestigd. Het geheel wordt door een contra-gewicht en 2 aluminium u-profielen in even-wicht gehouden.

T-stukjes, die de afvoerslangen met de buretten verbinden, fungeren als overloopvat (fig. 6).

De gewenste zuigspanning wordt ingesteld door het bord in neer-waartse richting te verplaatsen. Een naald, die aan het bord is be-vestigd en gedeeltelijk over een mm-verdeling loopt, geeft de

zuig-spanning aan. Er geldt:

naald (mm) = O-niveau (mm) + Y (mm)

O-niveau is de stand van het bord, waarbij de glassinterplaat droog valt

f = — 5 — , de formule die algemeen gebruikt wordt d

• P

(11)

2. DE PORIËNGROOTTEVERDELING VAN OMHULLINGSMATERIALEN

De uitgevoerde metingen geven een beeld van: - de poriëngrootteverdeling van het materiaal,

- de invloed van de belasting op de poriëngrootteverdeling, - de reproduceerbaarheid van het materiaal.

2 . 1 . H e t m a t e r i a a l

De met behulp van de zuigspanningsmethode geteste materialen zijn:

- Krammat, onbelast 5 mm dik.

Het is een non-woven mat, bestaande uit acryl-vezels. Leverancier: Horman Vlas B.V.

- Polypropyleen (kunstcocos).

Dit synthetische produkt bestaat uit een mengsel dunne (witte) en dikke (zwarte) draden.

Leverancier: Koninklijke Nederlandse Heidemaatschappij. - Cocos, vernadeld en niet vernadeld.

Leverancier: Horman Vlas B.V.

Van bovengenoemde materialen zijn steeds minimaal 5 monsters ge-test.

De materialen zijn per meetserie als volgt vóorbelast:

2 2 2 Krammat : 0,0 kg/cm , 0,22 kg/cm , 0,4 kg/cm 2 2 Polypropyleen: 0,22 kg/cm , 0,4 kg/cm 2 Cocos : 0,22 kg/cm 2 2 0,05 kg/cm (1 monster) 0,22 kg/cm (2 monsters) -2 0,4 kg/cm (2 monsters)

De geteste monsters staan in tabel 1 vermeld. De cocosmonsters I tot en met V, XII en XIII zijn vernadeld.

(12)

Tabel 1. De gewichten van de monsters (0 = 10 cm, 2 opp. = 78,5 cm ) Nr I II III IV V X XI XII XIII XIV Krammat 1,59 1,52 1,66 1,61 1 ,70 gr. Polypropyleen 6,34 gr. 5,97 5,82 6,96 5,69 Cocos 7,61 gr. 7.52 8,51 7,50 9,35 7,92 6,85 7,78 6,35 5,20 2 . 2 . D e m e e t r e s u l t a t e n

De grafieken 1 tot en met 19 geven de resultaten van de uitge-voerde metingen weer.

De berekende percentages zijn zowel per poriënklasse als cumula-tief afgebeeld.

Voor elke meetserie is ook de gemiddelde poriëngrootteverdeling be-rekend en grafisch weergegeven:

Krammat : grafiek 7 en 8 Polypropyleen: grafiek 13 en 14 Cocos : grafiek 17 en 18

In grafiek 19 zijn de poriëngrootteverdeling van Krammat,

poly-2 propyleen en cocos gezamenlijk afgebeeld (belasting = 0,22 kg/cm ) .

2.2.1. De poriëngrootteverdeling

Uit de grafieken blijkt dat Krammat een veel fijner poriënsysteem heeft dan polypropyleen en cocos. Polypropyleen en cocos hebben een vrijwel identieke poriëngrootteverdeling. Zodra het

(13)

op te treden.

Krammat vertoont een sterkere verschuiving dan polypropyleen en cocos. Krammat wordt relatief meer samengedrukt (zie hfdst. 3.1).

2 2 Belastingverhoging van 0,22 kg/cm naar 0,4 kg/cm heeft bij

polypropyleen en cocos vrijwel geen invloed op de poriëngrootteverde-ling; bij krammat vindt er nog een geringe verschuiving plaats naar kleinere poriën.

Tabel 2 geeft een overzicht van enkele karakteristieke groothe-den van de geteste materialen:

Piek : de poriënklasse met het hoogste percentage poriën D,-n : 50% van de poriën zijn kleiner dan deze waarde

D.^-DQ,.: 70% van de poriën, gelegen in het traject D ..-D-Tabel 2. Materiaal Krammat Polypropyleen Cocos vernadeld Cocos niet vernadeld Belasting (kg/cm ) 0,00 0,22 0,40 0,22 0,40 0,22 0,40 0,05 0,22 Piek (y) 600- 850 300- 420 210- 300 600- 850 600- 850 600-1200 600- 850 850-1200 600- 850 D50 (y) 620 320 270 800 820 740 650 980 780 D15"D85 (y) 420- 850 180- 520 170- 400 550-1170 620-1150 410-1100 350-1120 670-1400 520-1140 2.2.2. De spreiding

De spreiding per poriënklasse is voor elke meetserie berekend (tabel 3 ) .

Poriënklassen met een laag aanwezigheidspercentage kunnen een zeer hoge spreiding hebben (> 100%). Deze situatie doet zich voor zodra

één of meerdere monsters een groot verschil met het gemiddeld % po-riën vertonen.

(14)

Tabel -3. Spreiding per poriënklasse (%) van de geteste materialen bij verschil-lende belasting Mater belas iaal : 2 ting(kg/cm ) : Poriënklasse (y): 1410- 1200- 850- 600- 420- 300- 210- 150- 105- 75- 50- 30-2000 1410 1200 850 600 420 300 210 150 105 75 50 0,00 32 11 35 28 25 26 42 29 0 120 20 10 Krammat 0,22 57 60 57 39 17 16 8 20 13 38 128 16 0,40 27 85 184 0 21 16 5 21 44 78 70 61 Polypropyleen 0,22 27 35 30 10 31 41 120 141 109 168 50 27 0,40 74 31 7 21 17 0 20 156 128 0 81 130 vernac 0,22 110 70 21 8 16 14 20 83 51 36 34 10 Cocos leid 0,40 1 1 36 5 2 15 42 57 124 80 100 0 0 niet ver-nadeld 0,22 16 0 15 3 1 1 12 72 126 141 128 136 0

de cijfers in de rechthoekjes van tabel 3 ) .

Zodra Krammat belast wordt blijkt de spreiding in het traject D, -Do c kleiner te worden.

15 O D „

-Verhoging van de belasting van 0,22 kg/cm tot 0,4 kg/cm heeft in het algemeen weinig of geen invloed op de spreiding.

2.3. C e r e x

Cerex is zeer dun omhullingsmateriaal (+ 0,1 mm dik). Bepaling van de poriëngrootteverdeling door middel van de zuigspanningsmetho-de geeft zeer verschillenzuigspanningsmetho-de resultaten.

Bij Stiboka is met behulp van de Quantimet de poriëngroottever-deling bepaald.

(15)

Deze methode berust op bepaling van de poriëndiameter d, overeenko-mend met een oppervlak 0.

2

Er is gesteld: 1 /4TTC1 = 0, hoewel de oppervlakken onregelmatige veel-hoekjes zijn.

Achtereenvolgens wordt bepaald: het aantal poriën > 30 , > 50 , > 75, etc.

De methode is op 7 verschillende plaatsen uitgevoerd. De totale be-2

schouwde oppervlakte per keer bedroeg +_ 2 mm (uitgezonderd de se-ries I en II).

Tabel 4 geeft het resultaat van elke meetserie.

Tabel 4 Serie: Klasse > 30 > 50 > 75 >105 >150 >210 >300 (y): I 49 32 17 13 7 J 0 II 96 68 40 19 8 2 0 III 118 79 49 25 11 2 0 IV 128 88 58 34 11 3 0 V 115 72 31 13 6 1 0 VI 86 57 29 7 1 0 0 VII 117 63 32 15 4 0 0

Met behulp van de cijfers uit tabel 4 is voor elke serie de po-riëngrootteverdeling berekend.

Tabel 5 geeft de gemiddelde poriëngrootteverdeling en de spreiding per poriënklasse (zie ook grafiek 20).

(16)

Tabel 5 Klasse (y) 30- 50 50- 75 75-105 105-150 150-210 210-300 >300 % 34,3 28,9 18,5 11,2 5,9 1,3 0,0

1%

34,3 63,2 81,7 92,9 98,8 100,1 a(%) 11,3 15,0 29,9 33,3 58,8 68,7

Uit tabel 5 en grafiek 20 blijkt dat: - Cerex een zeer fijneporiënverdeling heeft,

- de klasse 30y-50y het hoogste poriënpercentage heeft, - D5 0 = 65y

- D 1 5-D 8 5 = 40y-120y

- de spreiding niet groter is dan bij de andere geteste materialen. De Quantimet methode blijkt voor bepaling van de poriëngrootte-verdeling van zeer dunne materialen goede resultaten te geven.

(17)

3. DE FILTRERENDE- EN HYDROLOGISCHE EIGENSCHAPPEN VAN OMHULLINGS-MATERIALEN

De apparatuur, gebruikt voor onderzoek naar de filtrerende- en hydrologische eigenschappen van omhullingsmaterialen, staat in hoofd-stuk 1.1 beschreven.

Tijdens de doorstromingsperiode worden de doorlatendheid van het om-hullingsmateriaal en van de zandkolom uit de meetgegevens berekend. De hoeveelheid doorgespoeld bodemmateriaal en de toename van het gewicht van het omhullingsmateriaal zijn een maatstaf voor de fil-trerende werking. Deze kunnen na afloop van het doorstromingsproces worden bepaald.

De procedure bij de doorstromingsproeven was als volgt: Het omhullingsmateriaal werd met behulp van zandfracties getest. De 4 doorstromingsmodellen werden elk met een verschillende zandfrac-tie gevuld.

2 De zandkolom en het omhullingsmateriaal waren steeds met 0,2 kg/cm

belast.

De gradiënt over de zandkolom werd trapsgewijs verhoogd.

Er is naar gestreefd om de doorstroming zoveel mogelijk bij stan-daardgradiënten te laten plaatsvinden.

Deze zijn: 0,5-1-2-3-4-5 (fracties < 150u)

0,5-1-2-3 (fracties tussen 150p en 300y) 0,5-1-1,5 (fracties > 300y)

De meetseries zijn, om vergelijkbare cijfers te krijgen, zoveel moge-lijk in duplo uitgevoerd.

Optredende verstoppingen in de zandkolom maakten het vaak onmo-gelijk om bij hoge gradiënten te kunnen meten.

Deze verstoppingen werden vermoedelijk veroorzaakt door kalkafzetting in de zandkolom.

Kalkarm leidingwater vertoont bij doorstroming door kalkrijk bodem-materiaal een agressieve werking. Na percolatie is er kalk in het water opgelost. Zodra dit water weer door de zandkolom stroomt vindt er kalkafzetting plaats.

(18)

Bovengenoemde verklaring lijkt door de volgende waargenomen ver-schijnselen tijdens de doorstromingsperiode erg aannemelijk:

- er trad aanvankelijk alleen een weerstandstoename op in het boven-ste zandlaagje (9-11 cm),

- naarmate de doorstromingsperiode langer duurde en de gradiënt gro-ter werd, nam de doorlatendheid van de zandkolom af; eerst in de laag 3-9 cm, later ook in de laag 0-3 cm,

- een regelmatige verversing van het water in het circulatievat (1 x per dag) had een gunstige uitwerking. De doorlatendheid van het verstopte gedeelte nam weer toe,

- bij meetseries zonder kalkrijk Blokzijlzand deden de hier genoemde verschijnselen zich niet voor.

In tabel 6 staan de Mn-, Fe- en Ca-gehalten (mg/kg) van de ge-bruikte gronden vermeld.

Tabel 6. Bodem Blokzijlzand Stuifzand Zilverzand Mn 125 20 2 Fe 9000 1580 40 Ca 20 500 0 0

Tijdens de eerste meetserie met krammat raakten de perforaties in de draagplaat verstopt. Een witte slijmachtige massa vermoedelijk veroorzaakt door de gewichten, werd in de perforaties afgezet.

Door de gewichten later met plastic af te schermen, deed dit pro-bleem zich niet meer voor.

3.1. H e t m a t e r i a a l

De geteste materialen zijn krammat en cocos.

Krammat is getest met de zandfracties gelegen tussen 16y en 420u; cocos met de fracties gelegen tussen 75p en 420y.

(19)

16y- 50y 50y- 75y 75y-105y 105y-150y 150y-2]0y 210y-300y 300y-420y Blokzijlzand Stuifzand Zilverzand

Tabel 7. Het gewicht en de dikte van de monsters (0 = 170 mm). De cocosmonsters 1 tot en met 4 zijn vernadeld

monster nr 2 3 4 5 8 9 10 11 12 13 Krammat gewicht (gr) 4,9 5,0 4,9 5,6 4,8 4,8 4,9 5,4 5,0 5,1 dikte (mm) 0,82 0,73 0,91 0,66 0,69 0,80 0,90 0,95 0,72 0,69 gewicht (gr) 20 . 19 21 24 23 22 23 18 Cocos dikte (mm) 5,01 5,18 5,40 6,57 7,05 6,81 7,03 5,74 monster nr 1 2 3 4 10 11 12 22

De dikte van de belaste monsters (0,2 kg/cm ) is bepaald zoals in hoofdstuk 1,2 staat beschreven.

Tabel 8 geeft een overzicht van het zettingsverloop van enkele belaste krammat- en cocosmonsters.

(20)

Tabel 8 Tijd 5 min. 10 min. 30 min. 1 uur 3 uur 24 uur 96 uur nr 0,82 0,76 0,74 0,71 0,67 0,66 Krammat 5 mm nr 1,12 1 ,10 1,05 1,03 0,98 0,85 0,80 9 mm Cocos nr 2 5,70 5,61 5,50 5,45 5,35 5,25 5,18 nr 22 6,43 6,31 6,18 6,12 6,01 5,80 5,74

De dikte van het onbelaste materiaal: Krammat + 5 m , cocos 10-12 mm.

Uit tabel 8 blijkt dat het grootste gedeelte van de zetting ge-durende de eerste 24 uren optreedt.

De doorlatendheid van het omhullingsmateriaal is met behulp van de dikte uit tabel 7 berekend.

3.2. D e m e e t r e s u l t a t e n

3.2.1. De hydrologische eigenschappen

Uit de verrichte metingen tijdens de doorstromingsperiode zijn berekend:

- de doorlatendheid van het omhullingsmateriaal, - de doorlatendheid van de zandkolom; laag 0-3 cm

laag 3-9 cm. De doorlatendheden zijn berekend met de formule:

„,. Q10 As K._. = 864 —r— —

(21)

Hierin is:

K _: de doorlatendheid bij 10 C m/etm

nt . . . 3

Q n = Q x , Q : het debiet bij temp. t cm /sec

: de viscositeit bij temp. t poise ( n2 0 ) 3= 1,000)

2 2 A : het doorstromingsoppervlak (1/4 d = 176,6) cm

Ah : het drukhoogteverschil cm

As : de laagdikte cm 864: omrekeningsfactor (cm/sec •> m/etm)

Voor het omhullingsmateriaal geldt voor As: As = 0,2 + 0,1 d

0,2 = 1/2 x uitwendige diameter van het nylon meetslangetje op het omhullingsmateriaal

d = de dikte uit tabel 7

De berekende doorlatendheden zijn in de grafieken 21 tot en met 32 weergegeven.

De doorlatendheid van de bodem is de doorlatendheid van de laag 0-3 cm.

De vertikale onderbroken lijnen zijn de tijdstippen waarop de gra-diënt gewijzigd is. De waarden staan ernaast vermeld.

De resultaten zijn, om de invloed van de diverse zandfracties op het omhullingsnater beter te kunnen vergelijken, in een aantal tabellen verwerkt.

Tabel 9 en 10: de gemiddelde doorlatendheid van het omhullingsma-teriaal bij elke gradiënt en de gemiddelde doorla-tendheid van de bodemlaag 0-3 cm.

Tabel 11 en 12: de procentuele verandering van de doorlatendheid

tengevolge van gradiëntverandering; deze is gelijk K — K

grad.nieuw grad.oud .

aan: — s x 100%

grad.oud

Tabel 13 : de begin- en einddoorlatendheid bij doorstroming en de procentuele verandering hiervan.

Uit tabel 9 en de grafieken 21 tot en met 27 blijkt:

(22)

> 105y steeds groter dan de doorlatendheid van desbetreffende fractie,

- de doorlatendheid van het omhullingsmateriaal varieert bij frac-ties < 105y sterk ten opzichte van die van de bodem.

Afhankelijk van de optredende in- en doorspoeling is de doorlatend-heid van het omhullingsmateriaal groter of kleiner dan die van de bodem.

Uit tabel 10 en de grafieken 28 tot en met 32 blijkt de doorlatend-heid van het omhullingsmateriaal, ondanks optredende inspoeling van bodemdeeltjes, steeds groter te zijn dan de doorlatendheid van de bodem.

Uit tabel 11 en 12 blijkt:

- gradiëntverhoging van 0,5 naar 1 resulteert in een grote toename van de doorlatendheid van het omhullingsmateriaal,

- bij verdere gradiëntverhoging neemt de doorlatendheid weer gelei-delijk af.

Uit tabel 13 blijkt:

- krammat heeft op het eind van de doorstromingsperiode een betere doorlatendheid dan aan het begin; uitgezonderd bij de fractie

150y-210y. De sterke afname bij de fractie 150y-210y moet door blokkering veroorzaakt zijn.

De sterke toename bij de fractie 105y-150y zou het gevolg van sta-biele gewelfvorming kunnen zijn.

- cocos vertoont ten aanzien van de verschillen in begin- en eind-doorlatendheid een grilliger verloop.

De lagere eindwaarden zijn waarschijnlijk een gevolg van: - totale doorslag bij de fractie 75y-105y.

- relatief veel inspoeling in de grotere poriën bij de fractie 150y-210y.

(23)

Tabel 9. Krammat oira^-i. Fractie 16- 50 5 0 - 75 5 0 - 75 75-105 75-105 105-150 150-210 0,5 0,55 1,20 2,75 2,25 1 ,65 10,00 i 1 ,04 1,55 1,90 3,70 2,25 16,50 31,25 2 0,87 1,40 2,10 3,10 1 ,10 15,50 16,50 3 1,35 2,10 2,80 1,95 17,50 15,0 4 0,60 5 1,20 2,10 17,0 15,0 Dodem 0,80 1,65 1,65 3,10 2,15 7,25 8,75 Tabel 10. Cocos Grad. Fractie 75-105 105-150 105-150 150-210 150-210 210-300 210-300 300-420 0,5 5,25 20,5 20,0 30,5 27,0 58 45 100 1 5,90 28,0 24,0 31,0 37,5 107 75 99 2 3,00 18,0 18,0 23,5 35,5 80 75 3 25 33,5 75 4 5 2,80 17,0 l o d e r n 2,50 8,5 7,5 15,5 18,0 26,0 28,5 43,0 Tabel 11. Krammat Grad. Fractie 16- 50 50- 75 50- 75 75-105 75-105 105-150 0,5/1 +89 +29 -30 +64 +36 +65 1/2 -16 -10 + 10 -16 -51 - 6 2/3 - 4 0 -10 +77 + 13 2/4 -31 3/5 -1 1 + 8

(24)

Tabel 12. Cocos Grad. Fractie 75-105 105-150 105-150 150-210 150-210 210-300 210-300 300-420 0,5/1 + 12 +37 +20 + 2 +38 +84 +66 - 1 1/2 -49 -35 -25 -24 - 5 -25 0 2/3 + 6 - 6 - 6 2/5 - 7 - 5 Tabel 13. Fractie 16- 50 50- 75 50- 75 75-105 75-105 105-150 105-150 150-210 150-210 210-300 210-300 300-420 naegin 0,49 1,08 2,03 2,92 1,79 7,08 7,39 30,34 Krammat K • A eind 0,54 1 ,18 2,12 2,95 2,02 18,12 14,48 15,78 AK(%) + 10 + 9 + 4 + 1 + 13 + 156 + 96 - 48 Degin 4,13 19,25 13,87 33,52 37,30 54,4 62,3 260 Cocos K • A eind 3,11 20,92 18,56 28,43 28,30 70,1 80,9 83,7 AK(%) -25 + 9 +34 -15 -24 +29 +30 -68

(25)

3.2.2. De filtrerende eigenschappen

In tabel J 4 staan de hoeveelheden ingespoeld en doorgespoeld bo-demmateriaal vermeld.

Doorspoeling is gelijk aan de doorval tijdens het vullen en het door-gespoeld materiaal tijdens de doorstromingsperiode (hetzelfde geldt voor de inspoeling).

Krammat vertoonde tijdens het vullen van de cylinder met de fractie 16u-50u een continue doorval; bij cocos gebeurde hetzelfde bij de fractie 75U-105TJ. Tabel 14. Fractie (u) 16- 50 50- 75 50- 75 75-105 75-105 105-150 105-150 150-210 150-210 210-300 210-300 300-420 nr 12 11 8 9 10 13 3 5 4 2 Krammat insp, (gr) 60 21 35 11 32 18 8 8 2 1 doorsp. (gr) 46 6 7 2 5 -V max (m/etm) 3,02 4,17 4,97 7,69 7,34 23,4 28,4 46,7 37,9 37,3 nr 12* 10 2* 11 22 1 3 4 Cocos insp. (gr) 124 90 85 94 105 34 36 27 doorsp. (gr) 430 64 267 22 116 2 1 -V max (m/etm) 8,1 21,9 12,6 35,3 47,4 54,7 45,2 42,7 *Totale doorslag

Uit tabel 14 en de grafieken 13 en 14 blijkt:

de gevoeligheid voor in- en doorspoeling is afhankelijk van de po-riëngrootteverdeling van het omhullingsmateriaal en de grootte van de bodemdeeltjes,

(26)

- bij krammat neemt de in- en doorspoeling toe naarmate de zandfrac-ties fijner worden,

- bij cocos is de inspoeling voor de fracties < 21 Oy ongeveer gelijk, terwijl de doorspoeling sterk varieert,

- krammat heeft een betere filtrerende werking dan cocos, - doorspoeling treedt op, zodra:

d < 0,28 D 0 (krammat) d < 0,24 D (cocos )

d is de gemiddelde korrelgrootte van de zandfractie.

K.

Enkele opmerkingen ten aanzien van de waargenomen verschijnselen bij de doorstromingsproeven met cocos.

1. Zowel bij de fractie 75y-105y als 105y-l50y is er tijdens de door-stromingsperiode een totale doorslag opgetreden.

Opvallend hierbij is dat de niet-vernadelde cocos (nr 10) bij de fractie 105y-150y geen doorslag vertoonde, hoewel de maximale stroomsnelheid veel groter was dan bij de vernadelde cocos (nr 2). 2. Een bijzonder gedrag vertoonde cocos nr 22.

Tijdens het vullen van de cylinder met de fractie 150y-210y trad veel doorval op.

Aanvankelijk vond er tijdens de doorstromingsperiode ook doorspoe-ling plaats.Na 2 dagen was de situatie gestabiliseerd.

Ook nadat de gradiënt verhoogd werd, bleef de situatie stabiel (geen doorspoeling).

De dikte van de cocos blijkt in sterke mate de filtrerende wer-king te bepalen:

- de poriëngrootteverdeling is voor vernadelde- en niet-vernadelde cocos vrijwel gelijk,

- vernadelde cocos is + 2 mm dunner dan niet-vernadelde cocos, - de dikke monsters (nr 10 en nr 11) vertonen een geringere

(27)

4. CONCLUSIES

- De geteste omhullingsmaterialen krammat en cocos hebben een totaal verschillende poriëngrootteverdeling.

- Een belast omhullingsmateriaal heeft een fijnere poriënverdeling dan een onbelast omhullingsmateriaal.

- De filtrerende werking van een omhullingsmateriaal wordt bepaald door:

a. de poriëngrootteverdeling (vergelijk krammat en cocos), b. de dikte (cocos).

- Zowel bij krammat als cocos treedt doorspoeling op, zodra:

dk < 0,25 D50.

- Krammat blijkt erg goed te functioneren bij bodemdeeltjes > 105y; cocos bij bodemdeeltjes > 210y.

- De aanwezigheid van grote poriën in het omhullingsmateriaal is bij bodemdeeltjes die gevoelig zijn voor in- en doorspoeling, bepalend voor de doorlatendheid van het materiaal.

Tabel 15 geeft het quotiënt van K bij de hoogste gradiënt, odem" e n Kb Tabel 15 Fractie 16- 50 50- 75 50- 75 75-105 75-105 105-150 105-150 150-210 150-210 210-300 210-300 300-420 Krammat 0,75 0,72 1,27 0,90 0,97 2,34 1,71 Cocos 1,1 2,0 2,4 1,6 1,8 2,9 2,6 2,3

(28)

Uit tabel 15 blijkt:

- Bij de 'gevoelige' zandfracties heeft krammat in het algemeen een kleinere doorlatendheid dan de desbetreffende fractie. De

doorla-tendheid van cocos is bij deze fracties steeds groter.

- Bij de 'niet-gevoelige' fracties is zowel bij krammat als cocos K , ^ groter dan K, ,

omh.mat bodem

- De eerste gradiëntverhoging veroorzaakt in het algemeen de grootste verandering in de doorlatendheid van het omhullingsmateriaal. - Kalkrijk bodemmateriaal (Blokzijlzand) veroorzaakt tijdens de

door-stromingsperiode bij gebruik van circulerend water verstopping in de zandkolom (hetzelfde geldt voor ijzerrijk materiaal).

Het gevolg hiervan is dat metingen bij zeer hoge gradiënten niet mogelijk zijn.

Ook is in sommige gevallen de doorlatendheid van het omhullingsma-teriaal sterk beinvloed tengevolge van verstopping in de zandkolom. Een continu gebruik van vers water in plaats van circulerend water voorkomt verstopping in de zandkolom.

(29)

LITERATUUR

BEKEN, A. VAN DER. Filtermaterialen in de drainagetechniek

Rijksstation voor Landbouwtechniek, Merelbeke (1968). BENZ, e.a. Evaliation of some subsurface drainage envelopes (3rd

national drainage symposium).

BOURDILLON, M. Utilisation des textiles non-tissés pour le drainage. Rapport de recherche No. 54 (1976).

BROUGHTON, e.a. Test of filter materials for plastic drain tubes (3rd national drainage symposium).

BURGHARDT, W. Wasserbewegung am Dränrohr. Kulturtechnik und Flurbe-reinigung 18, 166-177 (1977).

Zur Technik, Durchführung und Auswertung von Modellversuchen im Dränkasten. Kulturtechnik und Flurbereinigung 18, 83-91

(1977).

Porositätsmerkmale und Eigenschaften einiger Dränfilter. Wasser und Boden 2 (1976).

CAVELAARS, J.C. Toestromingsweerstanden bij buisdrainage. Kon. Ned. Heidemij (1970).

ESKES, B.T.F. Laboratorium onderzoek naar de poriënverdeling, de filtrerende- en de hydrologische eigenschappen van synthe-tische omhullingsmaterialen voor drainbuizen. Interne nota ICW-ILRI (1977).

F.A.O. Drainage materials, Irrigation and Drainage Paper 9. Rome (1972).

HERMSMEIER, L.F. Economical envelopes for subsurface drains in irri-gated lands (3rd national drainage symposium).

JONKERS, H.J. en G. MIEDEMA. Resultaten van het onderzoek naar de

intreeweerstand van drains on proefvelden. Cultuurtechnische Dienst (1975).

KNOPS, J.A.C, and F.C. ZUIDEMA. Report of the use of different cover-and envelope materials for subsurface drains. ILRI-RIJP (1976) NIEUWENHUIS, G.J.A. De invloed van perforatie en filter op de

intree-weerstanden van drainbuizen. ICW nota 921 (1976). OGINK, H.J.M. Investigations on the hydraulic characteristics of

(30)

PANU, U.S. and W.N. STAMMERS. Effect of drainboundary on subsurface drain design (3rd national drainage symposium).

SOMEREN, C.L. VAN. The use of plastic drainage pipes in the Netherlands. Cultuurtechnische Dienst (1965).

STAKMAN, W.P. The relation between particle size, pore size and hydraulic conductivity of sand separates, ICW (1966). WESSELING J. and F. HOMMA. Entrance resistance on plastic drain tubes,

ICW (1966).

WILLARDSON, L.S. and L.A. KAHN. Hydraulic head loss near a simulated drain opening wit envelope material (3rd national drainage symposium).

and R.E. WALKER. Protecting subsurface drains from sedimenta-tion.

INTERNATIONAL DRAINAGE WORKSHOP: Discussion papers group 200; Drainage materials (May, 1978).

(31)

VERKLARING VAN DE CIJFERS UIT FIG. 1

1. aanvoerslangpilaar: inwendige diameter = 10 mm uitwendige diameter = 14 mm 2. cylinder : inwendige diameter = 150 mm

uitwendige diameter = 160 mm lengte = 580 mm 3. stalen gewichten : diameter = 130 mm 4. geperforeerde drukplaat

5. filtergrind : laagdikte = 50 mm 6. zandfractie : laagdikte = 100 mm 7. omhullingsmateriaal

8. voorziening voor meeLpunt boven net omhullingsmateriaal 9. flens : dikte = 20 mm

voorzien van 6 boutgaten met diameter = 6,3 mm en een kamertje: 10 mm x 5 mm

10. O-ring

11. O-ring : inwendige diameter = 195 mm snoerdiameter = 5 mm 12. ribbeldrainplaat : diameter = 150 mm 13. geperforeerde draagplaat en flens:

de diameter van de perforaties = 4 mm de flensdikte = 20 mm

de flens is voorzien van 6 boutgaten met diameter = 6,3 mm en een kamertje: 5,7 mm x 4,3 mm

14. cylinder : inwendige diameter = 150 mm uitwendige diameter = 160 mm lengte = 50 mm 15. flens: dikte = 20 mm

voorzien van 6 boutgaten met diameter = 6,3 mm 16. afvoertrechter met flens, hellingshoek is 30

de flens is voorzien van 6 boutgaten met diameter = 6,3 mm en een kamertje: 5,7 mm x 4,3 mm

(32)
(33)

cilinder wand

kurkje

y messing buisje

koperen gaasje

opening

Fig. 2a. Meetpunt in de zand- en grindkolom

2 Z

cilinderwand

nylondoekje

nylonslangetje

omhullingsmaten'aal

Fig. 2b. Meetpunt boven het omhullingsmateriaal

S

v\

T~Tf

•m.

JLU

S

i

S

i

- precisie-glasbuis -mm-verdeling -messing staafje

-perspex schuif plaat

-geleide profiel

- aluminium bord met spiegelend oppervlak

(34)
(35)

— meetklokje: 10-Q01mm

horizontale droaiarm

meetstift

bak met water

omhuöings materiaal

drukplaat

(36)

/ - >

"1

^ i- •.. ^ ' v ' - ' . k ' A r KsS^tts-^ ssss>-^ïss^i

tP

XJ

m

1'

^ ^

b

SS katrol cilinder * glassinterplaat • af voertrechter T-stukje spaander plaat buret afvoerslang contragewicht

(37)

c

,9

H&Ü*

O

a

o

o

co

o

L O o

(38)

< ^

H H B & N

C O

o

a

o L O 00 e • I - I 4-1 co cd I—I dl U c cfl > 00 e 0) T ) > <U ±J 4 J O o >-l CN oo e o e :<u • r - l u o a tu o <u ••-* u-i « 00 CN CN O O oo O eg

(39)

HBÖH

C O

:££

(_ O

a

£ L

o

o

o

co L O Ci co CU • O e CO > 00 e cu •o u 0) > <u o o 1-1 Ö0CN :<u c • H "». o ( X CU o <u co u o 00

o

(40)

o

Q. O O O O O) co

o

o

(D O

O o

o

CM

o

u e > e 01 X) u 01 > 0) o o >-i CM 00 C :<u •r-i o Pu > CU • 1-1 4J CJ <u I J 00 e (fl 01 .o

(41)

O oL

o —

O e CM «J -M

£

o

"O

c

'L. O O.

O

O

m

o

o

o

T— O

o

m

o u u G > C •r-l r-l 0) •o u <u > w 4-1 o o u 00 c :<u •i-i u o D . 0) > <D • H 4-1 r - l 3 a 3 O u i M 0) •i-I «4-1 CO U O •M e o ^^ ÖO r * ( N O l O oo e • r - l 4J W) «0 r-4 <U - Û

(42)

0 3.

o <_

c\j 0) • » - •

e

o

•o

c

:<D L. O

a

O

O

m

o

o

o

c

o

-o

0) c a> .*:

o

o.

c

> 60 c O) -o > dl O o U CN 60 e :a> e o

o o o

O CT» OD u o a . <u > 0) • H 4J O (U 60 e (0 CU

(43)

Ol CM ( \ i _

E E E

4JJJ -y

ss

S*

Q.c\i ^r O O" O C 0

o

a

o

in

o

o

o

CM

O n_

o —

O $r C\l a • M O)

o l .

r— * T D *~ C 0)

o ü

o o

CM Q. *—

o

m

co

o

o

«o

o

CM ^

o

o

co

o

«— CM

o

lf> If)

o

if) r^

o

in

o

co cu 4-1 CO C O

f

4-1 et) i n C > 00 C t - l cu • o ^ CU > cu 4-1 4J O O u 00 e :<u • H M o CU CU T3 r-4 cu X I T5 • H E CU o CU •r4 cd u oo c .1-1 4-1 en ca 1-1 CU X> CU • a c CU 1—1 l—l •i-I X ! O en 14 (U > •>-1 • r-i Xi

(44)

O x

O w O c -M

£

o

"O

c

a

o

o

m

b

c tfl > ^~\ •o I - l <u •a T> • H

e

ai 00 N ^ 00 c • T - l 1—1 a) -a M ai > ai j - i 4-1 O o u OD d :<u • H u o a ai > ai • H 4-1 « r H 3 S 3 U oo 0> • i - l U-l « >-l Ü on c • H 4 J CO tfl i - I Ol . o a> T3 C eu !-( r - l • H -C u (/) M eu > •f—> •w . n U) U ai 4_) ca C O

f

4-> <fl £3 B Cy H ^

o

o

O)

o

o

00

o

r^.

O «0

o

in

o

^

o

O C\J

o

T —

(45)

H H B B I *

c O

o

a

o

ir»

o

o

O O 3 - , 0 ~ O «r% < M <»> *-» <D

si

* T J *" C a> O I O o CM Q. *~

o

in 00

o

o

<0 O CM "^f O O CV O r -CM O in in

o

in t-x

o

m

o

• * c <u ai 1 - 1 o. o u >. I - I o a £ > 00 c • 1 - 4 1 - 1 01 CM •o u 0) > ai 4-1 4-1 o o H 00 c :(U • H ) - i o a ai Q ON 01 •1-1 IM « Ü 5 O X * » 00 CN CN * O 00 c •r-l 4-1 ca cd r-> a> X I

(46)

HBO*

C O O

a

o

m

o

O O O 3 - , O - ' (•

K

0

141

0

2

0

riéndiamete

r

o o

O

m

o

o

(0

o

CM ^

o

o

co O

c\l

O

m

r— in

o

^~ in

r^

o

in

Jo

co i • #> e . - i a o M ex >> t - l o o. c « > 00 e • H t - ( 0) •O CM M (U > CU J-l 4J O o u 00 c :a> ^ o a. cu a

d

.* ai •i-i U-t co O e o * v ^ 00 X o-•» O oo e 4J CO cfl I-H 01 X>

(47)

e <u <u 1-1 > ï Pu O u CL >^ i - i O e > 00 e 0) •o u > O O CM 00 O e o o. <u > •1-1 4-1 1-1 3 CO U

u

00 CN CS 00 c to (0 0) J3

(48)

b~

a

o

(49)

/ /

s

CM CM

E E

W O ) CM

I I

i i

i i

II

5d

c_ O

a

2. L

O

o

o

en

o

rg . / !

i !

— * s i J

x

\

03-.

o —

A

N

V

\

-1

1

-t

1

CM Q> a>

si

^ TJ

85

0

120

0

1

porië

n

O O CO

o

CM

^r

o

o

co

o

*— CM

o

iCi in

o

if)

o

if)

o

i e t-4 O. O M o. i-i o O-m C > 00 e • 1-1 1—1 <D ) J 111 > Ol 4-1 4J O O u 60 fi :a> •H o i - i •o T3 • •-I S 0) O co • H «4-1 I J O 00 c •w 4J «0 r-H 0) J3 0) "O c 1-1 1-1 • H o > •H (0 4) 4-1 (0 C O s

(50)

CM C O TJ l_ 0) c to x. c

>9

a

-Ü-Ü.

CM CM TT

o"o'

\ ^ \ \ \ \ \ \ \ !

i

l

I

. l \

o l

O —

o «_

CM <l) +-• <U

E

o •ö c :<l> L. O a O

O

m

*—

o

o

o

r—

o

o

m

m C tfl > j ^ - N T > 1-1 CU T > •o • H S 01 ff • H i - l CU TJ M a) > ai 4-J 4-J O O u 00 e u o CU > cu • H J-l r H 3 O •o-0) •1-1 LM u

o

Ö0 c •1-1 J-l co ctf i—i cu £> cu X ) e cu . - i ••-I o co )-i cu > • • - > • H . O w M eu 4-1 CO C o e i Ö cu CU 1—1 a o u o. 1-1 o (X O O

o

0)

o

00

o

f*» <Q O O

m

o

^r

o

ro

O (M O

o

(51)

C O O

(52)

c

o

TJ L. Q) C O O O O 0> 00

(53)

VfcTTfe

o o u u ^ V . >v ^ q) o) en en j e ^ J : i : l O CM CM O CM N *

CTCTOO

5 - 0 5 5

4 ) 0 ) <D (U " -o "O -g o o o c c c i - c_ t . l_ 0> <L> 4> <U > > > > O C

' c c

m

O

u

O

u

«o «o «o

o o o u u u O O O o u u O

a

i f i

il O

if) O m O

o

O rvj (O o o o u e > ÖO e 0) -o M 0) > CU o o )-l 00

e

:a> • H >-l O ( X 0) T3 .—1 0) •o •o •I-t E <u Ü <u •H 14-1 (0 u o 60 e 1—1 <U , 0 "O

e

W >

o

(54)

Tfts

s?

E c

c

o

T3 C 0) .*:

8

o

u

O u O CM CSI

^ ^

SS SS

I f ) CM CM O CM CM ' t ,

o'orcro

5552

a> <Ü 0) <D

"O "O 'O "O

o o 8 o

c c c c

<D <D <Ü i) > > > >

o o

00 e CO CO l - l <u CU C • G O CO U CU > en )-i cu u co C O co O O O O O

o

o

O)

o

CD O (^ O <D O

m

o

^

o

co

o

CM

(55)

2

2 ^ o

S a u

o

a

o

in

o

e

o

. O i —• 'M 3 S o u O O

o

o

O

(56)

ponen

(°/o)

40

3 0

2 0

10

L l_

0 3 0

5 0

ponen, kleiner dan

(°/o)

100 _

_L

75

105

150 210 3 0 0

p o r i ë n d i a m e t e r ( u )

f

150 210 3 0 0

poriën dia meter (u)

(57)

o

6

Ê

o

«_

E

O

I

1

1

£

/ . / /

TT

l

I

4 -

/ /

m

fr

2

-- J .

tf>

21

0) O) 00 (O If)

o

CM on e • H B o u 4-1 CO M O O X ) CO e 0) TJ ••-) • H 4-1 O. O o I - I l-l 0) > co T3 • H CU X ! T3 C cu 4-1 « H 14 O o •o 4-1 0) 3J . i—i CN Ai cu • H «4-t ^ O s 3 . O m I ^o •—• co • H 4-J O «0 >-i M-I g cu T3 o X) CD T3

(58)

o

E

E

o

IL

E

4> "O O .O

2 E

4) + • » 0> 00 £_ 'Z ai •o (D

m

00 e

g

u 4-> CA O o UI e 0) T3 / , / /

z_

co

o. o o r-l u CD > CO T 3 •i-I 0) x; •o c 0) e 3-m r^ l o m

E

/ - 4 < M

i_

9 0

u o-o X ) 01 SC CS <u • H M-l O ca M 73 o

(59)

E

+•> 4) •o t>0 e

I

4 J en )-i O O •o tn e T3 O. O O u 1 ) c O) 01 4-1 > i - l CO 4 J i - l o u ca o u O M-l •o S 4J 0) PC CN <u •r-4 «4-< cd u O O

(60)

E

o

2C

E

4>

E

4) XJ O jQ 1 |

1

1

1

II

V

1

1

V

' ^

y

i\

i :

1

i

1

1

i i i

f

1

1

1

1

1

1

i \ \ \ ) / / \ \ \ / < \ _ _ . H \ .

e

2

-2

l M l l QO - i o - o> - 00 — r^ - <o - m - *

co

- CM 0) X I e

g

1-1 4-1 CO ^1 O O T3 CO e ex o o r-l u cu > •o c o o t l SC -3-AS cu cfl E m O I O »M 13 O

(61)

u-i

o

E

E

o

E

"O O

a>

9'g

- O) 00

z

O) 10

m

n

CM (3 • H e o S-i u co !-( O O 1 3 en C 01 a o o I - I u <u > T3 e 3-m o ai I x. u-i "O r--C m ai 4-1 - H CO 4J u o o t ) 4J 01 CC o cd !*i <4-l

g

T3 O

£

9 0

CM A i CU • H m cd

(62)

4> o

E E

F *

2 I

L

T"

e

O) 00

T

4

"f"

2

\ >

r

T'

(D if) / / / — <n ^ /

I

CM ^

E

\ T3 00 Ö • H e o •u UI u o o CO c CU 1 3 O. O O i—I u ai > Cfl T 3 O O T3 (LI 35 CN1 'T-) 4-1 cd O ui O cd u 4-1 X I O 43

(63)

S E

E E

E *

e

O

I

/ \

I

<u

CM O) 00 / \

"l

>"2 CD iT)

VZ

-a

Li -

m

CM Ö0 e • I - I § S-i 4-1 CO u o o X I en C <D XJ a o o r-l U cu > en x) 6 3-TJ — C O) CU f—I o o X I CU o co n-i e <u X ) o

E

k

\ CN CU cfl

(64)

I

«n O

u

o

u

e

O

n

o <n L. O

o

•o

I §

°

I x

r

\

E

\ \

1

I

I

I

A.

/ / / / \ /

{

I

I

I

I

/

T"

\ \ \

Z

z_

9 0

o

0> 00 (O

m

m

cv

CU -o 60 e •H e o t-l 4-1 CO U O o en e CU XI a o o i—i u in C CU o o CU PC oo CN A i CU • H M-l CO U O I in l-l e eu T3 O (O in

m

CU

(65)

H5 x> o c (-> c </T O u O u

<u-E

-o o O •o O c «/f o u O u

o

TD Ê J> <U O "O -w O O O) . > \

i i

I !

\ ) / / / /

L

/ ( ! / \

<c

' /

v

S L

o

CM / / (

n \

o

<u

0 1 00 (O

m

co

SO

CM CU 1 3 00 C e o u u in U O O en C <U T3 O O i—I U > co T3 • H <u x : •a c o m I O n) 4J o O o 4-1 0) O N CNJ J<5 CU •r-l 14-1 n) ü

g

XI o Xi

(66)

2

o

c

(_ > +•» O

u

O

o

0> c •i-i e o u 4-1 ca O o T 3 03 C cu T3 o. O O i-H CU > I/> ai .n x) C 01 o o 13 0) CC o e n I O m o )-l § T3 O U3

(67)

E

• M 4) X I e •r-l e o u .u co u O O TJ co C CU •n "-> •I-I 4-1 CX O o I—I S-i CU > 't, o I S 11 • H 4-1 O n> M X ) c Ol o o X I 4-1 X I CU O 35 -O

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Beperken we ons tot grondwaterstandsbuizen (van piezometers kunnen analoge op- merkingen gemaakt worden) en noemen we het mogelijke verschil in ligging tusschen het wateroppervlak

Gewenst resultaat • Er zijn duidelijke en beargumenteerde keuzes gemaakt voor de ondernemingsvorm • Met het plan (gemaakte keuzes) kan gericht gewerkt worden aan de

(zie ook pag. Dit komt tot uitdrukking in de eindwaarderingK- cijfers. Een aantal selecties met platte vruchtvorm kreeg een cijfer dat lager dan 3 was. Op de slotvergadering van

In figuur 1 is het resultaat weergegeven, dat in 1946 'op het proefveld NH 471 (zeeklei) verkregen is met zomertarwe. Bij P-citr 12 is bij' een verse gift van 50 kg P2O5 reeds

Vanuit ‘Smart Technology in Agro-Horti-Water-Food’ wordt dan ook bijgedragen aan deze missie, met name op de toepassingsgebieden precision farming,

Het doel Tan het bezoek was niet ©p de eerste plaats de tuinbouw aldaar te bestuderen* doch doordat voor andere doeleinden het hoge Noorden bezocht werd is tevens van de

Piekafvoeren en droogval ontbreken en stroming (gevoed door continue kwel en lokale neerslag) en zuurstof zijn steeds aanwezig. De bovenlopen zijn beschaduwd. Er

We evaluated the diagnostic properties of a small-voxel reconstruction for loco-regional lymph node staging in 69 patients with breast cancer, using state-of-the-art TOF FDG-PET/CT.