• No results found

De financiele positie van de Nederlandse landbouw begin 1963 en begin 1964 in vergelijking met voorgaande jaren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De financiele positie van de Nederlandse landbouw begin 1963 en begin 1964 in vergelijking met voorgaande jaren"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE FINANCIËLE POSITIE VAN DE NEDERLANDSE LANDBOUW (BEGIN 1963 EN BEGIN 1964) Studie No. 57 7 C ? DEN HAAG t/> —' =c November 19^7

Landbouw-Economisch Instituut - Conradkade 175 - 's-Gravenhage - Tel. 61.41.61 Publikatie toegestaan^ mits met duidelijke bronvermelding

(2)

WOORD VOORAF Hoofdstuk I Hoofdstuk II HOOFDSTUK III HOOFDSTUK IV SAMENVATTING BIJLAGEN

DOEL EN METHODE VAN HET ONDERZOEK § 1. Het dool van het onderzoek § 2. De enquête

§ 3. Waardering kapitaalgoederen en "verlenging" van de steekproef

§ 4. Vergelijking van gegevens uit het onderzoek met de bedrijfsuitkomstenstatistiek van het C.B.S.

KAPITAAL EN VERMOGEN VAN DE NEDERLANDSE LAND-BOUW

1. De "balans van de Nederlandse landbouw 2. De activa van de Nederlandse landbouw 3. De bronnen van financiering

§ 4. Nadere analyse van het vreemde vermogen MIDDELEN EN BESTEDINGEN VAN DE NEDERLANDSE LANDBOUWERS (BEDRIJVEN > 5 HA)

§ 1. Omvang en herkomst van de beschikbaar ge-komen middelen

§ 2. Besteding van de beschikbaar gekomen middelen

§ 3. De besparingen van de landbouwers

DE VRAAG NAAR VERMOGEN IN DE PERIODE 1957-1963 § 1. De vermogensbehoefte in 1957-1963 § 2. Vermogensvoorziening in 1957-1963 Pagina 5 7 7 8 13 13 16 16 19 27 32 40 40 43 49 53 53 55

58

(3)

WOORD VOORAF

In dit verslag zijn de resultaten neergelegd van een onderzoek naar de vermogens- en schuldenpositie van de Nederlandse landbouw in de jaren 1962/63 en 1963/64. Het onderzoek werd, mede op verzoek van de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank te Utrecht en de Coöperatie-ve Centrale Boerenleenbank te EindhoCoöperatie-ven, ingesteld omdat grote

behoef-te bestond aan recenbehoef-te informatie over de financiële positie van de Nederlandse landbouw. De laatst bekende gegevens hierover hadden na-melijk betrekking op het jaar 1957«

De uitkomsten van het onderhavige onderzoek boden tevens de ge-legenheid de prognose te toetsen die de Commissie Landbouwkrediet in haar rapport: "Het Landbouwkrediet in Nederland" (i960) opstelde met betrekking tot de in de jaren na 1957 te verwachten stijging van de vermogensbehoefte in de landbouw en de wijze waarop in deze vermogens-behoefte zou worden voorzien.

De gegevens over de financiële positie van de Nederlandse land-bouw in 1962/63 en 1963/64 steunen op een enquête onder een groep

aselect gekozen landbouwbedrijven, waaraan vele landbouwboekhoudbureaus (zowel van de V.L.B, als particuliere administratiekantoren) hun wel-willende medewerking hebben verleend.

De enquête zelf en de verwerking van het materiaal vroegen veel tijd. Dit gevoegd bij het feit dat de boekhoudbureaus pas met de in-vulling van de formulieren konden beginnen nadat de fiscale

boekhou-ding van het desbetreffende bedrijf voor het boekjaar in kwestie was afgesloten, is de oorzaak dat het moment van publikatie van het

onder-zoek zoveel later valt dan de periode waarop het onderonder-zoek betrekking heeft. Het ligt evenwel in de bedoeling om in de toekomst het jaarlijk-se onderzoek naar de financiële positie van de Nederlandjaarlijk-se landbouw te baseren op de door het L.E.I. zelf geadministreerde bedrijven, die na-melijk met ingang van het boekjaar 1967/68 volgens een aselecte steek-proef zijn gekozen. Dit zal de periode tussen het einde van het boek-jaar en het tijdstip van publikatie aanzienlijk kunnen bekorten.

Vanneer ook de gegevens van het in bewerking zijnde hierop volgende jaar beschikbaar zijn, zal tot een verder gaande evaluatie van de finan-ciële positie van de landbouw kunnen worden gekomen, dan thans in ver-band met de tijd mogelijk was; o.m. door vergelijking met de vermogens-voorziening in andere bedrijfstakken en in de landbouw in andere landen.

De opzet en voorbereiding van dit onderzoek zijn grotendeels ver-richt door drs, W. van Ellinkhuizen, die intussen de L.E.I.-dienst heeft verlaten. Het onderzoek is voortgezet door drs. J.G.A. Overgaauw met assistentie van K. Lodder, onder leiding van C. Bos, pl.v. hoofd van de afdeling Algemeen Economisch Onderzoek.

,D> DIRECTEUR,

's-Gravenhage, november 1967 (Dij. A. Maris)

(4)

HOOFDSTUK I

DOEL EN METHODE VAN HET ONDERZOEK. • • .

§ 1. H^e t d o e l v a n h e t o n d e r z o e k

Dit onderzoek beoogt een representatief beeld te geven van de fi-nanciële positie van de Nederlandse landbouw (exclusief tuinbouw) in de jaren 1962/63 en 1963/64.

De landbouw wordt bedreven in persoonlijke ondernemingen, waarin bedrijfsvermogen en privé-vermogen sterk vervlochten zijn; met name bij de passiva is daarom een toerekening van de bronnen van financiering

(schulden) aan bedrijf en privé zeer arbitrair. Voor ons onderzoek zijn dan ook - door middel van een enquête - gegevens verzameld over de be-zittingen en schulden van de boeren. Het beeld van de financiële posi-tie, van de Nederlandse landbouw dat deze gegevens opleveren, valt dus samen met de financiële positie van de Nederlandse landbouwers.

Het accent van dit onderzoek ligt op de omvang en aard van de

schulden en van de liquiditeiten. De informatie hierover is rechtstreeks aan de enquête ontleend.

Om een totaal beeld van de financiële positie te verkrijgen, gaat aan de afzonderlijke behandeling van schulden en liquiditeiten een ba-lans van de Nederlandse landbouw vooraf.. De in deze baba-lans opgenomen waarde van de in de landbouw werkzame kapitaalgoederen kon niet aan de enquête worden ontleend, die namelijk berustte op de fiscale adminis-tratie van de steekproefbedrijven. In de voor fiscale doeleinden opge-maakte balans v/ijkt de waarde van de kapitaalgoederen (met name grond en gebouwen) meestal af van de bedrijfseconomische waarde. Voor de op-stelling van de balans voor de Nederlandse landbouw is daarom een af-zonderlijke waardering van de kapitaalgoederen toegepast. Uit deze ba-lans is het aandeel van het eigen vermogen in de financiering van de

totale vermogensbehoefte af te leiden.

Bij dit onderzoek is niet alleen een beeld gegeven van de financi-ële positie op een bepaald tijdstip, i.e. aan het begin van het jaar 1963 en van het jaar 1964, maar ook is aandacht besteed aan de mutaties die er in de loop van beide voorafgaande boekjaren in de (geld)middelen hebben plaatsgehad. Hierbij is bezien uit welke bronnen de middelen van de landbouwbedrijven afkomstig zijn en voor welke doeleinden deze midde-len zijn aangewend.

Voor zover mogelijk zijn vergelijkingen met het jaar 1957 gemaakt. Dit is nl. het laatste jaar waarvan enigermate vergelijkbaar cijfermate-riaal m.b.t. de financiële positie van de Nederlandse landbouw bestaat. Dit materiaal is indertijd door de Commissie Landbouwkrediet gebruikt vóór haar analyse van de financiële positie van de landbouw en voor het opstellen van een prognose van de ontwikkeling van de vermogensbehoefte over de periode 1957—19^7 en.de wijze waarop hierin kon worden voorzien.

Aan het einde van het rapport is nagegaan in hoeverre in de periode 1957-1963 de door de Commissie verwachte ontwikkelingen zich inderdaad hebben voorgedaan.

(5)

a. De onderzochte ^bedrijven

Ëen groot deel van de gegevens van het onderzoek is ontleend aan een aselecte,, naar gehied en grootteklasse gestratificeerde 1 ) steek-proef uit de Nederlandse landbouwbedrijven.

Aanvankelijk was het de bedoeling de steekproef te trekken uit

alle landbouwbedrijven, met uitzondering van landbouwbedrijven waarvan de genormaliseerde arbeidsbehoefte 2) kleiner is dan een half manjaar en van landbouwbedrijven waar meer dan 50^ v a n <äe totale a r b e i d s b e h o e f

te 2 ) v o o r tuinbouw w o r d t a a n g e w e n d . H e t b l e e k echter b i j z o n d e r m o e i -lijk v a n de kleine l a n d b o u w b e d r i j v e n (kleiner d a n 5 h a ) - v i a de schriftelijke enquête b i j de b o ^ k h o u d b u r e a u s d e n o d i g e g e g e v e n s te v e r k r i j -g e n . Daarom moest er v a n w o r d e n a f -g e z i e n deze -groep kleine b e d r i j v e n ook in de enquête te b e t r e k k e n . D e s t e e k p r o e f p o p u l a t i e omvat derhalve de l a n d b o u w b e d r i j v e n : - m e t e e n o p p e r v l a k t e v a n m e e r d a n 5 h a ; - w a a r v a n de totale g e n o r m a l i s e e r d e a r b e i d s b e h o e f t e m e e r d a n een h a l f m a n j a a r b e d r a a g t en - w a a r b i j de a r b e i d s b e h o e f t e v o o r tuinbouw m i n d e r i s d a n 50^> v a n de totale a r b e i d s b e h o e f t e .

De b e d r i j v e n die aan deze v o o r w a a r d e n voldoen,, o m v a t t e n v e r r e w e g het grootste deel v a n de N e d e r l a n d s e l a n d b o u w . D i t m a a k t a a n v u l l i n g v a n de u i t k o m s t e n v a n de s t e e k p r o e f p o p u l a t i e tot de landbouw a l s geheel •zonder grote fouten m o g e l i j k .

Tabel 1 geeft een b e e l d v a n de totale p o p u l a t i e .

Tabel 1 AANTAL LANDBOUWBEDRIJVEN IN i.'iEI 1962

(>0f5 manjaar arbeidsbehoefte; <50% van de totale arbeidsbehoefte bestemd voor tuinbouw)

(in honderdtallen) Gebieden x)

Noordelijke zeeklei (akkerbouwgebieden) Veenkoloniën en Westerwol de (akkerbouwgebieden) Noordelijke zandgebieden (weidestreken) Noordelijke k l e i - en veengronden (weidestreken)

Centrale zand- en r i v i e r k l e i g e b i e d (gemengde bedrijven) Z u i d e l i j k zandgebied (gemengde bedrijven)

Z u i d e l i j k zeeklei (akkerbouwgebieden)

Utrechts-Hollands weide- en tuinbouwgeb. (weidestreken) Stroomgebied van de grote r i v i e r e n

Overgangsgebieden Limburg en West-Noordbrabant Totaal < 5 12 3 31 15 132 36 11 30 21 27 318 G r o o t t e k l asse in ha 5-<10|10-<l5|15-<20|20-<30|30-<50 15 10 65 33 164 90 23 44 28 50 522 14 19 45 22 69 57 22 49 21 38 356 10 11 28 15 32 21 13 39 6 15 190 20 14 20 20 20 8 14 30 8 9 163 23 6 8 9 6 2 14 10 3 3 84 >_50 8 1 0 1 2 0 7 0 0 1 20 t o t a a l 102 64 197 115 425 214 104 202 87 143 1653 *) Zie kaartje, blz.

1) Afhankelijk van de vermoedelijke spreiding binnen de klassen, zijn voor de diverse gebieden en grootteklassen ver-schillende steekproefpercentages gekozen. Bij de gegeven omvang van het onderzoek is hierdoor voor de belangrijk-ste geaggregeerde gegevens (althans wat de eventuele toevallige fouten betreft) een ze groot mogelijke nauwkeurig-heid bereikt.

(6)

X - OVERGANGSGEB. W, -NBR. EN LIMBURG

IV - NRD. KLEI EN VEEN (WEIDEGEB. )

VIII - UTRECHT EN HOLLAND (WEIDE- EN TUINBOUWGEB. )

V - CENTR. ZAND - RIVIERKLEI (GEMENGDE GEB.)

VI - ZUID. ZAND (GEMENGDE GEB. )

n - VEENKOLONIËN /WOLDEN (AKKERB. GEB. )

IX - STROOMGEBIED GROTE RIVIEREN

(7)

De steekproef omvatte aanvankelijk ca. 9OO landbouwbedrijven. Hiervan zijn om verschillende redenen bedrijven afgevallen. De meest voorkomende oorzaken hiervan waren:

- verscheidene boekhoudbureaus kwamen de toezegging mee te werken niet tijdig na;

- weigeringen om aan het onderzoek deel te nemen, zowel door boeren als door boekhoudbureaus5

- de administratie van de bedrijven was onvoldoende.

In totaal is 34$ van de steekproefbedrijven afgevallen; voor de verschillende grootteklassen gelden de volgende percentages:

20 - <30 ha 34 30 - <50 ha 44

^50 ha 49

-Het uiteindelijk aantal steekproefbedrijven waarop het onderzoek gebaseerd is bedraagt 591 v De verdeling van deze steekproefbedrijven is in tabel 2 weergegeven. 5 10 15. -- <10 ha - <15 ha - <20 ha 37 27 31 Tabel 2

AANTAL LANDBOUWBEDRIJVEN IN DE STEEKPROEF .' "

(>0,5 manjaar arbeidsbehoefte; > 5 ha; <50$ van de totale arbeidsbehoefte bestemd voor tuinbouw)

Gebieden

Noordelijke zeeklei (akkerbouwgebieden) Veenkoloniën en l'lesterwolde (akkerbouwgebieden) Noordelijke zandgebieden (weidestreken)

Noordelijke k l e i - en veengronden (weidestreken)

Centrale zand- en rfvierkleigebieden (gemengde bedrijven) Zuidelijk zandgebied (gemengde bedrijven)

Zuidelijk zeeklei (akkerbouwgebieden)

ütrechts'Hollandse weide- en tuinbouwgeb. (weidestreken) Stroomgebied van de grote rivieren

Overgangsgebieden Limburg en West-Noordbrabant

Totaal Steekproefpercentage . Grootteklasse ( i n ha) " 5-<10i10-<15 15-<20l20-<30j30-<50j>50 4 2 16 4 37 26 3 10 9 11 122 0,23 5 9 17 6 33 22 7 22 9 17 147 0,41 4 2 16 8 23 . 8 5 • 29 7 7 109 0,57 11 10. 18 14 15 3 5 24 5. . 6 111 0,68 21 8 2 2. 7 2. 8 . 5 1 3 1 14 9 7 2 . 6 1 2 • 1 75 27 0,89 1,35 totaal 53 r 27 76 40 114 63 43 - 94 37 44 591 .0,44

Door toepassing van een weging per cel is uit de gegevens van de steekproefbedrijven een totaalbeeld samengesteld van de financiële positie van de Nederlandse landbouwbedrijven groter dan 5 ba.

Voor de verzameling van de.gegevens bij de steekproefbedrijven is gebruik gemaakt van enquêteformulieren. Deze formulieren zijn aan de boekhoudbureaus en administratiekantoren gezonden die de ad-ministraties van de bedrijven in de steekproef verzorgden. De enquête-formulieren konden voor een belangrijk deel worden ingevuld aan de

(8)

hand van voor de fiscale aangifte vereiste gegevens. Voor "bepaalde vragen op het formulier was het echter vaak nodig dat het boekhoud-"bureau contact opnam met de desbetreffende boer voor een juiste en, volledige invulling.

De gegevens van de ingevulde formulieren zijn op ponskaarten overgebracht en via een computer verwerkt „

o. Vraagstelling cp het .enquêteformulier

De enquêteformulieren hebben be'trekking op de boekjaren ^^G2

(1962/63) en 1963 (1963/64) en de balansen aan het eind van deze boek-, jaren.' Het formulier 1962/63 is iets uitgebreider dan dat van 1963/64o

De gevraagde gegevens hebben niet alleen betrekking op de exploi-tatie van het eigen landbouwbedrijf, maar ook op eventuele nevenbedrij-ven of -beroepen, deelnemingen, beleggingen, erfenissen, schenkingen

enz. Dit gehele complex van factoren is immers van invloed op de finan-ciële positie van het landbouwbedrijf.

Het enquêteformulier bestaat uit drie delen: 1 . financiële mutaties«

2. balans per eind boekjaar (voor een deel van de debetposten en voor alle creditposten wordt ook de beginbalans gevraagd);

3. aanvullende vragen.

Ad 1. De financiële mutaties beogen een beeld te geven van enerzijds de in de loop van een boekjaar ter beschikking gekomen middelen' en an-derzijds de besteding van deze middelen; het een en ander gerubriceerd naar bron en- bestemming.

\. Tot de beschikbaar gekomen middelen zijn gerekend:

- de uit exploitatie van het landbouwbedrijf voortvloeiende netto-in-komsten;

- de door lening op lange termijn beschikbaar gekomen middelen*' •7,de diverse opbrengsten, zoals; de beschikbaar gekomen middelen uit

verkoop van onroerende goederen en roerende bedrijfsgoederen of deelnemingen, ontvangen nettopachten en -huren, ontvangen aflossin-gen op leninaflossin-gen u/g, interest en dividend van belegginaflossin-gen, boekwin-sten courante effecten, uitkeringen sociale verzekeringen enz.5 - ontvangen erfenissen en schenkingen. Erfenissen en schenkingen in

natura zijn 'behandeld alsof zij in geld zijn verkregen en eerst

daarna worden besteed; weggeschonken goederen zijn beschouwd als ver-kochte goederen waarvan de tegenwaarde - i.e. de boekwaarde -

ge-schonken is;

- netto-inkomsten uit nevenbedrijf of -beroep en andere neveninkomsten«. - arbeidsinkomen van medewerkende gezinsleden voor zover niet in geld

verrekend (begrepen in exploitatiesaldo).

Ad 2. Voor de balansgegevens van de geënquêteerde bedrijven is gebruik gemaakt van de voor fiscale doeleinden gevoerde administraties. Van de boekwaarden van duurzame produktiemiddelen - die in de fiscale boek-houdingen sterk kunnen afwijken van de werkelijke waarden - is in dit verslag echter geen gebruik gemaakt.

(9)

Ad 3 . De aanvullende vragen hebten b e t r e k k i n g op de ondernemingsvorm

van h e t landbouwbedrijf, de g e z i n s s a m e n s t e l l i n g , h e t t i j d s t i p van b e

-d r i j f saanvaar -ding

5

de o p v o l g i n g s s i t u a t i e , de rechtsvorm van

grondge-b r u i k (eigendom/pacht) en de v e r r i c h t e i n v e s t e r i n g e n .

§ 3 . W a a r d e r i n g k a p i t a a l g o e d e r e n e n

"v e r l e n g i n g " v a n d e s t e e k p r o e f

Ten behoeve van de o p s t e l l i n g van de b a l a n s voor de Nederlandse

landbouw a l s geheel i s - z o a l s in § 1 r e e d s werd meegedeeld - b u i t e n

de gegevens van de enquête om, de waarde bepaald van de in- de landbouw

werkzame k a p i t a a l g o e d e r e n .

In b i j l a g e 1 i s nader u i t e e n g e z e t op welke wijze deze

waardebe-p a l i n g voor de v e r s c h i l l e n d e duurzame waardebe-produktiemiddelen i s u i t g e v o e r d .

Voor de o v e r i g e posten van de b a l a n s van de gehele Nederlandse

landbouw i . e . schulden en vorderingen op lange termijn;, l i q u i d i t e i

-ten en schulden op k o r t e t e r m i j n - i s wèl gebruik gemaakt van de u i t

de enquête verkregen gegevens, met dien v e r s t a n d e dat deze gegevens

z i j n aangevuld ("verlengd") voor de groep b e d r i j v e n b u i t e n de p o p u l a

-t i e . Voor een nadere -t o e l i c h -t i n g z i j verwezen naar b i j l a g e 1.

Behalve de b a l a n s van de Nederlandse landbouw a l s g e h e e l , i s een

b a l a n s gegeven van het door de enquête b e s t r e k e n deel van de landbouw

(dus e x c l u s i e f b e d r i j v e n onder 5 h a ) .

§ 4 . V e r g e l i j k i n g v a n g e g e v e n s u i t h e t

o n d e r z o e k m e t d e b e d . r i j f s u i t k o m - » " • .

s t e n s t a t i s t i e k v a n h e t C . B . S .

Uit de enquête komen gegevens beschikbaar over de t o t a l e

inkom-s t e n u i t de verkoop van Produkten op de landbouwbedrijven >5 h a . Deze

c i j f e r s lenen zich voor v e r g e l i j k i n g met de ontvangsten van

landbouwprodukten d i e voor dezelfde p o p u l a t i e u i t de b e d r i j f s u i t k o m s t e n s t a t i s

-t i e k van h e -t C.B.S. berekend kunnen worden ( z i e -t a b e l 3 ) .

T a b e l 3 ONTVANGSTEN VAN LANDBOUW3RODUKTEN IN 1 9 6 2 / 6 3 OP LANDBOUWBEDRIJVEN GROTER DAN 5 HA

Melk en zuivelproducten Eieren en pluimvee Varkens

Omzet en aanwas rundvee Akkerbouwprodukten Tuinbouwprodukten Totaal Volgens financier! ngs-onderzoek in m' 1.636 338

sis

-.548 1.13.5 6d 4.236 Afgeleid u i t b e d r i j f s -uitkomstenstatistiek van het C.B.S. n. guldens 1.700 367 567 .546 1.120 . 84 4.333 Verschil t o.v. c i j f e r s van het financierings* onderzoek in % •• 4 + S • 9 - 1 - 1 • 38 • 3

(10)

Het blijkt dat de opbrengsten van veehouderij- en tuinbouwprodukten in de bedrijfsuitkomstenstatistiek hoger zijn dan volgens onze enquête. Deze verschillen, die - met uitzondering van die in de opbrengsten van tuinbouwprodukten - betrekkelijk gering zijn,, kunnen ten dele worden toe-geschreven aan de volgende verschillen in uitgangspunten..

- De C.B.S,-statistiek omvat alle bedrijven > 5 ^a^ terwijl de

steek-proefpopulatie voor het financieringsonderzoek beperkt is tot bedrijven > 5 h-a- me"t e e n arbeidsbehoefte groter dan een half manjaar en waarop

voorts minder dan 50 % van de genormaliseerde arbeidsbehoefte betrekking heeft op tuinbouw.

- Voor de C.B.S.-statistiek zijn — in tegenstelling tot onze enquête — interne leveringen en privé- verbruik tot ontvangsten gerekend.

- Voor een deel van de steekproefbedrijven van het financieringsonderzoek valt het boekjaar samen met het kalender ja-ar. voor een ander deel loopt het van mei tot mei; het boekjaar van de bedrijven waarop de bedrijfs-uitkomstenstatistiek is gebaseerd loopt uitsluitend van mei tot mei. - Het relatief grote verschil tussen beide bronnen inzake de opbrengsten

van tuinbouwprodukten,, moet toegeschreven worden aan uiteenlopende de-finities van het begrip tuinbouwprodukt.

Op grond van het bovenstaande menen wij te mogen concluderen dat deze uitkomsten van ons onderzoek in redelijke overeenstemming zijn met wa,t uit andere bron bekend is. iïen mag dan ook hopen dat de informatie over de financiële-positie die uit de steekproef is verkregen, een rede-lijk betrouwbaar beeld geeft van de werkerede-lijke financiële situatie van de steekproefpopulatie.

(11)
(12)

HOOFDSTUK I I

KAPITAAL EN VERMOGEN VAN DE NEDERLANDSE LANDBOUW

§ 1 . D e b a l a n s v a n d e N e d e r l a n d s e l a n d b o u w Een t o t a a l b e e l d v a n de a c t i v a en p a s s i v a v a n de N e d e r l a n d s e landbouw 1) a a n h e t b e g i n v a n b e t j a a r 1963 i s i n de b a l a n s ( t a b e l 4 ) w e e r g e g e v e n . De i n t e r n e f i n a n c i e r i n g i n de landbouw - v o r d e r i n g e n v a n l a n d b o u w e r s op a n d e r e l a n d b o u w e r s en h e t v e r p a c h t e n v a n g r o n d en gebouwen v a n l a n d b o u w e r s a a n a n d e r e a g r a r i ë r s komt t o t u i t i n g i n de t u s s e n h a a k j e s g e p l a a t s t e b e -d r a g e n . Deze z i j n n i e t i n -de t e l l i n g opgenomen. De a c t i v a o m v a t t e n s

- de t o t a l e i n de landbouw werkzame k a p i t a a l g o e d e r e n v o o r r a a d ( e x c l .

tuinbouwbedrijven) ( 19?7 mld. g l d . )$

- de v o r d e r i n g e n op lange t e r m i j n (0,6 mld. g l d . ) 5

- de l i q u i d i t e i t e n (2,6 mld. g l d . ) 5

- b e z i t t i n g e n b u i t e n de landbouw ( 0 , 3 mld. g l d . ) .

Op deze balans z i j n a l l e landbouwgronden (2

?

27 min. ha, waarvan 1,07

min, ha i n eigendom van e x p l o i t a n t ) en a l l e gebouwen onder de a c t i v a

op-genomen;; de pacht i s dus beschouwd a l s een vorm van f i n a n c i e r i n g . Rekent

men het a g r a r i s c h e grondbezit van niet-landbouwers n i e t t o t het

landbouw-vermogen dan komt men t o t de volgende bedragen;

- grond en gebouwen i n eigendom en tevens i n eigen e x p l o i t a t i e

(7,5 mld. g l d . ) |

- grond en gebouwen door landbouwers verpacht aan andere a g r a r i ë r s

(0,7 mld. g l d . ) 5

- overige k a p i t a a l g o e d e r e n (4

?

9 mld. g l d . )j

- vorderingen op lange t e r m i j n (0,6 mld. g l d . ) 5

- l i q u i d i t e i t e n (2,6 mld. g l d . ) 5

- b e z i t t i n g e n b u i t e n de landbouw ( 0 , 3 mld. g l d . ) .

Bij de s a m e n s t e l l i n g van de b a l a n s van de gehele Nederlandse landbouw

i s zowel gebruik gemaakt van de gegevens van de enquête a l s van b e r e k e n i n

-gen die onafhankelijk van de enquête z i j n gemaakt.

1) De Nederlandse landbouw omvat h i e r a l l e landbouwers, d.w.z. z i j die hun

hoofdberoep i n akkerbouw en v e e h o u d e r i j hebben, alsmede de i n de l a n d

-bouw g e b r u i k t e grond en ge-bouwen enz. i n eigendom van n i e t - l a n d b o u w e r s .

Voor de nietlandbouwers i s dus a l l e e n het naar s c h a t t i n g i n de l a n d

-bouw werkzame k a p i t a a l en vermogen opgenomen.

(13)

Tabel 4 BALANS VAN DE NEDERLANDSE LANDBOUW B I J DE AANVANG VAN HET BOEKJAAR 1963/1964

( i n min. g l d . ) Kapitaal

. Kapitaalgoederen

Grond en gebouwen, door exploitant gepacht in eigendom Totale waarde grond en gebouwen Dode inventaris

Veestapel

Voorraden produktioiniddelen en veldinvehtaris

Totaal kapitaalgoederen !. Vorderingen op lange terni jn

Aandeel ionverdeelde boedel buiten eigen bedrijf \

Ledenrekeningen b i j coöperaties Leningen u/g op lange terni j n tegen zakelijke zekerheid aan:

niet-agrà'ri8rs agrariërs

Overige leningen u/g op lange termijn aan:

niet-agrariërs agrariërs

Totaal vorderingen op lange t e r n i j n « Liquiditeiten

Voorraden gereed produkt

Bedrijfsvorderingen op korte t e r n i j r Courante effecten

Kas en giro

Rek.-crt. Landbouwkredietinstell. Spaarrek. landbouwkredietinstell. Rek.-crt. overige banken

Spaarrek. overige banken Spaarrek. andere spaarbanken Totaal l i q u i d i t e i t e n

. Bezittingen buiten het bedrijf Grond verpacht aan niet-agrariërs Woningbezit buiten de landbouw Roerende goederen in nevenbedrijf, deelnemingen en incour. effecten Totaal bezittingen buiten het bedri j f Balanstotaal 7.250 7.550 14.800 1.200 3.160 550 . 1 1 6 169 70 (44) 210 (97) 131 456 384 167 222 882 50 86 174 55 220 46 19.710 573 2.552 ' 321 23.156 Vermogen 1 . Verpaçhtersvernoqen

Waarde van de grond en gebouwen verpacht door n i e t - a g r a r i ë r s Waarde vän de grond en gebouwen verpacht ;door a g r a r i ë r s Totaal verpachtersvermogen 2. Vreemd vermöge*)

à. Schuld op lange termijn Familieleden l ) , waarvan: niet-agrariërs agrariërs 2) Overige particulieren en i n s t e l l i n -gen, waarvan: niet-agrariërs agrariërs

Landbouwkredi eti nstel1i ngen

Overige banken en i n s t i t . beleggers Overige leningen op lange termijn Totale schuld op langé termijn

b. Schuld op korte termijn Landbouwkredi eti nstel1i ngen Overige banken

Leveranciers Belastingen

Overige schuld op korte termijn Totale schuld op korte termijn Totaal vreemd vermogen 3. Eigen vermogen Waarvan verpachtersvermogen Balanstotaal 6.600 (650) 944 (115) 288 (26) 592 346 50 2.220 101 48 ••• 426 87 126 788 6.600 .-3*008 • 1 3.548 ( / 650) 23.156

1) Incl. schuld uit onverdeelde boedels en kostcontracten. 2) Waarvan ca. 31 min. gulden tegen zakelijke zekerheid.

(14)

BALANS VAN DE STEEKPROEFPOPULATlE 1 ) B I J DE AANVANG (in min. gld.) HET BOEKJAAR 1963/64 Kapitaal 1. Kapitaalgoederen Grond en gebouwen,

door exploitant gepacht in eigendom

Totale waarde grond en gebouwen Dode inventaris

Veestapel

Voorraden produktietniddelen en veldinventaris

Totaal kapitaalgoederen 2. Vorderingen op lange termijn

Aandeel onverdeelde boedel buiten eigen bedrijf

Ledenrekeningen b i j coöperaties Leningen u/g op lange termijn tegen zakelijke zekerheid aan:

ni et-agrariërs agrariërs

Overige Teningen u/g op lange termijn aan:

ni et-agrariërs agrariërs

Totaal vorderingen op lange termi jn

3. Liquiditeiten

Voorraden gereed produkt

Bedrijfsvorderingen op korte termij Courante effecten

Kas> en giro

Rek.-crt. l.b.kredietinstellingen Spaarrek. l.b.kredietinstellingen Rekening-courant overige banken Spaarrekeningen overige banken Spaarrek. andere spaarbanken Totaal l i q u i d i t e i t e n 4. Bezittingen buiten bedrijf

Grond verpacht aan niet-agrariërs Woningbezit buiten de landbouw Roerende goederen in nevenbedri j f , deelnemingen en incour. effecten Totaal bezittingen buiten bedrijf Balanstotaal 6.800 6.800 13.600 1.125 2.700 520 17.945 107 155 65 141) 203 (88) 530 122 n 423 352 153 204 806 46 80 162 2.348 50 200 41 291 21.114 Percentage v/d totale Nederlandse landbouw 94 90 92 94 85 95 91 92 92 91 91 Vermogen 1. Verpachtersvermogen

Waarde van de grond en gebouwen verpacht door niet-agrariërs Haarde van de grond en gebouwen verpacht door agrariërs Totaal verpachtersvermogen 2. Vreemd vermogen

a. Schuld op lange termijn Familie 2), waarvan niet-agrariërs agrariërs 3) Overige particulieren en instellingen, waarvan •niet-agrariërs agrariërs

Landbouwkredi eti nste11i ngen Ov. banken en i n s t i t . beleggers Ov. leningen op lange termijn Totale schuld op lange termijn b. Schuld op korte termijn

Landbouwkredietinstellingen Overige banken

Leveranciers Belastingen

Overige schuld op korte termijn Totale schuld op korte termijn Totaal vreemd vermogen

3. Eigen vermogen iïaarvan: verpachtersvermogen Balanstotaal 6.190 ( 610) 6.190 855 ( 105) 258 ( 24) 533 312 44 2.002 93 43 392 79 116 723 2.725 12.199 tZ 610) 21.114 Dercentage v/d totale Nederlandse landbouw 94 90 92 91 90 91

1j Omvat alle landbouwers met bedrijven boven 5 ha met een normatieve arbeidsbehoefte die groter is dan een half manjaar waarvan minder dan 50$ voor tuinbouw wordt aangewend.

2) Inclusief schuld uit onverdeelde boedels en kostcontracten. 3) Waarvan ca. 27 min. gulden tegen zakelijke zekerheid.

(15)

Tabel 5 toont de balans van de landbouwbedrijven in de steekproef-populatie en het procentuele aandeel dat de steekproefsteekproef-populatie in de verschillende posten van de balans van de'Nederlandse landbouw

verte-genwoordigt .

Tot goed begrip zij er aan herinnerd dat deze percentages alleen voor de kapitaalgoederen steunen op aan statistieken ontleende gegevens. Ten aanzien van het vreemde vermogen, vorderingen, liquiditeiten en

be-zittingen buiten het bedrijf, berusten de gegevens voor de gehele Ne-derlandse landbouw - en dus ook de genoemde percentages - op een op de

oppervlakteverhouding gebaseerde "verlenging" van de steekproefgegevens. Hoewel er van de totale kapitaalgoederenvoorraad 91% op de

steek-proefbedrijven aanwezig is, zijn er wel enige verschillen in het aan-deel in de onderscheiden componenten van de kapitaalgoederenvoorraad. Zo is het aandeel van de bedrijven groter dan 5 na- in cLe waarde van de

dode inventaris en in de voorraden produktiemiddelen hoger dan het ge-middelde aandeel van deze bedrijven in de totale kapitaalgoederenvoor-raad. Daarentegen is het aandeel van de steekproefpopulatie in de vee-stapel kleiner, nl. 85%. Dit is toe te schrijven aan de relatief grote omvan'g van-de veredelingslandbouw (varkens en kippen) op de kleine be-drijven. Het aandeel van de bedrijven groter dan 5 ha in de waarde van de veestapel is als volgt:

rundvee 90% varkens 72%

landbouwpaarden 8 8 % schapen " 91% kippen en eenden 56%

Door het trekken van de benedengrens van 5 ha voor de te enquête-ren bedrijven is dus een relatief groot deel van de veredelingslandbouw buiten beschouwing gebleven. Dit geldt vooral voor de pluimveestapel. Over het g'eh;ee.l genomen speelt dit echter geen rol van betekenis. Wij menen daarom uit tabel 5 te mogen concluderen dat de door middel van de enquête verkregen gegevens een zeer groot deel van de Nederlandse land-bouw representeren. Door de omwerking van deze gegevens tot de gehele landbouw (tabel 4) zullen dan ook o.i. geen grote fouten zijn ontstaan.

De "verlenging" van de steekproefpopulatie tot de Nederlandse land-bouw was voor de totaalcijfers goed mogelijk, maar bij verdere detaille-ring zou deze "verlenging" een te arbitrair karakter kunnen krijgen. Vandaar dat vele cijfers en tabellen in het volgende slechts betrekking hebben op de steekproefpopulatie. Daar deze echter zoals gebleken is -het overgrote deel van de Nederlandse landbouw bestrijkt geven de desbe-treffende cijfers toch een bruikbaar beeld van de Nederlandse landbouw.

§ 2 . D e a c t i v a v a n d e N e d e r l a n d s e l a n d b o u w a. Kapitaalgoederen

Het totaal geïnvesteerde vermogen in alle kapitaalgoederen (incl. voorraden en veldinventaris) - werkzaam in de landbouw - bedroeg begin

1963 19»71 mld. gulden, dit is 6,35 mld. gulden meer dan begin 1957-Het betekent een stijging van 48% in deze periode van 6 jaar.

(16)

In duurzame kapitaalgoederen (incl. de veestapel) was "begin 1963 19jl6 mld. gulden geïnvesteerd. Een vergelijking van de componenten van de duurzame kapitaalgoederen (op basis van de landbouwtellingen) in 1957 en 1963 is in tabel 6 weergegeven.

Tabel 6

DUURZAME KAPITAALGOEDEREN (INCL. VEESTAPEL) VAM DE LAÎ-(in min. gld.)

Grond en gebouwen: waarvan gepacht waarvan eigendom Totaal grond en gebouwen

Dode i n v e n t a r i s Veestapel: rundvee varkens landbouv/paarden schapen kippen en eenden Totaal veestapel

Totaal duurzame kapitaalgoederen

Begin 1957 4.540 4.720 9.260 800 2.210 245 210 45 190 2.900 12.960 Segin 1963 ( p r i j z e n 1e h a l f -j a a r 1963) 7.250 7.550 14.800 1.200 2.305 335 170 55 215 3.160 19.160 St ne ri st ij-ging i n de t t o i n v e s t e -ngen i n con-ante p r i j z e n 1957 240 255 495 1 ] 290 425 40 -60 - 5 45 445 1.230 periode 1957-1963 J prijsI s t i j -| gingen j 2.470 2.575 5.045 110 - 250 50 20 15 - 20 - 185 4.970 t o t a a l • 2.710 +2.030 + 5.540 + 400 • 175 - 90 - 4 0 • 10 • 25 * 260 +6.200 1) Cultuurtechnische investeringen in grond (aandeel grondeigenaars)

Netto-investeringen in gebouwen

Desinvestering door afneming landbouwgrond Totaal 305 min. gld. 290 min. gld. /"100 min. gld. 495 min. gld. D e t o e n e m i n g v a n h e t g e ï n v e s t e e r d e v e r m o g e n i n d u u r z a m e p r o d u k t i e -m i d d e l e n a d 6 . 2 0 0 -m i n . g u l d e n w a s v o o r 4 . 9 7 0 -m i n . g u l d e n v e r o o r z a a k t d o o r p r i j s s t i j g i n g e n . D e g r o o t s t e p r i j s s t i j g i n g e n z i j n te v i n d e n b i j h e t in g r o n d e n g e b o u w e n g e ï n v e s t e e r d e v e r m o g e n , n l . 5 - 0 4 5 m i n . g u l d e n . De p r i j s s t i j g i n g e n v a n g r o n d en g e b o u w e n z i j n v o o r a l o p g e t r e d e n n a 1 j a -n u a r i 1963 t o o -n d e p r i j s b e h e e r s i -n g v a -n l a -n d b o u w g r o -n d w e r d l o s g e l a t e -n . D e t o t a l e v e e s t a p e l l i e t d a a r e n t e g e n e e n p r i j s d a l i n g z i e n v a n 185 m i n . g u l d e n ; de g r o o t s t e p r i j s d a l i n g v e r t o o n d e de r u n d v e e s t a p e l ( 2 5 0 m i n . g u l -d e n ) . D e z e p r i j s -d a l i n g w a s e c h t e r i n c i -d e n t e e l ; n a 1963 z i j n -d e p r i j z e n v a n h e t v e e w e e r g e s t e g e n . D e n e t t o i n v e s t e r i n g e n i n d u u r z a m e p r o d u k t i e m i d d e l e n ( i n c l . d e v e e s t a p e l ) b e l i e p e n i n de p e r i o d e 1 9 5 7 1 9 6 3 1 . 2 3 0 m i n . g u l d e n . D i t b e t e -k e n t e e n g e m i d d e l d e j a a r l i j -k s e g r o e i v a n 1 , 5 ^ ( in c o n s t a n t e p r i j z e n v a n 1957)= V o o r g r o n d e n g e b o u w e n b e d r o e g d i t g r o e i c i j f e r 0 , 9 ^ . D e v e e s t a p e l 499

(17)

steeg - gemeten in constante prijzen van 1957 - jaarlijks met 2,4$. De sterkste groei vertoonden de netto-investeringen in dode inventa-ris (werktuigenpark); het gemiddelde jaarlijkse groeipercentage was 5,3.

De jaarlijkse netto-investeringen 1) in de verschillende compo-nenten van de kapitaalgoederenvoorraad zijn in figuur 1 in beeld ge-bracht .

Figuur 1 NETTO-INVESTERINGEN IN DE LANDBOUW

(excl. desinvestering door afneming landbouwgrond)

400 300 200 100 min gld 100 1957/58 1958/59 1959/60 1960/61 1961/62 f jdode inventaris ITT] gebouwen grond (cultuur-technische werken) veestapel desinvestering veestapel 1962/63

Hieruit blijkt dat de netto-investeringen in de verschillende kapitaalgoederen - met uitzondering van de veestapel - van jaar tot jaar een vrij constant beeld vertoonden. Alleen de netto-investerin-gen in dode inventaris in 1957/58 waren kleiner dan in de volnetto-investerin-gende

jaren.

1) De gegevens zijn ontleend aan een lopend L.E.I.-onderzoek van de baten en lasten voor sectoren van de Nederlandse landbouw. De wijze van' be-rekening van de investeringen is in bijlage 1 opgenomen.

(18)

In het voorgaande is alleen aandacht geschonken aan de netto-investeringen. Vergelijken wij nu de netto-investeringen met de bruto-investeringen (figuur 2) dan blijkt dat t.a.v. de grond en gebouwen het verschil tussen netto- en bruto-investeringen niet groot is als, gevolg van het feit dat er alleen op de investeringen in gebouwen af-geschreven wordt. De bruto-investeringen in grond en gebouwen bedroe-gen in de periode 1957-1963 in totaal 545 min. gulden, en de

netto-investeringen 495 min. gulden. Met betrekking tot de veestapel is geen bruto-investering berekend, daar dit hier een zeer arbitrair ka-rakter zou hebben. Bij de dode inventaris lopen de bruto- en de netto-investeringen aanzienlijk uiteen. De bruto-netto-investeringen in de jaren 1957-1963 bedroegen 1.330 min. gulden, terwijl de netto-investeringen 29O min. gulden waren. Dit betekent dat er aan afschrijvingen voor do-de inventaris 1.040 min» guldo-den opgebracht moest wordo-den (gemiddo-deld 173 min. gulden per jaar) 1 ) .

Figuur 2 BRUTO- EN NETT0-INVESTERI1IGEN in min gld 25O • ._ 225 200 175 70 (_ 50 25 *? / " ^ / ^ ' .-••••-. •7" / / / /

.bruto dode inventaris netto dode inventaris bruto gebouwen

netto gebouwen 1957/58 1958/59 I959/6O I960/61 1961/62 1962/63

(19)

ID. Vorderingen_ op lange termijn

De vorderingen op lange termijn van alle landbouwers beliepen begin 1963 714 min. gulden. Een gedeelte van deze vorderingen op lan-ge termijn betreft echter interne financiering van de sector landbouw, nl. voor zover deze gelden uitgeleend zijn aan andere landbouwers. Be-gin 1963 was 141 min. gulden uitgeleend aan andere agrariërs, zodat de vorderingen van de sector landbouw netto 573 min. gulden bedroegen. Uiteraard kunnen ook in het aandeel in onverdeelde boedels buiten het

eigen bedrijf nog interne vorderingen begrepen zijn.

Tabel 7 geeft een overzicht van de vorderingen op lange termijn (incl. de interne financiering) in 1963 en 1964 van bedrijven groter dan 5 ha, gesplitst naar pacht- en eigendomsbedrijven 1 ) .

Tabel 7 VOEDERINGEN OP LANGE TERMIJN VAN LANDBOUWBEDRIJVEN >5 HA (IN MLN. GLD.)

(balansdatum januari of mei)

Aandeel in onverdeelde boedels buiten eigen bedrijf

Ledenrekeningen van coöperaties

Uitgeleende gelden tegen zakelijke zek. aan: agrari ër s

niet-agrariërs

Overige uitgeleende gelden aan; agrariërs

niet-agrariërs

Totaal vorderingen op lange termijn.

Totaal 1963 |1964 :107 117 155' 166 41 44 65 54 88 97 203 163 659 641 Pacht bedri 1963 53 61 16 42 48 93 313 jven 1964 53 67 19 39 54 93 325 Eigendoms-bedrijven 1963 f1964 54 64

94

99

25 25 23 15 40 43 110 70 346 316

De vorderingen op lange termijn zijn begin 1964 iets lager dan be-gin 1963 als gevolg van het verminderen van de uitgeleende gelden aan niet-agrariërs; de overige vorderingen op lange termijn blijven vrijwel gelijk of nemen toe.

Een belangrijke post van de vorderingen op lange termijn vormen de ledenrekeningen van coöperaties- begin 1963 en begin 1964 bedroegen de-ze vorderingen resp. 155 min. en 166 min. gulden.

T.a.v. de verlangde zekerheid bij de uitleningen blijkt dat in bei-de jaren 27^ van bei-de uitgeleenbei-de gelbei-den tegen zakelijke zekerheid of borg-stelling is verstrekt.

1) Eigendomsbedrijven: bedrijven waarvan begin 1963 het hoofdgebouw in eigen-dom was en ten minste 25^ van de bedrijfsoppervlakte; de overige bedrijven zijn pachtbedrijven. Het is mogelijk dat door aan- of verkoop van grond en gebouwen in de loop van het boekjaar 1963/64 verschillende bedrijven niet meer onder de aanvankelijke definitie vallen. Ten behoeve van de ver-gelijkbaarheid is de indeling naar pacht- en eigendomsbedrijven echter on-gewijzigd gelaten.

(20)

c. Liquiditeiten

Om een volledige beoordeling te kunnen geven van de liquiditeits-positie van de Nederlandse landbouwbedrijven zou, behalve de gemaakte momentopname van liquide middelen en schulden op korte termijn, een begroting nodig zijn van de in de komende periode te verwachten inkom-sten en betalingsverplichtingen« Ook de eventuele kredietruimte zou in deze beoordeling betrokken moeten worden.

Een verbetering of verslechtering van de liquiditeit is echter door vergelijking van "momentopnamen" van jaar tot jaar, eenvoudig te constateren. Het tijdstip van èie momentopname is de balansdatum. Deze datum is niet voor alle bedrijven gelijk, maar valt meestal of op

eind december of op eind april» De gemiddelde afsluitdatum ligt dus tussen beide data.

De liquiditeitspositie als momentopname bij het begin van 19°"3 en 1964 voor de Nederlandse landbouwbedrijven groter dan 5 ha zien v/ij in tabel 8.

Tabel 8 LIQUIDITEITENSALDO VAN LANDBOUWBEDRIJVEN >5 HA

(in min. guldens)

Liquide middelen

Voorraden gereed produkt Bedrijfsvorderingen op korte termijn Courante effecten Kas en giro Rekening-courant tegoeden Spaarsaldi Totaal Beg 1963 122 423 352 153 250 1048' 2348 in 1964 109 470 398

Hl

282 1197 2627

Schulden op korte termijn Rekening-courant schulden •• Leveranciers van bedrijfs-goederen

Overige schulden op korte termijn Liquiditeitensaldi Totaal Beg 1963 136 392 195 1625 2348 in 1964 140 37-4 227 1886 2627

Uit tabel 8 blijkt dat het liquiditeitensaldo met 261 min. gulden is toegenomen» De belangrijkste stijging vertoonden de spaarsaldi, nl. 1^ min. gulden. Het gemiddelde liquiditeitensaldo per landbouwbedrijf

groter dan 5 ha was begin 1963 12.369 gulden en begin 1964 14.363

gulden. Deze liquiditeitensaldi van pachtbedrijven en eigendomsbedrij-ven bedroegen begin 1963 resp» 14.388 gulden en 11.103 gulden; begin

1964 waren deze bedragen resp. 15.851 gulden en 13-432 gulden. Het

gemiddelde liquiditeitensald.o lag bij de pachtbedrijven dus duidelijk hoger dan bij de eigendomsbedrijven»

Het zonder meer vergelijken van het gemiddelde liquiditeitensaldo van de pacht- en de eigend-omsbedrijven is echter misleidend. Onder

meer omdat er een belangrijk oppervlakteverschil bestaat; het gemiddel-de pachtbedrijf is 19*0 ha groot,, het eigendomsbedrijf gemidgemiddel-deld 14s0

ha. Voorts zijn de pachtbedrijven minder intensief dan de eigendomsbe— • drijven; op de laatste komt voorts gemiddeld meer veredelingslandbouw voor. Ten einde enigszins niet de bedrijfsintensiteit op de

(21)

den bedrijven rekening te kunnen houden, hebben wij het liquiditei-tensaldo van de pacht- en eigendomsbedrijven uitgedrukt in een gemid-deld bedrag per volwaardige arbeidskracht (v.a.k.). Het gemidgemid-delde liquiditeitensaldo per v.a.k. was begin 1963 voor de pachtbedrijven 7.86O gulden en voor de eigendomsbedrijven 6.331 gulden.

Enig inzicht in de verschillen in liquiditeit per v.a.k. geeft een groepering van de pacht- en eigendomsbedrijven naar grootteklasse;, naar de mate van veredelingslandbouw, naar het tijdstip van bedrij fs-aanvaarding en naar gebied. Daar met name gebied, grootteklasse en percentage veredelingslandbouw niet onafhankelijk van elkaar zijn, mag het verband tussen de per indelingscriterium onderscheiden klassen

en de bijbehorende liquiditeiten niet zonder meer als "oorzakelijk" worden geïnterpreteerd.

Het liquiditeitensaldo per v.a.k. naar grootte van de landbouw-bedrijven is in tabel 9 weergegeven.

Tabel 9 LIQUIDITEITMSALDO NAAR GROOTTEKLASSE OP LANDBOUWBEDRIJVEN >5 HA

(in gld. per v.a.k., begin 19^3)

Opp.-k l a s s e 5-< 7 h a 7-<15 ha 15-<30 h a '•^30 ha T o t a a l Pacht* v . a . k . / b e d r . | 1,5 1,9 3 , 2 1,8 ) e d r i l i q . j v e n s a l d o / v . a - 1) 4 . 1 5 4 9 . 6 5 3 9 . 8 1 5 7.86O , k . Eigendomsbc-v . a . k . / b e d r . 1,4 1,6 2 , 0 .1,8 3 d r i j v e n l i q . s a l d o / v . a . k . 4 . 7 9 3 4 . 3 6 3 v v' •6.391 - 1) 6.331

1) Minder dan 35 steekproefbedrijven.

Het liquiditeitensaldo per v.a.k. van de bedrijven kleiner dan 15 ha is duidelijk geringer dan dat van de grotere bedrijven.

De liquiditeit per v.a.k. van de landbouwbedrijven ingedeeld in klassen van veredelingslandbouw geeft tabel 10.

Tabel 10

LIQUIDITEITMSALDO NAAR PERCENTAGE VEREDELINGSLANDBOUW 1 ) OP LANDBOUWBEDRIJVEN >5 HA ( i n g l d . p e r v . a . k . , b e g i n 19^3) P e r c e n t , v e r e d e l . -landbouw 0-< 5 5-<20 20-<60 ^60 T o t a a l P a c h t b e d r i j v e n v . a . k . / b e d r . J l i q . s a l d o / v . a , k . 2 , 0 11.547 1,7 5 . 2 6 2 1,6 2 . 9 7 2 - 2) 1,8 7 . 8 6 0 E i g e n d o m s b e d r i j v e n •• v . a . k . / b e d r . j l i q . s a l d o / v . a . k . 2 , 0 1 0 . 0 3 5 1,7 5,981 1,7 4 . 5 3 5 - 2) 1,-8 . 6.331 1) Het percentage veredelingslandbouw is het aandeel van de arbeidsbehoefte voor varkens- en

kippen-houderij, in de totale arbeidsbehoefte van een landbouwbedrijf. 2) Minder dan 35 steekproefbedrijven.

(22)

Naarmate het aandeel van de veredelingslandbouw groter is, is het liquiditeitensaldo per v.a.k. geringer. Dit geldt zowel voor de pacht-als de eigendomsbedrijven, waarbij de liquiditeitensaldi bij de eigen-domsbedrijven minder ver uiteenlopen dan bij de pachtbedrijven.

Ben indeling van het liquiditeitensaldo per v.a.k. naar tijdstip van bedrijfsaanvaarding blijkt uit tabel 11.

Tabel 11

LIOJJIDITEITENSALDO M A R TIJDSTIP VAN BEDRIJFSAANVAAEDING OP LANDE GUWBEDE IJ VEN >5 HA

(in gld. per v.a.k., begin 19^3)

Bedrijfs-aanvaarding na 1951 1937-1951 vóór 1937 Totaal Pachtbe v. a. k. /b e 1,7 2,0 2,0 1,8 dr. drijven " ! liq. » s a l d o / v . a . k . 5.O42 IO.653 7.95O 7.86O Eigendom v.a.k./bedr. 1,4 1,7 2,1 1,8 sb

jl

edrijven iq„ saldo/v.a.k. 1.515 7 »268 8.854 6.331

Het liquiditeitensaldo per v.a.k. van de jongere bedrijven is het laagst. De jongere pachtbedrijven hebben een aanzienlijk gunsti-ger liquiditeit dan de jongunsti-gere eigendomsbedrijven. Bij de eigendoms-bedrijven neomt het liquiditeitensaldo toe naarmate het tijdstip van bedrijfsaanvaarding verder weg ligt. De pachtbedrijven vertonen een andere ontwikkeling: de bedrijven die tussen 1937 en 1951 zijn aan-vaard, hebben een hoger liquiditeitensaldo per v.a.k. dan de pachtbe-drijven van vóór 1937«

Een splitsing van het liquiditeitensaldo per v.a.k. naar gebied is in tabel 12 weergegeven.

Tabel 12 LIQUIDITEITENSALDO NAAR GEBIED OP LANDBOUWBEDRIJVEN >5 HA

(in gld. per v.a.k,, begin 1963) Landbouwgebieden

Akkerb ouwgeb i e den Weidegebieden

Zandgebieden (gemengde bedr.) Overige gebieden 1) Totaal Pachtbedrijven v.a.k./[liq.saldo/ bedr. "Iv.a.k. 2,2 15.685 1,6 4.111 1,8 1.269 2) 1,8 7,860 Eigendomsbedrijven v.a.k,/lliq.saldo/ bedr. |v.a.k. •2,7 18.546 1,6 3.601 1,6 3.817 1,9 5.149 1,8 6.331

1) Stroomgebied van de grote rivieren en de overgangsgebieden in Limburg en West-Noordbrabant.

(23)

Ie liquiditeit per v.a.k. op de bedrijven in de akkerbouwgebieden is zowel voor de pacht- als de eigendomsbedrijven aan zienlijk, gun.s ti-ger dan op de bedrijven in de andere gebieden. Hierbij speelt het tijd-stip van bepaling van de liquiditeitspositie echter wel een grote rol. De akkerbouwbedrijven hebben in de periode januari-mei de opbrengsten van de meeste Produkten ontvangen, zodat deze bedrijven over veel l i

-quide middelen beschikken. Zeer laag is het liquiditeitensaldo van de pachtbedrijven in de zandgebieden (gemengde bedrijven).

§ 3 . D e b r o n n e n v a n f i n a n c i e r i n g

Qp welke wijze de bezittingen van alle landbouwers (dus inclusief bedrijven <5 h a ) , alsmede de gepachte grond en gebouwen zijn

gefinan-cierd, blijkt uit tabel 13.

Het vreemde vermogen in 1957 is gebaseerd op de cijfers die de

Commissie Landbouwkrediet in haar rapport "Het landbouwkrediet in N e -derland" bij haar prognose als uitgangspunt heeft genomen. Daar de cijfers van genoemde Commissie betrekking hebben op ultimo 1957? is het vreemde vermogen - i.v.m. de vergelijkbaarheid - omgerekend tot mei 1957« Eveneens i.v.m. de vergelijkbaarheid zijn in de cijfers van

1963 de bezittingen buiten de landbouw niet opgenomen 1)„

Tabel 13 FINANCIERINGSBRONNEN VAN DE GEHELE NEDERLANDSE:LANDBOUW

(in min. gld.)

Verpachtersvermogen Niet-agrariërs

Agrariërs (interne financiering) Totaal Verpachtersvermogen

Vreemd vermogen

Schuld aan niet-agrariërs Schuld aan agrariërs(int. fin.) Totale schuld

Eigen vermogen (excl. pachtfinan-' eiering door agrariërs )

Totaal vermogen

Mei 1957 Begin 1963 Stijging

t.o.v. '57

•• • 6.600 650 4.540(28$) 7.250(31$) + 27IO 3.008 141 2.250(14$) 9.560(58$) 16.350(100$) 3.149(14$) 12.577(55$) 22.976(100$) + 899 •" + 3017 + 6626

1) De aansluiting met tabel 4 verkrijgt men door de in deze tabel tus-sen haakjes geplaatste getallen mee te rekenen en het eigen vermogen te verminderen met de bezittingen buiten de landbouw (begin I963 32T min. gulden).

(24)

a* Pacht

De pacht is te beschouwen als kosten van vreemd vermogen zonder aflossingsverplichtingen, dat geïnvesteerd is in grond en gebouwen, waarbij- de lasten van onderhoud van gebouwen en de overige eigenaarslasten voor rekening van de vermogensver-schaffers (verpachters) komen.

Het instituut van de pacht is voor de landbouw een belang-rijke financieringsbron. Bijna de helft van het vermogen geïn-vesteerd in grond en gebouwen wordt via pacht gefinancierd. De

toeneming van de pacht als financieringsbron t.o.v. 1957 niet 2-710 min. gulden tot 7.250 min. gulden in 19&3, komt voorname-lijk voort uit de stijging van de waarde van grond en gebouwen., die gebaseerd is op de gemiddelde verkoopprijzen van boerderij-en. Opgemerkt zij echter dat het aandeel van de gepachte opper-vlakte landbouwgrond geleidelijk afneemt, namelijk van 5^% in

1-950 tot 49% in 1966.

Een gedeelte van de gepachte grond is gepacht van agrari-ërs die zelf een landbouwbedrijf exploiteren. Dit is te beschou-wen als een interne financiering binnen de sector landbouw. Voor 1957 zijn hiervan geen cijfers bekend. In 1963 bedroeg de pachtfinanciering door agrariërs 65O min. gulden,, dit is 9% va-ii

de totale pachtfinanciering.

De gepachte grond (inclusief grond in erfpacht) van de be-drijven groter dan 5 ha omvat 1.125.000 ha, dit is 54% van de totale oppervlakte van deze bedrijven. De verpachte grond is afkomstig van: ha % (x 1000) verwante agrariërs 1) 240 21,3 andere agrariërs 1) 112 10,0 familieleden, niet-agrariërs 129 11,4 andere particulieren 334 29,7 • overheid 165 14,7 instellingen 124 11,0 totaal pacht 1.104 90,1 erfpachtgrond 21 1,9 totaal pacht (inclusief erfpacht) 1.125 100,0

Het aandeel van de gepachte grond afkomstig van familiele-den, bedraagt dus bijna 33%» Naarmate het tijdstip van bedrijfs-aanvaarding verder in het verleden ligt is het percentage grond dat van familie gepacht is, geringer; bij bedrijfsaanvaarding nâ 1951 was dit 40, tussen 1937 en 1951 33 en bij

bedrijfsaanvaar-ding vóór 1937 13.

499

1) Het begrip agrariërs is hier niet beperkt tot bedrijf snoofden,maar omvat ook rustende agrariërs die hun bedrijf aan hun kinderen of anderen hebben verpacht. Dit verklaart het feit dat het aandeel van verwante en van andere agrariërs gepachte grond (31,3%) volgens dit overzicht zoveel hoger is dan de 9% pachtfinanciering door agrari-ërs/exploitanten»

(25)

Ook het aandeel van de totale gepachte grond in de totale "be-drij f soppervlakte is geringer naarmate het tijdstip van be"be-drijfs- bedrijfs-aanvaarding verder in het verleden ligt. Bij "bedrijfsbedrijfs-aanvaarding ha 1951 was.dit 61$,"tussen .1937 en 1951 57% en vóór 1937 37%.

Het blijkt dus dat de financiering via de pacht voor een groot igedeelte van de "bedrijven een tijdelijke vorm van financie-ring is, met name "bij de overneming van het ouderlijke bedrijf.

Onderscheiden wij de bedrijven naar landbouwgebieden, dan blijkt op de akkerbouw- en de weidebedrijven resp. 64% en 62% van de grond gepacht te zijn; op de bedrijven in de zandgebieden (ge-mengde bedrijven) is slechts 32% van de bedrij f soppervlakte gepacht,.

Van de bedrijfsgebouwen blijkt het merendeel eigendom te zijn; slechts 29% van de gebouwen is gepacht. Bij de gebouwen bestaat de-zelfde tendentie als bij de grond; bij bedrijven die ver in het

verleden aanvaard zijn, is het percentage gepachte gebouwen gerin-ger.

Tijdstip van Percentage'gepachte bedrijfsaanvaarding bedrijfsgebouwen

Na 1951 38 1937-1951 33 Vóór 1937 10 b. Eigen .vermogen.

Het eigen vermogen is de belangrijkste financieringsbron in de landbouw, zoals uit tabel 13 - die betrekking heeft op de ge-hele Nederlandse landbouw - blijkt.

In tabel 14 is een vergelijking gemaakt tussen de balans voor 1957 en die voor 1963. Hierbij is de kapitaalgoederenvoorraad in 1963 tevens uitgedrukt in prijzen van 1957 om de invloed van prijs-veranderingen op de financiële positie van de landbouw - met name op de groei van het eigen vermogen - uit te schakelen. De nominale waarde van de vorderingen op lange termijn, de liquiditeiten en de schulden in 19^3 zijn eveneens herleid tot het prijsniveau van 1957•

(26)

label 14 HET EIGEN VERMOGEN IN üE GEHELE NEDERLAMÜSE LANDBOUW

( i n min. g l d . )

1)

IN 1957 EN 1963

Activa

Gepachte grond en gebouwen

Grond en gebouwen ïn eigendom en eigen exploitatie Dode inventaris

Veestapel Voorraden

Totaal kapitaalgoederen

Totaal kapitaalgoederen (incl. gepachte grond en gebouwen

Bezittingen buiten de'landbouw Vorderingen op lange termijn Liquiditeiten

Totaal vermogen (excl. verpachtersvermogen) Totaal vermogen (incl. verpachtersvermogen) Passiva

Schulden op lange termijn Schulden op korte termijn Verpachtersvermogen Totaal schulden

Totaal (incl. verpachtersvermogen) Eigen vermogen (niet-verpachtersvermogen) Eigen vermogen in % van totaal vermogen: inclusief verpachtersvermogen exclusief verpachtersvermogen Wei 1957 1 (4540) 4720 800 2900 400 8820 (13360) pm 690 2300 11810 (16350) 1570 680 (4540) 2250 (6790) 9560 58 81 in prijzen van 1957 2 (4780) 497 5 1090 3345 500 9910 (14690) pm 568 2029 12507 (17287) '1878 626 (4780) 2504 (7284) 10003 ' 58 80 Begin 1963 j in prijzen |van 1963 | 3 (7250) 7550 1200 3160 550 12460 (19710) pm 714 255 2 1572 6 (2297 6) •2361 788 (7250') 3149 (10399) 12577 55 80 in prijzen eind 1962 4 (5460) 5040 1130 3360 520 10050 (15510) pm 714 2552 13316 (18775) 2361 788 (5460) 3149 (8609) 10167 54 76

1) In deze balans z i j n de b e z i t t i n g e n buiten het landbouwbedrijf buiten beschouwing g e l a t e n . T e r w i l l e van de v e r g e l i j k b a a r h e i d met de beschikbare gegevens over 1957 omvatten de vorderingen en s c h u l -den begin 1963 ook de interne f i n a n c i e r i n g ten beorage van f . 141 min.

(27)

Gemeten in contante prijzen 1957? is het eigen vermogen in de landbouw van 1957 ."tot begin 1963 met 4>6/o gestegen. Daar echter ook de schulden zijn toegenomen, zijn de verhoudingen niet veel gewij-zigd.

Ook tegen lopende prijzen gerekend is de solvabiliteit van de landbouw in de periode 1957-1963 niet veel veranderd $het eigen ver-mogen bedroeg in 1957 81$ van het totale verver-mogen en in. 1963 8O70.... Voor een deel is dit een gevolg van de invloed van de prijsstijgin-gen van grond en gebouwen in het begin van 1963. Om dit te illustre-ren zijn in de laatste kolom van tabel 14 de balansgegevens van begin

1963 herleid op basis van de prijzen die golden vóór de opheffing van de prijsbeheersing van landbouwgronden (prijzen eind 1962). Zonder de prijsstijgingen van grond en gebouwen in begin 1963 zou het eigen ver-mogen eind 1962 76/0 van het totale verver-mogen hebben bedragen.

Uit de relatieve daling van het eigen vermogen, uitgedrukt in procenten van het totale vermogen inclusief het verpachters vermögen, - ni. van 58?° in 1957 "tot 55!/° in begin 1963 - blijkt dat het instituut

van de pacht door de prijsstijgingen van landbouwgrond en gebouwen be-langrijker is geworden.

c. Vreemd vermogen

Het vreemde vermogen in de gehele Nederlandse landbouw is van begin. 1957 tot begin 1963 toegenomen van 2250 min. gulden tot 3149 min. gulden dit is een stijging van 4O/0. Een deel van het vreemde vermogen is verkregen via interne financiering van de sector landbouw, ni. de gelden die door landbouwers aan andere agrariërs ter beschikking zijn gesteld. Voor 1957 zijn hiervan geen cijfers bekend. In 1953 is 141 min. gulden van andere landbouwers verkregen, waarvan 115 min. gulden van familieleden. De totale schuld van de sector landbouw bedroeg be-gin 1963 dus 3OO8 min, gulden.

Het vreemde vermogen op lange termijn (langer dan 1 jaar) is sterker gestegen dan de schulden op korte termijn (tabel 14)« Het aandeel van het vreemde vermogen op lange termijn nam in verband hiermede toe van 70% in 1959 tot .75$ in 1963.

In tabel 15 is aangegeven van welke categorieën kredietverleners het vreemde vermogen (incl, de interne financiering van de sector land-bouw) van alle Nederlandse landbouwers afkomstig is.

(28)

Tabel 15 B R O M E S VAN VREEMD VERMOGEN IN DE GEHELE NEDERLANDSE LANDBOOT/

Schuld op lange termijn aan: familieleden 1)

overige particulieren

landbouwkredietbanken 2) ov. banken en inst. beleggers ov. schulden op lange termijn Totale schuld op lange termijn Schuld op korte termijn aan:

landbouwkredietbanken overige banken

leveranciers

ov, schuld op korte termijn Totale schuld op korte termijn Totale schuld Mei 1957 m i n . i jo gld. j 760 48,4 270 17,2 310 19,7 180 11,5 50 3,2 1570 100,0 30 11,8 20 2,9 300 44,1 280 41,2 680 100,0 225O Begin 1963 mïn. | fo gld. s IO59 44,8 314 13,3 592 25,1 346 14,7 50 2,1 2361 100,0 10.1 12,8 48 6,1 426 54,1 213 27,0 788 100,0 3149 Stijging t.o.v. 1957 min. J fo gid. ! + 299 39 + 44 16 + 282 91 + 1 6 6 92 + 791 50 + 21 26 + 2 8 140 + 1 2 6 42 - 67 -24 + 1 0 8 16 + 899 40 1) Incl. schuld uit onverdeelde boedels en kostcontracten.

2) Landbouwkredietbanken: banken die aangesloten zijn bij de Coöpera-tieve Centrale Raiffeisen-Bank te Utrecht en de CoöperaCoöpera-tieve Centra-le BoerenCentra-leenbank te Eindhoven. Hieronder valCentra-len ook de Boeren-hypotheekbank te Eindhoven en de Utrechtse Grondkapitaalbank.

De familieleden van de Nederlandse landbouwers blijken de groot-ste kredietverschaffers te zijn. Het aandeel van het vreemde vermogen op lange termijn afkomstig van familieleden, is echter - ondanks een absolute stijging van 299 min. gulden - teruggelopen van 48,470 in 1957 tot 44,8% in 1963= De landbouwkrodietinstellingen gaan daarentegen een steeds belangrijkere rol spelen bij de kredietverlening» In de periode 1957-1963 is het op lange termijn uitgeleende geld van de landbouwkre-dietbanken aan de landbouwers bijna verdubbeld. Het aandeel van deze banken in het totale vreemde agrarische vermogen op lange termijn is gestegen van 19,7^ in 1957 tot 25,1fo in 1963.

Het vreemde vermogen op korte termijn bestond in I963 voor een groot deel uit leverancierskrediet.

§ 4. N a d e r e a n a l y s e v a n h e t v r e e m d e v e r

(29)

Gemeten in contante prijzen 1957? is het eigen vermogen in de

landbouw van 1957 tot begin 1963 met 4,6)0 gestegen. Daar echter ook de schulden zijn toegenomen, zijn de verhoudingen niet veel gewij-zigd.

Ook tegen lopende prijzen gerekend is de solvabiliteit van de landbouw in de periode 1957-1963 niet veel veranderdjhet eigen ver-mogen bedroeg in 1957 31$ van het totale verver-mogen en in 1963 8O/0.:-:\..

Voor een deel is dit een gevolg van de invloed van de prijsstijgin-gen van grond en gebouwen in het begin van 1963. Om dit te illustre-ren zijn in de laatste kolom van tabel 14 de balansgegevens van begin 1963 herleid op basis van de prijzen; die golden vóór de opheffing van de prijsbeheersing van landbouwgronden (prijzen eind 1962). Zonder de prijsstijgingen van grond en gebouwen in begin 1963 zou het eigen ver-mogen eind 1962 7670 van het totale verver-mogen hebben bedragen.

Uit de relatieve daling van het eigen vermogen, uitgedrukt in; procenten van het totale vermogen inclusief het verpachters vermogen, - nl. van 5&7° in 1957 "tot 55$ in begin 1963 - blijkt dat het instituut van de pacht door de prijsstijgingen van landbouwgrond en gebouwen

be-langrijker is geworden. c. Vreemd vermogen

Het vreemde vermogen in de gehele Nederlandse landbouw is van begin 1957 -tot begin 1963 toegenomen van 2250 min. gulden tot 3149 min. gulden dit is een stijging van 4O/0. Een deel van het vreemde vermogen

is verkregen via interne financiering van de sector landbouw, nl. de gelden die door landbouwers aan andere agrariërs ter beschikking zijn gesteld. Voor 1957 zijn hiervan geen cijfers bekend. In 1953 is 141 min, gulden van andere landbouwers verkregen, waarvan 115 min. gulden van familieleden. De totale schuld van de sector landbouw bedroeg be-gin 1963 dus 3OO8 min* gulden.

Het vreemde vermogen op lange termijn (langer dan 1 jaar) is sterker gestegen dan de schulden op korte termijn (tabel 14)« Eet aandeel van het vreemde vermogen op lange termijn nam in verband hiermede toe van 70% in 1959 tot .75$ in 1963.

In tabel 15 is aangegeven van welke categorieën kredietverleners het vreemde vermogen (incl, de interne financiering van de sector land-bouw) van alle Nederlandse landbouwers afkomstig is.

(30)

Tabel 15 BRONNEN VAN VREEMD VERMOGEN IN DE GEHELE NEDERLANDSE LANDBOUW

Schuld op lange termijn aan: familieleden 1)

overige particulieren

landbouwkredietbanken 2) ov. "banken en inst. beleggers ov. schulden op lange termijn Totale schuld op lange termijn Schuld op korte termijn aan:

landbouwkredietbanken overige banken

leveranciers

ov. schuld op korte termijn Totale schuld op korte termijn Totale schuld Mei -ie min. p-ld. 76O 27O 310 180 50 157O 80 20 300 280 680

57

7° 48,4 17,2 19,7 11,5 3,2 100,0 11,8 2,9 44,1 41 ,2 100,0 2250 Begin 1963 min. gld. 1059 314 592 346 50 2361 10-1 48 426 213 788

! i

44,8 13,3 25,1 14,7 2,1 100,0 12,8 6,1 54,1 27,0 100,0 3149 t 3ti jgi .0 „ V . min. -i-+ + + + j _ + + -+ + 3ld. 299 44 282 -1 £ c 1 uu -791 21 28 126 67 1C8 899 ng 1957 1 1 i 39 16 91 92 -50 26 140 42 -24 16 40 1) Incl. schuld uit onverdeelde boedels en kostcontracten.

2) Landbouwkredietbanken: banken die aangesloten zijn bij de Coöpera-tieve Centrale Raiffeisen—Bank te Utrecht en de CoöperaCoöpera-tieve Centra-le BoerenCentra-leenbank te Eindhoven. Hieronder valCentra-len ook de Boeren-hypotheekbank te Eindhoven en de Utrechtse Grondkapitaalbank.

De familieleden van de Nederlandse landbouwers blijken de groot-ste kredietverschaffers te zijn. Het aandeel van het vreemde vermogen op lange termijn afkomstig van familieleden, is echter - ondanks een absolute stijging van 299 min. gulden - teruggelopen van 48,4$ in 1957

tot 44,8% in 1963. De landbouwkredietinstellingen gaan daarentegen een steeds belangrijkere rol spelen bij de kredietverlening. In de periode 1957-1963 is het op lange termijn uitgeleende geld van de landbouwkre-dietbanken aan de landbouwers bijna verdubbeld. Het aandeel van deze banken in het totale vreemde agrarische vermogen op lange termijn is gestegen van 19,7/£ in 1957 tot 25,1fó in 1963.

Het vreemde vermogen op korte termijn bestond in 1963 voor een groot deel uit leverancierskrediet.

4. N a d e m o g e

r e n

a n a l y s e v a n e t v r e e m rl e v e r

-Deze paragraaf bevat een nadere analyse van het vreemde vermogen - inclusief interne financiering - van landbouwbedrijven groter dan 5 ha. Het totale vreemde vermogen van deze landbouwbedrijven boven de 5

(31)

ha bedroeg begin 19^3 2854 min. gulden, dit is naar schatting 91$ van

het vreemde vermogen van alle landbouwbedrijven» begin 1964 was het vreem-de vermogen van vreem-de landbouwbedrijven boven 5 ha gestegen tot 3015 oln.gul-den.

Een vergelijking van het vreemde vermogen op lange en korte termijn van pachtbedrijven en eigendomsbedrijven, gesplitst in hypothecaire en niet-hypothecaire schuldenv in het begin van 1963 en het begin van 1964 is

in tabel 16 weergegeven.

Tabel 16

VREEÏÎD VERMOGEN VAN LANDBOUWBEDRIJVEN >5 HA : ( i n min. g l d . )

Vreemd vermogen op lange hypothecair

niet-hypothecair totaal

Vreemd vermogen op korte hypothecair

niet-hypothecair totaal

termijn

termijn

Totaal vreemd vermogen

Pachtbec begi 1963 | 94 345

439

16 299

315

754

n

1964 174 391

565

19 309

328

893

rijven 1) stijging t.o.v. 1963 + 80 85 % + 46 13 % +126 29 %

+ 3 19 $

+ 10 3

%

+ 13 4

%

+139 18

%

Eigendomsbedrijven 2)

begin

I963I1964

983 1000

709 709

IS92 1709

35 33

373 380

408 413

2100 2122

stijging

t.o.v.1963

+ 17 2

%

+ 0

-+ 17 1

f

- 2 -6 % + 7 2/0 + 5 1 % + 22 1 % 1) 5O.6OO pachtbedrijven. 2) 8O.7OO eigendomsbedrijven.

Het vreemde vermogen op lange termijn is zoals viel te verwachten -veel sterker vertegenwoordigd op de eigendomsbedrijven dan op de pachtbe-drijven. Van het vreemde vermogen op lange termijn op eigendomsbedrijven is ca. 58$ onder hypothecair verband verkregen.

Ten opzichte van-begin 1963 is er in 1964 bij de eigendomsbedrijven in de schuldenpositie niet veel veranderd. Dit in tegenstelling tot de

pachtbedrijvenf waar voornamelijk het door hypotheek zekergestelde vreemde

vermogen op lange termijn met 80 min. gulden is toegenomen», dit is een stijging van 85$. Deze stijging is waarschijnlijk het gevolg van aankoop van grond door pachters na de opheffing van de prijsbeheersing per 1 janu-ari 1963. Door aankoop van grond en gebouwen in de loop van het boekjaar. '63/64 kunnen bedrijven die op het eind van boekjaar 1962/63 als

pachtbe-drijf werden gekenmerkt eigendomsbedrijven geworden zijn. In dit onderzoek :;ijn de bedrijven - om ontwikkelingen als de hier gesignaleerde te kunnen volgen - echter gerubriceerd onder de categorie waartoe zij in het boekjaar.

1962/63 behoorden.

(32)

De schulden van de landbouwbedrijven zijn in tabel 17 naar bron van herkomst onderscheiden. Hierbij is tevens aangegeven op hoeveel gevallen het schuldbedrag betrekking heeft en is naast de totale schuld het gedeelte van de schuld dat zekergestelcl is door hypotheek vermeld.

Tabel 17 HERKOMST VREEMD VERMOGEN VAN LANDBOUWBEDRIJVEN >5 HA

(in min. gld.)

-Schulden op lange termijn Landbouwkredietbanken Hypotheekbanken

Overige banken

Verzekeringsmij en., pensioenfondsen Financieringsmaatschappijen

Leveranciers van duurz. prod.middelen Overheid

Familieleden

Andere particulieren en instellingen Onverdeelde boedels

Kostcontracten en andere onderhouds -verplichtingen

Totaal schulden op lange termijn Schulden op korte termijn

Hek.-crt„ landbouwkredietbanken Overige banken

Niet rek.-crt.-schulden t.b.v. neven-bedrijf

Leveranciers van duurz.' prod.middelen Leveranciers van ov. bedrijfsgoederen Voorschotten

Bedrijfsbelastingen Persoonlijke belastingen

Overige schulden op korte termijn Totaal schulden op korte termijn Totaal vreemd vermogen

B aantal schul-den 1 ) (x1000) ( 40) ( 3) ( 6) ( 7) ( 2) ( 0) ( 7) ( 64) ( 24) ( 4) ( 5) ( 20) ( 2)

( O

( 19) (105) ( 2) ( 19) ( 33) ( 39) egin 1963 totale schuld 533 44 121 129 18 4 40 821 282 1I6 23 2131 93 43 11 33 359 6 6 73 99 723 2854 hypo- the-caire schuld 463 44 104 118 3 -3 148 194 -1077 20 31 -51 1 128 Bc aantal schul*-: den 1 ) (* ( ( ( ( ( 000) 43) 2) 6) 7) 2) -19) 64) 25) 4) 5) 20) 2) 0) 20) (105) ( ( ( ( 3) 23) 34) 37) ;gin 1964 jtotale Lschuld t 604 57 135 102 15 -55 830 322 134 20 2274 103 37 14 54 320 8 7 84 114 741 3015 |

hypo-

the-caire I schuld 507 57 122 95 3 -8 144 238 -1174 36 16 -52 1226

1) Bij de vaststelling van het aantal schulden zijn hypothecaire en niet-hypothe-caire schulden afzonderlijk geteld. Meerdere schulden in dezelfde categorie bij een en dezelfde land.bouwer zijn als één schuld beschouwd.

(33)

Het vreemde vermogen op lange termijn is t.o.v. "begin 1963 met 143 min. gulden toegenomen. De grootste stijgingen in absolute zin zien wij bij de "landbouwkredietbanken" (+ 71 min. gulden) en bij de "andere particulieren en instellingen" (40 min. gulden).

Van het totale vreemde vermogen op lange termijn was in 1963 51% zekergesteld door hypotheek; in 19^4 was dit 52%- In de mate van binding van het verleende krediet aan hypothecaire zekerheid zijn bij de diverse categorieën kredietverschaffers aanmerkelijke verschillen te constateren. Zo is het krediet dat verstrekt is door de banken en'.de institutionele beleggers voor ca.87% hypothecair krediet. Het krediet afkomstig van familieleden is daarentegen slechts voor een klein ge-deelte zekergesteld door hypotheek, nl. 18% in 1963 en 17% in 1964.

Het vreemde vermogen op korte termijn is slechts weinig veran-derd t.o.v. 19^3• De-belangrijkste wijziging is de daling van het "leverancierskrediet op de overige bedrijfsgoederen" met 39 min. gul-den tot 320 min. gulgul-den; uitgedrukt in procenten van de waarde van de geleverde niet-duurzame produktiemiddelen en diensten van derden, blijkt het leverancierskrediet gedaald te zijn van 14% in het

boek-jaar 1962/63 tot 12% in het boekboek-jaar 1963/64. De andere bronnen van kort krediet zijn - met uitzondering van "overige banken" - toegeno-men, zodat het totale vreemde vermogen op korte termijn per saldo _ met 18 min. gld. t.o.v. 1963 is gestegen tot 741 min. gulden; in 1964. '

Het vreemde vermogen van de pacht- en de eigendomsbedrijven - gesplitst naar de bronnen van herkomst - is opgenomen in bijlage 2.

Door indeling van de bedrijven naar de grootte van de schulden op lange termijn per ha, is in figuur 3 een beeld verkregen van de

spreiding van het vreemde vermogen over de landbouwbedrijven. De cij-fers hebben betrekking op de gemiddelde schulden op lange termijn op het eind van de boekjaren 1962/63 en 1963/64.•

Uit figuur 3 blijkt dat 28% van de Nederlandse landbouwbedrijven (•groter dan 5 ^.a) geen schulden op lange termijn had. Het aantal be-drijven met een schuld tussen f. 100,- en f. 1000-,- per ha is rela-tief het grootst: 28,4% van de landbouwbedrijven valt in deze klasse. Voorts blijkt dat ruim 40% van de bedrijven een schuld heeft die gro-ter is dan f. 1000,- per ha, waarbij het percentage bedrijven geleide-lijk daalt naarmate de schulden hoger worden.

De schulden op lange termijn zijn op de eigendomsbedrijven groter dan op de pachtbedrijven (figuur 4 ) . Begin 1963 waren de schulden op lange termijn voor de pacht- en eigendomsbedrijven resp. f. 458,- en f. 1494,- per ha; begin 1964 waren deze bedragen resp. f. 572,- en f. 1529,- per ha. Dit verschil is toe te schrijven aan verschillende factoren. Bij de pachtbedrijven is er minder behoefte aan krediet op lange termijn; de pacht is hier een belangrijke financieringsbron. Ook de mogelijkheid om krediet op lange termijn te verkrijgen is op de

pachtbedrijven kleiner, doordat er minder grond in eigendom is die als zekerheidsstelling kan dienen. Voorts is de gemiddelde oppervlakte van de' pachtbedrijven groter dan van de eigendomsbedrijven; per begin. 1963 was de gemiddelde oppervlakte van de pachtbedrijven 19 ha en van de eigendomsbedrijven 14 ha. Ook de spreiding van de schulden op lange ter-mijn is bij de beide soorten bedrijven verschillend, zoals figuur 4 laat zien.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De afdelingen, die in zo ruime mate activiteiten hebben ontplooid en daardoor dit jaar een hechte basis aan de vereniging gaven, verdienen ook alle aandacht

Doordat mensen niet meer nomadisch leven, zijn de meest aantrekkelijke voedselbronnen snel uitgeput.. Daardoor gaan ze steeds intensiever steeds meer voedselbronnen

Ongeveer één op de zeven consumenten kiest voor een éénjarig contract, een kwart van de consumenten heeft een contract afgesloten voor drie jaar, en bijna de helft van de

- hetgeen omtrent de financiële toestand op de balansdatum is gebleken tussen het opmaken van de jaarrekening en de algemene vergadering waarin zij wordt behandeld; deze

Charles Welter, die zich heeft afgesplitst omdat hij de Indië-po- litiek van zijn partij te slap vindt, scoort één zetel in de nieuwe Tweede Kamer; zijn

In de afgelopen drie jaar is meer dan de helft (53%) van de consumenten overgestapt van energieleverancier of contract.. Dit aandeel is groter dan voorgaande

Low levels of viable pycnidiospore release were observed from pycnidia in lesions on peel pieces in citrus pulp from treated fruit (&lt;8.6%), and spore release and viability

==&gt; Er dient ook basis schoolmateriaal aangekocht te worden buiten de school (mappen, pennen, fluostiften, …) ==&gt; De leerlingen dienen ook zelf een rekenmachine aan te