• No results found

Rolmodellen en sporten tegen jeugddelinquentie : hoe dragen de componenten rolmodellen en sport bij aan de effectiviteit van preventieve interventies voor jeugddelinquentie?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rolmodellen en sporten tegen jeugddelinquentie : hoe dragen de componenten rolmodellen en sport bij aan de effectiviteit van preventieve interventies voor jeugddelinquentie?"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rolmodellen en Sporten tegen Jeugddelinquentie

Hoe dragen de componenten rolmodellen en sport bij aan de effectiviteit van preventieve interventies voor jeugddelinquentie?

Camiel Hageman (11307277)

Bachelor scriptie

Pedagogische Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Woorden: 5387

28-12-2018

(2)

Abstract

Het doel van dit onderzoek is in kaart brengen hoe de componenten rolmodellen en sport bijdragen aan de effectiviteit van preventieve interventies voor jeugddelinquentie. Uit onderzoek naar het component rolmodellen blijkt enige tegenstrijdigheid. Rolmodellen kunnen zowel positieve als negatieve uitwerkingen hebben op jongeren in de interventie. Het rolmodel lijkt een component met enige kracht om bij te dragen aan effectiviteit van

preventieve interventies voor jeugddelinquentie. Echter, het rolmodel heeft een complexe taak. Dit onderzoek laat zien dat een balans tussen positief gedrag, risicogedrag en

authenticiteit mogelijk kan bijdragen aan preventie voor ontwikkeling van jeugddelinquentie. Verder lijken de resultaten van het component sport ook tegenstrijdigheden te bevatten. Sport kan beschermingsfactoren voor jeugddelinquentie bevorderen, zoals pro-sociaal gedrag en academische betrokkenheid. Daartegenover kan sport een risicofactor zoals agressief gedrag verhogen. Mogelijk kan dit worden verklaard met de hypothese dat contactsport agressie kan versterken. Ten slotte biedt dit onderzoek aanknopingspunten voor vervolgonderzoek om jeugddelinquentie te kunnen voorkomen.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding ... Error! Bookmark not defined. Rolmodellen ... Error! Bookmark not defined. Deelconclusie ... 133 Sport ... Error! Bookmark not defined.4 Deelconclusie ... 177 Discussie ... 189 Literatuurlijst ... 244

(4)

Rolmodellen en Sporten Tegen Jeugddelinquentie

Jeugddelinquentie is een groot en ingewikkeld maatschappelijk probleem. Van vele kanten probeert men dit verschijnsel te verminderen (Darko, 2015; Spruit et al., 2016). Tegenwoordig ligt er veel nadruk op het voorkomen van jeugddelinquentie door middel van preventieve interventies (Vries et al., 2015). Deze interventies zijn opgebouwd uit

verschillende componenten. Twee componenten die vaak terugkomen in interventies ter preventie van jeugddelinquentie zijn rolmodellen en sport. Rolmodellen zouden kunnen zorgen voor het juiste voorbeeld en sport zou kunnen zorgen voor sociale verbinding (Hirschi, 1969). Om jeugddelinquentie zo goed mogelijke te kunnen voorkomen, is het belangrijk om inzicht te hebben in de werking van deze componenten. Op basis van literatuur zal in deze studie worden beschreven wat er bekend is over de effectiviteit van rolmodellen en sport binnen jeugdinterventies ter preventie van jeugddelinquentie.

Jeugddelinquentie is het plegen van een, in wetboeken vastgelegd, strafbaar feit door jongeren tussen de twaalf en achttien jaar (Laan & Beerthuizen, 2018). Er zijn talloze, elkaar beïnvloedende, risicofactoren die kunnen leiden tot de ontwikkeling van jeugddelinquentie (Spruit et al., 2018). Bijvoorbeeld de sociaaleconomische status (SES) die invloed heeft op academische betrokkenheid en andersom. Risicofactoren kunnen zich afspelen op individueel (agressie), familiair (kindermishandeling), sociaal (schoolproblemen) en op maatschappelijk (laag sociaaleconomische status) niveau (Spruit et al., 2018). Preventieve interventies zijn gericht op het verminderen van één of meer van deze risicofactoren of op het versterken van beschermingsfactoren om jeugddelinquentie te voorkomen. De complexiteit en mate van verbondenheid tussen deze factoren kan het interveniëren lastig maken. Zoals bijvoorbeeld de SES, het aantal delinquente vrienden en de woonplaats (Spruit et al., 2018). Het verminderen van jeugddelinquentie is echter van maatschappelijk belang vanwege de grote emotionele en materiële schade die het met zich mee kan brengen.

(5)

Ondanks dat interveniëren lastig is vanwege de complexiteit rondom

jeugddelinquentie, zijn er veel interventies die zich richten op preventie hiervan. Zo zijn er vooral sinds het begin van deze eeuw veel preventieve interventies ontstaan (Tolan et al., 2014). Deze preventieve interventies kunnen worden ingedeeld in academisch-, recreatief- of mentorschap-georiënteerd. De interventie kan ook een combinatie zijn van genoemde

oriëntaties. In academisch-georiënteerde interventies ligt de focus op het verbeteren van academische prestaties, recreatief-georiënteerd is het gebruik maken van recreatieve activiteiten en mentorschap-georiënteerd is het gebruik maken van een mentor in de interventie (National Academies of Sciences, 2016). Daarnaast kan een preventieve

interventie universeel (voor iedereen), selectief (een bepaalde groep), geïndiceerd (op basis van kenmerken en eerdere problemen) of casus-specifiek (specifiek voor een persoon en zijn gedrag) zijn (National Academies of Sciences, 2016). Ten slotte wordt onderscheid gemaakt in de focus op de jeugdige zelf, de familie of de gemeenschap (National Academies of Sciences, 2016).

Daarnaast kunnen interventies opgedeeld worden in componenten. Componenten worden gezien als specifieke elementen binnen een interventie en kunnen zorgen voor meer of minder effectiviteit (Kaminski et al., 2018; Van der Put et al., 2018). Het is daarom essentieel om de juiste componenten, of combinatie van componenten, te vinden om

maatschappelijke problemen zo effectief en efficiënt mogelijk aan te pakken. Als ingezoomd wordt op preventieve interventies om jeugddelinquentie te voorkomen kan worden

geanalyseerd welke specifieke componenten effectief kunnen bijdragen aan de interventie voor risicojeugd. Hier kan in de praktijk gebruik van worden gemaakt door de specifieke werkzame componenten toe te passen binnen preventieve interventies om jeugddelinquentie te voorkomen.

(6)

‘rolmodellen’. De term ‘rolmodel’ wordt toegeschreven aan Robert K. Merton, een

Amerikaanse socioloog (Holton, 2004). Een rolmodel is een persoon waarmee iemand zich kan identificeren qua leeftijd en interesse, waar men tegenop kan kijken en wiens gedrag, voorbeeld of succes kan worden nagevolgd (Gertz, & Boudreault, 2016). Dit is tevens de definiëring die in deze studie gehanteerd zal worden. Verder dient er onderscheid te worden gemaakt tussen een mentor en een rolmodel. Een rolmodel verschilt van een mentor in de mate van interactiviteit. Een rolmodel hoeft niet in direct contact te staan met de persoon voor wie hij rolmodel is. Een mentor is daarentegen in direct en bewust contact met de betreffende persoon (Gee et al., 2015). In deze studie ligt focus op het concept rolmodel binnen

preventieve interventies voor jeugddelinquentie waarbij het rolmodel dus wel bewust is van zijn rol en daarom ook aanpassingen kan doen aan zijn gedrag om het gewenste resultaat te krijgen.

Aan de hand van een literatuurstudies lijken rolmodellen inderdaad te kunnen

bijdragen aan positieve verandering van risicojeugd omdat rolmodellen een positief voorbeeld kunnen stellen voor de jeugd om na te volgen (Macomber et al., 2012; Gee et al, 2015). Het is daarom aannemelijk dat rolmodellen in interventies preventief zouden kunnen werken tegen jeugddelinquentie. Echter, in het licht van de theorie ‘deviancy training’ kunnen rolmodellen bij het vertonen van risicogedrag juist zorgen voor ontwikkeling van risicogedrag bij de jongeren (Gottfredson, 2010). De deviancy training legt uit dat dit zou kan gebeuren omdat jongeren risicogedrag overnemen door interpersoonlijke invloeden van leeftijdsgenoten (Dishion & Tipsord, 2011). Dit kan verder verklaard worden met de theorie dat jongeren vatbaar zijn voor risicogedrag vanwege het aanzien wat ze hiermee kunnen krijgen van hun leeftijdsgenoten. Omdat rolmodellen leeftijdsgenoten zijn en de mogelijkheid hebben om risicogedrag te kunnen tonen kan deze theorie van toepassing zijn op het concept rolmodel (Gottfredson, 2010). Hiermee zou het component rolmodel averechts werken en daarom is het

(7)

van belang hier meer over te weten. De tegenstrijdigheid omtrent het concept rolmodellen zal in dit onderzoek worden besproken om zo een antwoord te geven op de vraag hoe rolmodellen bij kunnen dragen als component binnen preventieve interventies voor jeugddelinquentie. Ook sport is een component waar veel gemeenten zich op richten in

interventieprogramma’s (Kelly, 2013; Spruit et al. 2016). Sport-gebaseerde interventies vinden haar oorsprong in de ‘Sociale bindingstheorie’ (Hirshi,1969). Deze theorie legt de nadruk op het belang van sport in de verbinding tussen de jongere en de samenleving. Deze theorie is gestoeld op vier elementen die de claim ondersteunen dat jongeren met een nauwe een band met de maatschappij minder geneigd zijn om delinquent gedrag te vertonen. De eerste stelt dat hechting (attachment) aan teamgenoten en de teamcoach wordt gestimuleerd door deelname aan sport. Hiermee worden ‘significant others’ toegevoegd aan het netwerk van de jongere die kunnen bijdragen aan het verminderen van risicogedrag. Het tweede element is de betrokkenheid (commitment) die de jongeren voelen voor conventionele activiteiten. Dit zou er voor moeten zorgen dat de jongeren niet de kans willen lopen om uitgesloten te worden van de activiteiten en zich daarom onthouden van delinquent gedrag. Het derde element betreft de normen en waarden (beliefs) die versterkt zouden worden in de context van sport en toegepast kunnen worden in de samenleving. Het laatste element is de gebondenheid (involvement) wat inhoudt dat de jongeren gebonden zijn aan de activiteiten en zo geen mogelijkheid hebben om delinquente activiteiten te ondernemen (Hirschi, 1969). Ondanks een fundamenteel geloof dat sport bijdraagt aan positieve ontwikkeling, zijn er literatuurstudies waarin geconcludeerd wordt dat sport geen significante positieve

invloeden heeft op de ontwikkeling van de jeugd (Sandford et al. 2006). Er wordt geen verschil gevonden in de algemene positieve ontwikkelingen van jongeren die wel en niet sporten, wat het onwaarschijnlijk maakt dat sport preventief zou werken tegen

(8)

zelfs averechts zou werken tegen delinquente ontwikkelingen (Begg et al., 1996). Echter, dit onderzoek is mogelijk enigszins gedateerd, er wordt enkel gebruik gemaakt van

zelfrapportage op het gebied van delinquentie (niet van juridische veroordelingen of aanraking met politie) en het lijkt één van de enige onderzoeken die deze hypothese

bevestigd. Daarom is het interessant om te onderzoeken wat sport daadwerkelijk voor invloed heeft op de delinquente ontwikkeling van jongeren, ondanks een fundamenteel geloof in de positieve bijdrage van sport.

Ter illustratie, sport speelt een grote rol in de huidige maatschappij en wordt door velen gezien als een essentiële activiteit. Sport is dan ook de populairste georganiseerde activiteit waarmee jongeren zich bezighouden (Sandford, 2007; Jones et al., 2017). Daarnaast heerst er een geloof dat sportprogramma’s positief bijdragen aan de ontwikkelingen van mensen (Sandford et al., 2006) Het is waarschijnlijk mede daarom dat het component sport vaak wordt toegevoegd aan interventies (Khoury-Kassabri, & Schneider, 2018). Diverse studies beschrijven de voordelen van sport uitvoerig. Zo kan sport bijdragen aan gevoel van competentie en euforie, omdat fysieke activiteit het geluks-hormoon endorfine verhoogt (Biddle, 2006; Sandford et al., 2008; Sharma, & Anmol, 2017). Ook kan sport het zelfvertrouwen en de zelfwaardering verhogen (Khoury-Kassabri, & Schneider, 2018). Zelfvertrouwen en zelfwaardering kunnen bescherming bieden tegen risicogedrag (Spruit et al., 2018). Het is daarom aannemelijk dat sport kan beschermen tegen ontwikkeling van jeugddelinquentie.

Vanwege voorgaande tegenstrijdigheden over de componenten zal in dit onderzoek geanalyseerd worden of en hoe de componenten ‘rolmodellen’ en ‘sport’ bijdragen aan effectiviteit van preventieve interventies voor jeugddelinquentie. Daarmee is het doel van dit onderzoek het in kaart brengen van de componenten rolmodellen en sport, ofwel het

(9)

achttien jaar. Dit wordt gedaan door beide componenten in twee delen uitvoerig te analyseren aan de hand van een literatuurstudie. Allereerst wordt de positieve kant belicht, vervolgens de negatieve kant en voor rolmodellen uiteindelijk de complexe kant. Ten slotte zal in de

discussie geprobeerd worden om op basis van voorgaande een helder beeld te schetsen van ‘rolmodellen’ en ‘sport’ als componenten binnen preventieve interventies voor

(10)

Rolmodellen

Het inzetten van mentors met een rolmodel functie lijkt een juiste strategie voor preventie van jeugddelinquentie. Dit bleek uit de resultaten van een empirisch onderzoek naar ‘Big Brother’ programma’s waarin zo’n 2000 jongeren met een rolmodel-programma en jongeren zonder een rolmodel-programma achttien maanden werden gevolgd. De participanten met een rolmodel rapporteerden na achttien maanden in interviews minder drugsgebruik en minder schoolverzuim dan de jongeren zonder rolmodel (Grossman, & Garry, 1997). Daarnaast bleek uit een zelf-rapportage onderzoek onder 126 jongeren, die voor- en na een sportinterventie vragen invulden, dat fysieke activiteit in interventies voor risicojeugd positieve individuele veranderingen teweeg kunnen brengen. In de zelfrapportage was namelijk af te lezen dat het zelfvertrouwen en het probleemoplossend vermogen verbeterd was (Khoury-Kassabri & Schneider, 2018).

Verder komt uit een quasi-experimenteel onderzoek naar een rolmodel interventie dat beschermingsfactoren voor jeugddelinquentie worden versterkt en risicofactoren verminderd. Een beperking is hier wel dat de participanten niet random zijn toegewezen aan de

interventie- of controlegroep. In dit onderzoek zijn vragenlijsten afgenomen voor een start-, tussen- en eindmeting onder de deelnemers en hun leerkrachten (N = 141). In deze interventie is een sporttrainer die een voetbal- of basketbaltraining geeft een rolmodel voor jongeren met risicogedrag tussen de twaalf en achttien jaar. De interventie bestaat dus zowel uit het

component sport als het component rolmodel wat het mogelijk moeilijk maakt om de effectiviteit aan één van beide componenten toe te schrijven. Jongeren die de interventie volgenden rapporteerden minder risicogedrag, meer pro-sociaal gedrag en minder delinquente vrienden dan de jongeren die in de controle groep zaten en dus geen interventie hadden gevolgd (Spruit et al., 2016).

(11)

zien. In dit onderzoek werden 4010 random geselecteerde jongeren uit Californië met een leeftijd tussen de twaalf en achttien acht jaar lang werden gevolgd door middel van

telefonische interviews. Dit onderzoek was onderdeel van een gezondheidsvragenlijst van de staat Californië waardoor iedere adolescent van deze staat in aanmerking kwam voor het onderzoek. De jongeren kregen dus niet specifiek een interventie en waren niet per definitie risicojeugd. Bij het uitvragen naar het hebben van een rolmodel bleek dat meer dan de helft van de adolescenten een rolmodel had, meestal een familielid of een atleet. Uit de antwoorden van jongeren met een rolmodel bleek dat zij minder drugs gebruikten en minder risicogedrag (zoals vechten) vertoonden dan jongeren zonder rolmodel (Yancey et al., 2011). Enkel wanneer de jongeren een artiest als rolmodel hadden rapporteerden zij meer risicogedrag. Zowel drugs als risicogedrag kunnen worden gezien als risicofactoren voor ontwikkeling van jeugddelinquentie (Spruit et al., 2018).

Het is daarom mogelijk dat rolmodellen jongeren positief kunnen beïnvloeden en eventueel kunnen beschermen tegen delinquentie maar een rolmodel lijkt ook een negatieve invloed te kunnen hebben. Het zou daarom van belang zijn dat het rolmodel een

daadwerkelijk positief beeld geeft om te imiteren omdat de jongere ook risicogedrag over kan nemen, genoemd ‘deviancy training’. In meerdere onderzoeken wordt deze hypothese

bevestigd (Hurd et al., 2011; Gee et al., 2015). De complexiteit van de rolmodelwerking wordt onderstreept door een studie waarin het pro-sociale en antisociale gedrag van 331 jongeren werd gemeten in de relatie met hun rolmodel. De 331 jongeren van twee middelbare scholen in Michigan deden vrijwillig mee aan een zelfrapportage over rolmodellen. In deze zelfrapportage gaven de jongeren aan dat zij zowel pro-sociaal (anderen helpen, de

gemeenschap verbeteren) als antisociaal (vechten, in aanraking met politie komen) gedrag overnamen van hun rolmodel. De resultaten laten verder zien dat antisociaal gedrag eerder wordt overgenomen dan pro-sociaal gedrag (Hurd et al., 2011). Mogelijk is dit te verklaren

(12)

met de deviancy training theorie en dat antisociaal gedrag een hogere status en meer prestige zal opleveren.

Verder gaat het neerzetten van een positief rolmodel veelal gepaard met het creëren van een vriendelijke en open band tussen de jongere en het rolmodel waardoor de jongere zich makkelijker kan identificeren met het rolmodel (Gottfredson, 2010). Dit patroon kan ertoe leiden dat er een sociaal milieu wordt gecreëerd waarin het rolmodel zich vrijer durft uit te drukken. Het rolmodel kan hierdoor bijvoorbeeld open vertellen over meegemaakte agressie of delinquente gebeurtenissen. Hierdoor komt de jongere dichterbij het rolmodel te staan maar kan leren dat agressie en drugsgebruik een alledaagsheid is in de wereld (Gottfredson, 2010). Dit bleek uit een longitudinaal onderzoek (N  = 1161) waarin een naschoolse preventieve interventie met rolmodellen over 30 jaar lang werd geanalyseerd. Het steunen van open en eerlijke dialogen bleken daarnaast er voor te kunnen zorgen dat het rolmodel minder afwijzend reageert op het meedelen of laten zien van risicogedrag van de jongere. Hiermee kan het rolmodel onbedoeld het deviant gedrag van de jongere op subtiele wijze stimuleren (Gottfredson, 2010).

Dit wordt ook gevonden in een onderzoek dat door middel van contact met experts, literatuuronderzoek en veldonderzoek naar Nederlandse voorbeelden de effectiviteit van de inzet van rolmodellen voor (risico)jeugd onderzochten. Uit de zelfrapportages van jongeren in interventies (tegen bijvoorbeeld roken en alcohol) komt naar voren dat risicogedrag van het rolmodel aantrekkelijk is voor de jongere (Gee et al., 2015). De jongeren die in preventieve interventies deelnemen zijn veelal juist risicojeugd met probleemgedrag en geven aan dat ze behoefte hebben aan een rolmodel met een bepaalde sensationele of risicovolle kant om een goede band op te bouwen. Hiermee kunnen zij zich namelijk eenvoudiger identificeren (Hurd et al. 2011; Gee et al., 2015). Mogelijk kan dit ook deels verklaard worden met de theorie dat jongeren gevoelig voor zijn ‘sensation seeking’ (Steinberg, 2008). Dit onderzoek bespreekt

(13)

het risicogedrag van jongeren vanuit neurowetenschappelijk perspectief. Hieruit blijkt dat specifiek adolescenten gevoelig zijn voor spanningsbehoeften en bevestigt daarmee

voorgaande experimentele onderzoeken (Steinberg, 2008). Ten slotte geven de jongeren uit de preventieve interventies aan dat authenticiteit van groot belang is voor de overdracht van het rolmodel. Authenticiteit is in dit geval het trouw zijn aan wie je daadwerkelijk bent. Dit betekent dat het bevorderlijk is als het rolmodel niet acteert of ingestudeerd gedrag laat zien. Een authentiek verhaal komt volgens de jongeren beter over en zal er voor zorgen dat het rolmodel toegankelijk is voor de doelgroep.

Deelconclusie

Uit de studies blijken zowel positieve als negatieve resultaten over het component rolmodel in preventieve interventies tegen jeugddelinquentie. Het gedrag van een rolmodel kan zowel positief als negatief worden nagevolgd door de beoogde doelgroep en juist een deels risicovolle kant van het rolmodel kan voor een betere band met de specifieke doelgroep zorgen.. Het is daarom van essentieel belang dat het rolmodel positieve gedragingen vertoont om te imiteren voor de jongere maar er rekening mee houdt dat enige sensatie in zijn gedrag juist zorgt voor een sterkere band en authenticiteit leidt tot een betere overdracht.

(14)

Sport

Positieve effecten van sport in interventies tegen jeugddelinquentie is veelvuldig onderzocht. In een meta-analyse is bijvoorbeeld de ontwikkeling van jeugd door sport in kaart gebracht aan de hand van de 63 onderzoeken. Een sterk punt van de meta-analyse is dat de resultaten van de onderzoeken op verschillende manieren zijn verkregen, zoals observatie, semigestructureerde interviews en zelf-rapportage (Holt et al., 2017). In de meta-analyse zijn alleen onderzoeken meegenomen die een sportinterventie gebruikten die gericht is op het verbeteren van vaardigheden buiten de sport zelf. Bijvoorbeeld zelfvertrouwen,

verantwoordelijkheid en ‘life-skills’, levensvaardigheden. De jongeren geven in diverse zelfrapportages en interviews aan dat zij niet zo zeer beter wilden worden in sport maar in vooral in ‘life skills’. De observaties uit de onderzoeken laten ook een verbetering zien in de manier van leven. Zo worden bijvoorbeeld hogere resultaten geobserveerd in de academische prestaties van de jongeren als zij participeerden in een sportinterventie. Academische

betrokkenheid lijkt een beschermfactor voor jeugddelinquentie te zijn (Spruit et al., 2018). Ook de jongeren zelf zien positieve ontwikkelingen specifiek in het voorkomen van delinquentie. De jongeren die meer sporten geven namelijk zelf aan dat ze een positiever leven willen leiden, door bijvoorbeeld meer bezig te zijn met schoolprestaties, minder met drugs en zo beschermd worden tegen ontwikkeling van delinquent gedrag. Vanwege de grootte van dit onderzoek en de verschillende manier waarop de data verkregen is lijkt deze meta-analyse enig bewijs te leveren voor een positief resultaat van het component sport. Jongeren uit diverse sportinterventies blijken te worden gestimuleerd om betere keuze te maken in het leven en minder jeugddelinquentie te willen ontwikkelen. Of deze

geobserveerde resultaten op lange termijn aanwezig blijven is nog wel de vraag omdat zeer weinig gebruik is gemaakt van longitudinale studies.

(15)

bestond uit het volgen van 600 jongeren gedurende vier jaar. De jongeren waren geselecteerd door hun leerkrachten en waren geïndiceerd risicojeugd die baat hadden bij een (preventieve) interventie. Er is in dit onderzoek geen controlegroep gebruikt wat de resultaten minder sterk maakt. Daartegenover zijn de resultaten op diverse manieren verkregen, wat de resultaten aannemelijker maakt omdat hiermee de kans op een bias resultaat kan worden verkleind. Er is gebruik gemaakt van observaties, interviews, reflectieve verslagen en open vragenlijsten. De jongeren, die dertien en veertien jaar oud waren, gaven in de interviews en vragenlijsten aan dat ze meer en positievere relaties kregen waardoor een sterk sociaal kapitaal werd

opgebouwd, iets wat door Hirschi (1969) omschreven wordt als ‘hechting’. Het opbouwen van een sociaal kapitaal en het hebben van ‘significant others’ kan bescherming bieden tegen ontwikkeling van delinquent gedrag (Hirschi, 1969).

Verder wordt in een empirisch onderzoek naar basketballers en hun persoonlijke ontwikkelingen gevonden dat zij beter zijn geworden in conflictoplossingen, beter om konden gaan met agressie en meer zelfdiscipline hebben gekregen door sport (Harrist & Witt, 2014). De participanten van dit onderzoek zijn allemaal vrouwen, niet random geselecteerd en spelen allen in dezelfde basketbalcompetitie, hiermee is het onderzoeksdesign niet optimaal.

Daarnaast zijn er slechts 31 participanten ingezet voor dit onderzoek waardoor de resultaten niet eenvoudig te generaliseren zijn. Wel zijn de coaches van de participanten in formele en informele wijze geïnterviewd om de resultaten te bevestigen wat de validiteit van de

resultaten enigszins verhoogt. De resultaten waren positief over sport als preventie tegen jeugddelinquentie. De participanten geven aan dat ze zonder sport en de ontwikkelde zelfdiscipline eerder geïnteresseerd zouden raken in bad things zoals niet naar school gaan (Harrist & Witt, 2014). Daarnaast gaf de zelfrapportage van de 31 participanten aan dat ze eerder drugs zouden proberen als ze geen sport hadden gehad. Aan de hand van de resultaten wordt geconcludeerd dat sport het maken van juiste levenskeuzes kan bevorderen en daarmee

(16)

bescherming biedt tegen ontwikkeling van delinquent gedrag zoals drugsgebruik.

Daarnaast geeft een onderzoek naar een specifieke preventieve sportinterventie ook het resultaat dat sport kan bijdragen aan het voorkomen van delinquentie. In een

experimenteel onderzoek naar een voetbal- en basketbalprogramma werden 155 participanten dertien maanden lang gevolgd (Spruit et al., 2018). De participanten en de coaches kregen voor en na de interventie vragenlijsten over de interventie. In dit onderzoek blijken vele beschermingsfactoren tegen delinquente ontwikkelingen te verbeteren. Na de interventie rapporteerden de participanten namelijk minder gedragsproblemen, minder agressie, minder delinquent gedrag van vrienden, meer pro-sociaal gedrag en meer academische

betrokkenheid. Alleen agressie bleef volgens de zelfrapportage en rapportage van de coaches onveranderd. Echter, deze resultaten zijn niet vergeleken met rapportages van een

controlegroep, iets wat het onderzoek en haar resultaten sterker zou maken (Spruit et al., 2018). Ook wordt in deze interventie gebruik gemaakt van het component rolmodel waardoor niet makkelijk te bepalen is waar de effectiviteit haar oorsprong vindt. Hierdoor geven de resultaten geen overtuigend bewijs maar wel een indicatie voor preventie van ontwikkeling van jeugddelinquentie.

Naast psychologische en sociale voordelen van sport is er een tegenstrijdigheid aanwezig in de literatuur over de effectiviteit van sport in interventies (Khoury-Kassabri, & Schneider, 2018). Er zijn namelijk ook onderzoeken waarin de resultaten minder belovend zijn als het gaat om de relatie tussen sportparticipatie en risicogedrag van jongeren. Uit een metal-analyse blijkt dat competitiviteit probleemgedrag kan versterken. Deze meta-analyse maakt gebruik van 51 studies (N = 132.366) naar jongeren tussen de twaalf en achttien die een sport beoefenen (Spruit et al 2015). Het gebruik van de vele studies en daarmee het hoge aantal participanten maakt de resultaten aannemelijker. In de resultaten van de studies blijkt verder geen significant verschil tussen de delinquente ontwikkeling van jongeren die

(17)

participeerden in sport en jongeren die niet participeerden in sport.

Daarnaast, in een longitudinale studie naar een preventieve vechtsportinterventie blijkt dat na de interventie een risicofactor voor jeugddelinquentie werd versterkt. De studie bestond uit 477 adolescenten die twee jaar werden gevolgd. De participanten beoefenden

vechtsporten, zoals karate en worstelen. Zij rapporteerden na de interventie meer agressieve intenties in non-sportieve context dan voordat ze aan de interventie begonnen (Endresen & Olweus, 2005). Agressief gedrag lijkt een risicofactor voor ontwikkeling van

jeugddelinquentie (Spruit et al., 2018). Echter, een beperking van dit onderzoek is dat gekeken wordt naar agressieve intenties en niet naar daadwerkelijk agressief gedrag. Daarnaast kan niet met zekerheid worden geconcludeerd dat specifiek het component sport zorgt voor ontwikkeling van deze agressieve intenties, mede omdat er geen gebruik is gemaakt van een controlegroep in deze studie.

Wel wordt in een nationaal zelfrapportage onderzoek dit resultaat bevestigd, ook hier blijkt een positieve relatie tussen participatie in contactsport en ontwikkeling van agressie, agressief gedrag in dit geval. Deze quasi-experimentele studie bestond uit het zeven jaar lang volgen van 6.397 participanten die aan een contactsport deden, zoals voetbal en worstelen (Kreager, 2007). Net zoals in eerder onderzoek naar contactsport (voetbal, worstelen, karate) rapporteerden de jongeren meer agressief gedrag dan jongeren in sport zonder direct contact (zoals honkbal). Kortom, sport lijkt onbedoeld een risicofactor voor jeugddelinquentie te kunnen ontwikkelen.

Deelconclusie

De besproken tegenstrijdigheden illustreren hoe complex de effecten van sport in preventieve interventies kunnen zijn. Aan de ene kant wijzen resultaten uit onderzoeken op de beschermende kant van sport tegen ontwikkeling van delinquent gedrag. Zo blijkt dat

(18)

blijkt sport de ‘hechting’ te bevorderen en een sociaal kapitaal te bieden die de jongere kan beschermen tegen ontwikkeling van delinquent gedrag. Ten slotte wordt gevonden dat een preventieve sportpreventie meerdere beschermfactoren tegen delinquentie bevordert maar ook agressie stimuleert. Anderzijds wordt in meerdere experimentele onderzoeken gevonden dat (contact)sport kan leiden tot agressief gedrag, een risicofactor voor delinquent gedrag. Daarnaast blijkt competitiviteit probleemgedrag versterkend te beïnvloeden. Kortom, sport lijkt zowel beschermfactoren als risicofactoren voor jeugddelinquentie te versterken.

(19)

Discussie

Jeugddelinquentie is een groot maatschappelijk probleem waar meerdere preventieve interventies zich op richten. In deze literatuurstudie is onderzoek gedaan naar twee specifieke componenten die bij zouden kunnen dragen aan het voorkomen van jeugddelinquentie, namelijk, rolmodellen en sport. De geraadpleegde literatuur concludeerde geen

daadwerkelijke éénduidigheid over de componenten rolmodellen en sport. Beide

componenten bleken zowel beschermfactoren als risicofactoren te kunnen versterken. De componenten rolmodellen en sport eisen een specifieke invulling en vragen om secure supervisie en training om enkel de beschermfactoren te ontwikkelen en geen risicofactoren te versterken.

Rolmodellen kunnen een goed voorbeeld vormen voor jongeren door academische betrokkenheid te vergroten (Macomber et al., 2012). Daarnaast lijkt het rolmodel te kunnen zorgen voor minder risicogedrag en minder delinquente vrienden (Spruit et al., 2016). Hiermee worden schijnbaar essentiële beschermingsfactoren ontwikkeld voor eventuele ontwikkeling van delinquent gedrag (Spruit et al., 2018). Daartegenover wordt gevonden dat door middel van deviancy training het rolmodel de jongere juist onbedoeld het slechte voorbeeld kan geven waardoor probleemgedrag ontwikkeld wordt (Gottfredson, 2010). Jongeren lijken vatbaar voor probleemgedrag omdat zij spanningsbehoefte hebben en dit hen meer aanzien kan geven tegenover leeftijdsgenoten (Steinberg, 2008). Hiermee wordt

duidelijk dat rolmodellen beschermingsfactoren en risicofactoren voor jeugddelinquentie kunnen versterken.

De resultaten van onderzoek naar het component rolmodel blijken op meerdere vlakken een complexiteit te tonen. Dat er gesproken wordt over correct en incorrect gedrag zou namelijk impliceren dat er een dichotomie in het gedrag. Echter, in werkelijkheid is wat het incorrecte of correcte gedrag is niet duidelijk. Dit kan geïllustreerd worden met het ‘Heinz

(20)

Dilemma’ van Kohlberg waarin ethiek niet altijd congrueert met moraliteit. Hierin wordt duidelijk dat het juiste doen (iemands leven redden) soms ook iets onjuist kan zijn

(noodzakelijk medicijn stelen, de wet overtreden om diegene te redden). Daarnaast bestaat nog het feit dat rolmodellen menselijk en daarmee feilbaar zijn. De kans dat een rolmodel (af en toe) incorrecte gedragingen vertoont is vrijwel onvermijdelijk. Aangezien de jongere het incorrecte gedrag eerder overneemt dan het correcte gedrag, kan het correcte gedrag

overschaduwd worden door incorrecte gedragingen. Het wordt nog lastiger omdat een enigszins risicovolle kant van het rolmodel kan zorgen voor een betere relatie met de

jongeren. Voor de praktijk lijkt dit betekenen dat rolmodellen binnen preventieve interventies zich bewust moeten zijn van een complexe taak en eventuele negatieve invloed die zij hebben. Verder dienen de resultaten van de onderzoeken naar het component rolmodellen met enige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Allereerst blijkt in de onderzoeken vooral gebruik van zelfrapportage wat er mogelijk voor zorgt dat participanten wenselijke

antwoorden geven en daarom minder risicofactoren rapporteren na de interventie. Verder is in weinig onderzoeken delinquentie zelf als variabele gerapporteerd waardoor onduidelijk is of het rolmodel (in)direct leidt tot delinquente ontwikkeling. Er is vooral gericht op

risicofactoren die eventueel kunnen leiden tot delinquente ontwikkelingen. Ten slotte is niet in alle onderzoeken gebruik gemaakt van een controlegroep, wat wel wenselijk is om valide aannames te doen. Daarom zou het in vervolgonderzoek goed zijn om meer gebruik te maken van observaties, van een controlegroep en van variabalen die een directer beeld geven van jeugddelinquentie (zoals diefstal of bedreigingen). Dit kan er voor zorgen dat sterkere aannames gedaan kunnen worden over de relatie tussen rolmodellen en jeugddelinquentie. Ook de resultaten van het component sport lijken met elkaar in strijd. In meerdere empirische onderzoeken komt naar voren dat sport zorgt voor ontwikkeling van ‘life skills’, wens voor een positiever leven en verminderde keuze voor delinquentie (Holt et al. 2017).

(21)

Verder blijkt sport te kunnen zorgen voor een sociaal kapitaal en meer hechting, wat bescherming kan bieden tegen ontwikkeling van delinquent gedrag (Armour & Sandford, 2013; Hirschi, 1969). Ten slotte blijkt sport als preventie interventie bij te dragen aan het ontwikkelen van meerdere beschermingsfactoren, zoals minder delinquent gedrag van vrienden, meer pro-sociaal gedrag en meer academische betrokkenheid (Spruit et al. 2018). Daarentegen tonen de resultaten van dit onderzoek van Spruit et al. (2018) dat ook de

risicofactor agressie versterkt wordt. Het negatief beïnvloeden van agressief gedrag door sport wordt door meerdere empirische onderzoeken bevestigd (Endresen & Olweus, 2005; Kreager, 2007).

Een verklaring voor deze overéénstemming is mogelijk te vinden in het type sport. Zo lijkt het feit of het contactsport of geen contactsport is van mogelijke invloed op de uitkomst van agressie. In onderzoek naar jongeren die participeren in basketbal, wat geen contactsport is, blijkt agressie te verminderen (Harrist & Witt, 2014). Daarentegen blijkt agressie te worden versterkt bij contactsporten zoals voetbal en worstelen (Endresen & Olweus, 2005; Kreager, 2007). En onderzoek waarin zowel basketbal als voetbal zijn meegenomen wordt ook meer agressie gerapporteerd (Spruit et al., 2018). Hierin is niet gespecificeerd welke sport beoefend werd door de participant. Daarom zou het interessant zijn voor vervolgonderzoek om de hypothese te testen of contact in de sport inderdaad van invloed is op ontwikkeling van agressie. Dit kan zorgen voor meer kennis over het voorkomen van risicofactoren van

jeugddelinquentie.

De resultaten van de onderzoeken naar sport als component dienen tevens met enige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Zo blijkt er in de onderzoeken naar sport weinig gebruik van gerandomiseerde selectie. Randomisering zou echter een betere

generaliseerbaarheid betekenen. Verder is er in de onderzoeken naar het component sport weinig splitsing tussen gebruikte componenten. Zo zijn er onderzoeken die bijvoorbeeld

(22)

gebruik maken van zowel sport als rolmodellen waardoor niet duidelijk wordt wat het werkzame component is (Spruit et al., 2018). Het zou van waarde zijn om in onderzoek een analyse te hebben die diverse componenten van interventies naast elkaar legt. Een meta-analyse zou diverse componenten zoals sport, rolmodellen, mentorschap en werkzame

factoren zoals duur, wel of geen contactsport, teamverband, type rolmodel met elkaar kunnen vergelijken. Vervolgens zouden aan de hand van zelfrapportage, observatie in een voor- en nameting en een controlegroep gekeken moeten worden of op lange termijn de interventie effect heeft op jeugddelinquentie. Hiermee kan beter gespecificeerd worden wat werkzame componenten zijn binnen preventieve interventies tegen jeugddelinquentie.

Waar verder in dit onderzoek rekening mee gehouden moet worden in interpreteren van de resultaten van de empirische onderzoeken is dat de insteek van de onderzoeken verschillend is. De uitkomst van onderzoek kan namelijk beïnvloed worden door wat het onderzoek probeert te meten (Jones et al., 2017). Zo focussen sommige onderzoeken meer op positieve en andere meer op negatieve uitkomsten van interventies. Door bijvoorbeeld vooral beschermingsfactoren of juist de risicofactoren te meten. Dit heeft invloed op de resultaten van de onderzoeken omdat soms slechts één kant van het complexe verhaal wordt geschetst. Dit wordt gevonden in een studie naar onderzoeken over sportinterventies (Jones et al., 2017). Het is aannemelijk dat dit ook voor onderzoeken naar rolmodellen geldt. Verder wordt de duur van de sport of het type rolmodel niet altijd genoemd, wat wel van invloed is op de uitkomst van de interventie voor jeugddelinquentie (Wilosn & Lipsey, 2000). Dit wordt bijvoorbeeld niet in alle onderzoeken genoemd in de meta-analyse van Holt et al. (2017) en dit maakt de meta-analyse daarom enigszins minder sterk. In vervolgonderzoek kan daarom gericht worden op een bredere context om zowel eventuele positieve als negatieve uitkomsten te meten.

(23)

of sportinterventies mogelijk complexe en tegenstrijdige effecten kunnen hebben. Er is een kans dat interventies een risicofactor zoals agressie verhogen terwijl andere

beschermingsfactoren zoals academische betrokkenheid, life-skills en pro-sociaal gedrag verbeteren. Daarom zou vervolgonderzoek zich kunnen richten op een nameting en daarnaast specifiek op de effecten op jeugddelinquentie. Daarnaast kan het aanpassen van

competitiviteit en contact binnen sportinterventies er mogelijk voor zorgen dat agressie niet versterkt wordt. Dit zou kunnen door sportinterventies in te richten met behendigheids- en vaardigheidstraining op het gebied van de sport. Dit kan er toe leiden dat preventieve interventies nog effectiever worden in het voorkomen van jeugddelinquentie omdat er geen risicofactoren worden ontwikkeld. Vervolgonderzoek kan analyseren of deze aanpassing voor effectiviteit zorgt en zich daarnaast focussen op het onderzoeken hoe de combinatie van rolmodellen en sport bijdraagt aan effectiviteit.

Ondanks enkele beperkingen in de onderzoeken lijken er eerste indicaties om aan te nemen dat de componenten rolmodellen en sport positief zouden kunnen bijdragen in preventieve interventies voor jeugddelinquentie. Het zou vooral van belang zijn hoe de componenten worden uitgevoerd. Beide componenten lijken een kracht te hebben om het maatschappelijke probleem jeugddelinquentie in zekere mate te verminderen maar er is nog veel kennis dat gewonnen kan worden op dit gebied. Aan de hand van dit onderzoek kan worden voorgesteld dat sportinterventies zich meer richten op behendigheids- en

vaardigheidstraining en minder op het contact en de competitiviteit in sport. Voor het rolmodel geldt dat hij zich bewust zou moeten zijn van zijn complexe rol en balans moet vinden tussen sensationeel gedrag (enige sensatie waar de jongere zich mee kan identificeren), authenticiteit behouden (trouw blijven aan wie je bent) en het gewenste voorbeeld geven (het vermeende juiste gedrag tonen). Dit alles om jeugddelinquentie zo adequaat mogelijk te voorkomen.

(24)

Literatuur

Armour, K., & Sandford, R. (2013). Positive youth development through an outdoor physical activity programme: Evidence from a four-year evaluation. Educational Review, 65, 85–108. doi:10.1080/00131911.2011.648169

Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action: A social cognitive theory. Upper Saddle River, NJ: Prentice Hall.

Begg, D., Langley, J., Moffitt, T., & Marshall, S. (1996). Sport and delinquency: An examination of the deterrence hypothesis in a longitudinal study. British Journal of Sports Medicine, 30(4), 335-41. doi:10.1136/bjsm.30.4.335

Biddle, S. (2006). Defining and measuring indicators of psycho-social well- being in youth sport and physical activity. In Y. Vanden-Auweele, C. Malcom & B. Meulders (Eds.), Sports and development (pp. 163–184). Teuven: Lannoo Campus.

Darko, D. (2015). Crime prevention through sports and physical activity. Zbornik Radova Pravnog Fakulteta u Nišu, 2015(69),133-151. doi:10.5937/zrpfni1569133D Dishion, T., & Tipsord, J. (2011). Peer Contagion in Child and Adolescent Social and Emotional Development. Annual Review of Psychology, 62(1), 189-214. doi:10.1146/annurev.psych.093008.10041

Endresen, I. M., & Olweus, D. (2005). Participation in power sports and antisocial

involvement in preadolescent and adolescent boys. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46, 468–478. doi:10.1111/j.1469-7610.2005.00414.x

Gee, de A., Zijlstra-Vlasveld, M., Leone, M., Boon, B., & Poel, van der A. (2015). Strategische verkenning, De effectiviteit van de inzet van rolmodellen in

leefstijlcampagnes. Netherlands Institute for Health and Addiction: Trimbos Instituut. Holton, G. (2004). Robert K. Merton - Biographical Memoirs. Proceedings of

(25)

9040/a000232

Gottfredson, D. (2010). Deviancy training: Understanding how preventive interventions harm. Journal of Experimental Criminology, 6(3), 229-243. doi:10.1007/s11292-010-9101-9 Grossman, J.N., & Garry, E.M. (1997). Mentoring–A Proven Delinquency Prevention

Strategy. Juvenile Justice Bulletin, Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention. Verkregen van https://www.ncjrs.gov/pdffiles/164834.pdf

Gutman, L., & Schoon, I. (2015). Preventive Interventions for Children and Adolescents. European Psychologist, 20(4), 231-241. doi:10.1027/1016-9040/a000232

Harrist, C. J., & Witt, P. A. (2014). Calling the screens: Self-reported developmental

outcomes in competitive basketball. Journal of Adolescent Research, 30(6), 751-778. doi:0.1177/0743558414561293

Hurd, Noelle M., Zimmerman, Marc A., & Reischl, Thomas M. (2011). Role Model Behavior and Youth Violence: A Study of Positive and Negative Effects. Journal of Early Adolescence, 31(2), 323-354. doi: 10.1177/0272431610363160

Holt, N.L., Neely, K.C., Slater, L.G., Camiré, M., Côté, J., Fraser-Thomas, J., & Tamminen K.A. (2017). A grounded theory of positive youth development through sport based on results from a qualitative meta-study. International Review of Sport and Exercise Psychology, 10(1), 1-49. doi:10.1080/1750984X.2016.1180704

Jones, G.J., Edwards, M.B., Bocarro, J.N., Bunds, K.S., & Smith, J.W. (2017). An integrative review of sport-based youth development literature. Sport in Society, 20(1), 161-179. doi:10.1080/17430437.2015.112456

Kaminski, W.J., Valle, L., Filene, A., & Boyle, J. (2008). A Meta-analytic Review of Components Associated with Parent Training Program Effectiveness. Journal of Abnormal Child Psychology, 36(4), 567-589. doi:10.1007/s10802-007-9201-9

(26)

Khoury-Kassabri, M., & Schneider, H. (2018). The Relationship Between Israeli Youth Participation in Physical Activity Programs and Antisocial Behavior. Child and Adolescent Social Work Journal, 35(4), 357-365.

Kreager, D. (2007). Unnecessary Roughness? School Sports, Peer Networks, and Male Adolescent Violence. American Sociological Review, 72(5), 705-724.

doi:10.1177/000312240707200503

Laan, A. van der & Beerthuizen, M.G. (2018). Monitor Jeugdcriminaliteit 2017.

Ontwikkelingen in de geregistreerde jeugdcriminaliteit in de jaren 2000-2017. Den Haag: WODC.

Macomber, D., & Grigorenko, E. L. (2012). Mentor Programming for At-Risk Youth. In Handbook of Juvenile Forensic Psychology and Psychiatry.

Boston, MA: Springer US. doi:10.1007/978-1-4614-0905-2_28

National Academies of Sciences, Engineering, and Medicine. (2016). Preventing Bullying Through Science, Policy, and Practice. Washington, DC: The National Academies Press. doi:10.17226/23482

Sharma, D. K., & Anmol, M. (2017). REDUCING MENTAL HEALTH ILLNESS

THROUGH SPORTS. In UGC Sponsored 2nd National Conference On Latest Trends in Health and Physical Education 14th-15th Feb., 2017.

Spruit, A., Van Vugt, E., van der Put, C., van der Stouwe, T., & Stams, G. J. (2015). Sports participation and juvenile delinquency: A meta-analytic review. Journal of Youth and Adolescence, 45(4), 655-671. doi:10.1007/s10964-015-0389-7

Spruit, A., Put, van der C., Vugt, van E., & Stams, G.J. (2018). Predictors of Intervention Success in a Sports-Based Program for Adolescents at Risk of Juvenile Delinquency. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 62(6), 1535-1555. doi:10.1177/0306624X17698055

(27)

Spruit, A., Put, van der C.E., Vugt Van E.S., Knooihuizen, R., & Stams, G.J.J.M. (2016). Effectonderzoek “Alleen jij bepaalt wie je bent”. Universiteit van Amsterdam, Forensische orthopedagogiek. Verkregen van

https://pure.uva.nl/ws/files/30095167/Effectonderzoek_Alleen_jij_bepaalt_wie_je_be t_.pdf

Steinberg, L. (2008). A Social Neuroscience Perspective on Adolescent Risk-Taking. Developmental review, 28(1), 78-106. doi:10.1016/j.dr.2007.08.002

Tolan, P., Henry, D., Schoeny, M., Lovegrove, P., & Nichols, E. (2014). Mentoring Programs to Affect Delinquency and Associated Outcomes of Youth At-Risk: A Comprehensive Meta-Analytic Review. Journal of Experimental Criminology, 10(2), 179-206. doi: 10.1007/s11292-013-9181-4

Trentacosta, C., Shaw, D., & Grigorenko, E. (2012). Preventing Early Conduct Problems and Later Delinquency. In Handbook of Juvenile Forensic Psychology and Psychiatry (2012 ed., pp. 309-322). Boston, MA: Springer US. doi:10.1007/978-1-4614-0905 2_20

Vries, S., Hoeve, M., Assink, M., Stams, G., & Asscher, J. (2015). Practitioner Review: Effective ingredients of prevention programs for youth at risk of persistent juvenile delinquency – recommendations for clinical practice. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 56(2), 108-121. doi:10.1111/jcpp.12320

Wilson, S.J. & Lipsey, M.W. (2000). Wilderness Challenge Programs for Delinquent Youth: A Meta-Analysis of Outcome Evaluations. Evaluation and Program Planning, 23(1), 1–12. doi:10.1016/S0149-7189(99)00040-3

Yancey, A.K., Grant, D., Kurosky, S., Kravitz-Wirtz, N., & Mistry, R (2011). Role Modeling, Risk, and Resilience in California Adolescents. Journal of Adolescent Health, 48(1), 36-43. doi:10.1016/j.jadohealth.2010.05.001

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit onze resultaten blijkt dat jongeren die geen delicten rapporteren, gekenmerkt worden door het meest beschermende en minst risicovolle profiel, terwijl jongeren die zowel

The model includes a core set of communications and application skills, which by using in combination with the important management and leadership elements of the model is proposed

VR, venous return; CO, cardiac output; CI, cardiac index; MAP, mean arterial pressure; PP, pulse pressure; CVP, central venous pressure; HR, heart rate; SV, stroke volume; MCFP,

Stel dat een internetgebruiker zich wel bewust is van het feit dat er zonder zijn toestemming cookies op zijn computer geplaatst kunnen worden, dan weet hij

First, the computational analysis extracted the acoustic audio features of flute sounds and by means of the Exploratory Factor Analysis (EFA) helped to identify and mean- ingfully

These theories include Butler's (1980) Life Cycle of Tourism; Multiple Stakeholder Theory; Environmental Politics; Displacement Theory. Interviews provided by both local and

Alle deelnemende jongeren zijn thuis bezocht door een interviewer die de vragenlijst in een één-op-éénsituatie heeft afgenomen met behulp van een laptop. Het delinquente gedrag van

The Organisation of European Cancer Institutes OECI working group on Health Economics and Cost Benefit in Oncology suggests four actions that are needed to improve alignment