• No results found

De invloed van leden op de koers van politieke organisaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van leden op de koers van politieke organisaties"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Master scriptie

De invloed van leden op de koers van politieke organisaties.

Datum: 9 juni 2020

Student: Michiel Steegers Student nr.: s1865668

Universiteit: Universiteit Leiden

(2)
(3)

Abstract

De centrale vraag in deze scriptie is: “Hoe en in welke mate zijn standpunten van politieke organisaties met betrekking tot het Klimaatakkoord 2019 ingegeven door hun leden?” Om een antwoord te geven op deze vraag is een kwalitatief, verkennend onderzoek uitgevoerd door middel van semi-gestructureerde interviews en een documentanalyse. Op basis van relevante literatuur is geanalyseerd hoe de relatie tussen leden en politieke organisaties wordt vormgegeven en is er gekeken naar de manier waarop leden invloed hebben uitgeoefend op standpunten van deze organisaties. Uit dit onderzoek komt naar voren dat leden niet de enige actoren zijn die invloed uitoefenen op de standpunten van politieke organisaties. Ook duurzame (financiële) samenwerkingsverbanden, die politieke organisaties met andere organisaties onderhouden, kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Tegen deze achtergrond hebben leden door middel van hun formele rol wel een unieke positie gehad om met name visiedocumenten en andere interne publicaties te beïnvloeden. Deze documenten hebben de politieke organisaties veel houvast gegeven rondom het Klimaatakkoord 2019. Daarnaast zijn informele bijeenkomsten en lokale en regionale afdelingen belangrijke instrumenten geweest voor leden om hun invloed op standpunten te vergroten. Tot slot is het voor leden van belang geweest dat, wanneer zij extra ondersteuning nodig hadden om een goede invulling te geven aan hun formele positie, hier in voldoende mate in werden ondersteunend door politieke organisaties. Wanneer dat het geval was, waren leden veel beter in staat invloed uit te oefenen op standpunten.

(4)

Inhoudsopgave Inleiding……… 6 Onderzoeksvraag………... 7 Maatschappelijke relevantie……….. 8 Wetenschappelijke relevantie……… 8 Theorie……….. 9 Politieke Partijen……… 9 Belangengroepen………... 10 Politieke organisaties………. 10

De aard van de relatie tussen leden en politieke organisaties……… 11

Lidmaatschap en de Staat………... 12

Lidmaatschap en het individu………... 12

Lidmaatschap en de politieke organisatie……….... 13

De invloed van leden………. 14

Besluitvormingssystemen………. 14 Interactieprocessen……….. 15 Lokale afdelingen………. 15 Conceptueel model……… 16 Methode……… 18 Datacollectie……….. 18 Data-analyse……….. 19 Betrouwbaarheid……… 19 Interne validiteit………. 19 Externe validiteit……… 20 Analyse……….. 21 Het Klimaatakkoord 2019……….. 21

Politieke betrokken politieke organisaties van het Klimaatakkoord 2019……… 22

Geïnterviewde politieke organisaties……….. 24

Deelvraag 1: De aard van de relatie tussen leden en politieke organisaties……….. 28

(5)

Vrijwilligerscapaciteit……….. 29

Legitimiteit……… 30

Invloed van het individu op het lidmaatschapsmodel……….. 31

Invloed van de Staat op het lidmaatschapsmodel………. 33

Samenvatting deelvraag 1……….. 34

Deelvraag 2: Wat bepaalt de mate van invloed van de leden op standpunten van politieke organisaties? ……….. 35

Formele besluitvormingsystemen………. 35

Interactieprocessen………... 37

Lokale en regionale afdelingen……… 41

Samenvatting deelvraag 2……….. 43 Synthese………. 43 Conclusie ……….. 45 Belangrijkste bevindingen……… 45 Beperkingen……….. 47 Aanbevelingen……….. 47 Bibliografie………... 49 Bijlage………... 54

Lijst van respondenten……….. 54

(6)

Inleiding

Van oudsher vervullen politieke partijen in Nederland een dubbelfunctie van belangenarticulatie enerzijds en regeringsverantwoordelijkheid anderzijds (Braun, 2016, p. 44). Recent lijken politieke partijen zich met name te concentreren op de regeringsverantwoordelijkheid en bijbehorende bestuurlijke taken (Mair, 2013, pp. 1-2). De politieke middenpartijen bewegen zich meer naar elkaar en de Staat toe en zijn veel minder geneigd om hun functie van belangenarticulatie te benadrukken (Braun, 2016, p. 46; Mair, 2013). Door de toenemende focus op bestuursverantwoordelijkheden zijn er steeds minder uitgesproken politiek-ideologische verschillen tussen de partijen. Belangengroepen springen deels in dit ideologische gat, dat door deze (midden)partijen wordt achtergelaten en geven zo mede vorm aan de functie van belangenarticulatie (Braun, 2016, p. 46). Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de rol van ngo’s, zoals Stichting Wakker Dier die elk halfjaar de ‘liegebeestverkiezing’ organiseert om aandacht te vragen voor de, in hun ogen, onjuiste claims over dierenwelzijn (Wakkerdier, 2019). Mede hierdoor zijn de activiteiten van politieke partijen en belangengroepen steeds meer op elkaar gaan lijken. Dit wordt ook in de wetenschappelijke literatuur opgemerkt. Burstein en Linton (2002, pp. 381–382) merken bijvoorbeeld op dat politieke partijen en belangengroepen vergelijkbare taken uitvoeren: “as

they define public problems, propose solutions, aggregate citizen’s policy preferences, mobilize voters, make demands of elected officials, communicate information about government action to their supporters and the larger public, and make relatively coherent legislative action possible.”. Allern en Bale (2012, pp. 9-10) vullen aan dat zowel politieke partijen als

belangengroepen individuele belangen en voorkeuren samenvoegen tot een collectief programma van eisen, waarmee ze proberen de vorm en inhoud van het overheidsbeleid te beïnvloeden. Fraussen en Halpin (2016, pp. 1-2) betogen daarom dat, gegeven deze overeenkomsten, het samenbrengen van politieke partijen en belangengroepen (in de brede zin) onder de verzamelterm ‘politieke organisaties’ het begrip over hun rol als intermediair tussen burgers en de Staat aanzienlijk kan verbeteren (Fraussen en Halpin, 2016, p. 2). Daarbij gaat het vooral om de vraag hoe ze een balans vinden tussen een solide inbedding in de samenleving en een sterke vertegenwoordiging op bestuurlijk niveau.

(7)

Om na de gaan hoe politieke organisaties hun inbedding in de samenleving vormgeven, wordt in deze scriptie gekeken naar de manier waarop politieke organisaties, die hebben meegewerkt aan het Klimaatakkoord 2019, hun leden hebben betrokken bij de totstandkoming van dit akkoord. Daarom staat in deze scriptie de volgende vraag centraal: Hoe en in welke mate zijn

standpunten van politieke organisaties met betrekking tot het Klimaatakkoord 2019 ingegeven door hun leden?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, wordt eerst gekeken naar de aard van de relatie tussen leden en politieke organisaties. Daarna wordt geanalyseerd wat, in de context van deze relatie, bepalende factoren zijn geweest voor leden, waarmee ze invloed hebben uitgeoefend op de standpunten van deze organisaties. Dit leidt tot de volgende twee deelvragen:

Deelvraag 1: Wat is de aard van de relatie tussen de leden en de politieke organisaties?

Deelvraag 2: Wat bepaalt de mate van invloed van de leden op standpunten van politieke

organisaties?

Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt kort de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie toegelicht. Vervolgens zal een overzicht worden gegeven van relevante literatuur betreffende lidmaatschapsbetrokkenheid en politieke organisaties en wordt kort de onderzoeksmethode besproken. In het tweede deel van de scriptie wordt op basis van de theoretische inzichten een analyse gemaakt van de twee deelvragen. De scriptie sluit af met een conclusie, waarin de belangrijkste bevindingen worden gepresenteerd om antwoord te geven op de onderzoeksvraag.

(8)

Maatschappelijke relevantie

In de kern is democratie – een samentrekking van demos en kratia – het volk dat regeert, zelf of via anderen, beïnvloed en gecontroleerd door het volk (Hendriks, 2006, p. 35). Met betrekking tot het onderwerp van deze scriptie is met name het woord ‘beïnvloed’ van belang. Het basisidee is dat het volk de drijvende kracht en de toetssteen is voor wat in het publieke domein gebeurt. In Nederland vindt de vertegenwoordiging van het volk voornamelijk via indirecte weg plaats, via verkiezingen en de polder. Het is daarom van belang dat er voldoende inzicht is over de manier waarop, en de mate waarin,leden invloed hebben op de koers van politieke organisaties die de polder vormgeven. Het in dit verband nuttig om te kijken hoe politieke organisaties, die hebben deelgenomen aan het Klimaatakkoord 2019, hun leden hierbij hebben betrokken.

Wetenschappelijke relevantie

Politieke organisaties zijn cruciale intermediaire organisaties, die burgers verbinden met beleidsmakers (Braun, 2016, pp. 51-60; Hendriks, 2006, p. 196; Heaney, 2012, p. 569). Door als vertaler te fungeren tussen de voorkeuren van het maatschappelijk middenveld en de acties van beleidsmakers, kunnen politieke organisaties de tekortkomingen van openbare instellingen aanvullen en bijdragen tot een goed functionerende democratie door de legitimiteit en effectiviteit van bestuurssystemen te bevorderen (Greenwood, 2007). Tot op heden is er echter nog weinig inzicht in hoe politieke organisaties omgaan met deze rol (Albareda, 2018). Deze scriptie kan hieraan een belangrijke bijdragen leveren door in de praktijk te analyseren hoe politieke organisaties een solide inbedding in de samenleving vormgeven.

(9)

Theorie

Politieke partijen

Studies naar de invloed van de veranderende situationele en culturele context op het functioneren van politieke partijen en belangengroepen hebben tot parallelle discussies geleid over wat productief kan worden opgevat als dezelfde trends en processen (Fraussen en Halpin, 2016). Zoals is aangegeven, vervullen politieke partijen van oudsher een dubbelfunctie van belangenarticulatie enerzijds en regeringsverantwoordelijkheid anderzijds en waren de relaties tussen belangengroepen en politieke partijen met name gebaseerd op politiek-ideologische eensgezindheid (Hendriks, 2006; Braun, 2016). Hierdoor konden politieke partijen en belangengroepen min of meer als communicerende vaten gezien worden. Sommige politieke partijen zijn ontstaan uit sociale bewegingen, of er was een hechte relatie tussen bijvoorbeeld de vakbondsbewegingen en sociaaldemocratische partijen of tussen agrarische werkgeversbelangen en christelijk-democratische partijen (Allern & Bale, 2012). Recentelijk lijken politieke partijen zich steeds meer te richten op bestuurlijke taken (Mair, 2013) in plaats van op hun rol als volksvertegenwoordiger. De middenpartijen bewegen zich steeds meer naar elkaar en de Staat toe en zijn veel minder geneigd om hun volksvertegenwoordigende taak te benadrukken. De partijliteratuur heeft het in dit verband bijvoorbeeld over de "achteruitgang" of "mislukking" van politieke partijen (Bardi et al., 2014a, 2014b; Braun, 2016). Recent onderzoek klinkt enigszins anders. Meer in het algemeen hebben Katz en Mair in hun bekende artikel (1995) duidelijk gemaakt dat hun modellen (elite party,[…] mass party en kartel party) geen rechtstreekse verschuiving in de richting van één dominante vorm inhielden, noch hebben ze het over een mislukking van politieke partijen. Er wordt te weinig rekening gehouden met de manieren waarop partijen zich kunnen aanpassen om hun eigen overleving te verzekeren (Katz en Mair, 1995, p. 25). Bijvoorbeeld, in plaats van de (formele) ledenaantasting van politieke partijen te zien als een indicatie voor achteruitgang, kunnen veranderende modellen van beleidsontwikkeling en interne besluitvorming (met een grotere afhankelijkheid van supporters en groepen binnen de bredere gemeenschap) worden beschouwd als pogingen om de partij een open structuur te geven (Gauja, 2015b).

(10)

Belangengroepen

Belangengroepen hebben een belangrijke aggregatie en articulatiefunctie van maatschappelijke belangen. Dit betekent idealiter dat zij op basis van de belangen van hun achterban hun beleidsinbreng formuleren en daarom een organisatiestructuur hebben die recht doet aan deze functies (Braun, 2016; Hendriks, 2006). Hoewel veel belangengroepen formeel dergelijke procedures kennen, zijn er in de praktijk belangrijke hindernissen. Dat heeft enerzijds te maken met de steeds complexere politiek-bestuurlijke besluitvormingsprocessen en de toenemende internationalisering en anderzijds met de door de overheid overgehevelde publieke verantwoordelijkheden. (Braun, 2016). Belangenvertegenwoordiging wordt zo steeds meer een professionele aangelegenheid, waarbij democratische besluitvormingsstructuren en de verbanden met de achterban steeds meer verwateren (Braun, 2016; Hendriks, 2006). Deze organisaties hebben een matige lidmaatschapsbetrokkenheid en worden gekenmerkt door een beleidsagenda met één kwestie, leidend tot een 'verminderde democratie' (Skocpol, 2003). Bovendien heeft de komst van direct online contact en andere wervingsprocessen de logica van een 'lidmaatschapsmodel' ondermijnd en een 'professioneel' model ondersteund, wat het best wordt geïllustreerd door relatief gecentraliseerde en professioneel geleide organisaties die gericht zijn op beleidslobby en educatie (Skocpol, 1999, p. 471). Toch zijn er ook onderzoekers, die aangeven dat belangenorganisaties, net als politieke partijen, zoeken naar andere manieren om hun leden te betrekken bij de activiteiten (Allern en Bale, 2012; Gauja, 2015a).

Politieke organisaties

Zowel politieke partijen als belangengroepen lijken dus "oude" organisatiestijlen te vervangen door vormen, die beter aansluiten bij de hedendaagse omstandigheden (Biezen & Poguntke, 2014). Daarin zijn politieke partijen en belangengroepen steeds meer op elkaar gaan lijken. Burstein en Linton (2002, p. 381–382) merken bijvoorbeeld op dat politieke partijen en belangengroepen vergelijkbare taken uitvoeren: “as they define public problems, propose

solutions, aggregate citizen’s policy preferences, mobilize voters, make demands of elected officials, communicate information about government action to their supporters and the larger public, and make relatively coherent legislative action possible.” Allern en Bale (2012) merken

op dat zowel politieke partijen als belangengroepen individuele belangen en voorkeuren samenvoegen in collectieve eisen en proberen de vorm en inhoud van het overheidsbeleid te beïnvloeden. Daarnaast zien beide organisaties zich geconfronteerd met vergelijkbare externe uitdagingen in Nederland, zoals bijvoorbeeld de ontzuiling, die in de jaren ’60 van de vorige

(11)

Gezien het hoge niveau van overeenkomsten, niet alleen in organisatievorm, maar ook in de externe uitdagingen, waarmee ze worden geconfronteerd, betogen Fraussen en Halpin (2016, p. 1-2) dat het samenbrengen van politieke partijen en belangengroepen (in de brede zin) onder de verzamelterm ‘politieke organisaties’ het begrip van deze verknochte ontwikkeling van politieke partijen en belangengroepen aanzienlijk zou kunnen verbeteren. Volgens Fraussen en Halpin is een goed begrip van politieke organisaties cruciaal, omdat het ingaat op de essentiële rol, die politieke partijen en belangengroepen gezamenlijk vervullen als intermediair tussen burgers en de Staat en hoe ze een afweging maken tussen een solide inbedding in de samenleving en een sterke vertegenwoordiging op politiek niveau (Fraussen en Halpin, 2016, p. 2). Eerder werk heeft de toegevoegde waarde aangetoond van het toepassen van een ‘politiek organisatieperspectief’ (Burstein & Linton, 2002; Maisel & Berry, 1993) en recenter zijn wetenschappers begonnen met het behandelen van specifieke onderwerpen van politieke organisaties, zoals bijvoorbeeld hun relatie tot lidmaatschap (Gauja, 2015a).

De aard van de relatie tussen leden en politieke organisatie.

Recent werk van Anika Gauja over de opbouw van een partijlidmaatschap komt sterk overeen met de visie van Fraussen en Halpin. Haar hypothese is dat concepties van lidmaatschap, die zijn geworteld in sub-disciplinaire wetenschappen, niet langer voldoende zijn om hedendaagse trends in (politieke) participatie te analyseren en dat we opnieuw moeten evalueren en kritischer moeten omgaan met wat wordt bedoeld met het concept 'lidmaatschap' (Gauja, 2015a). Gauja focust in haar artikel op politieke partijen, maar stelt dat haar bevindingen ook op belangengroepen van toepassing zijn (Gauja, 2015a, pp. 232-233). Dat maakt haar werk zeer nuttig om de relatie tussen leden en politieke organisaties te bestuderen.

Er bestaat volgens Gauja niet zoiets als een lidmaatschap dat past bij iedereen. Lidmaatschap betekent verschillende dingen voor verschillende mensen en de ervaring verschilt van organisatie tot organisatie. Gauja maakt onderscheid tussen geaccepteerde normen van lidmaatschap (staatsperspectief), de activiteiten die mensen met lidmaatschap kunnen

(12)

Lidmaatschap en de Staat

De eerste reeks normen rond lidmaatschap wordt gegenereerd door de Staat en komt tot uitdrukking in de voorschriften voor politieke organisaties (stichtingen en verenigingen) (Gauja, 2015a). Gevonden in grondwetten, statuten en jurisprudentie, zijn deze voorschriften belangrijk voor de opbouw van het lidmaatschap in twee opzichten: ze geven richtlijnen of creëren prikkels voor politieke organisaties om geformaliseerde lidmaatschapsmodellen aan te nemen en daarmee bieden ze een reeks normatieve aanwijzingen hoe politieke organisaties legitiem kunnen worden georganiseerd (Gauja, 2015a). Het komt erop neer dat, hoewel de meeste democratieën politieke organisaties aanzienlijke flexibiliteit bieden bij het bepalen van de voorwaarden voor hun lidmaatschaps- en bestuursregelingen, deze organisaties in wezen worden opgevat als ledenorganisaties (Gauja, 2015a; Hendriks, 2006). De implicaties van deze constructie zijn vooral opvallend in drie facetten van regulering: vrijheid van vereniging, toegang tot staatsmiddelen (voor politieke partijen en indirect voor belangengroepen) en interne organisatie (lidmaatschapsrechten en verantwoordelijkheden) (Gauja, 2015a). Hoewel bepalingen inzake vrijheid van vereniging doorgaans niet aangeven wat het betekent om lid te worden of vrijwillig te associëren, hebben ze het effect dat er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen leden en niet-leden met het oog op handhaving (Gauja, 2015a, Braun, 2016, Hendriks, 2006). Er moeten duidelijke manieren zijn om deze status aan te tonen of te documenteren. In de praktijk heeft dit in de loop van de tijd geleid tot het opstellen van organisatieregels en grondwetten, lidmaatschapslijsten en het indienen van aanvragen voor toetreding. Hoewel deze documenten in twijfel kunnen worden getrokken als nauwkeurige indicatoren van organisatorische processen en van de toewijding van een persoon aan een politieke organisatie, zijn ze de standaard maatstaven voor lidmaatschap geworden vanuit het perspectief van de Staat (Gauja, 2015a).

Lidmaatschap en het individu

In tegenstelling tot het belang dat wordt gehecht aan het lidmaatschap als een geformaliseerde relatie, die duidelijk zichtbaar is, in op de Staat gerichte opvattingen over het lidmaatschap van politieke organisaties, betekent het toetreden tot een politieke organisatie vanuit een individueel perspectief (persoon of organisatie) potentieel veel meer of veel minder dan het ondertekenen van een lidmaatschapsformulier (Gauja, 2015a). Susan Scarrow (2014) biedt volgens Gauja een vruchtbare weg om verder te gaan dan het formele partijlidmaatschapsbegrip. Als we denken over lidmaatschap in termen van individuele activiteit en motivatie in plaats van formele status,

(13)

lidmaatschap van, of een band met, een politieke organisatie. Motivaties zijn in dit verband bijvoorbeeld identificatie met een groep, overtuiging of klasse (Gauja, 2015a). In dit geval is de motivatie exclusief voor de opvatting van het individu, over wat het betekent om lid te zijn, zonder enige verdere link met participatieve actie. Alleen al het meedoen is cruciaal en dit kan op een aantal verschillende manieren worden uitgedrukt. Of dit nu een formeel lid is, een vriend of een supporter of openbare vertoningen van affiliatie, zoals het dragen van badges, het tonen van borden en het gebruik van een symbool. Omgekeerd kan het ook denkbaar zijn dat een persoon of individuele organisatie een activiteit onderneemt zonder enige intentie om zich daadwerkelijk bij de politieke organisatie aan te sluiten - dat wil zeggen: het individu doet dit zonder enige vereiste associatieve motivatie (Gauja, 2015a). Lidmaatschap, opgevat als acties, wordt uitgedrukt in bijvoorbeeld informatie-zoekende activiteiten, zoals het aanmelden voor nieuws en informatie over politiek-maatschappelijke ontwikkelingen, het stemmen in polls, het verstrekken van middelen zoals donaties of zelfs deelnemen aan campagnes (Gauja, 2015a, p. 239).

Lidmaatschap en de politieke organisatie

Het aannemen van een uitsluitend individueel perspectief gaat voorbij aan het feit dat politieke organisaties ook het karakter van politieke en maatschappelijke participatie bepalen door de mogelijkheden die zij bieden voor betrokkenheid. Als adaptieve agenten hebben politieke organisaties een belangrijke functie bij het bepalen van het karakter van het lidmaatschap, geïmplementeerd via hun regels en procedures (zie ook Biezen 2014, p. 183). Bij het construeren van verschillende noties van lidmaatschap worden politieke organisaties beïnvloed door twee primaire overwegingen: het functionele nut van het hebben van leden, en de noodzaak om een evenwicht te vinden tussen zowel de Staat als de individuele verwachtingen over wat het betekent om lid te zijn (Gauja, 2015a). Behoudens dwingende eisen van de Staat, hoeven politieke organisaties niet noodzakelijk leden te hebben. Integendeel, politieke organisaties kiezen ervoor om leden in te schrijven om verschillende strategische redenen, die volgens hen een concurrentievoordeel opleveren, bijvoorbeeld om middelen te verschaffen

(14)

aangezien politieke organisaties lidmaatschap gebruiken als een strategie (zie ook Allern en Bale, 2012).

De invloed van leden

Ondanks deze aansporingen om leden te betrekken, hebben eerdere studies aangetoond dat politieke organisaties verschillend met leden omgaan en dat organisaties verschillende representatiestrategieën hanteren (Johansson & Lee 2014). Sommige politieke organisaties zijn gestructureerd om hun leden actief te betrekken, hun meningen en voorkeuren te verzamelen en daarnaar te handelen. Andere politieke organisaties hebben daarentegen een managerialistisch discours en werken als geprofessionaliseerde oligarchieën, waarbij het personeel de autonomie en discretie heeft om relevante beslissingen te nemen. Dit zonder overleg met een grotendeels passieve ledenbasis, die zwak betrokken is bij het interne functioneren van de organisatie (Jordan & Maloney, 2007; Maier en Meyer 2011).

Er is een grote verscheidenheid aan formele en informele instrumenten en methoden voor leden om invloed uit te oefenen op de standpunten van politieke organisaties, zoals bijvoorbeeld overlegmechanismen, interne enquêtes, plenaire en ad-hocvergaderingen en betrokkenheid van leden in uitvoerende organen en werkgroepen. In dit verband vat Albareda (2018) de betrokkenheid van leden op drie essentiële elementen samen, waarmee politieke organisaties de voorkeuren van leden kunnen verzamelen en daarmee representatieve organisaties kunnen worden. Dit zijn: (1) het formele besluitvormingssysteem, (2) de formele en informele interactieprocessen en (3) de verbindingen tussen de centrale politieke organisatie en haar lokale en regionale afdelingen. Elk wordt kort uitgewerkt.

Besluitvormingssystemen

Ten eerste bepaalt het besluitvormingssysteem de feitelijke macht van leden, om de standpunten van politieke organisaties te bepalen (zie ook Fraussen & Halpin 2017; Hollman 2017). Politieke organisaties kunnen afhankelijk zijn van de voorkeuren van hun leden of kunnen in plaats daarvan de beslissingsbevoegdheid delegeren aan het dagelijks bestuur, de leider van de politieke organisatie of aan senior medewerkers. Wanneer beslissingen door leden worden genomen, betekent dit dat deze actoren sterke bevoegdheden hebben om de strategieën en posities van de politieke organisatie te bepalen.

(15)

Interactieprocessen

Ten tweede wordt het bieden van informele interactieprocessen, zoals een forum waar leden onderling en met vertegenwoordigers van de politieke organisatie kunnen communiceren, van groot belang geacht om de invloed van leden op de standpunten van politieke organisaties te vergemakkelijken (zie ook McFarland 2010, p. 55). Zoals benadrukt door Jordan en Maloney (2007, p. 2), moeten politieke organisaties kansen bieden voor interactie met het oog op het verbeteren van de sociale integratie en democratie zelf. Bovendien is deze informelere interactie tussen leden een gelegenheid om kwalitatieve, duurzame relaties op te bouwen en voor politieke organisaties helpt het om de cohesie te bevorderen. Albers et al. (2013) vult aan dat de relatie, die is afgeleid van deze informele interactie met leden, banden cultiveert, de ontwikkeling van vertrouwen in de politieke organisatie ondersteunt en de informatiestroom tussen leden en de politieke organisatie versterkt. Dit helpt leden hun invloed op standpunten van politieke organisatie te vergroten, doordat ze binnen de politieke organisatie een sterk netwerk kunnen opbouwen via deze informele interactieprocessen. Hierdoor kunnen ze relatief snel de juiste personen op het juiste moment bereiken om hun mening te ventileren.

Lokale afdelingen

Ten slotte vergemakkelijken de decentrale afdelingen, zoals afdelingen in provincies en gemeenten, de invloed van leden op de politieke organisatie. Leden, die niet op dezelfde locatie als het hoofdkantoor gevestigd zijn, kunnen via decentrale afdelingen alsnog in gelijke mate de politieke organisaties benaderen, omdat ze toegang hebben tot medewerkers, die relatief gemakkelijk te bezoeken zijn. Daarnaast vergemakkelijken deze decentrale afdelingen de maatschappelijke inbedding van de politieke organisatie (Fraussen et al. 2015; Skocpol 2003). Het hebben van lokale vestigingen zorgt ervoor dat de lange keten van vertegenwoordiging van hiërarchisch ingedeelde afdelingen niet verbroken wordt (zie ook Kohler-Koch 2012, p. 818). Dat wil zeggen dat politieke organisaties met lokale vestigingen naar verwachting een nauwere band hebben met de achterban, en leden daardoor beter in staat zijn invloed uit te oefenen op de koers van deze organisaties.

(16)

Conceptueel model

Deze scriptie focust op de relatie tussen de leden en hun politieke organismes, teneinde meer inzicht te verkrijgen in de rol die politieke organisaties vervullen als intermediair tussen de burger en de Staat. De hoofdvraag luidt: Hoe en in welke mate zijn standpunten van politieke

organisaties met betrekking tot het Klimaatakkoord 2019 ingegeven door hun leden? Om deze

vraag goed te kunnen beantwoorden zijn twee deelvragen opgetekend, te weten:

Deelvraag 1: Wat is de aard van de relatie tussen de leden en de politieke organisaties?

Deelvraag 2: Wat bepaalt de mate van invloed van de leden op standpunten van politieke

organisaties?

Vanwege het verkennende karakter van deze scriptie zijn er geen hypotheses geformuleerd. Wel kunnen er op basis van de theorie een aantal denkrichtingen worden opgebouwd teneinde een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag.

Met betrekking tot de eerste deelvraag stelt Gauja (2015a) dat de aard van de relatie tussen politieke organisaties en leden wordt vormgegeven door twee primaire overwegingen, die politieke organisaties maken. De eerste (1) is dat het hebben van leden functioneel nut moet hebben. Dit functionele nut is enerzijds het verwerven van financiering en vrijwilligerscapaciteit en anderzijds het vergroten van de legitimiteit van de politieke organisatie. De tweede (2) verwachting is dat politieke organisaties de contouren van wat wordt bedoeld met een lidmaatschap (her)definiëren op basis van de concurrerende eisen van individuen en de Staat.

Voor de tweede deelvraag:” Wat bepaalt de mate van invloed van de leden op standpunten van

politieke organisaties?”, kunnen de volgende verwachtingen worden geformuleerd. Ten eerste

(1) bepaalt het besluitvormingssysteem de feitelijke macht van leden om standpunten vorm te geven. Wanneer beslissingen door leden kunnen worden genomen, betekent dit dat deze actoren sterke bevoegdheden hebben om de wegen van de organisatie te bepalen. Ten tweede (2) is het faciliteren van informele interactieprocessen, waar leden onderling en met vertegenwoordigers van de politieke organisaties kunnen communiceren, van groot belang om de invloed van leden op standpunten te vergemakkelijken. Tot slot (3) vergemakkelijken de organisatiestructuren,

(17)

die zijn ingesteld om decentrale leden van de politieke organisaties te bereiken, de invloed van leden.

Samenvattend conceptueel model

Deelvraag 1

Wat is de aard van de relatie tussen de leden en de betreffende politieke organisaties?

Verwachting Onderzoeken

(1) Leden behouden om functioneel nut. Welke rol spelen de leden m.b.t. financiële en vrijwilligerscapaciteit van politieke organisaties, en hoe belangrijk is legitimiteit op basis van lidmaatschap voor politieke organisaties?

(2) De concrete invulling van het

lidmaatschapsmodel wordt vormgegeven op basis van concurrerende eisen van het individu en de Staat.

Welke invloed hebben individuen en de Staat op politieke organisaties m.b.t. lidmaatschapsmodellen?

Deelvraag 2

Wat bepaalt de mate van invloed van de leden op standpunten van politieke organisaties?

Verwachting Onderzoeken

(1) Formele besluitvormingssystemen geven leden meer invloed op standpunten van politieke organisaties.

Hoe is het besluitvormingssysteem van politieke organisaties vormgegeven? (2) Het bieden van informele

interactieprocessen bevordert de invloed van leden op standpunten.

Hoe is de interactie met leden in politieke organisaties vormgegeven?

(3) Politieke organisaties met lokale

afdelingen hebben een nauwere band met de ledenbasis.

Welke (lokale) afdelingen hebben politieke organisaties?

(18)

Methode

Deze scriptie heeft een kwalitatief karakter. Het doel van deze scriptie is om een beter inzicht te krijgen in de manieren waarop politieke organisaties hun leden betrekken bij de vorming van hun standpunten met betrekking tot het Klimaatakkoord 2019. Daarom zijn interviews gehouden met 10 politieke organisaties in Nederland. Dit betekent dat deze scriptie zich richt op een klein aantal gevallen. In plaats van gegevens over zoveel mogelijk gevallen te verzamelen, zoals in een kwantitatieve benadering, beoogt deze kwalitatieve benadering rijkere gegevens te verzamelen om een beter contextueel inzicht te krijgen (Bryman, 2012). Bovendien ligt de focus van dit onderzoek niet op het testen van theorieën, maar meer op het verkrijgen van een dieper inzicht in de relatie tussen leden en politieke organisaties. Daarom is er sprake van verkennend onderzoek. De resultaten van verkennend onderzoek hebben betrekking op concrete gevallen die niet kunnen worden gegeneraliseerd, maar geïnterpreteerd moeten worden als inzichten, die verder onderzocht kunnen worden. Dit wijst ook op het inductieve karakter van dit onderzoek.

Datacollectie

De gegevensverzameling van dit onderzoek bestaat voor een deel uit een documentanalyse omtrent de werking van politieke organisaties. Het andere deel van de datacollectie bestaat uit 10 semi-gestructureerde interviews, om te onderzoeken hoe deze werking op papier in de praktijk werkt. Voorafgaand aan het interview is een lijst met interviewvragen opgesteld (bijlage 2). Deze lijst is niet strikt gevolgd, omdat er in sommige gevallen extra vragen zijn gesteld en de respondent de mogelijkheid heeft gekregen om de vragen vrij te beantwoorden (Bryman, 2012). De vragenlijst, die tijdens de interviews is gebruikt, is gebaseerd op het conceptuele kader van deze scriptie. In de loop van de interviews is de vragenlijst enigszins gewijzigd om de kwaliteit van elk volgend interview te verbeteren. De interviews zijn afgenomen met respondenten uit politieke organisaties, die onderling verschillen in de manier, waarop zij leden betrekken. Dit is gedaan om naderhand beter te kunnen analyseren, welke impact dit heeft op de mate waarin leden invloed hebben op standpunten van politieke organisaties. Als maatstaf voor deze variatie is gekeken, in hoeverre de verschillende onderdelen uit het conceptueel kader wel of niet terugkomen bij de politieke organisaties, die deel hebben genomen aan het Klimaatakkoord (zie bijlage 1).

(19)

Data-analyse

Van elk interview is een transcriptie gemaakt. Na het transcriberen van de interviews zijn ze gecodeerd om de antwoorden van de respondenten te structureren. Codering kan worden beschouwd als de eerste stap in de analyse van interviewgegevens. Verder is een codeboek gemaakt, waarin een kleur van elke code is opgenomen, evenals een definitie (DeCuir-Gunby et al., 2011). De thema's, die uit de literatuur en de interviews naar voren komen, zijn gebruikt om de codes te bepalen. Vervolgens heeft elk stukje transcriptie een bepaalde code (kleur) gekregen. Het gebruik van een codeboek maakte het mogelijk om bepaalde thema's in de antwoorden van de respondenten te herkennen en hun antwoorden te structureren. Tijdens het proces is het voorgekomen dat er nieuwe codes zijn ontstaan. Miles en Huberman (zoals geciteerd in DeCuirGunby et al. (2011, p. 137)) definiëren deze codes als ‘tags’ of ‘labels’ voor het toekennen van betekeniseenheden aan de beschrijvende of inferentiële informatie, die tijdens een studie is verzameld. Een onderzoeker wijst codes toe aan onbewerkte gegevens om deze gegevens te structureren en te vereenvoudigen. Dit stelt hem in staat grotere thema's te onthullen, die uit deze gegevens naar voren komen en ideeën en concepten te verbinden (DeCuir-Gunby et al., 2011)

Betrouwbaarheid

Betrouwbaarheid verwijst naar de mate waarin een studie door andere wetenschappers kan worden gerepliceerd en dat dit dezelfde resultaten oplevert (Toshkov, 2012). Dit onderzoek is tot op zekere hoogte repliceerbaar. Kwalitatief onderzoek is echter altijd tot op zekere hoogte afhankelijk van de interpretaties van de onderzoeker en de context (Mosley, 2013). Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te waarborgen, worden de stappen, die tijdens het onderzoeksproces zijn gemaakt, in deze scriptie beschreven. Verder is de lijst met vragen, die tijdens de interviews zijn gebruikt, bijgevoegd in de bijlage van deze scriptie (bijlage 2). Deze maatregelen maken het voor andere onderzoekers mogelijk een soortgelijk onderzoek uit te voeren.

(20)

te bereiken, moet een onderzoeker proberen zoveel mogelijk van zijn eigen interpretaties weg te laten en zich aan de oorspronkelijke waarnemingen te houden. In het geval van dit onderzoek is hier rekening mee gehouden door de antwoorden van de respondenten te verduidelijken door aanvullende vragen te stellen, om er zo zeker van te zijn dat de antwoorden van de respondent goed geïnterpreteerd zijn. Daarnaast is het ook van belang dat de respondenten geen sociaal wenselijke antwoorden geven. Daartoe wordt de daadwerkelijk toedracht van dit onderzoek, evenals vragenlijsten, zo min mogelijk met de respondent gedeeld. Dit om te voorkomen dat respondenten de schijn van ledenbetrokkenheid (het onderwerp van dit onderzoek) proberen op te houden, terwijl dit niet het geval hoeft te zijn. Het is goed denkbaar dat, wanneer politieke organisaties weten dat dit onderzoek gaat over de mate van ledenbetrokkenheid, ze vooral de beste casussen willen benadrukken.

Alle bovenstaande maatregelen moeten bijdragen aan de interne validiteit van dit onderzoek. Men kan echter nooit helemaal zeker zijn van de juistheid en waarheid van de antwoorden van de respondenten. Ondanks de inspanningen van een onderzoeker kan een respondent toch een sociaal gewenst antwoord geven of het simpelweg niet weten en/of de exacte waarheid vertellen. Bovendien is een onderzoeker bij kwalitatief onderzoek meestal nauw betrokken bij het onderzoeksproces. Daarom zal kwalitatief onderzoek nooit volledig vrij zijn van enige interpretatie van de onderzoeker (Mosley, 2013).

Externe validiteit

Het tweede type validiteit is externe validiteit, die verwijst naar de representativiteit van metingen. De externe validiteit is hoog, wanneer bevindingen van een onderzoek over verschillende instellingen kunnen worden gegeneraliseerd (Bryman, 2012). Terwijl externe validiteit een kracht is van groot-N onderzoek, is dit een verkennend onderzoek, dat een kleine steekproef bevat. Daarom kan men de resultaten ervan niet generaliseren. Hiertoe is verder onderzoek nodig.

(21)

Analyse

Het Klimaatakkoord 2019

Het kabinet-Rutte III heeft in het Regeerakkoord (AZ, 2018) opgenomen dat er ‘een nationaal Klimaat- en Energieakkoord’ komt. In navolging van het Energieakkoord uit 2013 en het Klimaatakkoord van Parijs uit 2015 moest dit nieuwe akkoord een extra inspanning geven om de Nederlandse ambitie van een CO2-reductie van 49 procent in 2030 te halen (AZ, 2018). In tegenstelling tot het Energieakkoord uit 2013, onder leiding van het kabinet-Rutte II, heeft het kabinet-Rutte III het Klimaatakkoord uit 2019 niet direct overgenomen. Nadat de SER in december 2018 een ontwerp-Klimaatakkoord had gepubliceerd, heeft het kabinet-Rutte III dit als input meegenomen om vervolgens zelfstandig een pakket aan maatregelen te onderhandelen met de Tweede Kamer (SER, z.d.). In tegenstelling tot het Energieakkoord uit 2013, is het Klimaatakkoord uit 2019 daarom meer doordrongen van politieke inmenging. Dit maakt deze casus zeer geschikt om het via de lens van politieke organisaties te analyseren, omdat niet alleen belangengroepen, maar ook politieke partijen een belangrijke rol hebben gespeeld.

Het proces van de totstandkoming van het Klimaatakkoord heeft zich over een periode van anderhalf jaar afgespeeld en er als volgt uitgezien (SER, z.d.):

Februari 2018: start verkenningsfase

Het Kabinet geeft op 23 februari 2018 het startschot voor de besprekingen over het Klimaatakkoord. Centraal doel: 49 procent reductie van broeikasgassen in 2030 ten opzichte van 1990.

Juli 2018: voorstel voor hoofdlijnen

Op 10 juli ligt er een voorstel voor hoofdlijnen van het Klimaatakkoord. De planbureaus gebruiken de zomer om het voorstel door te rekenen.

(22)

kennisinstituten, stakeholders en maatschappelijke organisaties te komen tot een breed gedragen Klimaatakkoord.

Juni 2019: presentatie Klimaatakkoord

Op 28 juni wordt het definitieve Klimaatakkoord gepresenteerd door het kabinet-Rutte III.

De betrokken politieke organisaties van het Klimaatakkoord 2019

Aan het Klimaatakkoord, dat in juni 2019 is gepresenteerd, hebben 77 politieke organisaties meegewerkt, verdeeld over vijf klimaattafels. Deze zijn: Elektriciteit, Gebouwde Omgeving, Industrie, Landbouw en Mobiliteit (EZK, 2020). Deze 77 organisaties bestaan uit 33 belangengroepen, 2 onderzoeksinstituten, 26 bedrijven, 7 overheidsorganisaties en 9 overige organisaties. Overige organisaties omvatten losse samenwerkingsverbanden, zoals platformen en strategische agenda’s tussen organisaties, die geen vaste organisatiestructuur kennen, maar wel als aparte groep hebben geparticipeerd in het Klimaatakkoord 2019. Een voorbeeld hiervan is de bouwagenda (De Bouwagenda, z.d.). Naast deze 77 organisaties zijn alle 13 politieke partijen in meer en mindere mate bij het Klimaatakkoord betrokken geweest. Vooral vanaf de presentatie van het ontwerp-Klimaatakkoord in december 2018, maar ook daarvoor bij de vormgeving van het proces. Dat brengt de totale hoeveelheid betrokken politieke organisaties op 90. Echter, met betrekking tot het onderwerp van deze scriptie worden de onderzoeksinstituten, de bedrijven, het Rijk (uitvoeringsorganisaties) en overige organisaties buiten beschouwing gelaten. Deze organisaties verhouden zich niet tot een achterban vergelijkbaar met belangengroepen en politieke partijen. Dit brengt de totale hoeveelheid politieke organisaties terug van 90 naar 46.

In deze studie zal een onderscheid gemaakt worden tussen leden als professionals en burgers, die formeel of informeel gebonden kunnen zijn aan een politieke organisatie. Professionele leden zijn actoren, veelal organisaties, die werkzaam zijn in een bepaalde sector en daarover veel inhoudelijke kennis hebben. Dit maakt dat medewerkers van politieke organisaties op hoog inhoudelijk niveau met deze leden kunnen interacteren. Een van de respondenten, beschrijft dit als “professionals onder elkaar”, waarmee de respondent doelt op het verschil tussen zijn gesprekken met woningbouwcorporaties (professioneel) enerzijds en zijn gesprekken met particuliere huurders (burgers) anderzijds (respondent 4). Deze particuliere huurders hebben

(23)

“soms wat meer uitleg nodig” en “participeren in hun vrije tijd, op basis van persoonlijke, vaak praktische, ervaringen” (respondent 4).

Zowel professionals als burgers kunnen formeel of informeel gebonden zijn aan een politieke organisatie. Formeel gebonden houdt in dat leden beslissingsbevoegdheid hebben via bijvoorbeeld de algemene ledenvergadering (alv). Wanneer leden geen zeggenschap hebben zijn ze informeel gebonden aan de politieke organisatie. Donateurs en supporters zijn hier een voorbeeld van. Deze zijn wel gebonden aan een politieke organisatie, doordat ze financieel ondersteunen, maar hebben geen beslissingsbevoegdheid. Greenpeace en de stichting Natuur en Milieu zijn hier voorbeelden van. Je steunt deze organisaties met een bijdrage en daarmee automatisch ook de doelstellingen. Er is echter nog een andere vorm van informele gebondenheid te onderscheiden. Zoals uit de analyse zal blijken, onderhouden sommige politieke organisaties duurzame contacten met andere professionals door middel van informele samenwerkingsverbanden en coalities. Omdat deze banden soms zeer hecht zijn, worden deze relaties in deze scriptie beschouwd als een vorm van informele gebondenheid.

Overzicht categorisering:

Professionals Burgers

Formeel gebonden (Box 1) Politieke organisaties waarvan

professionele organisaties lid zijn en stemrecht hebben.

(Box 2) Politieke

organisaties waarvan burgers lid zijn en stemrecht hebben.

Informeel gebonden (Box 3) Politieke organisaties waarbij professionele organisaties duurzaam zijn aangesloten, maar geen stemrecht hebben.

(Box 4) Politieke

organisaties waarbij burgers zijn aangesloten, maar geen stemrecht hebben.

(24)

informele samenwerkingsverbanden met professionele organisaties onderhouden, zoals bijvoorbeeld de PvdA met de vakbondsorganisaties. Bij de bespreking van de invloed van het individu op politieke organisaties (pagina 31), wordt dit verder toegelicht.

Geïnterviewde politieke organisaties

Bovenstaande categorisering zal hier worden geïllustreerd aan de hand van een beschrijving van de politieke organisaties, die voor deze scriptie zijn geïnterviewd. Alle overige organisaties die niet zijn geïnterviewd, maar wel hebben meegewerkt aan het Klimaatakkoord staan in bijlage 1.

FME

FME is een ondernemersorganisatie voor de technologische industrie (FME, z.d.). De ruim 2.200 professionele leden omvatten starters, handelsbedrijven, middelgrote en kleine industrie, de grote industrie/multinationals, die actief zijn in de sectoren metaal, elektronica, elektrotechniek en kunststof. Namens al deze organisatie nam FME deel aan de klimaattafels Elektriciteit en Industrie. FME is ook een brancheorganisatie en dat deel van de organisatie is een stichting met een alv. Omdat FME professionele organisaties als leden heeft en deze instemmingsrecht hebben, wordt FME primair ondergebracht in box 1.

Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE)

De NVDE is een belangenvereniging voor ondernemers in duurzame energie (NVDE, 2018). Bij de NVDE zijn ongeveer 6.000 bedrijven aangesloten. De NVDE heeft deelgenomen aan de klimaattafel Elektriciteit en Gebouwde Omgeving. De NVDE heeft net als FME professionele organisaties als lid, die een instemmingsrecht hebben en valt daarmee primair onder box 1.

Stroomversnelling

De stichting Stroomversnelling is een non-profit organisatie, die zich richt op de energietransitie van woningen en wijken (Stroomversnelling, 2019). Onder kun leden vallen gemeente, corporaties, bouwers en toeleveranciers. Stroomversnelling heeft deelgenomen aan de klimaattafel Gebouwde Omgeving. De stichting heeft alleen professionele organisaties als lid die instemmingsrecht hebben. Daarom valt Stroomversnelling primair in box 1.

(25)

Woonbond

De Woonbond is een vereniging die zich inzet voor betaalbare huren, goede woningen in leefbare, veilige wijken (Woonbond, z.d.). De vereniging vertegenwoordigt ruim 1.600.000 particuliere huurders (burgers) en lobbyt voor hun belang in Den Haag. De woonbond heeft deelgenomen aan de klimaattafel Gebouwde Omgeving’. De Woonbond valt met 1.600.000 particulieren burgers, die instemmingsrecht hebben, primair onder box 2. Maar omdat de Woonbond duurzaam samenwerkt met professionele organisaties, bijvoorbeeld met gemeente en het Rijk, wordt de Woonbond ook ondergebracht in box 3.

Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK)

Het NAJK is een belangenvereniging voor jonge agrariërs (tot 40 jaar) in Nederland (NAJK, 2018). De vereniging telt ongeveer 8.000 leden, die bestaan uit telers en tuinders, die instemmingsrecht hebben. Daarmee valt het NAJK primair onder box 1. Het NAJK heeft deelgenomen aan de klimaattafel Landbouw en Landgebruik.

Evofenedex

De vereniging Evofenedex zet zich in voor ondernemers in de Nederlandse handels- en productiebedrijven met een logistieke of internationale operatie (Evofenedex, z.d.) Evofenedex heeft ongeveer 15.000 leden. Evofenedex heeft deelgenomen aan de klimaattafel Mobiliteit. De vereniging bestaat professionele organisaties met instemmingsrecht. Evofenedex valt daarom onder box 1.

Vereniging voor Elektrische Rijders (VER) & Stichting Natuur & Milieu

De respondent voor dit interview heeft zowel bij stichting Natuur & Milieu gewerkt als, nu, bij de VER. Daarom worden beide organisaties hier samen weergegeven en besproken. De VER is belangenbehartiger voor particuliere elektrische rijders (VER, 2020). De VER heeft deelgenomen aan de klimaattafel Mobiliteit. De leden van de VER hebben instemmingsrecht. Daarom wordt de VER primair onderverdeeld in box 2. Stichting Natuur & Milieu zet zich in

(26)

Socialistische Partij (SP)

De SP is een politieke partij, waarbij een kleine 40.000 leden zijn aangesloten (SP, z.d.). De SP heeft niet deelgenomen aan een klimaattafel, maar wel aan de politieke debatten rondom het Klimaatakkoord. Burgers kunnen lid worden van de SP en hebben daarbij instemmingsrecht. Daarmee valt de SP primair onder box 2. Daarnaast heeft de SP ook duurzame samenwerkingsverbanden met professionele organisaties, zoals bijvoorbeeld met vakbonden en valt daarmee ook onder box 3.

Partij van de Arbeid (PvdA)

De PvdA is een politieke partij, waarbij ruim 40.000 leden zijn aangesloten (PvdA, 2020). De PvdA heeft niet deelgenomen aan een klimaattafel, maar wel aan de politieke debatten rondom het Klimaatakkoord. De PvdA heeft burgers als lid met instemmingsrechten. Daarmee valt de PvdA primair onder box 2. Daarnaast heeft de PvdA duurzame samenwerkingsverbanden met professionele organisaties, zoals bijvoorbeeld vakbondsorganisaties. Daarmee valt de PvdA ook onder box 3.

Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD)

De VVD is een politieke partij met ruim 25.000 leden (VVD, z.d.). De VVD heeft niet deelgenomen aan de klimaattafels, maar heeft wel deelgenomen aan het kabinet waaronder het Klimaatakkoord is afgesloten. De VVD heeft burgers als lid met instemmingsrecht. Daarmee valt de VVD primair onder box 2. Daarnaast heeft de VVD duurzame samenwerkingsverbanden met professionele organisaties, zoals VNO-NCW en valt daarmee ook onder box 3.

Deze 10 organisaties vormen een goede afspiegeling van de totale groep politieke organisaties. Het grootste deel bestaat uit politieke organisaties met professionele leden die formele zeggenschap hebben (box 1), gevolgd door politieke organisaties met burgers die eveneens formele zeggenschap hebben (box 2). De kleinste groep zijn politieke organisaties met burgers zonder zeggenschap (box 4). Hier volgt nog een overzicht van de genoemde organisaties, zoals ze zijn ingedeeld in de categorisering, die gedurende de gehele analyse gebruikt zal worden.

(27)

Overzicht categorisering geïnterviewde politieke organisaties:

Professionals Burgers

Formeel gebonden (Box 1) FME, Evofenedex, NAJK, NVDE,

Stroomversnelling.

(Box 2) Woonbond, VER, VVD, PvdA, SP

Informeel gebonden (Box 3) VVD, SP, PvdA, Natuur & Milieu, Woonbond

(28)

Deelvraag 1: Wat is de aard van de relatie tussen leden en politieke organisaties?

In dit deel van de analyse wordt aandacht besteed aan factoren, die de relatie tussen politieke organisaties en leden vormgeven.

Financieringsbehoefte

Gauja (2015a) stelt dat de aard van de relatie tussen politieke organisaties en hun leden wordt vormgegeven door twee processen. De eerste is, dat het aanhouden van leden functioneel nut moet hebben voor politieke organisaties. Dit functionele nut omvat onder andere het voorzien in de financieringsbehoefte. 25 van de 46 politieke organisaties hebben de jaarrekening via de website openbaar gemaakt. 21 hiervan zeggen concreet iets over contributiegelden en vormen, naast de interviews, de basis voor de analyse van de financieringsbehoefte van politieke organisaties. Bij de analyse is gekeken naar vijf verschillende inkomstenbronnen. Dit zijn: de contributie die formeel en informeel gebonden leden betalen, subsidies, donaties en fondsen, opbrengsten uit de verkoop van producten en diensten en tot slot de post overige. Deze laatste post omvat opbrengsten uit rente, aandelen of in de jaarrekening inkomsten aangeduid met ‘overig’.

Figuur 1: inkomsten van politieke organisaties in percentage

Bron: jaarverslagen 2018/2019, zie bibliografie 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Aede s Gree npea ce PvdA Fiet sers bond CDA ver. eige n hui s Wo onbo nd CU PO R aad FvD VVD GL SG P PvdD D6 6 50PL US ODE dec . DENK Natu ur & M. SP BO A kker bouw

Inkomsten politieke organisaties

(29)

Wat opvalt is dat 13 van de 21 politieke organisaties minder dan de helft van de totale financieringsbehoefte ophaalt bij de leden. Dit betekent dat ruim 60% van de 21 politieke organisaties de inkomsten voor de helft of meer uit andere bronnen haalt dan uit de contributies van leden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat politieke organisaties uit box 2, zoals politieke partijen, maar ook lobbygroepen, zoals de Fietsersbond en de Woonbond, aangeven dat het ledenaantal en daarmee de contributie afneemt (Fietsersbond, 2018; Woonbond 2018). Deze politieke organisaties uit box 2 zijn samenwerkingsverbanden aangegaan met andere organisaties en vooral de overheid om projecten op te zetten van waaruit een deel van de overheadkosten betaald worden. 17 van de 21 onderzochte politieke organisaties (80%) krijgt een of meerdere projectsubsidies en/of een instellingssubsidie. De Woonbond heeft in 2018 bijvoorbeeld drie projectsubsidies en een algemene subsidie ontvangen (Woonbond, 2018). Natuur en Milieu heeft eveneens projectsubsidies ontvangen (Natuur & Milieu, 2018). Ook politieke organisaties met professionele leden (box 1) krijgen via projectsubsidies een deel van de financiële baten binnen. Hier is echter weinig cijfermatig over bekend, omdat de jaarverslagen bij deze organisaties vaak niet openbaar zijn gemaakt. Wel blijkt uit de interviews dat rondom klimaatverandering de overheid bijvoorbeeld onderzoek of implementatieprogramma’s subsidieert, die via politieke organisaties uit box 1 lopen (respondent 1). Zo ontvangt ODE-Decentraal, een belangenvereniging voor energieproducten en -consumenten, een projectsubsidie voor onderzoek naar mogelijke business cases voor duurzame energiecorporaties (ODE-Decentraal, 2018).

Vrijwilligerscapaciteit

Naast de financieringsbehoefte omschrijft Gauja (2015a) ook dat vrijwilligerscapaciteit een belangrijk functioneel nut is dat politieke organisaties ontlenen aan het hebben van leden. De vrijwilligerscapaciteit is naast de contributiegelden heel belangrijk voor politieke organisaties. Met name politieke organisaties uit box 2, zoals de politieke partijen, de Woonbond en de VER, maken veel gebruik van vrijwillige inzet van hun leden. De VER draait zelfs volledig op vrijwilligers (respondent 7). Leden kunnen zich bij deze politieke organisaties enerzijds

(30)

Politieke organisaties met een professionele, formele achterban (box 1), zoals FME, Evofenedex en de NVDE, zijn minder afhankelijk van vrijwilligerscapaciteit en vrijwilligerscapaciteit moet ook anders geïnterpreteerd worden. Daar waar de inzet van leden van politieke organisaties uit box 2 ook echt ten koste gaat van iemands vrije tijd, is dat bij de leden van politieke organisaties uit box 1 niet zo. De leden van politieke organisaties uit box 1 zijn zelf organisaties die personeel kunnen vrijmaken om de politieke organisatie te helpen met het opstarten van bepaalde activiteiten. Voor de politieke organisatie zijn dit dus kosteloze, inzetbare uren, die door de ledenorganisaties worden betaald. Anders gezegd: een lidorganisatie geeft je een van zijn medewerkers om te helpen. Bij politieke organisaties uit box 2 komt dit ook voor. Twee van de drie politieke partijen hebben aangegeven dat ze rondom het thema klimaatverandering bijeenkomsten hebben georganiseerd en daarbij ook gebruik hebben gemaakt van de organisationele capaciteit van informeel gebonden organisaties (respondent 9 en 10). Zo geeft de VVD aan: “We proberen, ook rondom klimaatverandering, meer een netwerkpartij te worden, waarin we zowel met leden als niet-leden samenwerken aan verschillende thema’s. Door deze open structuur kunnen we makkelijker initiatieven van de grond krijgen of onderzoek doen, omdat we veel organisatiekracht hebben” (respondent 10). Zo heeft de VVD in samenwerking met het CAH Vlietum, een agrarische hbo-instelling, een open evenement omtrent landbouw en klimaat georganiseerd (VVD, 2016). “Samenwerking met organisaties wordt makkelijker, doordat ze het niet per definitie eens hoeven te zijn met de VVD en daardoor meer ruimte krijgen om hun eigen verhaal te vertellen. Daar willen ze wel aan meewerken” (respondent 10).

Legitimiteit

Tot slot omschrijft Gauja (2015a) dat legitimiteit ook een belangrijk functioneel nut vormt voor politieke organisaties om leden aan zich te binden. Het kan voor politieke organisaties verschillen hoe belangrijk de legitimiteit wordt gevonden. Uit de interviews blijkt dat meerdere politieke organisaties al relatief lang in Den Haag en/of Brussel lobbyen en dat beleidsmakers de legitimiteit inmiddels gewoon aannemen. Het NAJK heeft bijvoorbeeld aan: “de relevante ministeries kennen ons inmiddels wel, we hoeven niet te verantwoorden hoe we onze standpunten formuleren” (respondent 5). Ook Evofenedex legt uit: “wij zijn een bekende speler, men weet wie we zijn, dus onze legitimiteit is eigenlijk vanzelfsprekend” (respondent 6). Het aantal leden maakt wel uit om aan tafel te komen. “De grootte van je organisatie wordt wel

(31)

door aan te geven dat ledenaantallen wel iets zijn “om mee te pronken” (respondent 6). Echter, over de interne werking en de gehanteerde lidmaatschapsmodellen lijken de politieke organisaties het niet te hebben als ze met beleidsmakers in gesprek zijn. Het NAJK geeft, net als de Woonbond, aan dat in de eerste gesprekken met nieuwe contacten wel wordt uitgelegd hoe de interne organisatiestructuur eruitziet: “dat is belangrijk in een eerste gesprek om elkaar goed te leren kennen” (respondent 5). Na deze kennismakingsgesprekken lijkt het vooral aan te komen op het goed onderhouden van het netwerk om de relevantie voor beleidsmakers niet te verliezen. Bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord komt dit terug. Uit vrijgegeven documenten door het ministerie van EZK blijkt dat de voorzitters van de klimaattafels “redelijk autonoom zijn bij het uitnodigingen van bedrijven en organisaties” (EZK, 2019, p. 45). Het was voor politieke organisaties rondom het klimaatakkoord essentieel dat deze voorzitters het belang inzagen van hun deelname. “De verschillende tafelvoorzitters hebben zelf de selectie gemaakt van wie ze aan tafel wilde hebben” (respondent 2). De FME geeft in dit verband aan dat het hebben van een goed netwerk zeer belangrijk was om relevant te zijn voor deze voorzitters. FME kon namelijk veel makkelijker aan tafel komen bij het Energieakkoord uit 2013 dan het Klimaatakkoord uit 2019, omdat het naar eigen zeggen “een aantal nieuwe (politieke) bestuurders nog niet in het eigen netwerk” had (respondent 1). In het verlengde hiervan wordt door FME aangegeven dat het hebben van een goed netwerk, onder de andere (potentiële) deelnemende organisaties rondom het Klimaatakkoord, ook heeft bijgedragen aan het vergroten van de kans om uitgenodigd te worden (respondent 1). Informeel gebonden organisaties kunnen in dit verband dus ook nuttig zijn om de legitimiteit te vergroten door het netwerk wat hiermee wordt opgebouwd, waarmee politieke organisaties mogelijk makkelijker aan tafel zijn gekomen.

Invloed van het individu op het lidmaatschapsmodel

Het functionele nut is primair de motivator voor politieke organisaties om leden aan zich te binden. Echter, de relatie krijgt concreet vorm door eisen die leden stellen in ruil voor hun investeringen in tijd en geld (Gauja, 2015a). Dit is met name relevant voor het begrip van

(32)

werkzaamheden voor de politieke organisatie in hun vrije tijd hebben moeten doen. Uit de interviews met alle politieke partijen, de VER en de Woonbond komt dit naar voren (respondent 4, 7, 8, 9 en 10). Hieruit ontstaat de eis van deze leden dat beleidsdossiers toegankelijk moeten zijn en het niet te veel tijd kost om te participeren. Zo gaven bijvoorbeeld de VER en de Woonbond aan dat leden gemiddeld gezien al snel aan het maximum van hun inzetbare capaciteit zaten of dat ze extra ondersteuning hebben geboden (respondent 4 en 7). Lidmaatschapsmodellen van politieke organisaties uit box 2 zijn er in dit verband op ingericht om leden zo min mogelijk te belasten. Zo hebben enkele politieke organisaties voor meer digitale inspraak en stemmingen gekozen en is er regelmatig gebruik gemaakt van een getrapt systeem van vertegenwoordiging, zodat leden relatief eenvoudige aanspreekpunten hebben (respondent 4, 5, 8 en 9). Dit geldt overigens ook voor kleine professionele leden van politieke organisaties uit box 1. De NVDE, FME en Evofenedex kennen bijvoorbeeld een zeer divers ledenbestand, waarin zowel grote multinationals als mkb’ers en start-ups vertegenwoordigd zijn. Mkb-bedrijven en start-ups wilden vooral beperkte, voor hen relevante, klimaatdoelstellingen ondersteunen. Ze eisten concrete programma’s, die waren toegespitst op hun directe belangen, in plaats van brede strategieën en lange discussies (respondent 1, 2 en 6). Grote bedrijven en multinationals hebben meer algemeen geparticipeerd in deze politieke organisaties. Daarnaast eisten grote bedrijven en multinationals ook meer zelfstandige ruimte van politieke organisaties uit box 1. De grote leden van FME zaten bijvoorbeeld, naast FME, ook zelfstandig aan een aantal klimaattafels. Dit geldt ook voor leden van Evofenedex en de NVDE. “Dit is soms even puzzelen, maar ik snap heel goed dat grotere leden, als ze de kans krijgen, zelfstandig hun eigen belang extra benadrukken” (respondent 2).

In de context van het Klimaatakkoord valt op dat deze eis van zelfstandige ruimte vaker terugkomt. Zo zijn er op initiatief van leden van FME, Stroomversnelling en Evofenedex zelfstandig informele bijeenkomsten georganiseerd rondom het thema klimaatverandering (respondent 1, 3 en 6). Dit vraagt een zekere mate van flexibiliteit van deze politieke organisaties die, in reactie hierop, het formele lidmaatschapsmodel van inspraak via werkgroepen, commissies en alv’s, waar mogelijk hebben aangepast, zodat dit in lijn lag met de uitkomsten van deze informele bijeenkomsten. Zo geeft de NVDE aan: “het is een organisch proces”, waarbij de respondent doelde op het ontstaan van formele werkgroepen en commissies, die vanuit informele bijeenkomsten vorm krijgen (respondent 2). Deze zelfstandige ruimte wordt door de genoemde politieke organisaties ondersteund of zelfs aangemoedigd. “Onze

(33)

wij ook voor uitgenodigd worden. Dit soort evenementen zijn een goede voedingsbodem voor ons om beleid op te baseren of mee te onderbouwen” (respondent 6). Dit geldt ook voor FME die eveneens beurzen bezoekt met leden of door leden wordt uitgenodigd om evenementen bij te wonen (respondent 1). Stroomversnelling acht het zelfs “van essentieel belang” dat leden door middel van hun eigen activiteiten de vereniging voeden met informatie (respondent 3).

Politieke organisaties, waarvan burgers lid zijn (box 2), kennen een soortgelijke dynamiek. Dit is vooral zichtbaar bij politieke partijen die nauw hebben samengewerkt met informeel gebonden, professionele organisaties (lobbygroepen) die, door middel van lobbyen, hun invloed op de partij hebben uitgeoefend rondom het Klimaatakkoord. Deze informeel gebonden organisaties (box 3) hebben een grote invloed gehad op de standpunten van politieke organisaties. Dit blijkt vooral uit een opmerking uit het interview met de PvdA, waarin de respondent aangaf: “het zal niet zo heel snel gebeuren dat wij als PvdA klimaat maatregelen gaan steunen waar de vakbondsorganisaties en de huurdersverenigingen tegen zijn” (respondent 9). Ook vanuit de VVD werd aangegeven dat “er wordt per definitie goed geluisterd naar een MKB-Nederland, of een VNO-NCW of een FME, als werkgeversorganisaties” (respondent 10). Bij de bespreking van de interactieprocessen (deelvraag 2) zal uitgebreider worden besproken hoe deze contacten in de context van het Klimaatakkoord zijn gelopen en hoe deze zich hebben verhouden tot de input van formele leden.

Invloed van de Staat op lidmaatschapsmodel

De Staat heeft op twee manieren eisen gesteld aan de werking van politieke organisaties in dit onderzoek. Ten eerste door de reeks normen rond lidmaatschap die zijn gegenereerd door de Staat (samenleving) en tot uitdrukking komen in voorschriften voor politieke organisaties (stichtingen en verenigingen). Op politieke organisaties uit box 3 en 4 na, kennen alle andere politieke organisaties een formele verenigingsstructuur die via statuten zijn opgebouwd. De Staat stelt hier bijna geen eisen aan, anders dan dat de leden uiteindelijk het hoogste gezag vormen met de algemene ledenvergadering (alv). De Staat heeft daarnaast veel diepgaandere

(34)

achterban”, zo geeft de respondent van FME aan (respondent 1). De eis van de Staat om bepaalde zaken snel goedgekeurd te krijgen, maar ook op bepaalde terreinen samenwerkingen te stimuleren tussen deelnemende politieke organisaties aan het Klimaatakkoord, werkt door in lidmaatschapsmodellen. Hierover meer bij de bespreking van deelvraag 2.

Samenvatting deelvraag 1

Voor politieke organisaties zorgen leden in eerste instantie voor financiële opbrengsten, extra vrijwilligerscapaciteit en het vergroten van de legitimiteit. Op dit laatste punt is vastgesteld dat ledenaantallen inderdaad belangrijk zijn om de legitimiteit van politieke organisaties aan te tonen, maar het komt vooral ook neer op het goed onderhouden van het netwerk. Hoewel politieke organisaties in dit onderzoek voor een groot deel afhankelijk zijn van contributiegelden, is ongeveer de helft van de financiering afkomstig uit overheidssubsidies, projecten met andere organisaties of donaties. Naast de leden leunen politieke organisaties dus ook op samenwerkingsverbanden met andere actoren. Door financiële en organisationele capaciteit uit bronnen te halen, anders dan bij de formeel gebonden leden, beperken veel lidmaatschapsmodellen zich niet alleen tot geïnstitutionaliseerde werkgroepen, commissies en alv’s, maar laten ook invloeden van daarbuiten toe. Dit wordt versterkt door de zelfstandige ruimte, die leden soms opeisen. Politieke organisaties verhouden zich hierdoor niet primair alleen tot de formele achterban, maar ook tot diverse informeel gebonden partijen.

(35)

Deelvraag 2: Wat bepaalt de mate van invloed van de leden op standpunten van politieke organisaties?

In dit deel van de analyse wordt gekeken naar de manier waarop leden invloed hebben uitoefenend op standpunten van politieke organisaties rondom het Klimaatakkoord 2019. Albareda (2018) beschrijft drie processen, waarmee leden invloed kunnen uitoefenen op politieke organisaties. Dit zijn: (1) het formele besluitvormingssysteem, (2) de informele interactieprocessen en (3) de verbindingen tussen de centrale politieke organisatie en haar lokale en regionale afdelingen. Elk van deze onderdelen wordt kort besproken en de analyse wordt afgesloten met een korte samenvatting.

Formele besluitvormingssysteem

Zoals bij deelvraag 1 aan de orde is gekomen hanteren de meeste politieke organisaties in dit onderzoek een formeel besluitsvormingsysteem, waarin de leden via de algemene vergadering het hoogste orgaan vormen. Dit zijn dus routes voor leden uit box 1 en 2 bij politieke organisaties, waarbij leden stemrecht hebben. Rondom het Klimaatakkoord hebben leden via deze route vooral een sterke invloed gehad bij de totstandkoming van, met name, visiedocumenten. Dit zijn documenten, waarin politieke organisaties ofwel de einddoelstelling ofwel de deeldoelstellingen rondom klimaatverandering hebben vastgelegd die via de alv zijn goedgekeurd. Hier zijn “lange en brede consultaties aan voorafgegaan” (respondent 1), waardoor de politieke organisatie vervolgens duidelijkheid krijgt welke kant het op moet. De NVDE en de VER hebben bijvoorbeeld een beginselverklaring afgesloten, waarin de leden afspreken bepaalde klimaatdoelstellingen te onderschrijven (respondent 2 en 7). FME geeft aan “dat is het voordeel van veel interne publicaties, die geven ons houvast om ons werk in Den Haag en Brussel te kunnen doen” (respondent 1). Deze, meer algemene, documenten zijn verder uitgewerkt in werkgroepen en commissies. Deze werkgroepen bestonden uit leden die in veel gevallen op een open uitnodiging hebben gereageerd of vanuit lokale of vanuit regionale afdelingen (als vertegenwoordiger) zijn gevraagd om hier aan deel te nemen. Daarnaast bestonden werkgroepen uit de medewerkers van de politieke organisatie zelf. Zo hadden

(36)

belangrijk dat ze zich kenbaar maakten bij de politieke organisatie door deelname aan werkgroepen en commissies. Naast de inhoudelijke bijdrage heeft dit de kans vergroot op consultatie door de onderhandelaars die namens de politieke organisatie hebben meegewerkt aan het Klimaatakkoord. Het is echter niet voor alle leden even goed mogelijk geweest te investeren in deze werkgroepen en commissies. Politieke organisaties onderschrijven dat door aan te geven “niet iedereen is even actief” (respondent 5) en “grotere leden zijn over het algemeen meer actief en kleinere leden focussen meer op specifieke onderwerpen” (respondent 2). Leden uit box 1 verschillen sterk van elkaar met betrekking tot financieringsmogelijkheden en organisatiecapaciteit. Bij FME zijn bijvoorbeeld zowel multinationals, mkb’ers en start-ups lid. Politieke organisaties uit box 2, zoals politieke partijen, de Woonbond en de VER, hebben individuele burgers als lid en die hebben over het algemeen gelijke middelen tot hun beschikking, maar ook hier zijn verschillen. De Woonbond geeft, net als de PvdA en de VVD, aan dat sommige leden meer tijd en kennis hebben dan anderen en daardoor meer invloed hebben gehad binnen de politieke organisatie. De PvdA geeft bijvoorbeeld aan dat “niet alle leden in dezelfde mate de politieke processen rondom het Klimaatakkoord konden volgen of begrijpen” (respondent 9). De Woonbond stelt eveneens dat “niet alle huurdersverenigingen in staat waren de processen binnen de Woonbond te volgen” (respondent 4). Zoals bij de bespreking van de eisen van individuen al aan de orde is gekomen, hebben sommige politieke organisaties hier rekening mee gehouden door leden met minder capaciteit extra te ondersteunen. Dit is rondom het Klimaatakkoord ook gebeurd. “Leden die niet veel tijd hadden om actief te participeren in formele werkgroepen en commissies hebben via bijvoorbeeld enquêtes kun mening kunnen geven” (respondent 2). Enquêtes zijn een veelgebruikt middel onder politieke organisaties uit voornamelijk box 1, maar zijn ook gebruikt door de Woonbond en de VER om de stemming rondom voorstellen met betrekking tot het klimaatmaatregelen te meten (respondent 1, 2, 3, 6 en 7). Dit is niet altijd direct gelinkt aan het Klimaatakkoord. Zo heeft de Woonbond bijvoorbeeld resultaten uit enquêtes die eerder zijn afgenomen, gebruikt tijdens de onderhandelingen bij het Klimaatakkoord (respondent 4). Tot slot is er voor leden van politieke organisaties uit box 1 ook nog de kans geweest om via speciaal aangestelde medewerkers indirect input te leveren op het Klimaatakkoord. FME, en Evofenedex hebben bijvoorbeeld accountmanagers en relatiemanagers aangesteld die het contact met specifieke leden onderhouden. “De informatie die uit deze gesprekken wordt bijvoorbeeld door de relatiemanagers teruggekoppeld naar de relevante werkgroepen en, indien dat mogelijk was, aan onderhandelaars van het Klimaatakkoord” (respondent 1). Voor deze leden zijn account-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

However, deficiency of E2f7 or E2f8 alone was sufficient to suppress polyploidization in the pancreas and associated with only a minor decrease in blood serum levels of

Beoordeling van de percelen bij de huidige normen zou wel betekend hebben dat de grond niet vrijgegeven zou zijn omdat er net teveel indicatoraaltjes in het grondmonster

Op basis van informatie van het IKC, afdeling Pluimveehouderij, zijn de extra investeringen voor silo en toebeho- ren voor een bedrijf met 35000 hennen ge- schat op f16.500,-

Voor de drie meetopstellingen in Schouwen West gold, dat de stuwplaten bevestigd moesten worden aan een reeds bestaande constructie (stuwput, damwand), waarin een

This study concludes that while new women farmers continue to face important challenges, such as self-exploitation and the difficulties of navigating gendered roles,

De school moet aandacht besteden aan extra vakken.. De school moet een bepaalde visie hebben. 6 42.9. De school moet aandacht besteden aan extra vakken. 3

De motivatie moet in- trinsiek zijn, omdat jij graag fitter wilt zijn of om- dat jij je daar lekker bij voelt.. Door je intuïtieve sys- teem te bevragen kom je achter je

Maar als het er om gaat spannen, hebben zij de ruggensteun van de eigen organisatie hard nodig?. Afgelopen zondag vroeg korpschef Akerboom in het Amsterdamse debatcentrum De Balie de