• No results found

Mindfulnesstraining bij politiemedewerkers : het effect op algemeen welbevinden, werkvermogen en positief affect

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mindfulnesstraining bij politiemedewerkers : het effect op algemeen welbevinden, werkvermogen en positief affect"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

Mindfulnesstraining bij politiemedewerkers:

Het effect op algemeen welbevinden, werkvermogen en positief affect

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Universiteit van Amsterdam

Nienke Krabbendam (11362820) Begeleider: dr. M. Hoeve

Tweede beoordelaar: dr. F.B. van Rooij Amsterdam, 11 oktober 2018

(2)

1 Abstract

The present study investigated the effect of mindfulness training among police officers on

general well-being, working ability, and positive affect. 81 police officers (36 males, 45 females) participated in this study. They were asked to fill in questionnaires 6 weeks and 1 week before the mindfulness training, as well as one week and 7 weeks after the mindfulness training. Besides that, 10 police officers participated in qualitative interviews. To examine the effect of mindfulness training on an individual level, a reliable change index (RCI) (n = 45) was computed and a qualitative analysis of interviews (n = 10) was conducted. To investigate whether the starting level is related to the degree of change, a one-way ANOVA (n = 44) was used. Results of this study showed a positive reliable change in general well-being, working ability and positive affect for only a few police officers after participating in mindfulness training. Greater change was found in the qualitative research, in which all participants reported improvement in general well-being, working ability, or positive affect. Further, the starting level of well-being and work ability was significantly related to the degree of change. This association was not found for positive affect. It can be concluded that mindfulness training is a promising way to improve well-being, work ability, and positive affect among police officers. Further research is needed including a bigger sample size, a randomized controlled trail, and a standardized

questionnaire to measure work ability. In addition, it is recommended to analyse the qualitative data with two researchers, to improve the reliability of the study.

(3)

2 Mindfulnesstraining bij politiemedewerkers:

Het effect op algemeen welbevinden, werkvermogen en positief affect

Politiewerk kan beschouwd worden als een van de meest lastige, gevaarlijke en

gewelddadige beroepen (Burke & Mikkelsen, 2007; Kop, Euwema, & Shauffeli, 1999; Anshel, 2010). Zonder waarschuwing kunnen politiemedewerkers relatief vaak te maken krijgen met geweld. Het ervaren van plotselinge ingrijpende gebeurtenissen, zoals geconfronteerd worden met geweld, kan ervoor zorgen dat men stress ervaart op het werk (Hogh & Mikkelsen, 2005). Het ervaren van geweld door politiemedewerkers heeft effect op meerdere niveaus. Het heeft invloed op de politiemedewerker als individu, de familie van de politiemedewerker, collega’s en de afdeling waar de medewerker werkzaam is. Op het niveau van de individuele

politiemedewerkers kan meer stress als gevolg van een ingrijpende gebeurtenis zorgen voor minder effectief werken (Kaminski & Sorensen, 1995). Ook kan een stressvolle gebeurtenis een negatief effect hebben op de stemming van de werknemer, gedachten en copinggedrag (Repetti & Wang, 2017). In sommige gevallen kan het zelfs leiden tot een posttraumatische stressstoornis (Yehuda, 2002). Op het niveau van de afdelingen wordt men geconfronteerd met extra kosten van de gezondheidszorg, door bijvoorbeeld ziektedagen en het vervangen van

politiemedewerkers (Fridell, Faggiani, Taylor, Brito, & Kubu, 2009).

Omdat politiemedewerkers veelal met ingrijpende gebeurtenissen in aanraking komen is het niet verrassend dat politiewerk wordt beschouwd als één van de meest stressvolle beroepen (Violanti et al., 2017). Het is belangrijk dat er onderzoek wordt gedaan naar manieren waarop politiemedewerkers om kunnen gaan met de stressoren binnen het vakgebied. Wanneer men beter met de stressoren om kan gaan wordt verwacht dat dit het werkvermogen zal vergroten en

(4)

3 zal zorgen voor een positieve stemming en een positief algemeen welbevinden. Hierdoor wordt er minder uitval verwacht op de werkvloer en zullen medewerkers zich gelukkiger voelen. In de huidige studie wordt daarom onderzoek gedaan naar de effectiviteit van mindfulnesstraining bij politiemedewerkers op het gebied van algemeen welbevinden, werkvermogen en positief affect. Hieronder volgt een beknopte uiteenzetting van de genoemde drie aspecten waarop

mindfulnesstraining een positieve uitwerking zou kunnen hebben. Het algemeen welbevinden van politiemedewerkers

Zoals hierboven beschreven is het belangrijk dat het algemeen welbevinden van politiemedewerkers goed is. Het algemeen welbevinden kan worden onderverdeeld in het psychologisch, emotioneel en sociaal welbevinden (Lamers et al., 2011). Het psychologisch welbevinden omvat het hebben van autonomie, persoonlijke groei, positieve relaties met anderen, een doel hebben in het leven en zelfacceptatie (Ryff & Keyes, 1995). Emotioneel welbevinden refereert aan het beleven van de emotionele kwaliteit door dagelijkse ervaringen. In welke mate plezier, stress, verdriet, boosheid in het dagelijks leven van iemand voorkomt heeft effect op het emotioneel welbevinden en maakt het leven voor iemand plezierig of juist

onplezierig (Kahneman & Deaton, 2010). Tot slot omvat het sociaal welbevinden de invloed van de personen in de omgeving van het individu (Westerhof & Keyes, 2008).

Een hoge hoeveelheid stress en daardoor een laag emotioneel welbevinden kan zorgen voor een negatief effect op de stemming. Het is evident dat iedereen in zijn of haar leven wel eens te maken krijgt met stressvolle situaties, zowel privé als op het werk (Cohen & Williamson, 1979). Politiemedewerkers ervaren echter veel meer stress dan personen die werkzaam zijn in een andere werkomgeving (Patterson, 2003). Het is daarom van groot belang om de focus te

(5)

4 leggen op de manier waarop politiemedewerkers met stress omgaan en zo het welbevinden van de politiemedewerkers positief te houden en/of te maken.

Het werkvermogen

Het werkvermogen levert een bijdrage aan het algemeen welbevinden van een

werknemer en wordt bepaald door de combinatie van de werklast die het individu of een gedeelte van het individu kan dragen, op zowel lichamelijk als geestelijk vlak, in relatie tot de te

verrichten beroepsmatige activiteiten (Diener, 1984; Sorgdrager, 2009). Werkvermogen is een breed begrip en omvat het fysieke, psychische en sociale werkvermogen (Ilmarinen, 2009; Pransky, Gatchel, Linton & Loisel, 2005). Fysiek werkvermogen wordt omschreven als de mogelijkheid om, gegeven de fysieke gesteldheid, het werk uit te voeren (de Lange, Ybema, & Schalk, 2011). Factoren die van invloed kunnen zijn op het fysieke werkvermogen zijn: een slechte werkhouding; veel dezelfde bewegingen moeten maken gedurende de dag; hoge fysieke eisen op werk; ziekten en werkstressoren (Tuomi, Luostarinen, Ilmarinen & Klockars, 1991; Tuomi, Ilmarinen, Martikainen & Klockars, 1997; Tuomi et al., 1991). Politiemedewerkers zijn relatief zwaar belast op het gebied van fysiek werkvermogen. Er wordt fysiek meer van hen verwacht dan in andere professies, zo is uithoudingsvermogen vereist bij het rennen en over obstakels heen kunnen komen (Bonneau & Brown, 1995).

Ook op het gebied van psychisch werkvermogen worden politiemedewerkers relatief zwaarder belast dan in andere professies (Bonneau & Brown, 1995). De druk om te voldoen aan psychische eisen op werk kan zorgen voor een negatief psychisch werkvermogen. De

politiemedewerkers worden op dit gebied relatief zwaar belast door de verantwoordelijkheid die men draagt en traumatische gebeurtenissen die men mee kan maken (Bonneau & Brown, 1995).

(6)

5 Wanneer het psychisch werkvermogen negatief is, kan dit leiden tot psychische vermoeidheid en uiteindelijk is het mogelijk dat dit leidt tot depressiviteit (Sorgdrager, 2009).

Tot slot speelt het sociaal werkvermogen ook een belangrijke rol in het functioneren van politiemedewerkers. Het sociaal werkvermogen is gerelateerd aan de mate van sociale steun van de organisatie waar men werkt en op het sociale werkklimaat en kan daarom verschillen per locatie of afdeling waar men werkzaam is (Taskila & Lindbohm, 2007). Een negatief sociaal klimaat, waarbij medewerkers bijvoorbeeld niet bij een groep op het werk horen of weinig sociale steun op het werk ervaren, kan zorgen voor sociale stress. Deze sociale stress kan uiteindelijk leiden tot een grotere kans op depressie en angst (Zapf, Knorz & Kulla,1996).

De hierboven genoemde soorten werkvermogen dragen bij aan een positief algemeen werkvermogen (Ilmarinen, 2009). Bij een positief algemeen werkvermogen is er minder kans op uitval en sprake van een betere prestatie op het werk en betere geestelijke en fysieke gezondheid (van den Berg, Elders, de Zwart & Burdorf, 2008). Hoe beter het totale werkvermogen, hoe beter de werknemer presteert, hoe minder deze uitvalt en hoe later de werknemer met pensioen gaat (Ilmarinen, 2009). Er kan geconcludeerd worden dat het werkvermogen van belang is voor de duurzame inzetbaarheid en productiviteit van de werknemer (Sorgdrager, 2009). Het is daarom belangrijk om na te gaan op welke manier het totale werkvermogen verbeterd kan worden. In deze studie zal er aandacht worden besteed aan het fysieke en psychische werkvermogen. Het positief affect

Net als werkvermogen levert positief affect een sterke bijdrage aan het welbevinden van een medewerker (Diener, 1984; Sjögren-Rönkä, Ojanen, Leskinen, Mustalampi, & Mälkiä, 2002). De kenmerken die verband houden met positief affect omvatten zelfvertrouwen,

(7)

6 gedrag, fysiek welzijn en effectief omgaan met uitdagingen en stress (Lyubomirsky, King & Diener, 2005). Ook weerspiegelt een positief affect in hoeverre iemand enthousiast, optimistisch en alert is (Watson, Clark & Tellegen, 1988). Deze kenmerken zijn vervolgens gerelateerd aan betrokkenheid met het te behalen doel op werk en betrokkenheid met de omgeving

(Lyubomirsky et al., 2005). Deze betrokkenheid uit zich in het regelmatig deelnemen aan sociale activiteiten en de persoon is hierbij tevreden over het aantal leuke activiteiten in het leven

(Watson et al., 1988). De positieve emoties die in verband staan met positief affect zijn gerelateerd aan werktevredenheid. Hoe meer werktevredenheid, hoe beter de werknemer presteert (Lawler & Porter, 1967).

Mindfulness

Om het welbevinden, werkvermogen en positief affect van politiemedewerkers te verbeteren, kan mindfulnesstraining effectief zijn. De term mindful awareness of

opmerkzaamheid wordt beschreven als het proces van het volledig bewust zijn van en volle aandacht richten op gebeurtenissen in het hier en nu (Kabat-Zinn, 1990; Shapiro, Oman, Thoresen, Plante, & Flinders, 2008). Het vermogen om opmerkzaamheid in het hier en nu te vergroten wordt ontwikkeld met behulp van verschillende meditatietechnieken die afkomstig zijn van boeddhistische, spirituele oefeningen (Hanh, 1976). Deze oefeningen zijn ontwikkeld om persoonlijk lijden stop te zetten (Silananda, 1990). Mindfulness wordt in de hedendaagse psychologie beschouwd als een aanpak om het bewustzijn te vergroten en te leren vaardig te reageren op mentale processen die betrekking hebben op emotionele nood en maladaptief gedrag (Bishop et al., 2004).

In de literatuur worden vijf vaardigheden van mindfulness omschreven. Deze

(8)

7 (Baer, Smith, & Allen, 2004; Baer Baer, Smith, Hopkins, Krietemeyer, & Toney, 2006;

Bohlmeijer Bohlmeijer, Ten Klooster, Fledderus, Veehof, & Baer, 2011). Observeren is de observatie van de interne en externe stimuli. Interne stimuli zijn bijvoorbeeld emotie en lichamelijke waarnemingen. Externe stimuli zijn onder andere het waarnemen van geuren en geluiden (Dimidjian & Linehan, 2003). Beschrijven staat voor het onder woorden brengen van de interne en/of externe ervaringen. Met het niet-oordelen wordt de acceptatie van de ervaring bedoeld, zonder de ervaring te veranderen of te vermijden. Non-reactief staat voor de

vaardigheid om interne vaardigheden te laten komen en gaan zonder hierop te reageren. Tot slot staat bewust handelen voor het hebben van volledige aandacht voor datgene waarmee een persoon op dat moment bezig is zonder zich te laten afleiden door interne en externe factoren (Baer, Smith, & Allen, 2004; Baer et al., 2004, Bohlmeijeret al., 2011).

Een groeiend aantal onderzoeken ondersteunt het positieve effect van

mindfulnesstraining op zowel de fysieke als de geestelijke gezondheid (Carmody & Baer, 2008). Volgens Follette, Palm & Pearson (2006) en Walser en Hayes (2006) kunnen op mindfulness gebaseerde trainingen effectief zijn voor het terugdringen van traumagerelateerde symptomen. Omdat politiemedewerkers een grotere kans hebben op het ervaren van een stressvolle

gebeurtenis die kan leiden tot een posttraumatische stressstoornis, kan het effectief zijn om traumagerelateerde symptomen terug te dringen door middel van mindfulnesstraining (Walser & Hayes, 2006; Yehuda, 2002).

Hülsheger, Alberts, Feinholdt, en Lang (2013) hebben onder 64 participanten onderzoek gedaan naar de voordelen van mindfulness op werk. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat mindfulness zorgt voor minder emotionele uitputting op werk en meer

(9)

8 werktevredenheid, is er sprake van een hoger psychisch werkvermogen en een positiever

algemeen welbevinden en daarbij positief affect (Sorgdrager, 2009; Sjögren-Rönkä, 2002). In de Verenigde Staten is onderzoek uitgevoerd naar de effecten van mindfulnesstraining op 43 politiemedewerkers. Deze politiemedewerkers hebben deelgenomen aan een Mindfulness-Based Resilience Training (MBRT) van 8 weken. Na de training vond men positieve

veranderingen op het gebied van psychische en lichamelijke gezondheid, emotieregulatie, afname van stress, boosheid, vermoeidheid, burn-out en slaapproblemen (Christopher et al., 2015). Daarnaast is er onderzoek gedaan naar het effect van mindfulnesstraining op symptomen van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij politiemedewerkers. Onderzoekers vonden dat de politiemedewerkers die meer mindfulnessvaardigheden hadden, minder

PTSS-symptomen rapporteerden (Chopko & Schwartz, 2013).

Het onderzoek onder politiemedewerkers van de Nederlandse Politiebond

Samenvattend is er eerder onderzoek gedaan naar de effecten van mindfulnesstraining, waaronder twee onderzoeken specifiek uitgevoerd bij politiemedewerkers. Hieruit blijkt dat mindfulnesstraining effectief is bij het terugdringen van traumagerelateerde symptomen, zorgt voor minder emotionele uitputting op werk en meer werktevredenheid (Hülsheger et al., 2013; Follette et al., 2006; Walser & Hayes, 2006). Er is echter tot op heden geen onderzoek gedaan naar de effecten van mindfulnesstraining onder Nederlandse politiemedewerkers. Het huidige onderzoek is gericht op het effect van de mindfulnesstraining op welbevinden, werkvermogen en positief affect bij politiemedewerkers. Eerst is onderzocht of welbevinden, werkvermogen en positief affect is verbeterd na de training. Vervolgens is onderzocht of het beginniveau van welbevinden, werkvermogen en positief affect gerelateerd is aan de mate van verandering.

(10)

9 Op basis van de literatuur (Hülsheger et al., 2013; Walser & Hayes, 2006; Yehuda, 2002; Sorgdrager, 2009; Sjögren-Rönkä, 2002) wordt verwacht dat fysiek en psychisch werkvermogen, positief affect en het algemeen welbevinden van de politiemedewerkers zal zijn verbeterd na het volgen van de mindfulnesstraining. Daarnaast blijkt uit de literatuur dat het beginniveau van depressie en angst niet significant gerelateerd is aan de mate van verandering na het volgen van een mindfulnesstraining (Hofmann, Sawyer, Witt & Oh, 2010). Op basis van deze literatuur wordt verwacht dat er geen significante relatie gevonden zal worden tussen het beginniveau van welbevinden, werkvermogen en positief affect en de mate van verandering na

mindfulnesstraining.

Methode Design en procedure

Het huidige onderzoek betreft de secundaire analyse van de data van een pilot-onderzoek naar de effecten van mindfulnesstraining bij politiemedewerkers in opdracht van de Nederlandse Politiebond. In 2016 is het onderzoek gestart en in 2017 heeft de tweede ronde van het

onderzoek plaatsgevonden. De effecten van de mindfulnesstraining werden onderzocht aan de hand van een quasi-experimenteel design met meerdere metingen. Tijdens deze metingen werden verschillende variabelen gemeten door gevalideerde vragenlijsten af te nemen bij de deelnemers. De respondenten zijn geworven door de Nederlandse Politiebond. Politiemedewerkers die gemotiveerd waren om aan de mindfulnesstraining deel te nemen, werden toegelaten tot de mindfulnesstraining en namen deel aan het onderzoek. De respondenten verleenden toestemming voor deelname aan het onderzoek, hebben op vrijwillige basis deelgenomen en de gegevens zijn geanonimiseerd. Het huidige onderzoek is goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de

(11)

10 faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam op 4 april 2016 , te vinden onder het nummer 2016-CDE-7284.

Er vonden meerdere metingen plaats; hiervoor kregen de deelnemers op vier

verschillende tijdstippen een link naar de online-vragenlijst (Qualtrix) per e-mail toegestuurd. De vragenlijsten werden 6 weken voor de training (T0 wachtlijstmeting), de week voor de training (T1 voormeting), de week na afloop van de training (T2 nameting) en 7 weken na afloop van de training (T3 follow-up meting) online ingevuld. Hierbij vond tussen T1 en T2 de interventie plaats. Het invullen van de vragenlijst duurde ongeveer 50 minuten. Daarnaast werd na afloop van de training een evaluatieformulier gegeven waarmee de politiemedewerkers de mogelijkheid kregen om aan te geven hoe ze de training ervaren hadden. Tot slot is er na afloop van de

interventie bij 10 respondenten een interview afgenomen om meer inzicht te krijgen in de ervaringen die zij hebben opgedaan tijdens en na de training. De respondenten kregen bij aanvang van het interview informatie over het interview en hebben daaraan vrijwillig deelgenomen.

Steekproef

De steekproef bestond uit N = 81 politiemedewerkers, waarvan n = 36 man en n = 45 vrouw die deelnamen aan de mindfulnesstraining. De gemiddelde leeftijd van de

politiemedewerkers die deelnamen aan dit onderzoek is M = 49 met SD = 8,4 Van de

politiemedewerkers was 87,7% van Nederlandse afkomst en 12,3% van een andere etniciteit. De functies van de politiemedewerkers liepen sterk uiteen: van wijkagent tot politiedocent en van rechercheur tot manager en hoofdagent.

(12)

11 In totaal werden er 15 vragenlijsten afgenomen. In het huidige onderzoek lag de focus op welbevinden, werkvermogen en positief affect.

De demografische gegevens werden verkregen door te vragen naar gegevens als geslacht, leeftijd, functie binnen de Nederlandse Politiebond, burgerlijke status en het aantal kinderen dat men heeft.

Welbevinden werd gemeten door middel van de Subjective Happiness Scale (SHS:

Lyubomirsky & Lepper, 1999). De vragenlijst meet het subjectieve welbevinden/geluksgevoel en bestaat uit 4 items. De items werden ingevuld op een 7-puntsschaal waarbij 0 de laagste

antwoordcategorie heeft (een niet zo gelukkig persoon/minder gelukkig/helemaal niet gelukkig) en de hoogste 6 is (een erg gelukkig persoon/meer gelukkig/precies zo gelukkig). Een

voorbeelditem is: ‘Sommige mensen zijn meestal erg gelukkig. Ze hebben plezier in hun leven en proberen zoveel mogelijk uit het leven te halen, wat er ook gebeurt. In hoeverre bent u ook zo?’. Uit eerder onderzoek (Lyubomirsky & Lepper, 1999) bleek de SHS een goede interne consistentie te hebben, met een Cronbach’s alpha van .86 (gemiddeld). Ook de Pearsons r voor het analyseren van de test-hertest betrouwbaarheid blijkt significant, met een waarde van .72. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de test-hertest betrouwbaarheid gemiddeld is

(Lyubomirsky & Lepper, 1999). Daarnaast is de gemiddelde convergente validiteit tussen de SHS en andere instrumenten naar geluk .62, wat betekent dat de convergente validiteit van de SHS matig tot goed is (Lyubomirsky & Lepper, 1999). De Cronbach’s Alpha in het huidige onderzoek varieerde van .87 tot .93 over de meetmomenten.

Werkvermogen werd gemeten door twee vragen die gebaseerd zijn op vragen uit de Work Ability Index (WAI; Tuomi et al., 1998). Deze twee vragen richten zich op lichamelijk en

(13)

12 lichamelijke werkvermogen op dit moment?’. De tweede vraag is ‘Hoeveel punten kent u toe aan uw eigen psychisch werkvermogen op dit moment?’. De vragen kunnen worden beantwoord van 0 tot en met 10 punten, waarbij 0 ‘zeer weinig’ betekent en 10 ‘zeer veel’ betekent. De

antwoorden op deze vragen gaven een idee van hoe de participanten hun lichamelijk en psychisch werkvermogen ervaren. De WAI heeft een acceptabele test-hertest betrouwbaarheid (De Zwart, Frings‐Dresen, & Van Duivenbooden, 2002). In huidig onderzoek varieerde de Cronbach´s Alpha over de meetmomenten van .79 tot .83.

Positief affect werd gemeten met de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS; Watson, Clark, & Tellegen, 1988). De PANAS meet positief en negatief affect, in dit onderzoek werd slechts de schaal positief affect afgenomen. Deze schaal bestaat uit 10 items die gevoelens en emoties weergeven zoals aandachtig, opgewektheid, zelfverzekerdheid. Op een

vijfpuntsschaal van ‘nauwelijks of helemaal niet’ tot ‘in sterke mate’ geeft de participant aan of van dat gevoel of die emotie de laatste twee weken sprake is geweest. Hierbij komen

onderwerpen zoals de mate van opgewektheid, geïnteresseerdheid en zelfverzekerdheid voor. Volgens de COTAN-documentatie is er sprake van een voldoende betrouwbaarheid en begripsvaliditeit. De normen en criteriumvaliditeit worden als onvoldoende beoordeeld. De criteriumvaliditeit is hierbij niet getest en de normen zijn als onvoldoende beoordeeld doordat de test verouderd is (Egberink, & Vermeulen, 2018). De Cronbach´s Alpha varieerde in het huidige onderzoek van .93 tot .95 over de meetmomenten.

Interviews werden geanalyseerd door middel van het programma MAXQDA. Hierbij zijn labels opgesteld aan de hand van open coderen, vervolgens aan de hand van axiaal coderen en tot slot aan de hand van selectief coderen (Boeije, 2014). Er zijn drie labels opgesteld, namelijk:

(14)

13 welbevinden, werkvermogen en positief affect. Deze labels zijn onderverdeeld in sublabels, te zien in Figuur 1.

Interventie

De interventie bestond uit een 7-wekelijkse mindfulnesstraining die gebaseerd was op het boek ‘Mindfulness in a frantic world’ (Williams & Penman, 2011). De training werd gegeven door een trainer van de UvA minds en duurde 2 uur per sessie. Daarnaast kregen de participanten dagelijks 15 minuten huiswerk mee gedurende de 7 weken. Tijdens de training werden er

meditatieoefeningen gedaan die gebaseerd waren op het traditionele Mindfulness Based Stress Reduction (MBSR) protocol (Kabat-Zinn, 1982). Deze oefeningen richtten zich op zitmeditaties, korte ademruimte-meditatie en de lichaamsscan. De huiswerkopdrachten waren gericht op deze meditatieoefeningen en werden ter beschikking gesteld via CD en MP3. Daarnaast werd er psycho-educatie gegeven en konden de respondenten eigen ervaringen met elkaar delen en bespreken.

Analyse

Om de onderzoeksvragen te beantwoorden werd voor elke deelnemer, voor elke afhankelijke variabele de reliable change index (RCI) uitgerekend. Dit werd berekend tussen tijdsmoment T0 en T1, T1 en T2, T1 en T3 en tot slot T2 en T3. Bij het uitrekenen van de RCI werd gebruikgemaakt van de methode van Maassen (2004). Hierbij werd de volgende formule gebruikt:

RCI = (t1-t0)/wortel (((sd tijdstip1 * sd tijdstip1)+(sd tijdstip2 * sd tijdstip2))(1-correlatiett0t1)). Wanneer de berekende RCI groter was dan 1.96 of kleiner dan -1.96 was de verandering groot genoeg om betekenisvol te zijn.

(15)

14 Om te onderzoeken of het beginniveau van welbevinden, werkvermogen en positief affect gerelateerd is aan de mate van verandering, is er voor deze drie groepen een one-way ANOVA uitgevoerd. Hierbij werd uitsluitend gekeken naar het verschil tussen tijdsmoment T1 (voormeting) en tijdsmoment T3 (follow-up meting).

Tot slot zijn in de 10 interviews de constructen gecodeerd waar in het huidig onderzoek de focus op ligt. Aan deze constructen is betekenis gegeven en sommige van deze constructen zijn vervolgens onderverdeeld in subonderwerpen, te zien in Figuur 1. Nadat er betekenis gegeven was aan de uitspraken van de respondenten aan hand van de constructen die zijn weergegeven in Figuur 1, is er nagegaan of de respondenten aangaven een verbetering, geen verandering of achteruitgang te hebben ervaren. Vervolgens is er aan de hand van de antwoorden van de respondenten geanalyseerd hoe men tot verbetering, geen verandering of achteruitgang was gekomen (Boeije, 2014).

Figuur 1

(16)

15 Resultaten

Verandering in welbevinden

Op het moment van de wachtlijstmeting (T0) bleek het welbevinden van de respondenten redelijk hoog, namelijk M = 20.5, SD = 5.05. De hoogste score die behaald kon worden op welbevinden was 24. Om te onderzoeken of er verandering is opgetreden in de mate van welbevinden na het volgen van de mindfulnesstraining is er een Reliable Change Index

uitgevoerd. Bij een RC >1.96 of <-1.96 dan was de verandering groot genoeg om betekenisvol te zijn. Er werd gevonden dat voor 2 van de 63 medewerkers sprake is van een betrouwbare

verandering gemeten tussen T0 en T1 respectievelijk RC = -2.32, RC = -2.98. Dit betekent dat er sprake is van een negatieve verandering, een afname in welbevinden tussen de twee

tijdsmomenten. Het aantal betrouwbare veranderingen voor dit tijdsmoment en voor de andere tijdsmomenten zijn te zien in Tabel 1. Wanneer men kijkt naar de verandering tussen T1 en T2 is er bij 4 van de 58 mensen een betrouwbare positieve verandering waargenomen met RC = 2.86, RC = 2.86, RC = 2.55, RC = 2.23. Daarnaast is bij 5 van de 46 medewerkers een betrouwbare positieve verandering gevonden tussen tijdsmoment T1 en T3, met RC = 2.45, RC = 3.85, RC = 2.10, RC = 2.45 en RC = 2.45. Tot slot is er bij 1 van de 45 medewerkers een positieve

betrouwbare verandering gevonden tussen tijdsmoment T2 en T3, met RC = 3.52. Verandering in werkvermogen

Op het moment van aanvang van het onderzoek bij de wachtlijstmeting (T0) bleek het werkvermogen M = 14.02 met SD = 2.31, waarbij 20 de hoogst haalbare score is. Om te

onderzoeken of er verandering is opgetreden in de mate van werktevredenheid na het volgen van de mindfulnesstraining is er net zoals bij welbevinden een Reliable Change Index uitgevoerd. Deze resultaten zijn weergegeven in Tabel 1. Bij 2 van de 63 medewerkers is er een

(17)

16 betrouwbare negatieve verandering geconstateerd tussen T0 en T1 met RC = -2.32, RC = -2.98. Tussen tijdsmoment T1 en T2 is er bij 2 van de 58 medewerkers een betrouwbare negatieve verandering gevonden, namelijk RC = -2.71 en RC = -4.40. Daarnaast is er tussen meetmoment T1 en T3 bij 3 van de 46 medewerkers een betrouwbare positieve verandering geconstateerd en bij 1 van de 446 medewerkers een betrouwbare negatieve verandering geconstateerd met RC = 2.02, RC = -2.02, RC = 2.02, RC = -2.36. Tot slot is er tussen meetmoment T2 en T3 bij 1 van de 45 medewerkers een betrouwbare positieve verandering geconstateerd met RC = 2.38, en bij 1 van de 45 medewerkers een betrouwbare negatieve verandering geconstateerd met RC = -2.78. Verandering in positief affect

Positief affect bleek bij de medewerkers M = 35.48 met SD = 5.48 op het moment van de wachtlijstmeting (T0). De hoogst haalbare score op positief affect was 50. In vergelijking met de algemene bevolking is deze score gemiddeld (Watson, Clark, & Tellegen, 1988). Om te

onderzoeken of er verandering is opgetreden in de mate van positief affect na het volgen van de mindfulnesstraining is er net zoals bij welbevinden en werktevredenheid een Reliable Change Index uitgevoerd. Een overzicht van deze resultaten zijn te zien in Tabel 1. Tussen tijdsmoment T0 en T1 is er bij 3 van de 63 medewerkers een betrouwbare positieve verandering gevonden met respectievelijk RC = 2.08, RC = 2.08, RC = -2.43 en bij 1 van de 63 medewerkers een betrouwbare negatieve verandering gevonden met RC = -2.43. Tussen tijdsmoment T1 en T2 is er bij 5 van de 58 medewerkers een betrouwbare verandering geconstateerd, waarvan 4 een positieve verandering betreft en 1 een negatieve verandering betreft. De Reliable Change was hierbij RC = 1.97, RC = 2.87, RC = 1.97, RC = 3.33, RC = -2.27. Daarnaast is er bij 5 van de 46 medewerkers een betrouwbare verandering geconstateerd tussen tijdsmoment T1 en T3, met RC

(18)

17 = 1.97, RC = 2.81, RC = 2.81, RC = 3.23, RC = 1.83. Tot slot is er bij 1 van de 45 medewerkers een betrouwbare positieve verandering gevonden tussen tijdsmoment T2 en T3, met RC = 2.10. Tabel 1

Verandering in welbevinden, werkvermogen en positief affect over verschillende tijdsmomenten aan de hand van de Reliable Change Index

Uitkomstmaat/Groep Vooruitgang N % Geen verandering N % Achteruitgang N % T0T1 Welbevinden 0 0 61 96.83 2 3.17 Werkvermogen 2 3.17 59 93.65 2 3.17 Positief affect 3 4.76 59 93.65 1 1.59 T1T2 Welbevinden 4 6.6 54 93.1 0 0 Werkvermogen 0 0 56 96.55 2 3.45 Positief affect 4 6.9 53 91.38 1 1.72 T1T3 Welbevinden 5 10.87 41 89.13 0 0 Werkvermogen 2 4.35 42 91.3 2 4.45 Positief affect 4 8.7 42 91.3 0 0 T2T3 Welbevinden 1 2.22 44 97.78 0 0 Werkvermogen 1 2.22 43 95.56 1 2.22 Positief affect 1 2.22 44 97.78 0 0

(19)

18 De mate van verandering gerelateerd aan het beginniveau

Welbevinden

Er is een significant verschil gevonden tussen de groep die vooruit is gegaan en de groep die geen verandering liet zien, namelijk F(1,44) = 4.27, p < .05, ɳ² = .089 (zie Tabel 2). Hieruit kan geconcludeerd worden dat het beginniveau van welbevinden significant gerelateerd is aan de mate van verandering. Politiemedewerkers die vooruit zijn gegaan op het gebied van

welbevinden na het volgen van de mindfulnesstraining lieten een lagere score zien op welbevinden op het moment van de voormeting (T1) dan politiemedewerkers die geen vooruitgang lieten zien.

Werkvermogen

Er is een significant verschil gevonden tussen de drie groepen (vooruitgang, geen verandering, achteruitgang), namelijk F(2,43) = 3.86, p<.05, ɳ² = .152. Dit betekent dat het beginniveau van werkvermogen significant gerelateerd is aan de mate van verandering. Om erachter te komen tussen welke groepen dit significant effect zit, is er een Bonferroni post-hoc- toets uitgevoerd. Deze post-hoc-toets liet zien dat er een significant verschil is gevonden tussen de groep die vooruitgang heeft geboekt en de groep die geen verandering liet zien (p = .028). Daarnaast is er geen significant verschil gevonden tussen de groep die vooruitgang liet zien en de groep die achteruitgang liet zien (p = .078). Eveneens is er geen significant verschil gevonden tussen de groep die geen verandering liet zien en de groep die achteruitgang liet zien (p = 1).

Net zoals bij welbevinden is bij politiemedewerkers die vooruit zijn gegaan op het gebied van werkvermogen na het volgen van de mindfulnesstraining, een lagere score gevonden op het moment van de voormeting (T1) dan politiemedewerkers die geen verandering lieten zien of achteruitgang lieten zien (zie Tabel 2).

(20)

19 Positief affect

Er is geen significant effect gevonden tussen de drie groepen (vooruitgang, geen verandering, achteruitgang) namelijk, F(1,44) = 14.86, p>.05, ɳ² = .252. Dit betekent dat het beginniveau van positief affect niet significant gerelateerd is aan de mate van verandering.

Net zoals bij welbevinden en werkvermogen is er bij de politiemedewerkers die

vooruitgang boekten na het volgen van de mindfulnesstraining een lagere score op positief affect gevonden op het moment van de voormeting (T1) dan de politiemedewerkers die geen

verandering lieten zien (zie Tabel 2). Tabel 2

Gemiddelden, standaarddeviaties, F-ratio, vrijheidsgraden, p-waarde en effectgrootte voor beginniveau van welbevinden, werktevredenheid en positief affect gerelateerd aan de mate van verandering Variabelen N M SD F(df) p ɳ² Welbevinden 4.27(1,44) .045 .089 Vooruitgang 5 15.2 3.42 Geen verandering 41 19.66 4.65 Achteruitgang 0 Werkvermogen 3.86(2,43) .029 .152 Vooruitgang 2 8.5 2.12 Geen verandering 42 14.05 2.86 Achteruitgang 2 15 1.41 Positief Affect 14.86(1,44) .095 .252 Vooruitgang 4 22 9.38 Geen verandering 42 34.98 6.16

(21)

20 Achteruitgang 0

Resultaten interviews

De hoofdthema’s die zijn onderscheiden bij het analyseren van de interviews zijn het algemeen welbevinden, werkvermogen en positief affect. Het algemeen welbevinden is onderverdeeld in de subthema’s sociaal en psychologisch welbevinden, het werkvermogen is onderverdeeld in lichamelijk en psychisch werkvermogen, en tot slot is het positief affect onderverdeeld in positiviteit, zelfinzicht, energiek, aandachtig, vastberaden, alert, zelfverzekerd, enthousiast, opgewekt en geïnteresseerd. Vervolgens is er geanalyseerd of er verbetering, geen verandering of achteruitgang is geconstateerd op de thema’s. Tot slot is er gekeken hoe deze verandering tot stand is gekomen.

Welbevinden

Drie van de 10 respondenten (30%) spraken over sociaal welbevinden tijdens het interview. Van de respondenten die sociaal welbevinden noemden, had 100% (n = 3) een verbetering in het sociaal welbevinden gemerkt. Een voorbeeld waarin de mindfulnesstraining respondent A (man, 45 jaar oud) heeft geholpen in verbetering van het sociaal welbevinden is: ‘…mindfulness heeft mij wel geholpen om te denken van lekker belangrijk wat ze van me vinden, ik doe het gewoon’. Men is minder bezig met wat een ander van hem of haar denkt of vindt en volgens hen heeft dit een positieve invloed op het omgaan met personen in de omgeving van het individu.

Het psychologisch welbevinden werd in alle interviews genoemd (n = 10). Hierbij is er in 7 van de 10 interviews (70%) gesproken over een gelukkig gevoel. In totaal is het gelukkige gevoel bij deze respondenten (n = 7) 15 keer genoemd. Van deze 7 respondenten spraken alle 7

(22)

21 personen over een verbetering in het geluksgevoel, zij noemden dit in totaal 12 keer. Respondent I (man, 37 jaar oud) zegt: ‘Ik geniet meer van de dingen omdat ik meer rust heb in mijn hoofd in plaats van dat… Daardoor hou ik meer tijd over en kan ik meer genieten van de dingen. In plaats van dat ik op de bank zit en denk shit morgen moet dit gebeuren, ik moet dat niet vergeten. Zit ik nu te genieten op de bank dat is wel lekker’. Van de 7 deelnemers spraken 3 personen over geen verandering, zij spraken hier in totaal 3 keer over. Er is geen van de 7 respondenten

aangegeven dat het geluksgevoel achteruit is gegaan.

Bij de overige 3 (30%) is er tijdens het interview gesproken over negatieve en/of depressieve gedachten. Deze respondenten hebben in totaal 4 keer negatieve en/of depressieve gedachten genoemd. Van deze 3 respondenten werd bij 2 respondenten gesproken over het ervaren van verbetering van deze gedachten na het volgen van de mindfulnesstraining, en bij 1 respondent werd er gesproken over geen verandering. Geen van de respondenten ervoeren een achteruitgang op het gebied van negatieve en/of depressieve gedachten. Respondent E (vrouw, 45 jaar oud) zegt: ‘…ik denk dat ik nu wel minder negatieve gedachten heb. En als ik negatieve gedachten heb, kan ik bedenken dat het geen waarheid is. Dus dan kan ik daar beter mee omgaan’.

De respondenten (n = 10) gaven ook de redenen waarom ze vooruit zijn gegaan op het sublabel gelukkig gevoel of minder negatieve gedachten hebben. In totaal noemden 7

respondenten (70%) dat ze een relaxt gevoel en rust hebben gekregen door middel van de

mindfulnesstraining en dat dit een positieve bijdrage heeft geleverd op het geluksgevoel. In 2,8% van de gevallen werd genoemd dat er minder rust gevonden werd door de mindfulnesstrainingen (n = 1). Respondent D (vrouw, 51 jaar oud) zegt: ‘dan moest je een appje sturen wat je aan het doen was, zodat je de ander er ook bewust van kon maken. Maar mij gaf dat meer onrust’.

(23)

22 Ondanks dat respondent D dit zegt, geeft ook deze respondent aan vooruit te zijn gegaan op het psychologisch welbevinden. Deze respondent heeft meerdere dingen genoemd, zoals meer kunnen loslaten en dat men rust kan trainen, wat een positieve invloed had op haar welbevinden en op heeft gewogen tegen de achteruitgang in rust. Andere respondenten noemden dat men zich gelukkiger voelt, omdat men meer tijd voor zichzelf neemt na afloop van de training (n = 6), makkelijker dingen los kunnen laten (n = 5), hun leven meer in balans kunnen houden door de training (n = 2) en tot slot konden 5 respondenten beter slapen door het volgen van de

mindfulnesstraining. Werkvermogen

Bij 5 van de 10 respondenten (50%) werd gesproken over het sociaal werkvermogen, in totaal 10 keer. Dit betrof vooral het omgaan met anderen in de werkomgeving. Van de 5

respondenten werd er door 4 respondenten (80%) gesproken over een verbetering in het omgaan met het sociale klimaat op werk na het volgen van de mindfulnesstraining, zij noemden dit in totaal 7 keer. Hieruit bleek dat in geen van de gevallen een respondent daadwerkelijk een verbetering heeft gezien in het sociale klimaat op werk, maar hier wel beter mee om heeft leren gaan door het volgen van de mindfulnesstraining. Er werd gezegd dat men het negatieve sociale klimaat makkelijker van zich af kon zetten. Respondent A (man, 45 jaar oud) zegt naar

aanleiding van gebeurtenissen op het werk: ‘door de mindful oefeningen, denk je wel van: lekker belangrijk, het zal mij een rotzorg zijn’. Twee respondenten (40%) noemden dat er meer

bewustwording is gekomen waarbij men bij een negatief sociaal werkklimaat makkelijker kan denken dat het niet aan henzelf ligt maar aan een externe factor. Zo noemt respondent F (vrouw, 54 jaar oud) ‘…dat de organisatie de grootste stressfactor is’. In 20,0% van de gevallen werd er geen verbetering in sociaal werkvermogen geconstateerd. Van de 10 respondenten is er door 4

(24)

23 respondenten (40%) verbetering geconstateerd, door 1 respondent (10%) is geen verandering geconstateerd, door geen enkele respondent (0%) is er achteruitgang in sociaal werkvermogen geconstateerd en 5 mensen (50%) hebben in het interview niets gezegd over het sociaal werkvermogen.

Het psychisch werkvermogen is bij 8 van de 10 respondenten genoemd, in totaal spraken zij hier 19 keer over. Door al deze 8 respondenten die spraken over het psychisch werkvermogen (100%) werd er gesproken over een verbetering in het omgaan met de druk die ervaren wordt op werk. Respondent B (man, 47 jaar oud) geeft aan ‘… Ik pieker niet meer zoveel. En als ik dat wel doe dan pak ik gelijk… een oefening erbij…dan denk ik: even rust’. Door 1 respondent (12,5%) werd er gesproken over meer psychische bewustwording op het werk en door 1 respondent (12,5%) werd gezegd dat men beter om kan gaan met het ervaren van druk in het algemeen, maar dit nog niet op werk heeft kunnen toepassen. Er is geen achteruitgang in psychisch

werkvermogen door de respondenten geconstateerd na het volgen van de mindfulnesstraining. Bij 7 van de 10 respondenten (70%) is het lichamelijk werkvermogen genoemd. Door al deze 7 respondenten (100%) is er gesproken over een verbetering in lichamelijk werkvermogen door het volgen van de mindfulnesstraining. Hierbij werd voor de oorzaak van verbetering in lichamelijk werkvermogen vooral de bewustwording van het eigen lichaam genoemd. Zo noemt respondent C (man, 44 jaar oud) wanneer het over lichamelijk werkvermogen gaat: ‘…ik ben wat bewuster van bepaalde signalen…ik heb een burn-out gehad in 2009. Dus dan weet je wel een beetje van de signalen af…dan merkte ik tijdens een oefening dat ik pijn op mijn borst kreeg of dat het behoorlijk warm werd…’. Door 2 respondenten (25%) is er geen verandering

geconstateerd. Er is geen achteruitgang geconstateerd door de 7 respondenten. Positief affect

(25)

24 Bij alle respondenten (100%, n = 10) is positief affect genoemd in de interviews. Door al deze 10 respondenten (100%) is er gesproken over een verbetering in positief affect, dit is in totaal 36 keer genoemd. Elke respondent (100%, n = 10) heeft een verbetering ervaren op één van de sublabels van positief affect. Voor 3 respondenten zat de verbetering in meer positiviteit (30%), voor 6 respondenten in het verkrijgen van meer zelfinzicht door de training (60%), voor 2 respondenten (20%)in meer aandachtig zijn, voor 1 respondent (10%) in energieker zijn, voor 6 respondenten (60%) in meer vastberaden zijn, voor 1 respondent (10%) in minder alert zijn wat als positief werd gezien, voor 6 respondenten (60%) in zelfverzekerder zijn, voor 1 respondent (10%) in meer opgewekt zijn en tot slot voor 1 respondent in meer geïnteresseerd zijn. Sommige respondenten noemden dus meerdere redenen waarom ze een verbetering in positief effect ervoeren. Een voorbeeld van positiviteit is: ‘…proberen te genieten van de dingen zoals ze zijn’ (respondent I, man, 37 jaar oud). Een voorbeeld van meer aandachtig zijn is ‘…dan kan ik door de ademhaling mij meer concentreren’ (respondent D, vrouw, 51 jaar oud). Door 3 respondenten (30%) is er op bepaalde sublabels geen verandering in positief affect geconstateerd, maar

constateerden ze alle drie op andere sublabels van positief affect wel vooruitgang. Tot slot is er geen achteruitgang genoemd door de respondenten.

Discussie

In dit onderzoek is het effect van mindfulnesstraining op welbevinden, werkvermogen en positief affect onderzocht bij politiemedewerkers. Daarnaast is onderzocht of het beginniveau van welbevinden, werkvermogen en positief affect gerelateerd was aan de mate van verandering in deze constructen na het volgen van de mindfulnesstraining. De belangrijkste bevindingen van de kwantitatieve analyses lieten zien dat er op individueel niveau betrouwbare positieve

(26)

25 positief affect na het volgen van de mindfulnesstraining. Deze betrouwbare positieve verandering is echter bij een klein aantal van de respondenten waargenomen. In tegenstelling tot de

kwantitatieve analyses zijn er bij de kwalitatieve analyse meer positieve veranderingen

waargenomen. Alle politiemedewerkers die deelnamen aan het kwalitatieve onderzoek namen een positieve verandering waar in algemeen welbevinden, werkvermogen en positief affect na het volgen van de mindfulnesstraining. Geen van deze politiemedewerkers is achteruitgegaan en een enkeling heeft geen verandering opgemerkt op de drie constructen. Daarnaast is gevonden dat het beginniveau van algemeen welbevinden en werkvermogen significant gerelateerd is aan de mate van verandering. Voor positief affect is deze significante relatie niet gevonden.

Gezien deze wisselende resultaten op individueel niveau zijn de hypothesen met betrekking tot algemeen welbevinden, werkvermogen en positief affect van de

politiemedewerkers deels bevestigd. Op basis van eerder onderzoek werd na het volgen van de mindfulnesstraining een positief effect verwacht op de drie constructen. In verschillende onderzoeken werd namelijk geconcludeerd dat mindfulnesstraining positieve effecten heeft op zowel de fysieke als geestelijke gezondheid (Carmody & Baer, 2008). Daarnaast werd in deze onderzoeken geconcludeerd dat mindfulnesstraining stress-gerelateerde symptomen terug kan dringen en daardoor kan zorgen voor minder emotionele uitputting op werk en meer

werktevredenheid (Hülsheger et al., 2013), hoger algemeen werkvermogen, positiever algemeen welbevinden en daarbij positief affect (Sorgdrager, 2009; Sjögren-Rönkä, 2002) en tot slot afname van burn-out en slaapproblemen (Christopher et al., 2015). Zoals hierboven genoemd, is er aan de hand van het kwantitatieve onderzoek op deze gebieden bij weinig respondenten een betrouwbare positieve verandering gevonden. Daarentegen is er bij het kwalitatieve onderzoek bij de respondenten die over het effect van de mindfulnesstraining hebben gesproken, duidelijk

(27)

26 verbetering geconstateerd op algemeen welbevinden, werkvermogen en positief affect, zoals werd verwacht op basis van voorgaande onderzoeken.

Een verklaring voor de grote verschillen tussen de gevonden kwantitatieve en kwalitatieve resultaten kan zijn dat de RCI erg streng berekend is. Er wordt om behoorlijke verschillen gevraagd willen deze significant zijn. Een verschil van voor- naar nameting dat bij een groep significant is, is dat bij één individu vaak niet na gebruik van de RCI doordat de statistische power beperkt is (Bartels, Spreen, Schuringa, & Teeken, 2008). Doordat verandering bij deze manier van analyseren erg groot moet zijn om betekenisvol te zijn lijkt er in dit

onderzoek weinig sprake van verbetering na het volgen van de mindfulnesstraining, terwijl bij veel respondenten wél een verandering is gevonden die (net) niet significant is. Ook volgens Wise (2004) is de RCI een uitkomstmaat die zodanig de classificatie van groepen bepaalt dat sommige veranderingen niet zichtbaar worden wanneer alleen de RCI als analyse gebruikt wordt. Een andere verklaring voor de grote verschillen tussen de kwantitatieve en kwalitatieve

resultaten is de mogelijkheid dat het kwantitatieve onderzoek op werkvermogen een vertekend beeld geeft, omdat de resultaten hiervan slechts op twee vragen gebaseerd zijn van de Work Ability Index (WAI). Dit zorgt ervoor dat men niets kan zeggen over de betrouwbaarheid en validiteit van deze twee losse vragen. Tot slot is het belangrijk om mee te nemen dat kwalitatief en kwantitatief onderzoek twee verschillende manieren van onderzoek zijn, waarbij in een kwantitatieve analyse slechts uitgegaan wordt van cijfers en in kwalitatief onderzoek de context ook wordt meegenomen (Verhoeven, 2007). In kwalitatief onderzoek wordt betekenis aan situaties gegeven, is daarbij interpretatief van aard en kan daarom verschillen wan kwantitatief onderzoek. Kwalitatief en kwantitatief onderzoek kunnen elkaar dus goed aanvullen

(28)

27 de kwalitatieve en kwantitatieve resultaten. Het is van belang dat het kwalitatieve onderzoek als aanvulling op het kwantitatieve onderzoek wordt gezien.

Naast de resultaten op individueel niveau werd er op basis van het onderzoek van

Hofmann et al. (2010) verwacht dat het beginniveau van welbevinden, werkvermogen en positief affect niet significant gerelateerd is aan de mate van verandering na het volgen van een

mindfulnesstraining. Hofmann et al. (2010) vonden namelijk geen significant effect van het beginniveau op depressie en angst en de mate van verandering na het volgen van de

mindfulnesstraining. De hypothese kan niet volledig worden aangenomen omdat uit huidig onderzoek blijkt dat het beginniveau van welbevinden en werkvermogen gerelateerd is aan de mate van verandering. Namelijk: hoe lager men scoorde op welbevinden en werkvermogen bij aanvang van het onderzoek, hoe meer men vooruit ging op deze gebieden na het volgen van een mindfulnesstraining. Een verklaring voor deze bevinding, die in tegenstelling is tot de

verwachting aan de hand van de resultaten van Hofmann et al. (2010), is dat het een andere onderzoekspopulatie betreft dan in het onderzoek van Hofmann et al. (2010). Hierbij bestond de populatie uit chronisch of behandelingsresistente depressieve mensen, in tegenstelling tot de onderzoekspopulatie van het huidige onderzoek. Daardoor waren er slechts kleine verschillen in beginniveau en is deze groep niet goed te vergelijken met de onderzoekspopulatie van het huidige onderzoek. Daarnaast zijn in huidig onderzoek zeer kleine groepen met elkaar vergeleken, soms bestaande uit 2 respondenten, waardoor de resultaten bij deze analyse met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. Een steekproef met zo’n lage power is niet representatief voor de gehele populatie (Cui, Hung, & Wang, 1999). In tegenstelling tot welbevinden en werkvermogen is er geen relatie gevonden tussen het beginniveau van positief

(29)

28 affect en de mate van verandering, en kan voor dit construct de hypothese wel worden

aangenomen.

Een opvallende bevinding naar aanleiding van de kwantitatieve analyses is dat 2 van de 64 respondenten vooruit zijn gegaan op werkvermogen en 3 van de 64 respondenten vooruit zin gegaan op positief affect tussen tijdsmoment T0 (wachtlijstmeting) en T1 (voormeting). Tussen deze twee tijdsmomenten heeft er nog geen mindfulnesstraining plaatsgevonden en kan dus de positieve verandering geen effect zijn van de mindfulnesstraining. Een verklaring voor deze vooruitgang tussen de tijdsmomenten voor de training kan zijn dat sommige mensen die gemotiveerd zijn om deel te nemen aan de mindfulnesstraining onbewust al positieve

verandering in gedrag merken zonder dat de training heeft plaatsgevonden. Uit het onderzoek van Jacob & Kelley (1990) blijkt dat motivatie zorgt voor energie om eigen gedrag aan te pakken en zorgt voor een duw in de goede richting voor het eigen gedrag. Motivatie wordt daarbij als onafhankelijk van andere factoren beschouwd en kan dus invloed hebben op gedrag zonder dat er een training of therapie heeft plaatsgevonden. Daarnaast kan het zijn dat mensen iets meemaken tussen tijdsmoment T0 en T1 wat een positief kan hebben op het werkvermogen en positief affect zoals het ontvangen van positieve feedback van het managementteam op je werk (zie ook Jaworski & Kohli, 1991).

Dit onderzoek kent een aantal algemene beperkingen. Ten eerste is er sprake van een kleine steekproef met alleen gemotiveerde participanten, wat de generaliseerbaarheid en betrouwbaarheid niet ten goede komt (Cui, Hung, & Wang, 1999). Daardoor is deze steekproef niet geheel representatief voor de hele populatie van politiemedewerkers met stressklachten. Een tweede beperking is het onderzoeksdesign. In dit onderzoek hebben alleen metingen

(30)

29 gemaakt van een controlegroep waarbij de participanten willekeurig werden toegewezen aan een mindfulnessgroep en controlegroep. Daardoor kan men niet met zekerheid zeggen dat de

gevonden effecten worden veroorzaakt door de mindfulnesstraining. Tot slot is het kwalitatieve onderzoek niet geheel door twee of meer personen bekeken, wat de betrouwbaarheid van de geïnterpreteerde resultaten kan beïnvloeden. Wanneer een tweede of derde persoon de resultaten bekijkt, maakt men het aannemelijker dat de resultaten lijken te kloppen en niet gekleurd zijn door de opvattingen van een enkele onderzoeker (Tijmstra & Boeije, 2011).

Ondanks de hierboven genoemde beperkingen, kent dit onderzoek ook een aantal sterke punten. Nieuw aan dit onderzoek is dat er op individueel niveau gekeken is naar de effecten van de mindfulnesstraining bij politiemedewerkers. Daarnaast is er niet eerder onderzoek gedaan in Nederland naar de effecten van mindfulnesstraining bij politiemedewerkers op het gebied van algemeen welbevinden, werkvermogen en positief affect. Een ander sterk punt van dit onderzoek is dat kwantitatief onderzoek met kwalitatief onderzoek is gecombineerd dat, zoals blijkt uit de verschillende resultaten, zorgt voor een aanvullend beeld en nieuw inzicht. Tot slot is een sterk punt van dit onderzoek dat er een follow-up 7 weken na afloop van de mindfulnesstraining heeft plaatsgevonden, omdat het mogelijk is dat het tijd nodig heeft voordat het effect van

mindfulnesstraining zichtbaar wordt bij de participanten.

Op basis van de genoemde sterke en zwakke punten van huidig onderzoek, wordt voor vervolgonderzoek het volgende aanbevolen. Ten eerste is het raadzaam om een grotere

steekproef te gebruiken, om zo de generaliseerbaarheid en betrouwbaarheid te vergroten. Ten tweede wordt geadviseerd om de deelnemers willekeurig toe te wijzen aan groepen door middel van een randomised controlled trial (RCT). Hierdoor kan men zeggen of de gevonden resultaten daadwerkelijk een gevolg zijn van mindfulnesstraining. Ten derde wordt er aangeraden om de

(31)

30 politiemedewerkers een langere training te laten volgen, waardoor er meer kans op positief effect ontstaat. De reguliere mindfulnesstrainingen waarbij positief effect wordt gevonden duren 8 weken (Goldhagen, Kingsolver, Stinnett, & Rosdahl, 2015), in tegenstelling tot de

mindfulnesstraining in huidig onderzoek, die namelijk 7 weken duurde. Ook tijdens de interviews noemden meerdere participanten dat ze de training als zeer prettig hebben ervaren maar het liefst hadden gehad dat de training nog iets langer zou duren, om een nog groter positief effect te behalen en het effect te behouden. Daarnaast noemen veel politiemedewerkers tijdens de interviews dat men graag zou zien dat mindfulnesstraining geïmplementeerd zou worden in de politieopleiding, zodat men preventief leert hoe men om kan gaan met stressvolle gebeurtenissen. Uit het onderzoek van O’Connor, Piet en Hougaard (2014) blijkt dat mindfulnesstraining

inderdaad kan zorgen voor een preventieve aanpak van omgaan met stressvolle gebeurtenissen. Tot slot zou er gekeken moeten worden naar de betrouwbaarheid en validiteit van de twee vragen van de WAI. Gezien het grote verschil tussen het kwalitatieve en kwantitatieve onderzoek en het aantal vragen over werkvermogen, kan het zijn dat deze vragen een vertekend beeld geven.

Geconcludeerd kan worden dat mindfulnesstraining bij politiemedewerkers veelbelovend lijkt te zijn op het gebied van algemeen welbevinden, werkvermogen en positief affect. Vooral wanneer men de kwalitatieve resultaten bekijkt lijken de politiemedewerkers positieve

veranderingen te ervaren na het volgen van de mindfulnesstraining. Voor betrouwbaardere kwantitatieve resultaten is het van belang om in vervolgonderzoek andere vragenlijst te

gebruiken voor werkvermogen, een grotere steekproef te hebben en de respondenten willekeurig toewijzen, inclusief een controlegroep. Wanneer mindfulnesstraining geïmplementeerd wordt in de politieopleiding en/of op de werkvloer, kan mindfulnesstraining zorgen voor een preventieve aanpak van omgaan met stressvolle gebeurtenissen. Dit kan voor lange termijn voor minder

(32)

31 uitval op de werkvloer zorgen en het welbevinden van de politiemedewerkers bevorderen

(33)

32 Literatuurlijst

Ahlstrom, L., Grimby-Ekman, A., Hagberg, M., & Dellve, L. (2010). The work ability index and single-item question: associations with sick leave, symptoms, and health–a prospective study of women on long-term sick leave. Scandinavian Journal of Work, Environment & Health, 36, 404-412.

Anshel, M. H. (2000). A conceptual model and implications for coping with stressful events in police work. Criminal Justice and Behavior, 27, 375–398.

Baer, R. A., Smith, G. T., & Allen, K. B. (2004). Assessment of mindfulness by self-report: The Kentucky Inventory of Mindfulness Skills. Assessment, 11, 191–20. doi:

10.1177/1073191104268029

Baer, R. A., Smith, G. T., Hopkins, J., Krietemeyer, J., & Toney, L. (2006). Using self-report assessment methods to explore facts of mindfulness. Assessment, 13, 27-45. doi: 10.1177/1073191105283504

Bartels, A., Spreen, M., Schuringa, E., & Teeken, V. (2008). N= 1: nauwkeurige en sensitieve behandelevaluatie op individueel niveau. Eerste versie van verhandeling over de N. Utrecht/Groningen/Doorwerth: EFP.

Bishop, S. R., Lau, M., Shapiro, S., Carlson, L., Anderson, N. D., Carmody, J., ... & Devins, G. (2004). Mindfulness: A proposed operational definition. Clinical Psychology: Science and Practice, 11, 230-241.

Boeije, H. R. (2014). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Den Haag: Boom Koninklijke Uitgevers (tweede druk).

Bohlmeijer, E. T., Ten Klooster, P. M., Fledderus, M., Veehof, M. M., & Baer, R. (2011). Psychometric properties of the Five Facet Mindfulness Questionnaire in depressed

(34)

33 adults and development of a short form. Assessment, 18, 308-320. doi:

10.1177/1073191111408231

Bonneau, J., & Brown, J. (1995). Physical ability, fitness and police work. Journal of Clinical Forensic Medicine, 2, 157-164.

Burke, R. J., & Mikkelsen, A. (2007). Suicidal ideation among police officers in Norway. Policing: An International Journal of Police Strategies & Management, 30, 228–236. Carmody, J., & Baer, R. A. (2008). Relationships between mindfulness practice and levels of

mindfulness, medical and psychological symptoms and well-being in a mindfulness-based stress reduction program. Journal of Behavioral Medicine, 31, 23-33.

Chopko, B.A. & Schwartz, R.C. (2013). The Relation Between Mindfulness and

Posttraumatic Stress Symptoms Among Police Officers. Journal of Loss and Trauma, 18, 1-9. doi: 10.1080/15325024.2012.674442

Christopher, M. S., Goerling, R. J., Rogers, B. S., Hunsinger, M., Baron, G., Bergman, A. L., & Zava, D. T. (2015). A pilot study evaluating the effectiveness of a mindfulness based intervention on cortisol awakening response and health outcomes among law enforcement officers. Journal of Police and Criminal Psychology, 31, 15-28. doi:10.1007/s11896-015-9161-x

Cohen, B., & Williamson, J. (1979). Coping with stress. Health psychology-A handbook Jossey Bass San Francisco.

Cui, L., Hung, H. J., & Wang, S. J. (1999). Modification of sample size in group sequential clinical trials. Biometrics, 55, 853-857.

De Lange, A. H., Ybema, J. F., & Schalk, R. (2011). Stoppen of doorgaan? Theorie en praktijk van pensionering en langer doorwerken. Gedrag en Organisatie, 24, 323-341.

(35)

34 De Zwart, B. C. H., Frings‐Dresen, M. H. W., & Van Duivenbooden, J. C. (2002). Test–retest

reliability of the Work Ability Index questionnaire. Occupational medicine, 52, 177-181.

Diener, E. (1984). Subjective well-being. Psychological Bulletin, 95, 542.

Dimidjian, S., & Linehan, M. M. (2003). Defining an agenda for future research on the clinical application of mindfulness practice. Clinical Psychology: Science and Practice, 10, 166-171.

Doorewaard, H., Kil, A., & Van de Ven, A. (2015). Praktijkgericht kwalitatief onderzoek. Een praktische handleiding. Amsterdam: Boom Lemma uitgevers.

Egberink, I.J.L., & Vermeulen, C.S.M. (5 januari 2017). COTAN beoordeling 1994, PANAS, Bekeken via www.cotandocumentatie.nl

Fisher, C. D. (2000). Mood and emotions while working: missing pieces of job satisfaction? Journal of Organizational Behavior, 21, 185-202.

Fridell, L., Faggiani, D., Taylor, B., Brito, C. S., & Kubu, B. (2009). The impact of agency context, policies, and practices on violence against police. Journal of Criminal Justice, 37, 542-552.

Hanh, N. (1976). Thich. The Miracle of Mindfulness. A Manual of Meditation. Boston: Beacon. Hofmann, S. G., Sawyer, A. T., Witt, A. A., & Oh, D. (2010). The effect of mindfulness-based

therapy on anxiety and depression: A meta-analytic review. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 78, 169-183.

Hogh, A., & Mikkelsen, E. G. (2005). Is sense of coherence a mediator or moderator of relationships between violence at work and stress reactions?. Scandinavian Journal of Psychology, 46, 429-437.

(36)

35 Hülsheger, U. R., Alberts, H. J., Feinholdt, A., & Lang, J. W. (2013). Benefits of mindfulness at

work: the role of mindfulness in emotion regulation, emotional exhaustion, and job satisfaction. Journal of Applied Psychology, 98, 310-325.

Ilmarinen, J. (2009). Work ability—a comprehensive concept for occupational health research and prevention. Scandinavian Journal of Work, Environment & Health, 1-5.

Jacobson, N. S., & Truax, P. (1991). Clinical significance: a statistical approach to defining meaningful change in psychotherapy research. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 59, 12.

Jacoby, L. L., & Kelley, C. M. (1990). An Episodic View of Motivation. Handbook of motivation and cognition: Foundations of Social Behavior, 2, 451-481.

Jaworski, B. J., & Kohli, A. K. (1991). Supervisory feedback: Alternative types and their impact on salespeople's performance and satisfaction. Journal of Marketing Research, 28, 190-201.

Kahneman, D., & Deaton, A. (2010). High income improves evaluation of life but not emotional well-being. Proceedings of the National Academy of Sciences, 107, 16489-16493.

Kaminski, R. J., & Sorensen, D. W. (1995). A multivariate analysis of individual, situational and environmental factors associated with police assault injuries. American Journal of Police, 14, 3-48.

Kop, N., Euwema, M., & Shauffeli, W. (1999). Burnout, job stress and violent behavior among Dutch police officers. Work and Stress, 13, 326–340.

Lamers, S. M. A., Westerhof, G. J., Bohlmeijer, E. T., Ten Klooster, P. M., & Keyes, C. L. M. (2011). Evaluating the psychometric properties of the Mental Health Continuum-Short Form (MHC-SF). Clinical Psychology, 67, 99-110. doi: 10.1002/jclp.20741

(37)

36 Lawler, E. E., & Porter, L. W. (1967). The effect of performance on job satisfaction. Industrial

relations: A journal of Economy and Society, 7, 20-28.

Lyubomirsky, S., & Lepper, H. S. (1999). A measure of subjective happiness: Preliminary reliability and construct validation. Social Indicators Research, 46, 137-155. doi: 10.1023/A:100682410

Lyubomirsky, S., King, L., & Diener, E. (2005). The benefits of frequent positive affect: Does happiness lead to success?. Psychological Bulletin, 131, 803.

Maassen, G. H. (2004). The standard error in the Jacobson and Truax Reliable Change Index: The classical approach to the assessment of reliable change. Journal of the

International Neuropsychological Society, 10, 888-893.

O’Connor, M., Piet, J., & Hougaard, E. (2014). The effects of mindfulness-based cognitive therapy on depressive symptoms in elderly bereaved people with loss-related distress: A controlled pilot study. Mindfulness, 5, 400-409.

Patterson, G. T. (2003). Examining the effects of coping and social support on work and life stress among police officers. Journal of Criminal Justice, 31, 215-226.

Pransky, G., Gatchel, R., Linton, S. J., & Loisel, P. (2005). Improving return to work research. Journal of Occupational Rehabilitation, 15, 453-457.

Repetti, R., & Wang, S. W. (2017). Effects of job stress on family relationships. Current Opinion in Psychology, 13, 15-18.

Ryff, C. D., & Keyes, C. L. M. (1995). The structure of psychological well-being revisited. Journal of Personality and Social Psychology, 69, 719-727.

(38)

37 Shapiro, S. L., Oman, D., Thoresen, C. E., Plante, T. G., & Flinders, T. (2008). Cultivating

mindfulness: Effects on well-being. Clinical Psychology, 64, 840-862. doi: 10.1002/jclp.20491

Silananda, U. (1990). The four foundations of mindfulness. Boston: Wisdom Publications Sjögren-Rönkä, T., Ojanen, M. T., Leskinen, E. K., Mustalampi, S. T., & Mälkiä, E. A. (2002).

Physical and psychosocial prerequisites of functioning in relation to work ability and general subjective well-being among office workers. Scandinavian Journal of Work, Environment & Health, 28, 184-190.

Sorgdrager, B. (2009). Over hoge taakeisen, werkvermogen en herstel bij de oudere werknemer. TBV-Tijdschrift voor Bedrijfs-en Verzekeringsgeneeskunde, 17, 320-324.

Taskila, T., & Lindbohm, M. L. (2007). Factors affecting cancer survivors' employment and work ability. Acta Oncologica, 46, 446-451.

Tijmstra, J., & Boeije, H. (2011). Benaderingen van wetenschappelijk

onderzoek. Wetenschapsfilosofie in de context van de sociale wetenschappen. Amsterdam: Boom Lemma.

Tuomi, K., Eskelinen, L., Toikkanen, J., Jarvinen, E., Ilmarinen, J., & Klockars, M. (1991). Work load and individual factors affecting work ability among aging municipal employees. Scandinavian Journal of Work, Environment & Health, 17, 128-134. Tuomi, K., Ilmarinen, J., Martikainen, R., Aalto, L., & Klockars, M. (1997). Aging, work,

life-style and work ability among Finnish municipal workers in 1981—1992. Scandinavian Journal of Work, Environment & Health, 23, 58-65.

(39)

38 Tuomi, K., Luostarinen, T., Ilmarinen, J., & Klockars, M. (1991). Work load and individual

factors affecting work disability among aging municipal employees. Scandinavian Journal of Work, Environment & Health, 17, 94-98.

Zapf, D., Knorz, C., & Kulla, M. (1996). On the relationship between mobbing factors, and job content, social work environment, and health outcomes. European Journal of Work and Organizational Psychology, 5, 215-237.

van den Berg, T., Elders, L., de Zwart, B., & Burdorf, A. (2008). The effects of work-related and individual factors on the Work Ability Index: a systematic review. Occupational and Environmental Medicine, 66, 211-220.

Van Vliet, L. (2017, 7 januari). Peiling: Agenten ervaren meer geweld op straat. EenVandaag. Verkregen van: eenvandaag.avrotros.nl

Verhoeven, N. (2007). Wat is onderzoek. Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger. Amsterdam: Boom Lemma Uitgevers

Violanti, J. M., Fekedulegn, D., Andrew, M. E., Hartley, T. A., Charles, L. E., Miller, D. B., & Burchfiel, C. M. (2017). The impact of perceived intensity and frequency of police work occupational stressors on the cortisol awakening response (CAR): Findings from the BCOPS study. Psychoneuroendocrinology, 75, 124-131.

Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: the PANAS scales. Journal of Personality and Social Psychology, 54, 1063.

Westerhof, G. J., & Keyes, C. L. M. (2008). Geestelijke gezondheid is meer dan de afwezigheid van geestelijke ziekte. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 63, 808-820.

(40)

39 Williams, M., & Penman, D. (2011). Mindfulness: A practical guide to finding peace in a

frantic world. United Kingdom: Piatkus.

Wise, E. A. (2004). Methods for analyzing psychotherapy outcomes: A review of clinical significance, reliable change, and recommendations for future directions. Journal of Personality Assessment, 82, 50-59.

Yehuda, R. (2002). Post-traumatic stress disorder. New England journal of medicine, 346, 108-114.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doordat eustress een significante negatieve voorspellende waarde heeft voor depressieve klachten, lijkt het erop dat een depressie niet zozeer verklaard wordt door het gevoel

De resultaten moeten in het licht van de kleine steekproef en limitaties bekeken worden, er is meer onderzoek nodig om vast te kunnen stellen hoe het verband tussen welbevinden

Novel biobased recyclable polymers “going green”is not enough, M.Beljaars, A.A.Broekhuis, H.J.Heeres, F.Picchioni, Biobased Performance Materials symposium 2014, Wageningen,

For the reasons described above (time needed by library staff for classification of journals, difficulty of classification of journals because of fixed list and

Study success is high on the nation HE policy agenda in Norway, and Norway is monitoring student completion and dropout rates through register data, both at

Because the banking supervision in the euro area has become more centralised and harmonised for the SIs, no more room exists for arranging failing banks on a national level

When looking in more detail at the HPO characteristics, several characteristics can be noticed that have a direct relation with performance management: “The organisation is

Uit de resultaten kwam naar voren dat opgelost conflict in de congruente conditie tot een kleine mate van positief affect leidde in vergelijking met de geen conflict conditie.. Dit is