• No results found

Een veilig thuis voor iedereen : de invloed van wijkgebonden factoren en factoren gerelateerd aan de meldingsbereidheid van professionals op het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een veilig thuis voor iedereen : de invloed van wijkgebonden factoren en factoren gerelateerd aan de meldingsbereidheid van professionals op het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een veilig thuis voor iedereen

De invloed van wijkgebonden factoren en factoren gerelateerd aan de meldingsbereidheid

van professionals op het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam E.L. Schipper (11669144) Begeleider: Mw. dr. K.H.M. Jurrius Tweede beoordelaar: Mw. dr. F.B. van Rooij Amsterdam, december 2018

(2)

Abstract

To resolve child abuse, it is important that every signal of maltreatment is reported to Veilig Thuis. In the Amsterdam neighbourhoods Nieuw-West and Zuidoost there is a

discrepancy between the expected and the actual amount of child maltreatment reports at Veilig Thuis Amsterdam. By using semi structured interviews, Amsterdam professionals (N=14) were questioned about factors that could explain this discrepancy. Several factors concerning the neighbourhood and the willingness of professionals to report signals of child maltreatment explain the amount of reports at Veilig Thuis Amsterdam. It appears that the influence of these factors is diffuse. In addition, some factors have multiple effects on the number of reports. Recommendations are aimed at care for residents with non-western origins and increasing trust of professionals in Veilig Thuis, since this has a positive effect on the amount of reports of child abuse. Additionally, recommendations are aimed at the further development of the theoretical model of factors that influence the reports of child abuse.

(3)

Inleiding

Ik keek hem in zijn ogen en vroeg: ‘Waarom doet u dit nou? Wij doen toch alles wat u zegt?’ Hij beantwoordde die vraag door mij links en rechts in mijn gezicht te slaan. Sla me maar, klootzak. Ik voel toch geen pijn, dacht ik. De angst was te groot om pijn te voelen. (Holleeder, 2016, p. 93)

In het boek ‘Judas’ beschrijft Astrid Holleeder (2016) hoe ze in haar jeugd mishandeld werd door haar vader en hoe ze getuige was van het geweld van haar vader richting haar moeder. Wanneer kinderen slachtoffer worden van ernstig fysiek, psychologisch of seksueel geweld, wordt het kindermishandeling genoemd. Ook wanneer kinderen verwaarloosd worden of getuige zijn van huiselijk geweld, wordt het bestempeld als kindermishandeling (‘KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld’, 2015; Schellingerhout & Ramakers, 2017).

Kindermishandeling kenmerkt zich door complexe en langdurige problematiek (Steketee, 2017). Kindermishandeling is complex, allereerst omdat het een gevolg is van een opeenstapeling van risicofactoren (Belsky, 1993). Factoren als mentale en fysieke problemen van de ouder, middelengebruik door de ouder en de sociaaleconomische status van het gezin zijn indicatoren voor de kans op herhaling van kindermishandeling (Assink, Van der Put, Kuiper, Mulder & Stams, 2016). De complexiteit wordt daarnaast bepaald door de diversiteit van de gevolgen van kindermishandeling (Steketee, 2017). Een kind dat blootstaat aan kindermishandeling loopt meer risico op lichamelijke klachten, op seksuele problematiek, op middelenafhankelijkheid en op lage schoolprestaties (Gilbert et al., 2008; Wolzak & Ten Berge, 2008). Daarnaast is er voor slachtoffers meer risico op traumaklachten (D’Andrea, Ford, Stolbach, Spinazolla & Van der Kolk, 2012) en internaliserende en externaliserende gedragsproblematiek (Evans, Davies & DiLillo, 2008; Gilbert et al., 2008; Spinhoven et al.,

(4)

2010). Kindermishandeling kan tevens een intergenerationele overdracht tot gevolg hebben, wat kindermishandeling tot een langdurig probleem maakt. Ouders die in hun kinderjaren zelf mishandeld zijn, lopen een verhoogd risico hun kinderen slachtoffer te maken van

mishandeling (Baas, 2001; Ronan, Canoy & Burke, 2009). Door het complexe en langdurige karakter van kindermishandeling worden de ontwikkelingsmogelijkheden van een kind bedreigd (Wolzak & Ten Berge, 2008). Om deze reden is het van belang dat de cirkel van kindermishandeling doorbroken wordt (Steketee, 2017; Van Rooijen, Berg & Barteling, 2013).

De beste manier om de cirkel van kindermishandeling te doorbreken, is het stoppen van geweld in het gezin (Steketee, 2017). Hierin ligt een belangrijke taak voor Veilig Thuis, het meldpunt voor vermoedens van kindermishandeling (art. 4.1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; Steketee, 2017). Veilig Thuis heeft de taak om naar aanleiding van een melding het geweld in een gezin te stoppen en veiligheid te creëren. Vervolgens kan de organisatie waar nodig passende hulpverlening inzetten (art. 4.1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; Vogtländer & Van Arum, 2016). Het geven van advies met betrekking tot vermoedens van kindermishandeling valt ook onder het takenpakket van Veilig Thuis (art. 4.1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015).

Per 1 januari 2019 krijgt Veilig Thuis een nieuwe wettelijke taak: de radarfunctie. Door deze functie krijgt Veilig Thuis zicht op alle gemelde signalen van structurele onveiligheid van een kind en kan zij signalen van verschillende melders over langere tijd combineren (‘Factsheet radarfunctie Veilig Thuis’, 2017). Om deze functie naar behoren uit te voeren, geldt per 1 januari 2019 een aanscherping van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Waar professionals onder de huidige meldcode de keuze hebben tussen het melden van ernstige vermoedens van kindermishandeling of het inzetten van passende hulpverlening, wordt onder de aangescherpte meldcode verwacht dat zij signalen van

(5)

structurele onveiligheid altijd melden bij Veilig Thuis (‘Factsheet radarfunctie Veilig Thuis’, 2017). De hoop is dat de radarfunctie en de aangescherpte meldcode meewerkt aan het doorbreken van het langdurige en complexe karakter van kindermishandeling (‘Factsheet radarfunctie Veilig Thuis’, 2017).

Het inzetten van nieuwe middelen die pogen de cirkel van kindermishandeling te doorbreken is van belang, omdat de prevalentiecijfers van kindermishandeling niet afnemen (Polak, Romijn, Snoeren, Speetjens & Hoefnagels, 2013). Uit prevalentiestudies blijkt dat 3% van de Nederlandse kinderen in 2005 blootstond aan kindermishandeling. In 2010 is dit aantal gestegen naar 3,4% van de Nederlandse kinderen (Alink et al., 2013). Voor de gemeente Amsterdam geldt dat het prevalentiecijfer voor kindermishandeling hoger ligt: jaarlijks staat 5,6% van de Amsterdamse kinderen bloot aan kindermishandeling (Hazeleger & Buster, 2014). Uit onderzoek blijkt dat er in de Amsterdamse wijken Nieuw-West en Zuidoost een verhoogd risico op kindermishandeling is. Ook liggen de prevalentiecijfers van

kindermishandeling in deze wijken aanzienlijk hoger liggen dan het Nederlandse

prevalentiecijfer van 3,4% (Hazeleger & Buster, 2014). Naar verwachting heeft 3 à 8% van de kinderen uit de wijk Nieuw-West en 6 à 10% van de kinderen uit de wijk Zuidoost per jaar te maken met kindermishandeling.

Op basis van de risico- en prevalentiecijfers van de wijken Nieuw-West en Zuidoost is berekend hoeveel meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam verwacht kunnen worden. De verwachting is dat vanuit beide wijken een hoog aantal meldingen gemaakt wordt (Hazeleger & Buster, 2014). Opvallend is echter dat in de wijk Nieuw-West het aantal meldingen van kindermishandeling aanzienlijk lager ligt dan verwacht. Uit de wijk Zuidoost komen

daarentegen meer meldingen dan verwacht binnen bij Veilig Thuis Amsterdam (Hazeleger & Buster, 2014). Er is daarmee in beide wijken sprake van een discrepantie tussen het aantal verwachte meldingen en het aantal daadwerkelijke meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam.

(6)

De wijken Nieuw-West en Zuidoost hebben, gelet op de risico- en prevalentiecijfers, meer aandacht en inzet nodig bij het doorbreken van de cirkel van kindermishandeling (Hazeleger & Buster, 2014). Hiervoor is het van belang dat alle signalen van ernstige en structurele onveiligheid gemeld worden bij Veilig Thuis Amsterdam (‘Factsheet radarfunctie Veilig Thuis’, 2017). Op dit moment zijn er aanwijzingen dat dit niet overal het geval is. Zo blijkt dat vanuit Amsterdam Nieuw-West minder gemeld wordt dan verwacht (Hazeleger & Buster, 2014). Het is daarom van belang te weten welke factoren ervoor zorgen dat er gemeld wordt bij Veilig Thuis Amsterdam. Onderzoek naar verklaringen voor de discrepantie in het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam kan inzicht geven in factoren die van invloed zijn op het aantal meldingen. Hierdoor kan het onderzoek een bijdrage leveren aan de aanpak van kindermishandeling.

Om de discrepantie te kunnen verklaren, moet onderzocht worden welke factoren van invloed zijn op het aantal meldingen vanuit de wijken Nieuw-West en Zuidoost. Uit eerder onderzoek blijkt dat een aantal factoren aangaande de wijk en de meldingsbereidheid van invloed is op het aantal meldingen vanuit een wijk (Coulton, Crampton, Irwin, Spilsbury & Korbin, 2007). Aangezien 94% van de meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam gemaakt wordt door professionals, zal er in dit onderzoek enkel aandacht zijn voor de meldingsbereidheid van professionals (‘Gemeenterapport Veilig Thuis Amsterdam-Amstelland’, 2017). Hieronder volgt een overzicht van reeds bekende wijkgebonden factoren die samenhangen met het aantal meldingen van kindermishandeling. Vervolgens volgt een overzicht van reeds bekende

factoren die samenhangen met de meldingsbereidheid van professionals. De factoren zijn eveneens schematisch weergegeven in Tabel 1.

Wijkgebonden factoren die samenhangen met meldingen bij Veilig Thuis

Ten eerste hangt het melden van kindermishandeling samen met de mate van wanorde in een wijk (Coulton, Crampton, Irwin, Spilsbury & Korbin, 2007). Kelling en Coles (1996)

(7)

omschrijven dit als de ‘broken windows’-theorie: de mate waarin een wijk visuele kenmerken van wanorde vertoont, beïnvloedt de manier waarop over wijkbewoners gedacht wordt. Voorbeelden van visuele kenmerken van wanorde zijn zichtbare graffiti, openbaar middelengebruik en afval op straat. Onderzoek van Sampson en Raudenbush (2004) suggereert dat hoe meer wanorde een wijk vertoont, hoe meer bepaalde gebeurtenissen als kindermishandeling bestempeld worden.

Ten tweede wordt het melden van kindermishandeling beïnvloedt door de sociale norm in een wijk. De sociale norm wordt gedefinieerd als het denken over opvoeden en kindermishandeling. Wanneer een manier van opvoeding door de gemeenschap als normaal beschouwd wordt, zal dit minder snel bestempeld worden als kindermishandeling (Coulton, Crampton, Irwin, Spilsbury & Korbin, 2007; Garcia & Herrero, 2006; Korbin, Coulton, Lindstrom-Ufuti & Spilsbury, 2000).

Ten derde hangt het aantal meldingen in een wijk positief samen met de sociale cohesie in een wijk (Finno-Velasquez, He, Perrigo & Hurlburt, 2017). Onder sociale cohesie wordt verstaan de samenhang en de sociale controle die binnen een wijk geldt ten behoeve van het welzijn in een buurt (Sabol, Coulton & Polousky, 2004). Wanneer er sprake is van een hoge sociale cohesie is er meer gezamenlijke zorg en opvoeding voor kinderen. Hierdoor daalt het risico op kindermishandeling en het aantal meldingen van kindermishandeling (Finno-Velasquez et al., 2017; Maguire-Jack & Showalter, 2016). Een lage sociale cohesie heeft als gevolg dat er minder zicht is op kinderen en hun opvoedingssituatie. Hierdoor stijgt het risico op kindermishandeling en het aantal meldingen van kindermishandeling (Finno-Velasquez et al., 2017; Vinson, Bladry & Hargreaves, 1996).

Ten vierde beïnvloedt het aantal etniciteiten in een wijk het aantal meldingen van kindermishandeling. Het aantal meldingen van kindermishandeling stijgt naarmate

(8)

wijkbewoners meer verschillende etnische achtergronden hebben (Krase & DeLong-Hamilton, 2015; Sampson & Raudenbush, 2004).

Ten vijfde hangt de kennis van de inwoners over kindermishandeling samen met het aantal meldingen van kindermishandeling (Finno-Velasquez, He, Perrigo & Hurlburt, 2017). Wanneer inwoners weten wat bestempeld wordt als kindermishandeling en waar zij

vermoedens van kindermishandeling kunnen melden, stijgt het aantal meldingen van kindermishandeling uit een wijk.

Ten slotte hangt het vertrouwen in en de beschikbaarheid van de hulpverlening samen met het aantal meldingen van kindermishandeling in een wijk. Het aantal meldingen van kindermishandeling ligt lager wanneer wijkbewoners wantrouwend zijn richting

hulpverleners. Zo blijkt uit Israëlisch onderzoek dat het aantal meldingen van

kindermishandeling in Arabische wijken lager ligt, omdat de Arabische wijkbewoners de Joodse hulpverleningsinstanties wantrouwen (Ben-Arieh & Haj-Yahia, 2006). Deze resultaten worden bevestigd door Amerikaans onderzoek (Freisthler, Bruce & Needell, 2007). Het aantal meldingen van kindermishandeling correleert positief met de beschikbaarheid van

hulpverlening in een wijk (Ben-Arieh, 2010; Finno-Velasquez, He, Perrigo & Hurlburt, 2017).

Factoren die samenhangen met meldingsbereidheid van professionals

Ten eerste blijkt dat de meldingsbereidheid van professionals afhankelijk is van de mate van feedback en van het resultaat van melden. De meldingsbereidheid van professionals stijgt wanneer de instantie waar gemeld is feedback op de melding geeft. Ook stijgt de

meldingsbereidheid wanneer een professional de verwachting heeft dat kindermishandeling door een melding kan worden voorkomen of kan worden gestopt (Bryant, 2009; Coulton, Crampton, Irwin, Spilsbury & Korbin, 2007; Vulliamy & Sullivan, 2000).

(9)

kind of ouder vertoont overeenkomen met signalen zoals gegeven in de literatuur (Sundell, 1997). De meldingsbereidheid van professionals neemt af wanneer ze twijfelen over de juistheid van hun vermoedens van kindermishandeling (James & De Vaney, 1994; Kenny, 2001). Ook neemt de meldingsbereidheid af wanneer professionals niet weten wat de signalen van kindermishandeling zijn (Krase & DeLong-Hamilton, 2015). Professionals die meer getraind zijn in het signaleren van kindermishandeling en die meer jaren werkervaring hebben, zijn meer bereid tot het melden van kindermishandeling (Kenny, 2001).

Ten derde stijgt de meldingsbereidheid van een professional wanneer deze professional over kennis van kindermishandeling beschikt. Het aantal meldingen van kindermishandeling neemt toe wanneer professionals weten dat zij verplicht zijn te melden (Sundell, 1997).

Ten vierde speelt de relatie met de cliënt een rol wanneer het gaat over de

meldingsbereidheid van professionals. Zo blijkt uit onderzoek van De Jong (2013) dat de meldingsbereidheid van huisartsen afhankelijk is van de mate waarin de cliënt meewerkt aan de melding en de mate waarin de cliënt tevreden is met de melding. Ook docenten en

psychologen geven aan dat angst voor een vertrouwensbreuk met de cliënt een reden is om kindermishandeling niet te melden (Renninger, Veach & Bagdade, 2002; Zellman & Bell, 1990).

Tabel 1.

Overzicht van factoren die samenhangen met meldingen bij Veilig Thuis.

Factoren gerelateerd aan de wijk Factoren gerelateerd aan meldingsbereidheid

Mate van wanorde Mate van feedback op melding

Sociale norm Resultaat van melden

Sociale cohesie Signalen

Verschillende etniciteiten Werkervaring professional

Kennis over de aanpak van kindermishandeling Kennis over meldcode en kindermishandeling Vertrouwen in de hulpverlening Relatie met de cliënt

(10)

In de aanpak van kindermishandeling in de wijken Nieuw-West en Zuidoost is het van belang te weten welke factoren volgens professionals van invloed zijn op het aantal

meldingen uit deze wijken. De factoren kunnen een mogelijke verklaring bieden voor de discrepantie tussen het aantal verwachte meldingen en het aantal daadwerkelijke meldingen vanuit de wijken Nieuw-West en Zuidoost. De volgende vraag zal daarom in dit onderzoek centraal staan: Welke wijkgebonden factoren verklaren volgens lokale professionals de verschillen tussen het aantal meldingen en het verwachte aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam? Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag wordt aandacht geschonken aan de volgende deelvragen:

1. Welke wijkgebonden factoren dragen lokale professionals zelf aan als verklaring voor de verschillen tussen het aantal meldingen en het verwachte aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam?

2. Welke wijkgebonden factoren gerelateerd aan het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam verklaren volgens lokale professionals de verschillen tussen het aantal meldingen en het verwachte aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam? 3. Welke factoren gerelateerd aan meldingsbereidheid verklaren volgens lokale

professionals de verschillen tussen het aantal meldingen en het verwachte aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam?

Methode Design

In eerdere onderzoeken is aangetoond welke factoren samenhangen met het aantal meldingen van kindermishandeling. Onbekend was echter welke factoren de Amsterdamse professionals aandragen als verklaring voor de verschillen tussen het aantal meldingen en het verwachte aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam. Dit onderzoek vormt een aanvulling op de reeds bekende factoren, wat het onderzoek explorerend van aard maakt (Boeije, 2005).

(11)

Aangezien de professionals bevraagd zijn op meningen en ervaringen, zijn de

onderzoeksvragen middels kwalitatief onderzoek beantwoord. Het onderzoek is daarmee een explorerend kwalitatief onderzoek, uitgevoerd onder professionals uit de wijken Nieuw-West en Zuidoost.

Participanten

Het onderzoek is uitgevoerd onder veertien Amsterdamse professionals. Acht professionals zijn werkzaam in de wijk Nieuw-West, zes professionals zijn werkzaam in de wijk Zuidoost. De eigenschappen van de participanten zijn terug te vinden in Tabel 2. Tabel 2.

Eigenschappen participanten.

Nr. Geslacht Beroep Werkervaring Ervaring Veilig Thuis Amsterdam Nieuw-West 1 Vrouw Intern Begeleider Basisonderwijs 33 jaar Voorlichting, advies vragen en melden

2 Man Huisarts 20 jaar Voorlichting, advies vragen en melden 3 Vrouw Medewerker Kinderdagverblijf 15 jaar Voorlichting

4 Vrouw Maatschappelijk Werker Sezo 10 jaar Voorlichting, advies vragen en melden 5 Vrouw Maatschappelijk Werker Sezo 38 jaar Voorlichting, advies vragen en melden 6 Vrouw Maatschappelijk Werker Samen Doen 15 jaar Voorlichting, advies vragen en overdracht 7 Vrouw Maatschappelijk Werker Samen Doen Onbekend Voorlichting, advies vragen en overdracht 8 Man Maatschappelijk Werker Samen Doen 2,5 jaar Voorlichting, advies vragen en overdracht

Zuidoost 9 Man Huisarts 8 jaar Voorlichting, advies vragen en melden 10 Vrouw Preventiemedewerker Onbekend Voorlichting

11 Vrouw Maatschappelijk werker Samen Doen 6 jaar Voorlichting, advies vragen en overdracht 12 Vrouw Maatschappelijk werker Samen Doen Onbekend Voorlichting, advies vragen en overdracht 13 Vrouw Intern Begeleider Basisonderwijs 30 jaar Voorlichting, advies vragen en melden 14 Vrouw Intern Begeleider Basisonderwijs 20 jaar Voorlichting, advies vragen en melden

De veertien participanten zijn allen bekend met Veilig Thuis Amsterdam. Alle participanten hebben voorlichting van Veilig Thuis Amsterdam ontvangen. Twaalf

participanten hebben ervaring met het vragen van advies aan Veilig Thuis Amsterdam, zeven participanten hebben ervaring met het maken van een melding. De medewerkers van Samen Doen hebben met name contact met Veilig Thuis Amsterdam wanneer een casus naar aanleiding van een reeds gedane melding overgedragen wordt van Veilig Thuis Amsterdam naar Samen Doen.

(12)

Bij de start van de steekproefbenadering was er de wens uit beide wijken acht professionals uit acht verschillende vakgebieden te betrekken in de steekproef. Hierbij is gekozen voor de vakgebieden waaruit de meeste meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam binnenkomen. Vanwege de werkdruk die professionals uit de wijken Nieuw-West en Zuidoost ervaren, was er weinig bereidheid tot meewerken aan het onderzoek. Hierdoor is ervoor gekozen af te wijken van het oorspronkelijke plan per wijk acht professionals uit acht verschillende vakgebieden te betrekken in de steekproef. Wel is er gestreefd naar een zo divers mogelijke participantengroep per wijk. Dit heeft geresulteerd in de participantengroep zoals eerder beschreven.

Procedure

De professionals zijn telefonisch en per mail benaderd. Zij ontvingen uitleg over de aanleiding van het onderzoek en de inhoud van het interview. Daarnaast werd aangegeven dat de anonimiteit van de professionals in het onderzoek gewaarborgd wordt.

Alle participanten zijn individueel geïnterviewd, met uitzondering van de twee medewerkers van Samen Doen uit de wijk Zuidoost. De onderzoeker interviewde hen tegelijkertijd. De interviews zijn afgenomen in het gebouw waar de professional werkzaam was. De interviews duurden variërend 20 tot 60 minuten. De interviews zijn met mondelinge toestemming van de participanten opgenomen met een geluidsrecorder.

Instrumenten

Om antwoord te geven op de onderzoeksvragen is er gebruik gemaakt van een semi-gestructureerd interview. Dit interview kende een opbouw van drie delen. Allereerst

beantwoordden professionals de vraag welke factoren volgens hen een verklaring bieden voor het verschil tussen het verwachte en daadwerkelijke aantal meldingen bij Veilig Thuis

Amsterdam. Daarna werden wijkgebonden factoren uitgevraagd die volgens de literatuur gerelateerd zijn aan meldingen bij Veilig Thuis. Hierbij vroeg de onderzoeker of en hoe deze

(13)

factoren een verklaring kunnen bieden voor het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam. Als laatst beantwoordden professionals vragen over factoren die vanuit de literatuur

gerelateerd zijn aan de meldingsbereidheid van professionals. Ook hierbij vroeg de onderzoeker of deze factoren een verklaring kunnen bieden voor het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam.

De vanuit de literatuur bekende wijkgebonden factoren zijn op de volgende manier uitgevraagd. Allereerst beschreven de professionals de uiterlijke kenmerken van de wijk, de inwonerspopulatie en de samenhang tussen inwoners. Hiermee werden de factoren ‘mate van wanorde’, ‘sociale cohesie’ en ‘verschillende etniciteiten’ uitgevraagd. Daarna beschreven de professionals de kijk van inwoners op kindermishandeling, de kijk op de aanpak van

kindermishandeling en de bekendheid van Veilig Thuis Amsterdam in de wijk. Hiermee werden de factoren ‘sociale norm’ en ‘kennis over de aanpak van kindermishandeling’ uitgevraagd. Vervolgens is professionals gevraagd naar het ‘vertrouwen in de hulpverlening’ en naar de ‘beschikbaarheid van de hulpverlening’.

De vanuit de literatuur bekende factoren gerelateerd aan meldingsbereidheid zijn op de volgende manier uitgevraagd. Allereerst vertelden de professionals wanneer zij een melding maken bij Veilig Thuis Amsterdam en wanneer zij twijfelen over het maken van een melding. Hierbij werd aandacht geschonken aan de factoren ‘mate van feedback’, ‘resultaat van melding’, ‘signalen’ en ‘relatie met cliënt’. Daarna omschreven de professionals hun contact met Veilig Thuis Amsterdam. Hiermee werd nogmaals aandacht geschonken aan de factoren ‘mate van feedback’ en ‘resultaat van melden’. De onderzoeker vroeg de

professionals hoe ‘werkervaring’ en ‘kennis over de meldcode en kindermishandeling’ een rol spelen in de meldingsbereidheid. Tevens is er gevraagd naar de ‘kennis over de meldcode en kindermishandeling’. De gebruikte vragenlijst is toegevoegd in de Bijlage.

(14)

Analyse

De data verkregen uit het interview zijn geanalyseerd met behulp van het programma QDA Miner Lite. De tekstfragmenten zijn gecodeerd in drie fragmenten, te weten: 1) factoren die professionals zelf aandragen, 2) wijkgebonden factoren en 3) factoren gerelateerd aan meldingsbereidheid. Per fragment is allereerst open coderen toegepast. Vervolgens zijn de gemaakte codes per fragment geclusterd onder hoofdcodes; dit gebeurde door middel van axiaal coderen. Hierbij is gekeken of de factoren zoals gevonden in de literatuur als

hoofdcode konden dienen. Alle factoren zoals gevonden in de literatuur dienen als hoofdcode. Hierbij kon de factor ‘vertrouwen in de hulpverlening’ onderscheiden worden naar het

vertrouwen van de inwoners en van de professionals.

Resultaten

De resultaten worden in drie delen besproken, te weten: 1) factoren die professionals zelf aandragen, 2) wijkgebonden factoren en 3) factoren gerelateerd aan meldingsbereidheid. Per onderdeel wordt onderscheid gemaakt naar de verschillende wijken. Wanneer een

professional geciteerd wordt, wordt door middel van een nummer verwezen naar het desbetreffende respondentnummer van de participant.

Factoren die professionals zelf aandragen

Nieuw-West. Vanuit de wijk Nieuw-West komen minder meldingen dan verwacht

binnen bij Veilig Thuis Amsterdam. De professionals uit Nieuw-West dragen hiervoor de veelal Marokkaans-islamitische en Turks-islamitische culturele achtergrond van de inwoners van de wijk als eerste verklarende factor aan. De Marokkaanse en Turkse systemen zijn gesloten, kennen een grote sociale controle en leven een islamitische kijk op opvoeding na. Dit heeft als gevolg dat de hulpverlening weinig toegang heeft tot de Marokkaanse en Turkse systemen in Nieuw-West. Hierdoor is er minder zicht op eventuele problematiek en ontbreekt

(15)

het de hulpverlening aan gronden voor een melding bij Veilig Thuis Amsterdam. Dit kan mogelijk resulteren in minder meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam.

Een tweede verklarende factor is het vertrouwen dat de professionals hebben in de hulpverlening. Dit vertrouwen is laag, allereerst doordat hulpverleningsinstanties weinig samenwerken. Daarnaast omschrijven professionals de hulpverlening in Nieuw-West als te ontoereikend en te oppervlakkig. Enerzijds maakt dit dat er minder zicht is vanuit de

hulpverlening op eventuele problematiek. Anderzijds maakt de kwaliteit van de hulpverlening dat professionals de toegevoegde waarde van een melding niet inzien, omdat een melding vaak overgedragen wordt aan hulpverlening die in de ogen van de professionals ontoereikend is. Dit kan mogelijk leiden tot minder meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam.

Een derde verklarende factor is het vertrouwen dat professionals uit Nieuw-West hebben in Veilig Thuis Amsterdam. Dit vertrouwen is laag, vanwege een stroeve

samenwerking met Veilig Thuis Amsterdam. Daarnaast zijn professionals ontevreden over de opvolging van een melding en over het zicht dat zij op de werkzaamheden van Veilig Thuis Amsterdam hebben. Professionals zijn hierdoor minder snel bereid tot het maken van een melding, wat mogelijk resulteert in minder meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam.

Zuidoost. Vanuit de wijk Zuidoost komen meer meldingen dan verwacht binnen bij

Veilig Thuis Amsterdam. De professionals uit Zuidoost dragen hiervoor de culturele achtergrond van de inwoners van Zuidoost als eerste verklarende factor aan. Zuidoost kent een veelheid aan verschillende etniciteiten. Dit maakt allereerst dat de sociale controle tussen de inwoners laag is en de politie snel wordt ingeschakeld bij spanningen en conflicten. Dit resulteert mogelijk in meer politiemeldingen bij Veilig Thuis Amsterdam. Daarnaast maakt de veelheid aan verschillende etniciteiten dat inwoners een kijk op opvoeding hebben die

(16)

verschilt van de Nederlandse norm. Dit resulteert volgens de professionals in meer meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam.

Als tweede verklarende factor wordt de grote politieaanwezigheid op straat benoemd. De aanwezigheid van de politie maakt dat professionals alerter zijn op signalen van

kindermishandeling en kan mogelijk resulteren in meer meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam.

Als derde verklarende factor benoemen de professionals dat er in Zuidoost veel aandacht is voor kindermishandeling onder de professionals. Een professional verwoordt:

Ik denk dat de schroom om te melden kleiner is. En dat het heel duidelijk is dat je verplicht bent om wat te doen. Dat is volgens mij veel duidelijker dan voorheen. […] Wij hebben het ook wel steeds naar voren gekregen. Bij overleggen met elkaar, met de Ouder Kind Adviseurs en de GGD. Let op kindermishandeling. We hebben vanuit de GGD ook wel foldertjes gehad. Je praat er met elkaar over. Wij als Intern Begeleiders geven dat weer door aan het team. (14)

De aandacht voor kindermishandeling maakt professionals alerter op signalen. Daarnaast weten professionals hoe te handelen bij vermoedens van kindermishandeling. Dit resulteert mogelijk in meer meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam.

Wijkgebonden factoren

Uit de analyse blijkt dat de factoren die professionals aandragen als verklaring voor het aantal meldingen geschaard kunnen worden onder wijkgebonden factoren zoals bekend uit de literatuur. Per wijkgebonden factor wordt nu omschreven wat professionals aangeven over de factor en hoe de factor van invloed is op het aantal meldingen vanuit Nieuw-West en Zuidoost.

(17)

Nieuw-West. Over de factor ‘mate van wanorde’ geven professionals enerzijds aan

dat de wijk een achterstandswijk is. Er wordt beschreven dat er hangjongeren zichtbaar zijn op straat, dat de politie veel aanwezig is op straat, dat de straten vervuild kunnen zijn en dat er sprake is van slechte behuizing. Anderzijds wordt aangegeven dat er in Nieuw-West

tweeverdieners met een hogere sociaaleconomische economische status in

nieuwbouwwoningen wonen. De factor ‘mate van wanorde’ vormt voor de professionals uit Nieuw-West geen verklaring voor het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam.

Over de factor ‘sociale norm’, het denken over opvoeden en kindermishandeling, geven professionals aan dat veel kinderen uit Nieuw-West opgroeien in een islamitische cultuur waarin het slaan van een kind als onderdeel van een goede opvoeding beschouwd kan worden. Deze opvatting wordt intergenerationeel overgedragen en is daarmee sterk ingebed in de islamitische cultuur. Dit maakt dat het bespreekbaar maken van de Nederlandse sociale norm, namelijk dat het slaan van een kind verboden is, wordt belemmerd. Hierdoor blijft er een verschil tussen de islamitische en Nederlandse sociale norm bestaan. Dit heeft volgens de professionals drie gevolgen. Ten eerste zullen vanuit de gemeenschap minder meldingen van kindermishandeling worden gemaakt. Een professional omschrijft dit als volgt:

Slaan is in de islamitische cultuur, ondanks dat onze wet het verbiedt, volstrekt niet ongewoon. En wij vinden, wij keuren dat wel af. En de wet keurt het af. […] Dus ook bijvoorbeeld een consequent corrigerende tik, met andere woorden iedere dag dezelfde dreun, is in onze ogen mishandeling, maar wordt door hen waarschijnlijk niet

gepercipieerd. En als je het niet zo percipieert, en de gemeenschap percipieert het niet zo, wordt er überhaupt weinig melding gemaakt. (2)

(18)

Veilig Thuis Amsterdam. Het doen van een melding betekent namelijk dat een professional een situatie problematiseert die ouders en hun netwerk niet als problematisch beschouwen. Hierdoor hebben Veilig Thuis Amsterdam en daarmee eventuele hulpverlening, naar de mening van de professionals, geen grond voor een vervolgtraject. Ten derde zullen ouders niet snel hulp zullen zoeken bij de opvoeding van hun kinderen wanneer zij een verschil met de Nederlandse sociale norm ervaren. Dit maakt dat er vanuit de hulpverlening minder zicht is op eventuele opvoedingsproblematiek, wat mogelijk resulteert in minder meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam. De factor ‘sociale norm’ biedt volgens de professionals een verklaring voor het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam vanuit Nieuw-West.

Over de factor ‘sociale cohesie’, de mate van samenhang en sociale controle binnen de wijk, geven professionals aan dat de sociale cohesie in Nieuw-West als gevolg van de veelal aanwezige Marokkaanse en Turkse cultuur hoog is. De Turkse en Marokkaanse gezinnen worden door de professionals beschreven als gesloten systemen met hechte familiebanden die sterk ingebed zijn in een netwerk. Binnen deze gesloten systemen wordt eventuele

problematiek binnenshuis gehouden en met steun van het netwerk opgelost. Vanwege de sociale controle tussen de systemen, ervaren ouders gevoelens van schaamte en angst wanneer zij hulp bij opvoeden nodig hebben. Dit leidt ertoe dat inwoners wel bereid zijn praktische hulp te accepteren, maar dat hulp bij opvoedingsproblematiek wordt afgehouden. Een professional verwoordt:

Mensen willen niet gezien worden bij de hulpverlening. Of er niet over praten. Dus ze komen wel voor de praktische dingen. Daarvoor willen ze wel gezien worden. Want als iemand niet goed kan lezen en schrijven, dan vraag je hulp. Maar je gaat niet vertellen dat je problemen hebt met je partner of met je kind. Dat vader misschien af en toe losse handjes heeft. (5)

(19)

De sociale cohesie maakt dat de hulpverlening minder zicht heeft op eventuele problematiek van de gesloten systemen, wat volgens de professionals leidt tot minder meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam.

Over de factor ‘verschillende etniciteiten’ geven de professionals aan dat Nieuw-West een multiculturele inwonerspopulatie kent, waarbij vooral de Turkse en Marokkaanse cultuur veel aanwezig zijn. De factor is van invloed op de factoren ‘sociale norm’, ‘sociale cohesie’ en ‘vertrouwen in de hulpverlening’, en daarmee op het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam, zoals elders beschreven.

Over de factor ‘kennis over de aanpak van kindermishandeling’ geven professionals aan dat de inwoners een gebrekkige kennis hebben over de taken en het doel van Veilig Thuis Amsterdam. Uit zowel de observatie van de onderzoeker als vanuit datgene wat de

professionals vertellen, blijkt dat er geen flyers en posters van Veilig Thuis Amsterdam zichtbaar zijn bij de hulpverleningsinstanties in de wijk. Onwetendheid over Veilig Thuis Amsterdam maakt dat inwoners minder snel een melding bij Veilig Thuis Amsterdam maken bij vermoedens van kindermishandeling, wat mogelijk resulteert in minder meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam.

Over de factor ‘vertrouwen in de hulpverlening’ geven professionals aan dat inwoners weinig vertrouwen in de hulpverlening hebben. Inwoners zijn wantrouwend als gevolg van onwetendheid over het doel van de hulpverlening en veel betrokken hulpverleners die niet samenwerken. Ook daalt het vertrouwen in de hulpverlening wanneer hulpverleners dezelfde culturele achtergrond hebben als hun cliënten, aangezien cliënten de professional in privésfeer tegen kunnen komen. Een professional zegt hierover:

Met name Marokkanen zeggen dan: ‘Ja, maar, ik vertel jou veel meer dan aan een hulpverlener uit mijn eigen context. Want ik weet dat jij niet roddelt en ik kom jou niet

(20)

op Facebook tegen.’ Ik zeg: ‘Nee, natuurlijk niet. Ik ken ook verder niet de mensen. En ik mag helemaal niks zeggen.’ Maar dan merk ik, dan zeggen ze heel vaak: ‘Ja, ik vertel jou veel meer.’ (6)

Wantrouwen van de inwoners maakt dat de hulpverlening weinig toegang kent tot gezinnen. Hierdoor heeft de hulpverlening minder zicht op eventuele problematiek en wordt er mogelijk minder dan verwacht gemeld bij Veilig Thuis Amsterdam.

De factor ‘vertrouwen in de hulpverlening’ heeft volgens de professionals tevens betrekking op hun eigen vertrouwen in zowel de hulpverlening als in Veilig Thuis Amsterdam. Allereerst benoemen professionals dat de stroeve samenwerking tussen de organisaties leidt tot een lager vertrouwen van de professionals in de hulpverlening en daarmee tot minder meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam. Een professional benoemt:

Alle hulpverlenende instanties werken naast elkaar door elkaar, niet met elkaar. Dus als er al een hulpinstantie is in een gezin en ik ga een zorgmelding doen, dan komt er nog een hulpinstantie in het gezin en die werken toch niet met elkaar samen. Dus wat ik schiet ik met een melding op? (1)

Daarnaast is het vertrouwen van professionals in Veilig Thuis Amsterdam laag. De

belangrijkste oorzaak hiervoor is dat Veilig Thuis Amsterdam voor de professionals met name een telefoonnummer is. Enerzijds geven professionals aan dat het telefonisch consulteren voor advies hen veelal wel verder helpt. Anderzijds benoemen professionals dat de expertise van Veilig Thuis Amsterdam minder benut kan worden en dat er weinig inzicht in elkaars werkzaamheden is, wanneer er enkel telefonisch contact plaats kan vinden met Veilig Thuis Amsterdam. Een professional benoemt:

(21)

Van Veilig Thuis zijn we echt ver vandaan. Alleen de cliënt bindt ons. En soms zijn we het oneens. Soms hebben we kritische vragen naar elkaar toe. Soms hebben we andere verwachtingen van elkaar. Waardoor soms de samenwerking stroef loopt. […] Omdat wij niet genoeg beeld hebben over hen. […] Dat komt inderdaad misschien omdat we zo ver van elkaar zijn. En misschien is het wel een idee dat we gewoon moeten samen lunchen. Of weet ik veel. Dat we vaker bij elkaar moeten komen om te kijken: hoe werken jullie? Wat doen jullie precies? Wat is jullie procedure? Dat zou misschien goed zijn voor de samenwerking. (7)

Het lage vertrouwen in de hulpverlening en in Veilig Thuis Amsterdam resulteert volgens de professionals mogelijk in minder meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam. Over de factor ‘beschikbaarheid van de hulpverlening’ wordt aangegeven dat er veel hulpverlening beschikbaar is voor de inwoners van Nieuw-West. Professionals kunnen dit echter niet linken aan het feit dat er minder dan verwacht gemeld wordt bij Veilig Thuis Amsterdam.

Zuidoost. Over de factor ‘mate van wanorde’ benoemen de professionals dat Zuidoost

gekenmerkt wordt door een straatcultuur, door criminaliteit en door huisvestingsproblematiek. Dit leidt tot veel politiebetrokkenheid; de politie is veel zichtbaar op straat. Hierdoor zijn professionals meer alert op problematiek en gaan zij sneller over tot het maken van een melding bij Veilig Thuis Amsterdam. Mogelijk resulteert dit in meer meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam.

De factor ‘sociale norm’, het denken over opvoeden en kindermishandeling, wordt beïnvloed door de etnische culturele achtergrond van de inwoners. De professionals benoemen dat het merendeel van de kinderen uit Zuidoost opgroeit in een cultuur waar

(22)

verbale agressie richting een kind en het slaan van een kind als onderdeel van een goede opvoeding beschouwd worden. Ondanks hulpverlening en voorlichtingen zijn de ouders uit Zuidoost nog niet overtuigd van het feit dat een opvoeding ook vormgegeven kan worden zonder schreeuwen en slaan. De kloof tussen de sociale norm de inwoners van Zuidoost en de Nederlandse sociale norm blijft daarmee bestaan. Volgens de professionals resulteert dit in meer meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam.

De sociale cohesie, de mate van samenhang en sociale controle binnen de wijk, is volgens de professionals laag. Zuidoost kent veel verschillende etniciteiten, waarbij de Surinaamse, Antilliaanse, Dominicaanse en Afrikaanse cultuur veel vertegenwoordigd zijn. De verscheidenheid aan cultuur maakt dat de sociale controle minder groot is, de inwoners van Zuidoost kennen een zekere mate van onafhankelijkheid van elkaar. Dit maakt inwoners onderlinge spanningen en conflicten eerder melden bij de politie. Hierdoor is de politie regelmatig betrokken bij gezinnen met kinderen, wat volgens de professionals resulteert in veel politiemeldingen bij Veilig Thuis Amsterdam. Dit kan mogelijk een verklaring bieden voor het feit dat er vanuit Zuidoost meer dan verwacht gemeld wordt bij Veilig Thuis Amsterdam.

Over de factor ‘verschillende etniciteiten’ geven de professionals aan dat Zuidoost een multiculturele inwonerspopulatie kent. De factor is van invloed op de factoren ‘sociale norm’ en ‘sociale cohesie’, en daarmee op het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam, zoals elders beschreven.

Over de factor ‘kennis over de aanpak van kindermishandeling’ benoemen de professionals dat de inwoners van Zuidoost een gebrek aan kennis hebben over de taken en het doel van Veilig Thuis Amsterdam. Waar de onderzoeker observeert dat er in Zuidoost veel flyers en posters over Veilig Thuis Amsterdam zichtbaar zijn, geven professionals aan dat er een gebrek is aan flyers en posters. Veilig Thuis Amsterdam is weinig bekend bij de inwoners

(23)

van Zuidoost. De bekendheid van Veilig Thuis Amsterdam wordt door de professionals echter niet gelinkt aan het aantal meldingen uit de wijk.

De factor ‘vertrouwen in de hulpverlening’ heeft betrekking op het vertrouwen vanuit de inwoners. Het vertrouwen van de inwoners is laag, allereerst omdat er bij de inwoners onwetendheid heerst over het doel van de hulpverlening. Hulpverleners worden door de inwoners gezien als een bedreiging, als mensen die kinderen bij ouders weghalen. Vanuit deze angst wachten inwoners lang voordat ze hulpverlening inschakelen. Dit leidt ertoe dat de problematiek van de inwoners verergert. Wanneer de inwoners toch de stap richting de

hulpverlening durven te zetten, is de problematiek vaak verergerd tot complexe problematiek. Dit maakt dat de hulpverlening sneller moet ingrijpen in de situatie, dit kan onder andere door het doen van een melding bij Veilig Thuis Amsterdam. Daarnaast kan de samenwerking met de ouders van invloed zijn op het vertrouwen in de hulpverlening. Een professional verwoordt hoe dit resulteert in meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam:

Ik heb verschillende gezinnen waarvan scholen echt meldingen doen. Omdat ze vinden dat de ouders niet voldoende meewerken aan plannen voor de kinderen. En als je dan kijkt naar de plannen die ze voor de kinderen maken, denk ik: ja, dit heeft niks met het gedrag te maken. Dit heeft te maken met dat jullie niet capabel zijn. En dan doet een psycholoog onderzoek in zo'n klas en die zegt dan: weet je, er wordt gewoon niet goed met zo'n kind gewerkt. Dus ouders zijn soms heel terecht ook boos op scholen en nou ja, als die communicatie niet goed gaat. Dan willen scholen een doorverwijzing. Naar het speciaal onderwijs. Ouders werken niet mee. Dan doet de school een melding bij Veilig Thuis. (12)

(24)

bevestigd in hun angsten. Hierdoor wordt het lage vertrouwen in de hulpverlening in stand gehouden, met als gevolg dat problematiek verergert en er meer meldingen gemaakt worden bij Veilig Thuis Amsterdam.

Volgens de professionals is het aantal meldingen uit de wijk afhankelijk van hun eigen vertrouwen in de hulpverlening en in Veilig Thuis Amsterdam. Professionals zijn positief over hun vertrouwen in de hulpverlening. Er is sprake van een goede samenwerking tussen instanties, waardoor gezinnen de juiste hulp ontvangen. Dit maakt dat professionals goed zicht hebben op de problematiek van de inwoners, wat mogelijk resulteert in meer meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam.

Professionals hebben ook uitspraken gedaan met betrekking tot het vertrouwen in Veilig Thuis Amsterdam. Enerzijds is het vertrouwen in Veilig Thuis Amsterdam hoog, dit komt met name door de positieve ervaringen met het vragen van advies. Anderzijds geven sommige professionals aan dat het vertrouwen in Veilig Thuis Amsterdam laag is. De

samenwerking met Veilig Thuis Amsterdam verloopt stroef. Dit komt omdat professionals te weinig inzicht hebben in de taken en werkwijzen van Veilig Thuis Amsterdam. Veilig Thuis Amsterdam wordt beschreven als een elitegroep die kennis en expertise weinig deelt en die niet zichtbaar is voor professionals. Professionals benoemen dat de expertise van Veilig Thuis Amsterdam gemist wordt in voorlichtingen aan en ondersteuning van professionals. Het vertrouwen in Veilig Thuis Amsterdam heeft volgens de professionals invloed op het aantal meldingen vanuit de wijk. Professionals kunnen echter niet aangeven hoe de samenwerking met Veilig Thuis Amsterdam een verklaring kan zijn voor het feit dat er vanuit Zuidoost meer dan verwacht gemeld wordt.

Over de factor ‘beschikbaarheid van de hulpverlening’ geven de professionals aan dat er veel hulpverlening beschikbaar is in de wijk. Professionals linken de beschikbaarheid van de hulpverlening echter niet aan het aantal meldingen uit de wijk.

(25)

Factoren gerelateerd aan meldingsbereidheid

Uit de analyse blijkt dat de factoren die professionals aandragen als verklaring voor het aantal meldingen geschaard kunnen worden onder factoren gerelateerd aan

meldingsbereidheid zoals bekend uit de literatuur. Per factor wordt nu omschreven wat professionals aangeven over de factor en hoe de factor van invloed is op het aantal meldingen vanuit Nieuw-West en Zuidoost.

Nieuw-West. Over de factor ‘mate van feedback op melding’ zijn professionals niet

geheel eenduidig. Waar sommige professionals aangeven een terugkoppeling te ontvangen na een melding, geven andere professionals aan geen terugkoppeling te ontvangen. Wanneer er geen terugkoppeling gegeven wordt, ervaren de professionals een gebrek aan zicht op de werkzaamheden van Veilig Thuis Amsterdam. Voor sommige professionals leidt dit tot een lagere meldingsbereidheid en daarmee tot minder meldingen dan verwacht.

Over de factor ‘resultaat van melden’ benoemen professionals dat het doen van een melding niet of nauwelijks leidt tot resultaat. Allereerst is Veilig Thuis Amsterdam

terughoudend in het oppakken van meldingen en worden gedane meldingen snel teruggelegd bij betrokken hulpverlening. Dit leidt er ten eerste toe dat er onder de professionals

onduidelijkheid heerst over de positie en taken van Veilig Thuis Amsterdam. Ook maakt dit dat professionals twijfelen over de toegevoegde waarde van een melding. Ten tweede benoemen professionals dat de opvolging van Veilig Thuis Amsterdam weinig toereikend is en slechts een effect op korte termijn heeft. Een professional (2) geeft als voorbeeld dat Veilig Thuis Amsterdam als gevolg van een melding enkel aandacht heeft voor het feit dat een kind geen adequate kleding draagt en geen aandacht schenkt aan onderliggende problematiek van ouders. Hierdoor vervallen ouders na een aantal maanden weer terug in eerdere patronen die niet in het belang van het kind zijn. Dit kleine effect op enkel de korte termijn maakt dat professionals zich afvragen wat de toegevoegde waarde is van het maken van een melding. De

(26)

ontevredenheid over het resultaat van melden leidt tot een lagere meldingsbereidheid en mogelijk tot minder meldingen dan verwacht.

De factor ‘signalen’ hangt volgens professionals positief samen met hun

meldingsbereidheid. De meldingsbereidheid stijgt wanneer signalen voor de professionals herkenbaar en te duiden zijn. Professionals kunnen echter niet aangeven hoe deze factor een verklaring kan zijn voor het feit dat er vanuit Nieuw-West minder dan verwacht gemeld wordt.

Over de factor ‘werkervaring van de professional’ geeft een professional (4) aan dat de meldingsbereidheid stijgt naarmate de professional meer werkervaring heeft. De andere professionals linken de werkervaring niet aan de meldingsbereidheid. Er wordt geen

samenhang gevonden tussen deze factor en het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam. Er wordt benoemd dat er bij professionals in de wijk een gebrek is aan kennis over de meldcode en over kindermishandeling. Een professional omschrijft:

Misschien heeft het ook wel iets te maken met de hulpverleners die moeten melden. Of dat er gewoon een, ja, dat men niet goed weet wanneer je meldt. Of daar twijfels over bestaan. Of aarzeling, want dat is natuurlijk altijd een dingetje om te melden. Want dat moet je bespreken met mensen. Van nou, ik zie dit. Ook bij de hulpverlening is dat altijd een blokkade. Dat je toch, nou ja, een beetje bepaalde stappen moet

doorlopen. […] En dat dat er ook voor zorgt dat sommigen dan misschien een

aarzeling hebben. Van nou, het gaat wel. Dat je ook daardoor een beetje met een roze bril gaat kijken. Dat je denkt: ‘Het valt ook eigenlijk wel mee.’ (4)

De taken van Veilig Thuis Amsterdam zijn grotendeels onbekend bij de professionals die werkzaam zijn in Nieuw-West. Ook is er onduidelijkheid over de positie van Veilig Thuis

(27)

Amsterdam ten opzichte van de ketenpartners en over de route die gevolgd moet worden wanneer het maken van een melding noodzakelijk is. Hierdoor schakelen professionals eerder instanties als het Ouder Kind Team of Samen Doen in dan dat zij een melding doen bij Veilig Thuis Amsterdam. Dit kan mogelijk resulteren in minder meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam.

Over de factor ‘relatie met cliënt’ benoemen professionals dat deze factor

meegenomen wordt in de afweging tot het maken van een melding. De professionals geven echter ook aan dat het belang van het kind altijd voorop staat, waarmee de cliëntrelatie niet bepalend is voor het maken van een melding. De factor ‘relatie met cliënt’ volgens de professionals geen verklaring voor het feit dat er vanuit Nieuw-West minder dan verwacht gemeld wordt bij Veilig Thuis Amsterdam.

Zuidoost. Over de factor ‘mate van feedback op melding’ zijn professionals niet

eenduidig. Waar sommige professionals aangeven een terugkoppeling te ontvangen na een melding, geven andere professionals aan een terugkoppeling na een melding te missen. Professionals zien geen samenhang tussen deze factor, de meldingsbereidheid en het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam.

Over de factor ‘resultaat van melden’ geven professionals ontevredenheid aan over de opvolging door Veilig Thuis Amsterdam. Een melding wordt door Veilig Thuis Amsterdam regelmatig teruggelegd bij reeds betrokken hulpverlening. Volgens professionals maakt dit dat de hulpverlening te lang in het vrijwillige kader betrokken blijft en problematiek verergert. Uiteindelijk resulteert dit mogelijk in meer meldingen dan verwacht. Het terugleggen van meldingen is van negatieve invloed op de meldingsbereidheid van professionals, evenals het terugsturen van professionals wanneer zij een melding willen doen. Een professional

(28)

Veilig Thuis, ja, het maakt niet uit of er wel of niet jeugdhulpverlening betrokken is. We worden eigenlijk altijd teruggestuurd. Heb je al met ouder gesproken? Heb je dit al gedaan? Heb je dat al gedaan? Dit, dit? We worden eigenlijk altijd teruggestuurd. Dat maakt dat ik denk: nou ja, dan ga ik eerst zelf maar uitzoeken hoe ik alles moet doen en hoe ik alles moet halen. En als ik het dan echt niet meer weet, ga ik hen wel bellen. Maar dat stukje 'als ik het dan echt niet meer weet', dat is er bij mij niet meer. Want ik heb ondertussen geleerd hoe daar omheen te camoufleren. (14)

Tevens zijn er uitspraken gedaan over de tijd tussen het maken van een melding en het oppakken van een melding door Veilig Thuis Amsterdam. Een professional geeft aan:

Maar ik denk dat er bij meldingen te weinig nagedacht wordt over het feit dat dat al een melding is die hoog zit. En dat vraagt om meteen actie. Want ik zeg niet dat er geen stappen worden gezet, begrijp me niet verkeerd. Alleen daar moet veel sneller, veel sneller bijvoorbeeld iemand naar het gezin. En dan kan je het altijd nog weer doorspelen naar een bepaalde functionaris. Maar het is gewoon dan echt, ja, heel nijpend. (13)

Professionals uit Zuidoost benoemen dat een negatief resultaat van melden hun

meldingsbereidheid verlaagt. Zij kunnen dit echter niet linken aan het feit dat er vanuit Zuidoost meer dan verwacht gemeld wordt.

Over de factor ‘signalen’ wordt benoemd dat Zuidoost veel multiprobleemgezinnen met complexe problematiek kent. Dit maakt dat de professionals meer aandacht hebben voor zorgen en eventuele signalen van kindermishandeling. Hierdoor wordt er sneller overgegaan

(29)

tot het maken van een melding bij Veilig Thuis Amsterdam, wat mogelijk resulteert in meer meldingen dan verwacht.

De professionals uit Zuidoost zien geen invloed van de ‘werkervaring professional’ op de meldingsbereidheid. De factor biedt daarmee geen verklaring voor het aantal meldingen uit Zuidoost.

Professionals geven aan dat de professionals uit Zuidoost voldoende kennis over de meldcode en over kindermishandeling hebben. Er is de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor de onderwerpen kindermishandeling en meldcode. Hierdoor weten professionals hoe en wanneer te melden bij Veilig Thuis Amsterdam. Dit kan mogelijk resulteren in meer

meldingen dan verwacht.

Over de factor ‘relatie met cliënt’ geven professionals aan dat deze factor niet van invloed is op de meldingsbereidheid. Professionals stellen het belang van het kind voorop in de afweging wel of niet over te gaan tot een melding. De relatie met de cliënt wordt hierin niet meegenomen. De factor biedt daarmee geen verklaring voor het aantal meldingen uit

Zuidoost.

Resumerend kan gesteld worden dat er per wijk factoren zijn die volgens de

professionals het verschil in het verwachte en het daadwerkelijke aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam kunnen verklaren. In Tabel 3 is per wijk weergeven welke factoren als verklaring aangedragen zijn voor de discrepantie in het aantal meldingen.

Tabel 3.

Overzicht van verklarende factoren.

Nieuw-West Zuidoost

Wijkgebonden factoren

Mate van wanorde X

Sociale norm X X

Sociale cohesie X X

Verschillende etniciteiten X X

Kennis over aanpak van kindermishandeling X

Vertrouwen in de hulpverlening X X

(30)

Factoren gerelateerd aan meldingsbereidheid

Mate van feedback op melding X

Resultaat van melden X X

Signalen X

Werkervaring professional

Kennis over meldcode en kindermishandeling X X

Relatie met cliënt

Discussie

Uit eerder onderzoek (Hazeleger & Buster, 2014) blijkt dat vanuit de wijk Nieuw-West minder meldingen van kindermishandeling bij Veilig Thuis Amsterdam gemaakt worden dan verwacht. Vanuit Zuidoost worden daarentegen meer meldingen gemaakt dan verwacht. Doel van dit onderzoek was het vinden van factoren die de discrepantie tussen het daadwerkelijke aantal meldingen en het verwachte aantal meldingen bij Veilig Thuis

Amsterdam kunnen verklaren. Er was aandacht voor factoren die professionals zelf

aandragen, voor wijkgebonden factoren en voor factoren gerelateerd aan meldingsbereidheid. De professionals dragen zelf de culturele achtergrond van de inwoners als verklaring aan, zowel in de situatie dat er minder meldingen zijn dan verwacht als in de situatie dat er meer meldingen zijn dan verwacht. Volgens de professionals is het vertrouwen in de hulpverlening en in Veilig Thuis Amsterdam verklarend voor het feit dat er minder dan verwacht gemeld wordt. De alertheid op signalen van kindermishandeling verklaart waarom er meer dan verwacht gemeld wordt bij Veilig Thuis Amsterdam. Vanuit de literatuur zijn verklarende factoren voor het aantal meldingen van kindermishandeling aangaande de wijk en de meldingsbereidheid bekend. Per wijk kan datgene wat professionals als verklaring voor de discrepantie aandragen, geschaard worden onder deze factoren.

De wijkgebonden factoren ‘sociale norm’, ‘sociale cohesie’, ‘verschillende

etniciteiten’ en ‘vertrouwen in de hulpverlening’ verklaren volgens de professionals dat er zowel meer als minder dan verwacht gemeld wordt bij Veilig Thuis Amsterdam. Daarnaast verklaart volgens de professionals de factor ‘kennis over de aanpak van kindermishandeling’

(31)

waarom er minder dan verwacht gemeld wordt en de factor ‘mate van wanorde’ waarom er meer dan verwacht gemeld wordt. De verwachting vanuit het theoretisch kader over de factoren ‘kennis over de aanpak van kindermishandeling’ en ‘mate van wanorde’ is slechts in één van de twee wijken teruggezien.

De aan meldingsbereidheid gerelateerde factoren ‘resultaat van melden’ en ‘kennis over de meldcode en kindermishandeling’ verklaren volgens de professionals uit beide wijken de discrepantie in het aantal meldingen. Daarnaast verklaart volgens de professionals de factor ‘mate van feedback op melding’ waarom er minder dan verwacht gemeld wordt en de factor ‘signalen’ waarom er meer dan verwacht gemeld wordt. De verwachting vanuit het

theoretisch kader over de factoren ‘mate van feedback op melding’ en ‘signalen’ werd slechts in één van de twee wijken teruggezien.

Een interessante bevinding die voortkomt uit de kwalitatieve analyse van de data in dit onderzoek is dat voor verschillende factoren geldt dat ze weliswaar van invloed zijn op het aantal meldingen dat wordt gedaan, maar dat het niet eenduidig is op welke manier die invloed uitpakt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de wijkgebonden factor ‘verschillende

etniciteiten’. Deze factor verklaart in de ene wijk dat er meer dan verwacht gemeld wordt, terwijl de factor in de andere wijk juist leidt tot minder meldingen dan verwacht. Daarnaast kan de factor ‘verschillende etniciteiten’ via de factor ‘sociale norm’ tot twee schijnbaar tegengestelde bewegingen leiden.

De sociale norm, wat inwoners beschouwen als kindermishandeling, wordt mede bepaald door de niet-westerse achtergrond van inwoners (Eldering, 2004; Kalthoff, 2009). Waar in niet-westerse culturen fysieke bestraffing als vorm van begrenzing wordt getolereerd (Eldering, 2004), wordt fysieke bestraffing in westerse culturen als vorm van

kindermishandeling gezien (art. 247.2, Burgerlijk Wetboek). Er geldt dat, ondanks wederzijds contact, de westerse norm omtrent opvoeden weinig overgenomen wordt door niet-westerse

(32)

culturen (Kaĝitçibaşi, 1996), wat betekent dat het verschil in sociale norm moeilijk te overbruggen is (Kalthoff, 2009). Als gevolg hiervan blijft fysieke bestraffing onderdeel uitmaken van de niet-westerse sociale norm. Professionals kunnen dit als kindermishandeling beschouwen en meer dan verwacht melden (Ashton, 2004). Er kan daarentegen ook minder dan verwacht gemeld worden door professionals, aangezien het verschil in sociale norm maakt dat de inwoners wegblijven bij de hulpverlening (Kalthoff, 2009). Dezelfde factor leidt hier dus tot twee tegengestelde gevolgen voor het melden.

Ook bij de factor ‘sociale cohesie’ is gebleken dat deze factor verschillend kan uitwerken op de meldingsbereidheid. Tegen de verwachting in bepaalt de sociale cohesie de rol van instanties in het aantal meldingen bij Veilig Thuis Amsterdam. Een lage sociale cohesie leidt ertoe dat inwoners instanties betrekken om conflicten op te lossen, wat leidt tot meer meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam. Dit verband werd ook

teruggevonden in eerder onderzoek (Finno-Velasquez, He, Perrigo en Hurlburt, 2017). Een hoge sociale cohesie maakt daarentegen dat inwoners uit schaamte voor hun omgeving instanties vermijden (Al-Krenawi, Graham, Maimon, Hallaq & Merrick, 2013), wat mogelijk leidt tot minder meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam. Deze vermijding als gevolg van schaamte voor de omgeving komt vooral bij gezinnen met een niet-westerse achtergrond (Al-Krenawi et al., 2013). Dit blijkt ook uit cijfers: het percentage allochtone jongeren binnen de vrijwillige hulpverlening neemt af, terwijl allochtone jongeren

oververtegenwoordigd zijn binnen de jeugdbescherming (Cornelis, 2007; Vollebergh, in Van Lieshout, 2007).

Er werd verwacht dat een laag vertrouwen van de inwoners in de hulpverlening leidt tot minder meldingen dan verwacht bij Veilig Thuis Amsterdam (Ben-Arieh & Haj-Yahia, 2006). Uit dit onderzoek blijkt echter dat een laag vertrouwen in de hulpverlening ook maakt dat er meer dan verwacht gemeld wordt. Een laag vertrouwen maakt dat hulpverlening niet

(33)

tijdig ingezet kan worden. Hierdoor stapelt de problematiek van de inwoners zich op en kan problematiek zich ontwikkelen tot complexe problematiek, zoals ook Belsky (1993)

beschrijft. Wanneer een tijdige inzet van juiste jeugdhulp belemmerd wordt, kan dit leiden tot inzet van zwaardere vormen van jeugdhulp, zoals bemoeienis van Veilig Thuis (Clarijs, 2014). Eerder onderzoek toont echter niet aan dat een laag vertrouwen in de hulpverlening maakt dat er meer dan verwacht gemeld wordt.

Aanvullend op het theoretisch kader is gevonden dat ook het vertrouwen van professionals in de hulpverlening, en dan met name in Veilig Thuis Amsterdam, een

verklaring lijkt te bieden voor de discrepantie in het aantal meldingen. Professionals uit beide wijken geven aan dat hun meldingsbereidheid daalt als gevolg van het lage vertrouwen in Veilig Thuis Amsterdam. In het huidige en in eerder onderzoek is gevonden dat het

vertrouwen in Veilig Thuis afhankelijk is van inzicht in de procedures van Veilig Thuis en van de vraag of medewerkers van Veilig Thuis als collega’s beschouwd worden. Negatieve opvattingen over Veilig Thuis bepalen dat er weinig gemeld wordt bij Veilig Thuis (Alvarez, Kenny, Donohue & Carpin, 2004; Steen & Duran, 2014).

Wanneer gekeken wordt naar de verklarende factoren aangaande de

meldingsbereidheid, is de invloed van de factor ‘kennis van meldcode en kindermishandeling’ op het aantal meldingen uit de wijk in lijn met de verwachting (Sundell, 1997). Aangaande de factor ‘resultaat van melden’ zijn professionals uit beide wijken negatief over het resultaat van melden gezien het lage vertrouwen dat zij in Veilig Thuis Amsterdam hebben. Dit leidt

enerzijds tot minder meldingen dan verwacht (Bryant, 2009; Coulton, Crampton, Irwin, Spilsbury & Korbin, 2007; Vulliamy & Sullivan, 2000). Anderzijds leidt dit volgens de professionals tot meer meldingen dan verwacht, omdat gezinnen te lang hulpverlening ontvangen die mogelijk niet passend is, waardoor problematiek zich op kan stapelen en er uiteindelijk toch gemeld moet worden. Het patroon van deze redenatie wordt, zoals eerder

(34)

beschreven, teruggevonden in eerdere onderzoeken (Belsky, 1993; Clarijs, 2014). Eerder onderzoek toont echter niet aan dat weinig vertrouwen in het resultaat van melden maakt dat er meer dan verwacht gemeld wordt.

De factoren ‘beschikbaarheid van de hulpverlening’, ‘werkervaring van de professional’ en ‘relatie met de cliënt’ lijken tegen de verwachting in geen verklaring te bieden voor de discrepantie in het aantal meldingen. Het lage vertrouwen van inwoners uit beide wijken in de hulpverlening kan er mogelijk toe leiden dat de beschikbare hulpverlening niet benut wordt. Dit wordt echter niet teruggevonden in eerdere onderzoeken. De

werkervaring en relatie met de cliënt lijken geen verklaring te bieden, aangezien professionals weten dat zij verplicht zijn de stappen van de meldcode te doorlopen. Dit werd ook

teruggevonden in eerder onderzoek (Zellman, 1990).

Concluderend kan gesteld worden dat er weliswaar verschillende factoren aangewezen kunnen worden die van invloed zijn op het aantal meldingen van kindermishandeling, maar dat de wijze waarop deze factoren een rol spelen diffuus is en dat de factoren meerdere effecten tegelijkertijd kunnen bewerkstelligen.

Sterke punten en beperkingen

Uit eerder onderzoek blijkt dat wijkgebonden factoren samenhangen met het aantal meldingen van kindermishandeling. Er is echter nog weinig bekend over de manier waarop de factoren van invloed zijn op meldingen van kindermishandeling (Coulton, Crampton, Irwin, Spilsbury & Korbin, 2007). Door het kwalitatieve karakter van het huidige onderzoek en de diverse participantengroep konden verklaringsmechanismen niet enkel geconstateerd, maar ook beschreven worden (Flick, 2007). Daarnaast is het onderzoek uitgevoerd in wijken met een verhoogd risico op kindermishandeling. Hierdoor is het beter mogelijk processen te observeren en te beschrijven die van invloed zijn op het melden van kindermishandeling (Finno-Velasquez, He, Perrigo & Hurlburt, 2017).

(35)

Een beperking van het onderzoek is de mogelijke beginbias van het onderzoek. Op basis van een verwachtingspatroon wordt gesteld dat het aantal meldingen vanuit Nieuw-West en Zuidoost afwijkend is. Het is mogelijk dat deze verwachting niet juist was, mede gezien het feit dat een professional uit Zuidoost aangeeft dat er naar haar idee te weinig gemeld wordt bij Veilig Thuis Amsterdam. Daarnaast werd van professionals verwacht dat zij reflecteerden op situaties waarin zij zelf werkzaam zijn. Dit kan leiden tot sociaal wenselijke antwoorden of tot een vertekend beeld van de werkelijkheid (Flick, 2007). Tot slot is de participantengroep minder gevarieerd dan gewenst, aangezien de wens was meer participanten vanuit Zuidoost en meer verschillende vakgebieden te betrekken in de participantengroep. Dit leidt mogelijk tot een minder representatief beeld van de werkelijkheid. Gebaseerd op de analytische generaliseerbaarheid wordt echter wel verwacht dat er op basis van de resultaten uitspraken gedaan kunnen worden over de Amsterdamse wijken Nieuw-West en Zuidoost. De verwachting is dat de verschillende uitwerkingen van factoren op het aantal meldingen ook in andere wijken teruggevonden zal worden.

Aanbevelingen

Een eerste aanbeveling is gericht op hulpverlening aan inwoners met een niet-westerse achtergrond. Als gevolg van hun sociale norm en sociale cohesie, lijkt het vertrouwen van mensen met een niet-westerse achtergrond in de Nederlandse hulpverlening verstoord te zijn (Kalthoff, 2009). Mede gelet op het feit dat migrantenfamilies een verhoogd risico op

kindermishandeling lopen (Assink, Van der Put, Kuiper, Mulder & Stams, 2016), is het van belang dat de hulpverlening toegang kent tot deze gezinnen om zo signalen van

kindermishandeling op de radar te krijgen. Ondanks het feit dat er in de hulpverlening veel aandacht geschonken wordt aan hulpverlenen aan gezinnen met een andere etnische achtergrond, kan er op dit gebied winst behaald worden. Het vertrouwen van niet-westerse inwoners in de hulpverlening kan vergroot worden door het inzetten van trajecten aangepast

(36)

aan de taal en culturele normen en waarden (Pels, Distelbrink & Tan, 2009). Voor professionals is het van belang dat zij respect tonen voor de manier waarop niet-westerse ouders hun opvoeding en leven vormgeven (Kalthoff, 2009). Het vergroten van kennis over de normen en waarden vanuit een bepaalde cultuur kan hierbij helpend zijn (Pels, 2008). Ook het inzetten van professionals met dezelfde culturele achtergrond als de populatie kan het vertrouwen vergroten (Beekhoven, Ince, Kalthoff & Van der Vegt, 2008). Uit huidig onderzoek blijkt echter dat voorzichtigheid met het inzetten van professionals met dezelfde culturele achtergrond geboden wordt, aangezien dit ook tot meer wantrouwen van de inwoners richting de hulpverlening kan leiden.

Een tweede aanbeveling is gericht op het beleid van Veilig Thuis. Het is voor de meldingsbereidheid van professionals van belang dat Veilig Thuis vertrouwen creëert bij de professionals. Dit kan allereerst door nauwere samenwerking tussen Veilig Thuis en

hulpverleningsorganisaties (Alvarez, Kenny, Donohue & Carpin, 2004; Steen & Duran, 2014). Uit de interviews blijkt dat er behoefte is aan meer contactmomenten met de

medewerkers van Veilig Thuis. Op deze manier kan de expertise van Veilig Thuis aangaande kindermishandeling meer benut worden, wordt het wederzijds inzicht in werkzaamheden vergroot en zijn medewerkers van Veilig Thuis bekend bij de organisaties. Ten tweede kan Veilig Thuis het vertrouwen van professionals vergroten door hen meer te ondersteunen in kennis en kunde, met name wanneer meldingen teruggelegd of overgedragen worden. Vanuit professionals is er de wens dat Veilig Thuis actief contact zoekt om professionals te

ondersteunen en dat ondersteuning niet alleen ontvangen wordt wanneer een professional om advies vraagt bij Veilig Thuis. Veilig Thuis kan actief contact zoeken door middel van monitoring van overgedragen meldingen (‘Factsheet radarfunctie Veilig Thuis’, 2017). In de monitoring kan aandacht geschonken worden aan eventueel gewenste ondersteuning voor de desbetreffende professional. Opvallend is dat Veilig Thuis geen monitoring uitvoert wanneer

(37)

zij een melding direct overdraagt aan een hulpverleningsinstantie (‘Factsheet radarfunctie Veilig Thuis’, 2017). Uit huidig onderzoek blijkt echter dat directe overdracht van negatieve invloed is op de meldingsbereidheid van professionals, omdat Veilig Thuis niet of nauwelijks ondersteuning biedt aan de professional die de melding overgedragen krijgt. Er dient

onderzocht te worden of een monitoring na directe overdracht bijdraagt aan de ondersteuning van professionals en daarmee aan het vertrouwen in Veilig Thuis.

Een laatste aanbeveling is gericht op verder ontwikkelen van het theoretisch kader, aangezien nu blijkt dat de wijze waarop factoren van invloed zijn op het aantal meldingen diffuus is. Daarnaast kunnen factoren meerdere effecten tegelijkertijd bewerkstelligen. Ter verheldering van het theoretisch kader dient allereerst onderzocht te worden hoe normen en waarden vanuit verschillende etnische achtergronden van invloed zijn op het aantal

meldingen, zodat de invloed van de factor ‘verschillende etniciteiten’ verhelderd kan worden. Ten tweede blijkt dat het vertrouwen van inwoners en professionals in de hulpverlening een rol speelt, waarbij het vertrouwen van professionals ook betrekking heeft op het vertrouwen in Veilig Thuis. Een definitie van dit vertrouwen ontbreekt echter, waardoor het onduidelijk is welke aspecten onderdeel uitmaken van dit vertrouwen en hoe de invloed van deze aspecten is op het aantal meldingen van kindermishandeling. Het ontwikkelen van een begrippenkader omtrent het vertrouwen van inwoners en professionals in de hulpverlening en Veilig Thuis kan helpend zijn voor vervolgonderzoek. Op deze manieren kan wetenschappelijk onderzoek bijdragen aan verdere ontwikkeling van het theoretisch kader van factoren die van invloed zijn op het aantal meldingen van kindermishandeling. Zo kan beter ingespeeld worden op de factoren die van invloed zijn op het aantal meldingen van kindermishandeling, kunnen alle signalen van kindermishandeling gemeld worden en kan er gezamenlijk gewerkt worden aan een veilig thuis voor alle kinderen.

(38)

Literatuur

Alink, L., Pannebakker, F., Euser, S., Bakermans-Kranenburg, M., Vogels, T., & Van IJzendoorn, R. (2013). Kindermishandeling in Nederland Anno 2010. De Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2010). Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 91(7), 396-404.

Al-Krenawi, A., Graham, J. R., Maimon, I., Hallaq, E., & Merrick, J. (2013). Parenting a child with an intellectual disability in Bedouin families. In Merrick, J., Al-Krenawi, A., & Elbedour, S. (Eds.). Bedouin Health (pp. 219-230). Hauppage: Nova Science Publishers.

Alvarez, K.M., Kenny, M.C., Donohue, B., & Carpin, K.M. (2004) Why are professionals failing to initiate mandated reports of child maltreatment, and are there any empirically

based training programs to assist professionals in the reporting process. Aggression and Violent Behavior, 9, 263–578.

Ashton, V. (2004). The effect of personal characteristics on reporting child maltreatment. Child Abuse & Neglect, 28, 985-997.

Assink, M., Van der Put, C., Kuiper, K., Mulder, T., & Stams, G.J. (2016). Risicofactoren voor kindermishandeling: een meta-analytisch onderzoek naar risicofactoren voor seksuele mishandeling, fysieke mishandeling en verwaarlozing. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Baas, N.J. (2001). Probleemouders, probleemkinderen? Een literatuurstudie van

transgenerationele overdracht van problemen die tot kinderbeschermingsmaatregelen (kunnen) leiden. Den Haag: Ministerie van Justitie, WODC.

Beekhoven, S., Ince, D., Kalthoff, H., & Van der Vegt, A.L. (2008). Ontwikkelingsstimulering en opvoedingsondersteuning voor allochtone kinderen en hun ouders. Inventarisatie van programma’s en interventies. Utrecht: Sardes/Nederlands Jeugdinstituut.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het gevolg is dat Veilig Thuis dichtslibt: de voordeur met het gratis telefoonnummer en de laagdrem- pelige toegang staat wagenwijd open, de achterdeur, de weg naar de wijkteams aan

De wet biedt daarmee het AMHK de bevoegdheid om, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de toestemming van de betrokkene(n), een melding over hem aan te nemen en in

Alle meldingen worden middels triage door Veilig Thuis uitgevoerd binnen 5 dagen. Veilig Thuis rondt onderzoeken binnen 10 weken na het besluit over de noodzakelijke

Daarbij gaat Veilig Thuis - in samenwerking met de keten - met alle leden van het gezin en huishouden in gesprek over hún veiligheid.. Veilig Thuis beperkt zich niet langer tot

Als u als ouder/verzorger van minderjarige of hulpbehoevende kinderen behandeld wordt, wordt er volgens de Meldcode ook gekeken of er zorgen zijn over de gezondheid of veiligheid

vermoedens heeft van mishandeling kunt u via uw huisarts een verwijzing vragen voor het Kinder*Care spreekuur. Ouders en verzorgers en kinderen ouder dan 12 jaar worden door de

Samen met u worden de vervolgstappen van Veilig Thuis besproken en wordt, als dat nodig is, een plan gemaakt voor herstel van de veiligheid en inzet van professionele

Veilig Thuis is er voor iedereen, jong en oud, die te maken heeft met huiselijk geweld of kindermishandeling.. Veilig Thuis geeft advies en biedt ondersteuning, ook