• No results found

Tomboys ongelukkiger dan meisje-meisjes? : psychisch welbevinden van adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht : de rol van pesten en gender nonconformiteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tomboys ongelukkiger dan meisje-meisjes? : psychisch welbevinden van adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht : de rol van pesten en gender nonconformiteit"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tomboys ongelukkiger dan meisje-meisjes?

Psychisch Welbevinden van Adolescenten die zich aangetrokken voelen tot Hetzelfde Geslacht: de Rol van Pesten en Gender Nonconformiteit

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde E.M. Boomars 10661174 Universiteit van Amsterdam Begeleider: prof. dr. H.M.W. Bos Tweede beoordelaar: dr. L. van Rijn-van Gelderen Amsterdam, juni 2018

(2)

Abstract

Are tomboys less happy than girly-girls?

Psychological Wellbeing of Adolescents with Feelings of Same-Sex Attraction: The Role of Bullying and Gender Nonconformity

Adolescents with feelings of same-sex attraction experience lower psychological wellbeing. Moreover, adolescents with feelings of same-sex attraction tend to be more gender

nonconforming, which can also cause psychological problems. This study examined whether feelings of same-sex attraction in 12- to 20-year-old Dutch adolescents were related to internalizing and externalizing problem behavior and whether this relation was mediated by being bullied based on gender nonconformity and moderated by levels of gender

nonconformity. Data were collected from 1446 Dutch high school students (768 boys and 687 girls, Mage = 14.48 years). Same-sex attraction was found to predict higher levels in

internalizing problem behavior for both boys and girls, and externalizing problem behavior for girls only. Further analyses showed that, for girls, being bullied based on gender

nonconformity mediated these relations. This mediation was not moderated by levels of gender nonconformity. These findings suggest that in understanding health differences between adolescents with feelings of same-sex attraction and adolescents who don’t

experience these feelings, attention should also be paid to experiences with bullying and the role of gender nonconformity.

Keywords: same-sex attraction, gender nonconformity, bullying, psychological wellbeing, adolescents

(3)

Psychisch Welbevinden van Adolescenten uit een Seksuele Minderheidsgroep: de Rol van Pesten en Gender Nonconformiteit

Nederland is een van de meest homotolerante landen van de wereld. Toch geeft 29% van de Nederlandse jongeren tussen de elf en zestien jaar oud aan het vies te vinden als twee mannen met elkaar zoenen. Wanneer het om twee zoenende vrouwen gaat wordt deze groep wat kleiner, maar nog steeds vindt 20% dit vies (Kuyper, 2018). Zoenen met iemand van hetzelfde biologische geslacht kan worden gezien als gender nonconform gedrag: gedrag en karakteristieken die op sociaal en cultureel gebied door de omgeving geassocieerd worden met de andere sekse dan de eigen biologische sekse (Bailey & Zucker, 1995). Dit zijn bij meisjes kenmerken en gedragingen die door de omgeving als jongensachtig worden gezien (bijvoorbeeld kort haar of een voorliefde voor voetbal) en bij jongens kenmerken en

gedragingen die door de omgeving als meisjesachtig worden gezien (bijvoorbeeld het dragen voor roze kleding of het volgen van balletles) (Lippa, 2000, 2002). Eerder onderzoek wijst uit dat gender nonconformiteit kan leiden tot psychische problemen als angst, depressie en buitensluiting door leeftijdsgenoten (Rieger & Savin-Williams, 2002). De associatie met het andere geslacht blijkt voor jongens problematischer dan voor meisjes (Vandello & Bosson, 2013). Volgens Vandello en Bosson (2013) komt dit doordat mannelijkheid meer een sociale status is die men moet verdienen en ook weer kwijt kan raken. Dit is in tegenstelling tot vrouwelijkheid; dit is een toegewezen status gebaseerd op biologische kenmerken. Het contant moeten bewijzen van diens mannelijkheid kan bij jongens en mannen zorgen voor psychologische problemen als een laag zelfbeeld, angst en depressie (O’Neil, 2008).

Gender nonconformiteit wordt vaak in verband gebracht met aantrekking tot hetzelfde geslacht (homoseksuele jongens, lesbische meisjes, biseksuele jongens en meisjes en

individuen die zich in enige mate aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht). Ook

(4)

welbevinden in vergelijking met adolescenten die zich niet aangetrokken voelen tot hezelfdee geslacht (Collier, Van Beusekom, Bos, & Sandfort, 2013; D’Augeli, Hershberger, &

Pilkinton, 2001; Kuyper & Fokkema, 2011). Een verminderd psychisch welbevinden kan zich uiten in internaliserende problemen als angst en depressie, maar ook externaliserende

problemen als agressie en ander antisociaal gedrag (Kuyper & Fokkema, 2011). Daarnaast blijkt uit onderzoek onder Nederlandse adolescenten dat 40% van de adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht serieus aan zelfmoord heeft gedacht en dat 9% een zelfmoordpoging heeft gedaan. Bij de adolescenten die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht zijn deze percentages beduidend lager: 18% heeft wel eens serieus aan zelfmoord gedacht en 2% heeft een poging gedaan (Kuyper, 2015). Internationaal worden vergelijkbare cijfers gevonden (bijv. King et al., 2008).

Het seksuele minderheidsstressmodel (Meyer, 2003) verklaart het verminderd

psychisch welbevinden van adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht ten opzichte van adolescenten die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht. Volgens dit model kunnen adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht naast de dagelijkse stressoren die iedereen in min of meerdere mate ervaart, zoals

studiegerelateerde stress of sociale stress, ook met additionele stressoren te maken hebben. Deze zijn gerelateerd aan het behoren tot een seksuele minderheidsgroep in een samenleving waar heteroseksualiteit de norm is. Meyer (2003) onderscheidt vier vormen van deze

additionele stressoren. (1) Distale processen oftewel daadwerkelijke negatieve gebeurtenissen en omstandigheden gerelateerd aan het behoren tot een seksuele minderheid. Dit worden ook wel stigmatiserende ervaringen genoemd; (2) proximale processen oftewel interne processen bestaande uit verwachtingen van de eerdergenoemde negatieve gebeurtenissen en

omstandigheden gerelateerd aan het behoren tot een seksuele minderheid en de

(5)

voorkeur; (4) het eigen maken (internaliseren) van negatieve opvattingen en attitudes over seksuele minderheden. Deze vier vormen van additionele stressoren kunnen leiden tot

nadelige gevolgen voor het psychisch welbevinden (bijvoorbeeld: Kuyper & Fokkema, 2011). Een verklaring hiervoor is dat stress het immuunsysteem kan verzwakken wat onder andere kan leiden tot een toename van het stresshormoon cortisol. Dit is op zijn beurt weer van invloed op de geestelijke en lichamelijke gezondheid (Sapolsky, 1998). In deze studie zal de nadruk liggen op de meest zichtbare vorm van deze minderheidsstressoren: de distale

processen, ofwel ervaringen met stigma.

Stigma wordt door Goffman (1963) omschreven als een negatieve kwaliteit of

eigenschap die aan een individu wordt toegedicht en hem of haar minderwaardig maakt. Deze definitie gaat ervan uit dat mensen die stigma ervaren iets hebben dat hen anders maakt, waardoor ze als minderwaardig gezien worden door anderen. Stigma kan voorkomen in zichtbare vorm: gelinkt aan bijvoorbeeld uiterlijke verschijning of gedrag (bijvoorbeeld gender nonconformiteit), en onzichtbare vorm: gelinkt aan bijvoorbeeld het behoren bij een bepaalde (culturele) groep (bijvoorbeeld horen bij een seksuele minderheid) (Major & O’Brien, 2005). Voorkeur hebben voor hetzelfde geslacht kan in onze heteronormatieve maatschappij worden gezien als stigma. Heteroseksualiteit wordt gezien als normaal, wat je aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht je abnormaal maakt. Volgens het psychological mediation framework (Hatzenbuehler, 2009), zorgen de confrontaties met stigma ervoor dat adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht kampen met een verhoogde mate van stress, wat op zijn beurt psychologische processen verstoort, wat uiteindelijk leidt tot een verminderd psychisch welbevinden ten opzichte van adolescenten die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht.

Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat verschillen in psychisch welbevinden tussen adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en adolescenten die zich niet

(6)

aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht, deels worden verklaard door het al dan niet slachtoffer zijn van gepest worden (Collier et al., 2013, King et al., 2008). Adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht blijken dus vaker te maken te krijgen met pesten. Echter, seksuele voorkeur is in principe een onzichtbaar stigma. Hoe komt het dan dat adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht toch vaker te maken krijgen met stigmatiserende ervaringen als pesten?

Adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht zijn (al tijdens de kindertijd) vaker gender nonconform dan adolescenten die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht (Lippa, 2000, 2002). Het zou kunnen dat adolescenten die zich

aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht met een relatief hogere mate van gender

nonconformiteit eerder door anderen gezien worden als homoseksueel of lesbisch, vanwege hun genderexpressie. Gender nonconformiteit wordt bij adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht namelijk dikwijls opgevat als ‘openlijk homo/lesbisch/biseksueel zijn’, wat op zijn beurt weer gerelateerd is aan meer stigmatiserende ervaringen als pesten (Rieger, Linsenmeier, Gygax, Garcia, & Bailey, 2010; Valentova, Rieger, Haylicek,

Linsenmeier, & Bailey, 2011). Mogelijk is er bij adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht eveneens sprake van een vorm van zichtbaar stigma, in de vorm van gender nonconformiteit, wat hun kwetsbaarder maakt voor stigmatiserende ervaringen als pesten.

Hoewel de rol van gepest worden in algemene zin bij het verband tussen aantrekking tot hetzelfde geslacht en psychisch welbevinden eerder onderzocht is (Baams, Beek, Hille, Zevenbergen, & Bos, 2013; Toomey, Ryan, Diaz, Card, & Russell, 2010), is nog niet eerder gekeken naar gepest worden op grond van gender nonconformiteit. Wanneer meer

duidelijkheid ontstaat over de rol van gender nonconformiteit bij het gepest worden en het verminderd psychisch welbevinden bij adolescenten die zich aangetrokken voelen tot

(7)

hetzelfde geslacht, kan hier in de praktijk meer aandacht aan besteed worden. Dit kan bijvoorbeeld in de seksuele voorlichting op scholen. Sinds 1 december 2012 is het voor scholen verplicht om seksuele voorlichting te geven. De termen ‘seksualiteit’ en ‘seksuele diversiteit’ zijn voor het eerst toegevoegd aan de kerndoelen voor het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het speciaal onderwijs. Scholen mogen echter zelf beslissen hoe deze kerndoelen worden ingevuld (Rutgers WPF, 2012). Deze studie kan hierbij als richtlijn dienen. Zo kan blijken dat, naast voorlichting over seksuele oriëntatie en -diversiteit, het belangrijk is om gender nonconformiteit in de voorlichting op te nemen.

Het doel van de huidige studie is ten eerste om te onderzoeken in hoeverre de mate van aantrekking tot hetzelfde geslacht samenhangt met een verminderd psychisch

welbevinden. Om psychisch welbevinden te operationaliseren, zal worden gekeken naar zowel internaliserend probleemgedrag als externaliserend probleemgedrag. Uit Nederlands onderzoek naar psychiatrische aandoeningen bij volwassenen blijkt dat stemmings- en angststoornissen vaker voorkomen onder homoseksuele mannen dan bij heteroseksuele mannen. Lesbische vrouwen bleken vaker druggerelateerde problemen te hebben dan

heteroseksuele vrouwen (Sandfort, de Graaf, Bijl, & Schnabel, 2001). Dit is opvallend, omdat doorgaans internaliserende probleemgedragingen vaker bij vrouwen voorkomen en

externaliserende probleemgedragingen vaker bij mannen (Leadbeater, Blatt, & Hertzog, 1999). Daarom is in dit onderzoek gekozen om naar internaliserend probleemgedrag en externaliserend probleemgedrag als twee aparte uitkomstmaten te kijken.

Ten tweede zal worden onderzocht in hoeverre het verband tussen aantrekking tot hetzelfde geslacht en psychisch welbevinden verklaard wordt door het feit dat adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht meer gepest worden op grond van gender nonconformiteit. Ten derde wordt gekeken naar de invloed van de mate van gender

(8)

aantrekking tot iemand van hetzelfde geslacht en hun psychisch welbevinden gemedieerd doordat zij meer gepest worden vanwege hun gender nonconformiteit, en wordt deze

hypothetische mediatie gemodereerd door de mate van gender nonconformiteit (zie Figuur 1)? Gezien de bevindingen uit eerder onderzoek, wordt ten eerste verwacht dat

adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht een verminderd psychisch welbevinden ervaren, waarbij jongens die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht meer internaliserend probleemgedrag vertonen dan jongens die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en meisjes die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht meer externaliserend probleemgedrag vertonen dan meisjes die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht (Sandfort, de Graaf, Bijl, & Schnabel, 2001). Ten tweede wordt verwacht dat dit verband verklaard wordt door de mate van gepest worden op grond van gender

nonconformiteit. Tot slot wordt verwacht dat dit verband deels verklaard wordt door de mate van gepest worden op grond van gender nonconformiteit. Tot slot wordt verwacht dat dit hypothetische mediatiemodel sterker is wanneer adolescenten meer gender nonconform zijn.

Methode

Deze studie is een secundaire data analyse van eerder verzamelde data, waarbij de gegevens zijn verzameld middels een schriftelijke vragenlijst, afgenomen bij adolescenten tussen de twaalf en twintig jaar oud. Het ging om een eenmalige afname en dus om cross-sectioneel onderzoek. Het afnemen van de vragenlijst gebeurde op school tijdens het mentoruur, waarbij de tafels in toetsopstelling werden gezet zodat de participanten niet op elkaars vragenlijst konden kijken.

Participanten

Aan het onderzoek namen in totaal 1446 Nederlandse adolescenten en

(9)

= 14.48, SD = 1.49). Van de 768 jongens zijn er 31 missing values op de variabele die

aantrekking tot hetzelfde geslacht meet. Bij de meisjes is er geen (concreet) antwoord op deze vraag bij 35 respondenten. De analytische sample bestaat dus uit 737 jongens (Mleeftijd = 14.51, SD = 1.48) waarvan 3.1% aangaf zich ooit in enige mate aangetrokken te hebben gevoeld tot hetzelfde geslacht en 642 meisjes (Mleeftijd = 14.50, SD = 1.53) waarvan 5.9% aangaf zich ooit (in enige mate) aangetrokken te hebben gevoeld tot hetzelfde geslacht.

De participanten zijn afkomstig uit klas één tot en met zes van vijf middelbare scholen verspreid over Nederland. De meerderheid van de jongens woonde bij beide ouders (87.3%, n = 607), had een Westerse etniciteit (95.2%, n = 695), genoot een hoge opleiding (85.4%, n = 627), en zat op het moment van afname in de onderbouw (75.5%, n = 556). Ook de

meerderheid van de meisjes woonde bij beide ouders (82.0%, n = 524), had een Westerse etniciteit (99.3%, n = 611), genoot een hoge opleiding (92.5%, n = 594), en zat op het moment van afname in de onderbouw (72.9%, n = 469).

Voordat in de resultatensectie wordt overgegaan tot het beantwoorden van de

vraagstelling, is het belangrijk om middels descriptieve analyses te kijken of adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en adolescenten waarbij dit niet zo is, van elkaar verschillen op sociaal demografische gegevens. Als dit het geval is kunnen deze namelijk optreden als zogenaamde confounder voor de vraagstelling en moet hiervoor gecontroleerd worden in de analyses: als er verschillen worden gevonden in internaliserend- en externaliserend probleemgedrag tussen de adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en adolescenten die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht, moet uitgesloten zijn dat deze niet toegeschreven kunnen worden aan verschillen tussen beide groepen op sociaal-demografische gegevens. In Tabel 2 zijn de sociaal-demografische

gegevens weergegeven voor jongens en meisjes apart. Hierin wordt tevens onderscheid gemaakt tussen de sociaal-demografische gegevens van adolescenten die zich aangetrokken

(10)

voelen tot hetzelfde geslacht en adolescenten die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht.

Voor de jongens geldt dat jongens die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht ouder zijn dan jongens die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht (p <.001). Tevens zitten jongens die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht vaker in de

bovenbouw (p = .008). De variabelen ‘Leeftijd’ en ‘Klas’ zullen dus worden meegenomen als controlevariabele in de verdere analyses voor jongens. Wanneer wordt gekeken naar de woonsituatie, de etniciteit en de opleiding zijn er geen verschillen tussen jongens die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en jongens die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht.

Voor de meisjes geldt dat meisjes die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht significant ouder zijn (p = .036), vaker niet bij beide ouders wonen (p = .025) en lager opgeleid zijn (p = .006). De variabelen ‘Leeftijd’, ‘Woonsitiatie’ en ‘Opleiding’ zullen dus worden meegenomen als covariaat in de verdere analyses voor de meisjes. Als het gaat om in welke klas ze zitten en de etniciteit is zijn er geen verschillen tussen meisjes die zich

aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en meisjes die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht.

Wervingsprocedure

Verschillende scholen verspreid over Nederland zijn per telefoon of email benaderd met de vraag mee te doen aan het onderzoek. Hierbij werd uitleg gegeven over waar het onderzoek over ging en op welke wijze de data verzameld zou moeten worden. Dit

resulteerde in vijf scholen die participeerden in het onderzoek. Redenen voor het niet willen participeren waren voornamelijk drukte of het al meedoen aan ander onderzoek. Van

adolescenten die jonger zijn dan zestien jaar zijn de ouders middels een brief op de hoogte gebracht van het onderzoek. Als zij niet wilden dat hun kind participeerde in het onderzoek

(11)

konden zij bezwaar maken bij de onderzoeker. Eén ouder heeft bezwaar gemaakt en het kind van deze ouder heeft dus ook niet deelgenomen aan het onderzoek.

Meetinstrumenten

Aantrekking tot hetzelfde geslacht. Aantrekking tot hetzelfde geslacht werd gemeten met één enkel item, namelijk ‘Op wie word jij verliefd of voel jij je aangetrokken; jongens, meisjes of op allebei?’ (1 = uitsluitend (alleen) op jongens, 2 = hoofdzakelijk (vooral) op jongens, 3 = iets meer op jongens, 4 = evenveel op jongens als op meisjes, 5 = iets meer op meisjes, 6 = hoofdzakelijk (vooral) o p meisjes, 7 = uitsluitend (alleen) op meisjes, 8 = weet ik (nog) niet). Deze laatste antwoordcategorie is bij zowel de jongens als de meisjes behandeld als missing data en niet meegenomen in de analyses. Zeventien jongens (2.3%) hebben op deze variabele antwoordcategorie 8 aangekruist. Bij de meisjes waren dit er 25 (3.7%).

De variabele voor jongens is gehercodeerd zodat voor zowel jongens als meisjes een hoge score op deze variabele staat voor meer aantrekking tot hetzelfde geslacht. In verband met de kleine groep adolescenten die aangeven zich uitsluitend aangetrokken te voelen tot hetzelfde geslacht (zie Tabel 1) zijn de antwoordcategorieën voor deze variabele

gedichotomiseerd, zodat er twee groepen zijn (apart voor jongens en voor meisjes): zij die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en zij die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht. Dit is in eerdere onderzoeken ook op deze manier gedaan (bijvoorbeeld: Sandfort, Bos, Collier en Metselaar, (2010). Antwoordcategorieën 3, 4, 5, 6, en 7 zijn hierbij samengevoegd tot SSA (Same Sex Attraction) en 1 en 2 tot non-SSA.

Gender nonconformiteit. De mate van gender nonconformiteit is gemeten met een aangepaste versie uit de Sex Role Identity schaal van Storms (1979), welke uit twee items bestaat: ‘Vind je jezelf vrouwelijker of mannelijker als je jezelf vergelijkt met andere [eigen geslacht] van jouw leeftijd?’ en ‘Hoe zien leeftijdsgenoten jou als ze je vergelijken met andere [eigen geslacht] van jouw leeftijd?’ (1 = veel vrouwelijker, 2 = vrouwelijker, 3 = even

(12)

mannelijk/vrouwelijk, 4 = mannelijker, 5 = veel mannelijker). Van deze twee items is de gemiddelde score gebruikt. Voor de jongens is deze schaal omgescoord, zodat voor beide geslachten een hoge score wijst op een hoge mate van gender nonconformiteit. Van de twee items is de gemiddelde score gebruikt. Cronbach’s alfa voor deze schaal is voor jongens .86 en voor meisjes .17.

Gepest worden op grond van gender nonconformiteit. De mate van gepest worden op grond van nonconformiteit werd gemeten door middel van twee zelf-geconstrueerde items, namelijk ‘Hoe vaak wordt je door leeftijdsgenoten voor de gek gehouden of uitgescholden omdat zij vinden dat je je als een [andere geslacht] gedraagt?’ en ‘Hoe vaak wordt je door leeftijdsgenoten geslagen of gestompt omdat zij vinden dat je je als een [andere geslacht] gedraagt?’ (0 = nooit, 1 = soms, 2 = een enkele keer, 3 = meerdere keren, 4 = vaak). Van deze twee items is de gemiddelde score gebruikt. Cronbach’s alfa voor deze schaal is voor jongens .86 en voor meisjes .87.

Psychisch welbevinden. Psychisch welbevinden werd in dit onderzoek

geoperationaliseerd in probleemgedragingen, zowel internaliserend als externaliserend. Deze zijn gemeten met de in het Nederlands vertaalde versie van de Youth Self Report (Achenbach, 1991). Deze schaal bevat 112 items over sociale vaardigheden en emotionele- en

gedragsproblemen die doorgaans gecategoriseerd kunnen worden binnen acht factoren: introversie, somatische klachten, angst/depressie, sociale problemen, denkproblemen, aandachtproblemen, delinquent gedrag en agressief gedrag. De participanten moesten aangeven in hoeverre een stelling op hen van toepassing is door middel van het aankruisen van één van de drie antwoordcategorieën: 0 = helemaal niet, 1 = een beetje of soms, 2 = duidelijk of vaak.

Vijf van deze acht categorieën zijn onder te verdelen in de subschalen internaliserend- (31 items) en externaliserend (32 items) probleemgedrag. Onder de subschaal internaliserend

(13)

probleemgedrag vallen de categorieën angst/depressie (bijvoorbeeld ‘Ik ben ongelukkig, verdrietig of gedeprimeerd’), introversie (bijvoorbeeld ‘Ik ben gesloten: anderen weten niet wat er in mij omgaat’) en somatische klachten (bijvoorbeeld ‘Ik heb last van hoofdpijn’). Onder de subschaal externaliserend probleemgedrag vallen de categorieën delinquent gedrag (bijvoorbeeld ‘Ik steel van huis’) en agressief gedrag (bijvoorbeeld ‘Ik vecht veel’).

Voor de beide schalen is van de somscore het gemiddelde gebruikt in de analyses. Cronbach’s alfa voor de schaal ‘internaliserend probleemgedrag’ is voor jongens .86 en voor meisjes .90. Voor de schaal ‘externaliserend probleemgedrag’ is deze voor jongens .83 en voor meisjes .88.

Analyses

Aangezien eerder onderzoek heeft aangetoond dat er verschillen zijn in de ervaring met pesten op grond van gender nonconformiteit en de impact hiervan op het psychisch

welbevindenzijn tussen jongens en meisjes (Vandello & Bosson, 2013), zullen de analyses apart voor jongens en meisjes uitgevoerd worden.

Om te kijken of adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en adolescenten die zich niet aangetrokken tot hetzelfde geslacht van elkaar verschillen op de variabelen ‘mate van aantrekking tot hetzelfde geslacht’, ‘mate van gender nonconformiteit’, ‘mate van gepest worden op grond van gender nonconformiteit’, ‘internaliserend

probleemgedrag’ en ‘externaliserend probleemgedrag’ zijn univariate covariantieanalyses uitgevoerd (ANCOVA’s), apart voor jongens en meisjes. Voor de jongens zijn in deze analyse ‘Leeftijd’ en ‘Klas’ meegenomen als controlevariabelen, omdat de adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht verschillen van de adolescenten die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht op deze variabelen. Voor de meisjes zijn

‘Leeftijd’, ‘Woonsituatie’ en ‘Opleiding’ meegenomen als controlevariabelen, om dezelfde reden. Of de mate van gepest worden op grond van gender nonconformiteit samenhangt met

(14)

‘internaliserend probleemgedrag’ en ‘externaliserend probleemgedrag’ is een partiële Pearson r correlatieanalyse uitgevoerd, wederom voor jongens en meisjes apart, met bovenstaande controlevariabelen.

Om te meten in hoeverre het verband tussen de mate van aantrekking tot hetzelfde geslacht en psychisch welbevinden gemedieerd wordt door gepest worden op grond van gender nonconformiteit, zal (apart voor jongens en meisjes) een gebootstrapte mediatie analyse met behulp van PROCESS marco van Hayes (2013) worden uitgevoerd (model 4), wederom met dezelfde controlevariabelen. Hoewel voorheen werd gesteld dat een mediatie alleen mag worden getoetst als alle individuele paden van het mediatiemodel significant zijn (Baron & Kenny, 1986), is dit in de PROCESS macro van Hayes (2013) niet langer een criterium (zie Meule, 2018). Omdat Hayes (2013) binnen de PROCESS macro geen gebruik maakt van p-waarden om aan te geven of een mediator significant is, wordt gekeken naar het 95% confidence interval. Wanneer de waarde 0 binnen dit interval valt, is de getoetste mediator niet significant (Hayes, 2013).

Indien een mediatie-effect wordt gevonden, zal worden getoetst of de mediator afhankelijk is van de mate van gender nonconformiteit, omdat wordt verwacht dat

adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht meer gepest worden als ze meer gender nonconform zijn. Om dit te toetsen wordt met behulp van PROCESS marco van Hayes (2013) een gebootstrapte moderatie-mediatie analyse van gebruikt (model 7). Er is voor model 7 gekozen omdat deze kijkt naar de invloed van de mate van gender

nonconformiteit op de interactie tussen aantrekking tot hetzelfde geslacht en de mate van gepest worden op grond van gender nonconformiteit.

Voor de mediatie analyse en de moderatie-mediatie analyse wordt een bootstrap van 5000 toegepast, wat inhoudt dat de analyses 5000 keer extra op random gegenereerde groepen wordt uitgevoerd. De random gegenereerde groepen zijn gebaseerd op de originele sample

(15)

van 1459 participanten. Het toepassen van bootstrapping wordt aangeraden wanneer er sprake is van kleine en scheef verdeelde groepen (Hayes, 2013).

Resultaten

Seksuele aantrekking, internaliserend probleemgedrag, externaliserend

probleemgedrag, gepest worden op grond van gender nonconformiteit en gender nonconformiteit.

ANCOVA’s zijn uitgevoerd om na te gaan of adolescenten die zich aangetrokken tot hetzelfde geslacht verschillen van adolescenten die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht op internaliserend probleemgedrag, externaliserend probleemgedrag, de mate van gepest worden op grond van gender nonconformiteit en de mate van gender nonconformiteit. Tabel 3 laat, voor jongens en meisjes apart, de resultaten zien.

Jongens. Voor ‘internaliserend probleemgedrag’ (F = 19.92, p < .001) ‘gepest worden op grond van gender nonconformiteit’ (F = 7.10, p = .008) en ‘gender nonconformiteit’ (F = 6.71, p = .01) werd bij de jongens een significant verschil gevonden tussen hen die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en zij die deze aantrekking niet hebben. Jongens die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht rapporteerden meer internaliserend probleemgedrag (M = 0.51, SD = 0.44), zeggen vaker gepest te worden op grond van gender nonconformiteit (M = 1.00, SD = 1.06) en laten een hogere score zien op hun zelf

gerapporteerde mate van gender nonconformiteit (M = 3.10, SD = 0.83). Echter, voor

‘externaliserend probleemgedrag’ (F = 2.72, p = .10) werd geen verschil gevonden tussen de twee groepen.

Meisjes. Een significant verschil werd gevonden voor ‘internaliserend

probleemgedrag’ (F = 18.10, p < .001), ‘externaliserend probleemgedrag’ (F = 37.36, p < .001), ‘gepest worden op grond van gender nonconformiteit’ (F = 24.44, p < .001) en ‘gender

(16)

nonconformiteit’ (F = 33.61, p < .001). Meisjes die zich aangetrokken voelden tot hetzelfde geslacht rapporteerden meer internaliserend- (M = 0.66, SD = 0.44) en externaliserend probleemgedrag (M = 0.56, SD = 0.34), zeggen vaker gepest te worden op grond van gender nonconformiteit (M = 1.03, SD = 1.18) en een geven een hogere mate van gender

nonconformiteit (M = 3.30, SD = 0.74) aan.

Partiele correlaties tussen gepest worden op grond van gender nonconformiteit, internaliserend en externaliserend probleemgedrag

Om na te gaan of de mate van gepest worden op grond van gender nonconformiteit verband houdt met internaliserend- en externaliserend probleemgedrag zijn voor jongens en meisjes apart partiële Pearson r correlatieanalyses uitgevoerd. De resultaten zijn te zien in Tabel 4.

Jongens. ‘Gepest worden op grond van gender nonconformiteit’ hangt positief samen met internaliserend- (r = .35, p = <.001) en externaliserend probleemgedrag (r = .12, p = .002). Dit houdt in dat jongens die aangeven vaker gepest te worden op grond van gender nonconformiteit, meer internaliserend- en externaliserend probleemgedrag rapporteren.

Meisjes. Ook bij meisjes hangt ‘gepest worden op grond van gender nonconformiteit’ positief samen met zowel internaliserend- (r = .27, p < .001) als externaliserend

probleemgedrag (r = .17, p < .001). Ook voor meisjes geldt dus dat meisjes die aangeven vaker gepest te worden op grond van gender nonconformiteit, meer internaliserend- en externaliserend probleemgedrag aangeven.

Pesten op grond van gender nonconformiteit als mediator

Om te kijken of de mate van gepest worden op grond van gender nonconformiteit het verband tussen aantrekking tot hetzelfde geslacht en psychisch welbevinden medieert, is een

gebootstrapte mediatie analyse met behulp van PROCESS macro van Hayes (2013) uitgevoerd.

(17)

De analyse is voor jongens en meisjes apart tweemaal uitgevoerd: een keer met ‘internaliserend probleemgedrag’ als uitkomstmaat en een keer met ‘externaliserend probleemgedrag’ als uitkomstmaat. De resultaten van de mediatie-analyse zijn te zien in Figuur 2A voor jongens en 2B voor meisjes.

Jongens. In Figuur 2A is te zien dat de mediatie-effect van ‘gepest worden op grond van gender nonconformiteit’ bij het verband tussen ‘aantrekking tot hetzelfde geslacht’ en ‘internaliserend probleemgedrag’ niet significant is: 0 zit in het betrouwbaarheidsinterval [-.005, .105]. Ook wanneer ‘externaliserend probleemgedrag’ als uitkomstmaat wordt gebruikt, zie figuur 2B, zit 0 in het betrouwbaarheidsinterval [-.002, .037] en is het mediatie-effect dus niet significant.

Echter, zoals eerder beschreven na het toetsen door middel van ANCOVA’s, is er wel sprake van een positief verband tussen ‘aantrekking tot hetzelfde geslacht’ en ‘internaliserend probleemgedrag’( = .18, SE = .05, t = 3.81, p <.001). Ook is, in tegenstelling tot de

ANCOVA’s, een positief verband gevonden tussen ‘aantrekking tot hetzelfde geslacht’ en ‘externaliserend probleemgedrag’ ( = .14, SE = .01, t = 9.64, p <.001).

Bovenstaande betekent dat voor jongens het verband tussen aantrekking tot hetzelfde geslacht, voor zowel internaliserend probleemgedrag als externaliserend probleemgedrag, niet wordt verklaard door de mate van gepest worden op grond van gender nonconformiteit.

Meisjes. Zoals te is in Figuur 2B, is er sprake van een significant mediatie-effect van ‘gepest worden op grond van gender nonconformiteit’ bij het verband tussen ‘aantrekking tot hetzelfde geslacht’ en ‘internaliserend probleemgedrag’: 0 zit niet in het

betrouwbaarheidsinterval [.014, .113]. Figuur 2B laat zien dat ook wanneer ‘externaliserend probleemgedrag’ als uitkomstmaat wordt gebruikt, het mediatie-effect significant is [.001, .062].

(18)

Zoals ook uit voorgaande analyses is gebleken, rapporteren meisjes die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht vaker gepest te worden op grond van gender nonconformiteit dan meisjes die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht ( = .45, SE = .09, t = 4.84, p < .001). Tevens geven zij aan meer internaliserend- ( = .17, SE = .05, t = 3.30, p = .001) en externaliserend probleemgedrag ( = .13, SE = .02, t = 6.18, p < .001) te vertonen.

Concluderend kan worden gesteld dat meisjes die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht meer internaliserend en externaliserend probleemgedrag vertonen, omdat ze meer gepest worden op grond van gender nonconformiteit.

Mate van gender nonconformiteit als moderator

De resultaten van de gebootstrapte moderatie-mediatie analyse zijn te zien in Tabel 5. Omdat er voor jongens geen mediatie-effect is gevonden op internaliserend- en externaliserend probleemgedrag, wordt alleen voor meisjes getoetst of het mediatie-effect afhankelijk is van de mate van gender nonconformiteit.

De moderatie-mediatie analyse hoeft slechts één keer te worden uitgevoerd. Het pad waar de hypothetische mediator invloed op kan hebben is hetzelfde wanneer ‘internaliserend probleemgedrag’ als wanneer ‘externaliserend probleemgedrag’ als uitkomstmaat wordt genomen (voor illustratie, zie Figuur 1).

De interactie tussen ‘aantrekking tot hetzelfde geslacht’ en ‘de mate van gender nonconformiteit’ mag pas worden geïnterpreteerd als de interactie R2 change significant is. Als deze significant is, betekent dit namelijk dat na toetsen van de interactie tussen

aantrekking tot hetzelfde geslacht en gender nonconformiteit op pesten, de moderatie een significante bijdrage levert. Echter, de R2 change is niet significant, wat betekent dat het mediatiemodel van ‘gepest worden op grond van gender nonconformiteit’ tussen ‘aantrekking tot hetzelfde geslacht’ en ‘internaliserend probleemgedrag’ evenals het mediatiemodel van

(19)

‘gepest worden op grond van gender nonconformiteit’ tussen ‘aantrekking tot hetzelfde geslacht’ en ‘externaliserend probleemgedrag’, onafhankelijk is van de mate van gender nonconformiteit.

Discussie

In deze studie is een vragenlijst gebruikt om meer inzicht te krijgen in de rol van gepest worden op grond van gender nonconformiteit en de mate van gender nonconformiteit bij het verminderd psychisch welbevinden bij Nederlandse adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht. Uit het onderzoek is gebleken dat adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht een verminderd psychisch welbevinden ervaren. Dit verband werd bij meisjes gemedieerd door de mate van gepest worden op grond van gender nonconformiteit. Dit mediatie-effect was onafhankelijk van de mate van gender nonconformiteit.

Dit onderzoek liet zien dat adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht meer internaliserend probleemgedrag rapporteren, vaker worden gepest op grond van hun gender nonconformiteit en meer gender nonconform zijn dan adolescenten die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht. Deze bevindingen komen overeen met die uit eerder onderzoek (Collier, Van Beusekom, Bos, & Sandfort, 2013; Kuyper & Fokkema, 2011; Lippa, 2002; Meyer, 2003).

Meisjes die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht vertonen tevens meer externaliserend probleemgedrag dan meisjes die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht. Bij jongens was dit verschil niet aanwezig. Deze bevinding komt overeen met de hypothese van deze studie en de bevinding uit het onderzoek van Sandfort et al. (2001), namelijk dat vrouwen, en niet mannen, die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht meer externaliserend probleemgedrag vertonen vergeleken met hen die zich niet aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht.

(20)

Het verband tussen aantrekking tot hetzelfde geslacht en internaliserend- en

externaliserend probleemgedrag werd alleen bij meisjes gemedieerd door de mate van gepest worden op grond van gender nonconformiteit; bij jongens werd dit mediatie-effect niet gevonden. Dit is opvallend, omdat men op basis van eerder onderzoek zou verwachten dat dit mediatie-effect juist voor jongens gevonden zou worden: zo bleek uit onderzoek van

(D’Augelli, Grossman, & Starks, 2006) dat jongens die zich aangetrokken voelen tot

hetzelfde geslacht meer gepest worden op grond van hun gender nonconformiteit dan meisjes die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht. Een verklaring voor het feit dat in dit onderzoek alleen voor meisjes gold dat de mate van gepest wordt het verband tussen aantrekking tot hetzelfde geslacht en internaliserende- en externaliserende problemen verklaarde, kan worden gevonden in genderverschillen in pesten. Zo ervaren jongens meer directe vormen van pesten als fysiek geweld, waar meisjes meer te maken krijgen met indirecte vormen van pesten als plagen en roddelen (Putallaz et al., 2007). Indirecte vormen van pesten blijken grotere negatieve consequenties te hebben, voornamelijk op psychisch gebied, dan directe vormen van pesten (Crick & Nelson, 2002).

Een andere verklaring kan worden gezocht in genderverschillen in het al dan niet uiten van gender nonconformiteit. Mogelijk uiten jongens die zich aangetrokken voelen tot

hetzelfde geslacht hun gender nonconformiteit minder dan meisjes die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht, met als gevolg dat ze ook in mindere mate gepest worden op grond van hun gender nonconformiteit. Uit onderzoek naar gender nonconformiteit onder kinderen blijkt dat jongens die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht, in hun kindertijd veel negativiteit op hun gender nonconformiteit ervaarden en hun gender nonconformiteit daarom op latere leeftijd onderdrukten (Harry, 1982).

Het mediatie-effect van gepest worden op grond van gender nonconformiteit bij meisjes was, tegen de verwachtingen in, onafhankelijk van de mate van gender

(21)

nonconformiteit. Om dit te verklaren kan ten eerste worden opgemerkt dat de

betrouwbaarheid van het gebruikte meetinstrument voor gender nonconformiteit, een

aangepaste versie is van de Sex Role Identity schaal van Storms (1979), voor meisjes erg laag is (.16). Ten tweede is deze schaal gebaseerd op gender nonconforme kenmerken bij

volwassenen. Mogelijk moet er, om gender nonconformiteit bij adolescenten goed te kunnen meten, een schaal speciaal voor adolescenten worden ontwikkeld.

Deze studie kent een aantal beperkingen. Op methodologisch vlak kan ten eerste worden opgemerkt dat de adolescenten die aangaven zich aangetrokken te voelen tot hetzelfde geslacht, beduidend kleiner was dan de adolescenten die aangaven zich niet aangetrokken te voelen tot hetzelfe geslacht. Gezien het kleine aantal participanten dat aangaf zich

aangetrokken te voelen tot hetzelfde geslacht, neemt de kans dat verschillen en effecten per toeval zijn gevonden toe (Bryman, 2016). Ten tweede is het huidige onderzoek een cross-sectionele studie, waarmee het onmogelijk is om de richting van de gevonden verbanden te onderzoeken.

Ten derde kan worden opgemerkt dat de groep adolescenten met een niet-Westerse etniciteit beduidend kleiner was dan de groep adolescenten met een Westerse etniciteit. Dit kan een als gevolg hebben dat de onderzoeksresultaten niet te generaliseren zijn naar alle adolescenten in het Nederland. Daarnaast ervaren niet-Westerse adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht doorgaans eerder een verminderd psyschisch welbevinden, vanwege hun dubbele minderheidsstatus: op zowel etnisch als op seksueel vlak (Balsam, Monila, Beadnell, Simoni & Walters, 2001). Omdat deze groep

ondervertegenwoordigd was in deze studie, kunnen de resultaten een beeld schetsen dat optimistischer is dan de werkelijkheid.

Ook op inhoudelijk gebied kent deze studie een aantal beperkingen. Zo was van de adolescenten die aantrekking tot hetzelfde geslacht rapporteerden niet bekend of zij deze

(22)

gevoelens kenbaar hadden gemaakt aan hun leeftijdsgenoten. Adolescenten met aantrekking tot hetzelfde geslacht die ‘uit de kast’ komen of al zijn, ervaren meer negativiteit van

leeftijdsgenoten dan adolescenten die (nog) in de kast zitten (bijv. Chresir-Tean & Hughes, 2009). Mogelijkerwijs zaten in huidig onderzoek participanten die een hoge mate van

aantrekking tot hetzelfde geslacht rapporteerden nog ‘in de kast’, waardoor zij weinig of niet gepest werden op grond van hun gender nonconformiteit, omdat ze dit in mindere mate lieten zien.

Een andere beperking, naast dat het middels een enkel item is geoperationaliseerd, is dat in deze studie gevraagd is naar de mate van seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht. Hierbij is niet bekend of de adolescenten die aangaven zich aangetrokken te voelen tot hetzelfde geslacht een homoseksuele, lesbische of biseksuele identiteit zullen ontwikkelen. Adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht kunnen zich (op latere leeftijd) alsnog identificeren als heteroseksueel en ervaren daardoor wellicht minder

negativiteit dan adolescenten die zich als homoseksueel, lesbisch of biseksueel identificeren. Naast beperkingen zijn er ook een aantal sterke punten van deze studie die het

benoemen waard zijn. Zo is in deze studie voor het eerst gekeken naar pesten op grond van gender nonconformiteit. Eerder onderzoek heeft al uitgewezen dat adolescenten met seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht vaker (homonegatief) gepest worden (Baams, Beek, Hille, Zevenbergen, & Bos, 2013; Toomey, Ryan, Diaz, Card, & Russell, 2010), maar er is nog niet eerder gekeken naar de rol van gender nonconformiteit bij pestgedrag. Ook is de mate van gender nonconformiteit nog niet eerder als moderator meegenomen in onderzoek waarin wordt gekeken naar de invloed van pesten op het psychisch welbevinden van adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht.

Een ander sterk punt betreft dat er is gekeken naar zowel internaliserend als

(23)

onderzoek naar het psychisch welbevinden bij adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht wordt er vaak geen onderscheid gemaakt en worden er uitspraken gedaan over psychisch welbevinden in het algemeen. In dit onderzoek wordt, door zowel

internaliserend als externaliserend probleemgedrag mee te nemen in de analyses, een gedetailleerder beeld geschetst van het psychisch welbevinden.

Middels vervolgonderzoek kan meer zicht worden verkregen op factoren die samenhangen met het verminderd psychisch welbevinden van adolescenten die zich

aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht. Hierbij zou bijvoorbeeld, naast zelfrapportages, gebruik kunnen worden gemaakt van informatie van andere bronnen, zoals leeftijdgenoten, gezinsleden, leerkrachten en andere instrumenten als observaties. Dit zou een completer beeld kunnen geven van de werkelijkheid.

Tevens is het zinvol om een longitudinaal onderzoek te starten, om inzicht te krijgen in hoe verbanden tussen aantrekking tot hetzelfde geslacht en psychisch welbevinden

veranderen over tijd. Ook kan dan inzicht worden verkregen in causale verbanden. Daarnaast kan dan worden gekeken of adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht later ook een homoseksuele-, lesbische- of biseksuele identiteit ontwikkelen en in hoeverre de adolescenten waarbij dit het geval is verschillen van adolescenten waarbij dit niet het geval is op psychisch welbevinden en stigmatiserende ervaringen als pesten.

Tot slot is het interessant om in een vervolgstudie aandacht te besteden aan de

participanten die voor de antwoordcategorie ‘weet ik niet’ kiezen wanneer wordt gevraagd op wie zij verliefd worden of tot wie zij zich aangetrokken voelen: jongens of meisjes. Dit kunnen adolescenten zijn die twijfelen over hun seksuele identiteit of seksuele voorkeur of, om wat voor reden dan ook, zich niet comfortabel genoeg voelen om aan te geven dat ze zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht. De redenen van een adolescent om voor deze

(24)

antwoordcategorie te kiezen zijn boeiend om te onderzoeken, evenals diens ervaringen met pesten (op grond van gender nonconformiteit) en hun psychisch welbevinden.

Voor de praktijk impliceren deze resultaten dat er meer aandacht moet worden besteed aan genderrolovertuigingen bij seksuele voorlichting op (basis-)scholen. Meer bekendheid en begrip rondom niet alleen seksuele diversiteit, maar ook genderdiversiteit, kan in de toekomst wellicht een positieve invloed hebben op stigmatiserende ervaringen van adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht, adolescenten die behoren tot een seksuele minderheid en adolescenten met gender nonconforme kenmerken.

Dit onderzoek heeft aangetoond dat, zelfs in een land met een relatief homotolerant klimaat als Nederland, adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht een verminderd psychisch welbevinden ervaren en gepest worden op grond van hun gender nonconformiteit. Deze bevindingen kunnen als startpunt dienen bij verder onderzoek naar factoren die betrokken zijn bij het verband tussen aantrekking tot hetzelfde geslacht en een verminderd psychisch welbevinden. Hierbij is het belangrijk om te realiseren dat de aantrekking tot hetzelfde geslacht op zichzelf geen problematische gevolgen voor het psychisch welbevinden hoeft te betekenen, maar dat de negativiteit uit de omgeving jegens hun identiteit en uiterlijke kenmerken tot problemen kan leiden.

(25)

Literatuur

Achenbach, T. M., & Edelbrock, C. S. (1991). Youth Self-report and Profile. University of Vermont, Department of Psychiatry.

Baams, L., Beek, T., Hille, H., Zevenbergen, F. C., & Bos, H. M. W. (2013). Gender nonconformity, perceived stigmatization, and psychological well-being in Dutch sexual minority youth and young adults: A mediation analysis. Archives of Sexual Behavior, 42, 765-773. doi:10.1007/s10508-012-0055-z

Bailey, J. M., & Zucker, K. J. (1995). Childhood sex-typed behavior and sexual orientation: A conceptual analysis and quantitative review. Developmental Psychology, 31, 43. doi: 10.1037/0012-1649.31.1.43

Balsam, K. F., Molina, Y., Beadnell, B., Simoni, J., & Walters, K. (2011). Measuring multiple minority stress: the LGBT People of Color Microaggressions Scale. Cultural Diversity and Ethnic Minority Psychology, 17, 163. doi:10.1037/a0023244

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator–mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173. Geraadpleegd van: http://psycnet

.apa.org/

Bryman, A. (2016). Social research methods. Oxford university press. Geraadpleegd van: https://books.google.nl

Carbone-Lopez, K., Esbensen, F. A., & Brick, B. T. (2010). Correlates and consequences of peer victimization: Gender differences in direct and indirect forms of bullying. Youth Violence and Juvenile Justice, 8, 332-350. doi:10.1177/1541204010362954

Chesir-Teran, D., & Hughes, D. (2009). Heterosexism in high school and victimization among lesbian, gay, bisexual, and questioning students. Journal of Youth and Adolescence, 38, 963-975. doi:10.1007/s10964-008-9364-x

(26)

Collier, K. L., van Beusekom, G., Bos, H. M., & Sandfort, T. G. (2013). Sexual orientation and gender identity/expression related peer victimization in adolescence: A systematic review of associated psychosocial and health outcomes. Journal of Sex Research, 50, 299-317. doi:10.1080/00224499.2012.750639

Crick, N. R., & Nelson, D. A. (2002). Relational and physical victimization within

friendships: Nobody told me there’d be friends like these. Journal of Abnormal Child Psychology, 30, 599-607. doi:10.1023/A:1020811714064

D’Augelli, A. R., Grossman, A. H., & Starks, M. T. (2006). Childhood gender atypicality, victimization, and PTSD among lesbian, gay, and bisexual youth. Journal of Interpersonal Violence, 21, 1462–1482. doi:10.1177=0886260506293482

D’Augelli, A. R., Hershberger, S. L., & Pilkington, N. W. (2001). Suicidality patterns and sexual orientation- related factors among lesbian, gay, and bisexual youths. Suicide and Life-Threatening Behavior, 31, 250-265. doi:10.1521/suli.31.3.250.24246

Goffman, E. (1963). Stigma: Notes on the management of spoiled identity. Geraadpleegd van: https://books.google.nl

Harry, J. (1982). Gay children grown up: Gender culture and gender deviance. New York: Praeger.

Hatzenbuehler, M. L. (2009). How does sexual minority stigma “get under the skin”? A psychological mediation framework. Psychological bulletin, 135, 707. doi:10.1037 /a0016441

Hayes, A. F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process

analysis: A regression-based approach. New York, NY: Guilford Press. Geraadpleegd van: books.google.com

King, M., Semlyen, J., Tai, S. S., Killaspy, H., Osborn, D., Popelyuk, D., & Nazareth, I. (2008). A systematic review of mental disorder, suicide, and deliberate self harm in

(27)

lesbian, gay and bisexual people. BMC Psychiatry, 8, 70. doi: 10.1186/1471-244X-8-70

Kuyper, L. (2015). Jongeren en seksuele oriëntatie. Geraadpleegd van: https://www.scp.nl /Publicaties

Kuyper, L. (2018). Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa. Geraadpleegd van: https://www.scp.nl/Publicaties

Kuyper, L., & Fokkema, T. (2011). Minority stress and mental health among Dutch LGBs: examination of differences between sex and sexual orientation. Journal of Counseling Psychology, 58, 222. doi:10.1037/a0022688

Leadbeater, B. J., Kuperminc, G. P., Blatt, S. J., & Hertzog, C. (1999). A multivariate model of gender differences in adolescents' internalizing and externalizing problems. Developmental Psychology, 35, 1268. doi: 10.1037/0012-1649.35.5.1268

Lippa, R. A. (2000). Gender‐Related Traits in Gay Men, Lesbian Women, and Heterosexual Men and Women: The Virtual Identity of Homosexual‐Heterosexual Diagnosticity and Gender Diagnosticity. Journal of Personality, 68, 899-926. doi:10.1111 /1467 -6494.00120

Lippa, R. A. (2002). Gender-related traits of heterosexual and homosexual men and women. Archives of Sexual Behavior, 31, 83-98. doi:10.1023/A:1014035302843 Major, B., & O'Brien, L. T. (2005). The social psychology of stigma. Annual Review of

Psychology, 56, 393-421. doi:10.1146/annurev.psych.56.091103.070137 Meule, A. (2018). Contemporary understanding of mediation testing.

Meyer, I. H. (2003). Prejudice, social stress, and mental health in lesbian, gay, and bisexual populations: conceptual issues and research evidence. Psychological Bulletin, 129, 674. doi:10.1037/0033-2909.129.5.674

(28)

O’Neil, J. M. (2008). Summarizing twenty-five years of research on men’s gender role conflict using the Gender Role Conflict Scale: New research paradigms and clinical implications. The Counseling Psychologist, 36. doi: 10.1177/0011000008317057 Putallaz, M., Grimes, C. L., Foster, K. J., Kupersmidt, J. B., Coie, J. D., & Dearing, K.

(2007). Overt and relational aggression and victimization: Multiple perspectives within the school setting. Journal of School Psychology, 45, 523-547. doi: 10.1016/j.jsp.2007.05.003

Rieger, G., Linsenmeier, J. A., Gygax, L., Garcia, S., & Bailey, J. M. (2010). Dissecting ‘‘gaydar’’: Accuracy and the role of masculinity-femininity. Archives of Sexual Behavior, 39, 124–140. doi:10.1007/s10508-008-9405-2

Rieger, G., & Savin-Williams, R. C. (2012). Gender nonconformity, sexual orientation, and psychological well-being. Archives of Sexual Behavior, 41, 611-621. doi: 10.1007 /s10508-011-9738-0

Rutgers WPF. (2012). Vanaf december voorlichting seksualiteit en seksuele diversiteit op school verplicht. (2012). Geraadpleegd van: http://www.rutgers.nl

Sandfort, T. G., Bos, H. M., Collier, K. L., & Metselaar, M. (2010). School environment and the mental health of sexual minority youths: A study among Dutch young

adolescents. American Journal of Public Health, 100, 1696-1700. doi:10.2105 /AJPH.2009.183095

Sandfort, T. G., de Graaf, R., Bijl, R. V., & Schnabel, P. (2001). Same-sex sexual behavior and psychiatric disorders: Findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Archives of General Psychiatry, 58, 85-91. doi: 10.1001/archpsyc.58.1.85

(29)

Sapolsky, R. M. (2004). Why zebras don't get ulcers: The acclaimed guide to stress, stress-related diseases, and coping-now revised and updated. Geraadpleegd van:

https://books.google.nl

Skidmore, W. C., Linsenmeier, J. A., & Bailey, J. M. (2006). Gender nonconformity and psychological distress in lesbians and gay men. Archives of Sexual Behavior, 35, 685-697. doi:10.1007/s10508-006-9108-5

Storms, M. D. (1979). Sex role identity and its relationships to sex role attributes and sex role stereotypes. Journal of Personality and Social Psychology, 37, 1779-1789. doi: 10.1037/ 0022-3514.37.10.1779

Toomey, R. B., Ryan, C., Diaz, R. M., Card, N. A., & Russell, S. T. (2010). Gender- nonconforming lesbian, gay, bisexual, and transgender youth: School victimization and young adult psycho-social adjustment. Developmental Psychology, 46, 1580– 1589. doi:10.1037=a0020705

Valentova, J., Rieger, G., Havlicek, J., Linsenmeier, J. A.W., & Bailey, J. M. (2011). Judgments of sexual orientation and masculinity–femininity based on thin slices of behavior: A cross-cultural comparison. Archives of Sexual Behavior, 40, 1145–1152. doi:10.1007/s10508-011-9818-1.

Van Beusekom, G., Baams, L., Bos, H. M., Overbeek, G., & Sandfort, T. G. (2016). Gender nonconformity, homophobic peer victimization, and mental health: How same-sex attraction and biological sex matter. The Journal of Sex Research, 53, 98-108. doi: 10.1080/00224499.2014.993462

Vandello, J. A., & Bosson, J. K. (2013). Hard won and easily lost: A review and synthesis of theory and research on precarious manhood. Psychology of Men & Masculinity, 14, 101. doi: 10.1037/a0029826

(30)

Williams, T., Connolly, J., Pepler, D., & Craig, W. (2005). Peer victimization, social support, and psychosocial adjustment of sexual minority adolescents. Journal of Youth and Adolescence, 34, 471-482. doi:10.1007/s10964-005-7264-x

(31)
(32)

Tabel 1

Niveaus aantrekking tot hetzelfde geslacht

n (%) Uitsluitend [andere geslacht] Hoofdzakelijk [andere geslacht] Iets meer [andere geslacht] dan [eigen geslacht]

Evenveel [andere geslacht] als [eigen geslacht]

Iets meer

[eigen geslacht] dan [andere geslacht]

Hoofdzakelijk [eigen geslacht]

Uitsluitend

[eigen geslacht] Totaal

Jongens 688(93.40) 26(3.50) 2(0.30) 3(0.40) 1(0.10) 3(0.40) 14(1.90) 737 (100%)

(33)

Tabel 2

Sociaal-demografische gegevens jongens en meisjes, SSA en non-SSA

non-SSA SSA F/χ2 p Jongens (n=724) n=701 n=23 Leeftijd 12.34 <.0001 M 14.47 15.57 SD 1.47 1.34 Ethniciteit, % (n) 1.20 .275 Westers 95.0 (672) 100.0 (23) Niet-Westers 5.0 (35) 0.0 (0) Woonsituatie, % (n) 3.50 .062

Bij beide ouders 84.2 (591) 69.6 (16) Anders 15.5 (111) 30.4 (7) Opleiding, % (n) .98 .323 Hoog 85.7 (609) 78.3 (18) Laag 14.3 (102) 21.7 (5) Klas, % (n) 7.07 .008 Onderbouw 76.3 (544) 52.2 (12) Bovenbouw 23.7 (169) 47.8 (11) Meisjes (n=642) n=605 n=37 Leeftijd M 14.46 15.00 1.58 .036 SD 1.51 1.80 Ethniciteit, % (n) Westers 99.5 (578) 97.1 (33) 2.93 .088 Niet-Westers 0.5 (3) 2.9 (1) Woonsituatie, % (n) 5.08 .025

Bij beide ouders 82.9 (498) 68.4 (26) Anders 17.7 (103) 31.6 (12) Opleiding, % (n) 7.50 .006 Hoog 93.2 (564) 81.1 (30) Laag 6.8 (41) 18.9 (7) Klas, % (n) .42 .519 Onderbouw 73.2 (443) 68.4 (26) Bovenbouw 26.8 (162) 31.6 (12)

(34)

Tabel 3

ANCOVA voor aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht (SSA) en de onderzoeksvariabelen

non-SSA SSA F p Jongens Internaliserend probleemgedrag 19.92 <.001 M 0.28 0.51 SD 0.22 0.44 Externaliserend probleemgedrag 2.72 .10 M 0.36 0.45 SD 0.21 0.29

Gepest worden op grond van gender nonconformiteit 7.10 .008

M 0.51 1.00 SD .60 1.06 Gender nonconformiteit 6.71 .01 M 2.80 3.10 SD .57 .83 Meisjes Internaliserend probleemgedrag 18.10 <.001 M 0.42 0.66 SD 0.29 0.44 Externaliserend probleemgedrag 37.36 <.001 M 0.30 0.56 SD 0.21 0.34

Gepest worden op grond van gender nonconformiteit 23.44 <.001

M 0.50 1.03

SD 0.55 1.18

Gender nonconformiteit 33.61 <.001

M 2.87 3.30

(35)

Tabel 4

Partiele correlaties voor pesten op grond van gender nonconformiteit, internaliserend probleemgedrag en externaliserend probleemgedrag

M SD 1 2 3

Jongens

Pesten op grond van gender nonconformiteit 0.53 0.62 -

Internaliserend probleemgedrag 0.28 0.23 .35*** -

Externaliserend probleemgedrag 0.36 0.22 .12** .46*** -

Meisjes

Pesten op grond van gender nonconformiteit 0.53 0.62 -

Internaliserend probleemgedrag 0.44 0.31 .27*** -

Externaliserend probleemgedrag 0.32 0.23 .17*** .44*** -

*p<.05 **p<.01 ***p<.001

(36)

A

B

Figuur 2. Resultaten van de gebootstrapte mediatie analyse voor gepest worden op grond van gender nonconformiteit als mediator bij het verband tussen aantrekking tot hetzelfde geslacht en internaliserend- en externaliserend probleemgedrag voor jongens.

(37)

A

B

Figuur 3. Resultaten van de gebootstrapte mediatie analyse voor gepest worden op grond van gender nonconformiteit als mediator bij het verband tussen aantrekking tot hetzelfde geslacht en internaliserend- en externaliserend probleemgedrag voor meisjes.

(38)

Tabel 5

Resultaten van de gebootstrapte moderatie-mediatie analyse voor meisjes

SE t p

Aantrekking tot hetzelfde geslacht - .07 .47 - 0.14 .89

Mate van gender nonconformiteit .32 .05 6.14 <.001

Interactie aantrekking tot hetzelfde geslacht x mate van gender nonfonormiteit .15 .14 1.03 .31

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

They demonstrate the use of GIS as a versatile tool to integrate land use and transport system components in an accessibility metric, allowing the analysis of

LIFTING OF PAULI SPIN BLOCKADE We study the lifting of spin blockade in more detail, focussing on the dependence of the resulting leakage current on double-dot detuning ε,

Chapter 4 An evaluation of physical, chemical and biological soil profile reconstruction of gold tailings material on initial native grass species establishment

Supplementary Figure S5 Gene expression of bioprinted RAW264.7 macrophages and GL261 glioblastoma cells versus 2D monolayer control. Data represent mean ± SEM for at least

The objective of this study is to improve the performance of the QoL prediction model by using machine learning techniques in combination with extra physiological, pathological,

This thesis concludes that the relationship between contracts, control and trust in the client-supplier relationship between HumanCapitalCare and IT&amp;Care is shaped and

Among the Albanian public, national identity in terms of perception does not influence how Albanians feel about people who practice a ‘foreign’ religion or how tolerant they

Note that you also need to hand in 4 hard copies of the master thesis and a CD/DVD with felevant data material to the supervisor. addition you are asked to send an abstract (max.