Haveman
Verjonging
van
Juniperus
communis
L.
(Cupressaceae,
Pinopsida):
wat
is
mythe,
wat
is
waar?
R.
Haveman
Inleiding
Jeneverbesstruwelen worden vermeld op
Annex
I
van
de
Habitatrichtlijn
alshabitattype 5130: Juniperus
communis-formaties
in
heide
of
kalkgrasland(Janssen
&
Schaminée
2003).
Hetgrootste
deel
van
de
Nederlandseoppervlakte
aan
Jeneverbesstruwelenwordt
gerekend
tot het
Dicrqno-Juniperetum (Hommel et
al.
1999), eenverbond
dat
voorkomt
in
heide-
enstuifzandgebieden
op
tamelijk
zrrre,voedselarme
zandgronden.Een
veelkleinere
oppervlaktewordt
ingenomendoor het Roso-Junipereíum (Haveman et
al.
1999),
dal
de
Jeneverbesstruwelenomvat
van
meestal beweide,
betergebufferde
en iets
voedselrijkere zand-en leemgrondzand-en (Weeda 2000).Het
voortbestaan
van
Jeneverbes-struwelen
wordt
ernstig bedreigd doorhet
ontbrekenvan verjonging
van
deopbouwende soort, Juniperus communis.
De problematiek rondom
dit
themais
inbeeld gebracht
door
Knol
&
Nijhof
(2004). De oorzaken voor het achterwege
blijven
van verjongingdie
deze auteursna literatuuronderzoek noemen
zijn:
(l)
het
verdwijnen
van
perioden
vanoverbegrazing,
gevolgd door
periodenvan onderbegrazing,
(2) het
verdwijnenvan
stuifzanddynamiek,(3)
verzuringvan de
bodem,
vergrassing
envermossing
en
(4)
afnemende fertiliteitvan zaden. Ook na kieming en vestiging
vindt niet
altijd
doorgroei plaats, wat eengevolg zou kunnen
zijn
van verdroging, begrazingen
concuÍrentie (Wijdeven et aL.2002).Een van
de
gebiedenwaar
in
delaatste
jaren verjonging van
Juniperuswordt
geconstateerdis De
Zanden,gelegen
op
het
Artillerieschietkamp Oldebroek.Dat hier
al
langer sprake isvan verjonging van de Jeneverbes, werd
ook
geconstateerddoor Knol
&
Nijhof
(2004) en
eveneenstijdens een
PKN-excursie
in
1999
(Van der Berg &
Haveman 2002). Tijdens de monitoringvan de
vegetatie
op het
terrein
in augustus2005
werden regelmatig zeerjonge Juniperas-planten gevonden. Hier
worden opnamen van een aantal van deze plaatsen gepresenteerd als illustratie van
de
kiemingsomstandigheden
vanJeneverbes. Een afgewogen oordeel over
de
exacte
omstandigheden waaronderJuniperus communis kiemt kan hiermee
natuurlijk niet worden gegeven, daarvoor
is
het
geheel
te
anekdotisch, maarwellicht dat de
hiernavolgende beschouwingbij
kan
dragenaan
eenbeter
verstaan
van
dit
interessante vegetatietype.Het
terrein
De
Zanden omvathet
noordelijke deelvan de
DoornspijkseHeide, het
zuid-westelijke
deel
van
het
AÍillerie-schietkamp.
De
Doornspijkse
Heidewordt tamelijk intensief gebruikt
voorartillerieoefeningen,
waarbij
wordt geschotenop
doelen
die
zich
op
deOldebroekse
Heide
bevinden. Hiervoorzijn op het
terrein
een
aantalopstelplaatsen
aanwezig,
die
zljn
tebereiken over de zandwegen die door het
terrein
lopen.Op
de
wegenen
padenworden
sporadisch
lichte
(mars-)oefeningen
gehouden.De
heide-
enstuifzandbegroeiingen
zljn
verbodenvan Juniperus communis schietterrein
is
in
zijn
geheel afgeslotenvoor
publiek
vanwege
de
onveiligeomstandigheden.
De heide op De Zanden wordt slechts
incidenteel beheerd. Delen van de heide
worden
geplagden
gemaaiden
jongeopslag
van met
namePinus
sylvestríswordt
gekapt.In
het
stuifzand worden delen gefreesd, om de successie terug tezetten.
De
indruk
bestaatdat
hierdoorCampylopus
introflexus,
die
eenbelangrijk bestanddeel uitmaakt
van
hetSpergulo-Corynephoretum
ter
plaatse, bevorderd wordt. Plaatselijk is bos gekaptom de hieronder groeiende Jeneverbessen
vnj te
stellen.
Rondom
vrijstaandeJeneverbesstruiken
worden
plaatselijk stroken gefreesd van 2 meter breedte, om de kieming en vestiging van Juniperus te bevorderen.Vegetatietypen
rvaarin
verjon-ging
optreedt
Gedurende
het
maken
van
randomopnamen
van
de
heide-
en
stuifzand-begroeiingen van de Doomspijkse Heidein
augustus 2005 werden geregeld zeerjonge
exemplaren
van
Juniperuscommunis aangetroffen.
Na
verloop vantijd
is speciaal op dit verschijnsel gelet, enzijn op
diverse plaatsen waar
jongeJeneverbessen
werden
aangetroffenvegetatieopnamen gemaakt
(tabel
l).
Dit
betekentdat
eendeel van
de
opnamenrandom gekozen locaties betreft, maar het
grootste deel bestaat
uit
speciaal voor debeschrijving van de standplaats van jonge
Juniperus-planten gemaakte
opnamen.Overigens
is
geen
enkele
opname gemaaktin
de eerder genoemde gefreeste stroken, omdat hier nauwelijks verjonging werd waargenomen.De
opnamenvan de
plaatsen metverjonging
van
Juniperus
communisvallen
in
twee groepen uiteen,met
éénopname
die
een overgangvormt
tussenbeide groepen. De eerste groep
(kolom
Ien
2
in
tabel
I)
wordt
gerekendtot
hetSp ergu I o - C oryn eph o retu m typ i cum.
Opvallend
zijn
de hoge bedekkingen vanCampylopus iníroflexus op deze plaatsen. Opname 3
in
tabel 1 vormt een overgangvan het
Spergulo-Corynephoretum naarhet
Genisto-Callunetum,met
in
demoslaag voornamelijk
Dicranum
scoparium.De
tweedegroep
opnamen(kolom 4-8
in
tabell)
betreft het Genistoanglicae-Callunetum
typicum.
In
demeeste opnamen
wordt
de
moslaaggedomineerd door Hypnum jutlandicum.
In
opname4-6
bedekt dezesoort
zelfsmeer 95oÁ van de proefvlakte en
in
dezeopnamen
is
ook
Deschampsia flexuosa aanwezig. Opname7
en
8
hebben eenminder hoge bedekking van Hypnum.
Discussie
De
omstandigheden met jonge planten-soms zelfs kiemplanten
,
van Juniperuscommunis
op
de
Doornspijkse
Heidewijken
af
van het
beeld
dat
veelal geschetstwordt van het
kiemingsmilieuvan de
soort.
Genoemd
worden overbegrazing, stuifzanddynamiek en nietverzuurde,
niet
vergrasteof
vermostelocaties
(zie Knol
&
Nijhof
2004),waardoor het beeld geschapen wordt van
een
dynamisch landschap
waarin
de vegetatie op zijn minst plaatselijk open is:open
genoeg
om
Juniperus
te
latenkiemen.
Het
is
echteropmerkelijk
hoe vaak in De Zanden zeer jonge exemplarenvan Juniperus worden
aangetroffen indichte
begroeiingen,
plaatselijk
metvrijwel het
gehele proefulak opvullende mos-matten. Blijkbaar is de aanwezigheidvan een dichte begroeiing van acrocarpe
mossen (opname
I
en 2),
nochdie
vanpleurocarpe mossen (opname
4, 5
en 6)een belemmering
voor
Juniperusom
tekiemen. In De Zanden zijn de stuifzanden
voor het
overgrote deel beteugelden
isnauwelijks sprake van actieve verstuiving. Begrazing is een verhaal apart. Met name
overbegrazing
door vee,
bijvoorbeeldschaapskudden, gevolgd door een periode
van
onderbegrazingzou
de kieming
envestiging
van
Jeneverbes bevorderen.Haveman
Knol
&
Nijhof (2004,
pag.53)
merkenhierbij
echter
op
dat
in
zeeÍ
oudeJeneverbes-populaties
geen
graaslijnenaanwezig
zljn,
zodatde
vraag gerecht_vaardigd
is of de
verondersteldeoverbegrazing
in
het
verleden
wel
zohoog was. Sinds
decenniaworden
De Zandenniet
meer begraasd met schapen,waarschijnlijk
al
niet
meer sinds
hetterrein aan het eind van de 19. eeuw door
het
ministerie van
defensiein
gebruikwerd
genomen
als
schietterrein.
Dewilddruk
is
tamelijk hoog,
doordat hetgrofuild
hier een soort rustgebied heeft:van
het
schieten trekkende
Edelherten (Cervus elaphus) zich nauwelijks wat aan,militairen
bevinden
zich
heel
geconcentreerd
op
het
terrein
en
hetterrein
wordt
niet
bezocht
doorrecreanten.
Er zijn
echter
geenaanwijzingen
dat
de
stand
van
deEdelherten op het terrein de laatste jaren
is afgenomen.
Een ander
dier dat wellicht
invloedheeft
op
de verjonging en vestiging vanJuniperus
is
het Konijn
(Oryctotaguscuniculus), zoals
ook
al
geconstateerdwerd door Wijdeven et al. (2002) en Knol
&
Nijhof
(2004).
Of het
Konijn aansprakelijk gesteldkan worden
voor'overbegrazing'
is
natuurlijk
de
vraag, maarvraat door
dit
dier
lijkt
wel
vaninvloed op de overlevingskans van jonge Jeneverbesstruiken. Interessant
is in
ditverband een intemet-report
van
plantlife(Byfield
et alzj.).
Hierin wordt eentijd-serie van
foto's
getoond van verjongendeJuniperus
bij
Porton Down. De populatievestigde
zich in
.kalkgrasland
naineenstorting
van
de
konijnenpopulatie door myxomatosein
1955.In
1969 warenhonderden
jonge
Jeneverbesplantenaanwezig,
die
in
1973 uitgegroeid warentot
circa l-1,5
meter hoge
planten. In1977
echter
zijn veel van
de Jeneverbessenvrijwel
kaal gegeten doorkonijnen, nadat
de
populatievan
deze knagers zich had hersteld.In Nederland is de Konijnenpopulatie
sinds de jaren
zeventigvan de
vorigeeeuw
ingestort
door
strenge
winters,gevolgd door
eenvirale infectie
in
denegentiger
jaren.
Op de
pleistocene zandgronden is de populatie hierdoor met95-99% afgenomen (Bijlsma 2004). Ook
op
het
ASK
Oldebroekzijn
nauwelijksnog konijnen
aanwezig; slechtsop
dekazerneterreinen heeft dit zoogdier
zichin
kleine
aantallen weten
te
handhaven(mond. med.
B.
Timmer), wellicht
alsgevolg
van de
betere voedselomstandig-heden hier? Ook op andere terreinen waar Juniperus zich in de laatste jaren verjongt,zoals
op de
Sallandse Heuvelrug,in
deStrengen, (sporadisch)
langs
de Overijsselse Vecht (deze plaatsen werdenmij
genoemd door Marcel Horsthuis) enop
het Drouwenerzand, zal dekonijnen-populatie
zijn
gedecimeerd.Het
begra-zingsniveau
lijkt
het
laatste decenniumdus
veranderdte
zijn,
maarof dit
hetveelvuldig optreden
van
kieming
vanJuniperus
op
deze terreinen
verklaartblijft,
zonder gericht onderzoek hiernaar, onzeker.Wat
is
mythe,
wat
is
waar?
Juniperus communis
blijkt
prima
te kunnenkiemen
in
eentamelijk
stabielstuifzandlandschap,
zowel
in
heide-begroeiingen
als
in
openpionierbegroei-ingen met Corynephoru^r, in tamelijk open
begroeiingen, maar ook
in
sterk vermostesituaties.
Dat de
afwezigheid
vanverstuiving en het
optredenvan
dichtemosdekens
vaker worden
genoemd als oorzaakvan het uitblijven van
kieming van de Jeneverbes heeft wellicht te makenmet
het
fenomeendat
een hypotheseof
een idee
(zoals
in dit
ártikel
deveronderstelde invloed van de afname van
de konijnenstand
op
de vestiging van deJeneverbes)
door
het
overschrijven bijvolgende auteurs
een
feit
wordt.
Dewereld
wordt
te
vaak
verklaard uit
anecdotes,
zonder
de
achterliggendemechanismen
te
benoemen
of
teonderzoeken.
Feitelijk
is
er
erg
weinigvan Juniperus
kieming en vestiging van Juniperu^s. Ook
in
recente publicaties wordtdit
duidelijk: literatuur over Juniperels is er voldoende,ook
uit
de ons omringende landen, maareenduidige conclusies
kunnen
hieruit nauwelijks getrokken worden doordat deresultaten van de geciteerde onderzoeken
voornamelijk bestaan
uit
nieuwehypotheses
die
elkaar
bovendientegenspreken.
Zo
blljfl
er voorlopig
ietsondoorgrondelijks aan deze soort, die met
zijn
karakteristieke vorïnenen
vorïnen-rijkdom
het
landschapzo
sterk
kan bepalen.Summary
One
of
the
main
problems
in
theconservation
of
Juniperus
communisscrubs
in
the Netherlandsis the lack of
germination
in
most
populations. Themain
causesare
supposedto
be
(l)
achanged
grazing regime,
(2)
the disappearanceof
the dynamicsof
driftingsands,
(3)
acidification, grass and mossenchroachment
and
(4)
the
decreaseof
seedfertility.
One
of
the
areas whereyoung Juniperus specimens can be found
is
De
Zanden,a
part
of
the
militarytraining area
Oldebroek.
Phytosocio-logical
relevés are madein
sites whereyoung
specimensof
Juniperu,r
werefound.
The
results
demonstrate thatJuniperus
seedlings
also
occur
invegetation
with
dense
moss
cover,although
in
literature this is mentioned asone
of the
hampering
factors
forJu n ip erus germination.
Literatuur
Bijlsma,
R.G.,
2004.
Long-term
population
trends
of
rabbits
(Oryctolagus
cuniculus)
on Pleistocene sandsin
thet central andnorthern Netherlands. Lutra
47(l):
3-20.
Byfield,
A., D.
Long
&
A.
Miller,
zj.,
geraadpleegd
l6
augustus
2005.Juniperus communis
L.
http'll
www.plantlife.org.uk/downloads/
species_dossier/Juniperus_com-muni s_Dossierjart2.pdf.
Haveman,
R.,
J.H.J. Schaminée&
E.J.Weeda,
1999.
Rhamno-Prunetea(Klasse
der
doornstruwelen).
InA.H.F. Stortelder, J.H.J. Schaminée
&
P.W.F.M. Hommel, De vegetatie vanNederland 5, Plantengemeenschappen
van
ruigten, struwelen
en
bossen,Opulus
Press, Uppsala/Leiden, pp. 121-164.Hommel, P.W.F.M., J.H.J. Schaminée
&
A.H.F.
Stortelder, 1999.
Vaccinio-Piceetea (Klasse der naaldbossen). In
A.H.F. Stortelder, J.H.J. Schaminée
&
P.W.F.M. Hommel, De vegetatie vanNederland 5, Plantengemeenschappen
van
ruigten, struwelen
en
bossen,Opulus
Press, Uppsala/Leiden, pp. 229-254.Janssen,
J.A.M.
&
J.H.J.
Schaminée, 2003. Europese natuur in Nederland-Habitattypen.
KNNV
Uitgeverij,Utrecht, 120 pp.
Knol,
W.C.
&
B.S.J.
Nijhol
2004.Jeneverbes (Juniperus communis L.)
in
de
verdrukking.
Een
integraleverkenning van de
verjongingsproble-matiek. Alterra-rappoÍl 942,
Wage-ningen.Van
der Berg,A.
&
R.
Haveman,2002.De
Oldebroekse
en
DoornspijkseHeide.
In:
P.W.F.M. Hommel &
M.A.P.
Horsthuis, Excursieverslagen1999,
Plantensociologische KringNederland, pp 92-95.
Weeda,
8.J., 2000.
Jeneverbesstruwelen op lemig zand,. Stratiotes2l:
73-32.Wijdeven, S.M.J.,
K.W.
van
Dort
&
A.F.M.
van Hees, 2002. BeheervisieJeneverbes.
Alterra-rapport
465,Wageningen.
Volgende bladzijde
Tabel
I
Vegetatie-opnamen met zaailingen van Jeneverbes (Juniperus coomunis)Haveman Tabclnummer Opnarnenumrner (RH-) X-coordinaat Y-coordinaat Opp. proefvlak (m') Expositie ( NWZOVX') Inclinatie (graden) Bedekking totaal (%) Bedekking boornlaag (%) Bedekking struiklag (%) Bedekting kruidlaag (%) Bedckking moslaag (%) BedekJ<ing strooisellaag (%) Random opname Aantal soorten Juniperus communis Juniperus communis Belula pendula ÁgrosÍis t'inealis Empelrum nigrum Spergulo morisoníi Fesluca ovina ssp. hirlula
Sorbus aucuparia Prunus serolina Betula pendula Erica tetalix DanÍhonia decumhens Genista pilosa ) Connephotus canescens Pirtus s;,lveslris Calluna vulgaris Deschonpsia.flexrosa Rumex acetosella Ccu'ex arenaria Molinia caerulea Carex pilulifera C a m pv I o pu s p.rt' i f o r m i s Clodonia glauca Po I11 ri chu n.j un iperinnn
Pohlia nuÍqns Cladonia.fitnbriala Campl'lopus introfl exus Polllrichum pilifenrm Cladonia coccifera . H1'pnum jnlandiatm Dicronun scoparium Cladonia gral,i Cladonia macilenta Clqdina porlentosq Cladonia ramulosa Pinus sylveslris 05-145 05-128 05-144 05-177 05-135 05-130 05_139 98_158 189.29 189.49 189.49 188.48 189.83 189.64 189.82 189.00 490.19 490.29 490.10 489.'10 489.85 489.86 489.12 489.00 70 0 0 l0 '70 0 N 7 1 2m + 4 NW 3 95 0 0 l0 95 0 J 9 + 4 70 0 0 l0 50 50 N l5 + 1 + + + 2n 9 96 0 0 70 80 0 J l3 + + l6 95 0 I 70 60 0 N l6 + + + + + + + 2m