Foraminiferen uit
eenboring bij
Ruigoord
K.H. van Reenen-Stein R.
Wiggers
INLEIDING
DE GEOLOGISCHE SETTING VANAF HET OLIGOCEEN
Aansluitend op het Oligoceen, datwe hier in Nederland aan de oppervlakte aantreffen in het oosten vanhet land, volgde het Mioceen, een tropische periode.
In het
daaropvolgende
Plioceen werd het al kouder, de voorbode van de naderende Ijstijden. De eersteUstijd
markeert meteenhet begin van het Kwartair, circa 2.500.000 jaar geleden. Het water werd vastgehouden aan de polen en in de hooggebergtes. De Noordzee vielFig. 1 Ruigoord
Op een bijeenkomstvan de WTKG inHaarlem werdenenkelejaren geleden Eemien monsters
uitgedeeld aangeïnteresseerde leden. De monsterswaren afkomstigvan een boring (25B970)
nabij
Ruigoord bij
Amsterdam(fig.
1).Wij kregen
viermonstersmee om teonderzoeken op degrotendeels droog dooreenzeespiegelverlaging vanzo'n 120m. Hetwas deeerstevaneen reeks
Ustijden waarvan delaatste circa 10000jaar geleden eindigde. Het Saalien was de laatste Ustijd
waarin het
landijs
Nederland bereikte. Langs delijn Amsterdam-Nijmegen eindigde
deijsvloed.
Daarbij
ontstonden de stuwwallen in Centraal-Nederland, maarook, en dat is vanbelang
voorde Eem afzettingen in West-Nederland, ter hoogtevan Amsterdam. Nu vinden we daar door
bodemdalingen
niets meer van terug aan deoppervlakte
maar indertijd heeft ook tussen Amsterdam enNoordwijk
eenstuwwal gelegen.Gedurende het Saalien
zijn
in Nederland door het landijsglaciale bekkens ontstaan, onder meer ter
plaatse
van dehuidige steden Beverwijk, Haarlem, Amsterdam,
Amersfoort en voorbij de Utrechtse heuvelrug het
Deventer Bekken (fig. 2). Smeltwater deed geulen
ontstaandie doorlandijs-transporten werden
uitgeslepen
tothier en daarmeer dan 100meter
diep.
Delengte van deze bekkens kan wel zo'n 20kmbedragen.
Onlangs zijn ook bekkensvastgesteld
bij Purmerend enSpanbroek.
Al in de loop van het Saalien werden deze bekkensge-deeltelijk opgevuld door smeltwater-afzettingen die uil
zand enklei bestonden. Inde
ondergrond
vinden we dezeafzettingen nog terug. Aan het
begin
van het Eemienwaren er echter nog grotediepteverschillen.
De onderkant van het Eemien reiktopdezeplaatsen totbijna 80m-NAP. De Eemzeeoverspoelde deze bekkens die zodoende na enige tijd waren gevuld met Eem afzettingen, bestaande uit afbraakmateriaal vande stuwwallen.
Het Eemien behoort chronostratigrafisch tothet Laat-Pleistoceen en lithostratigrafisch spreken we over de Eem Formatie, een
interglaciale
afzetting
in zee- en kustgebieden, die in Noord-Holland gelegen is tussen de Formatie van Drente en de Formatie van Twente. Het Eemien begon zo'n 130.000jaar geledenen duurdebij benadering 11.000jaar.Op
enkeleplaatsen
zocht het water zich tijdens het Eemien eenweg naarhet binnenland(fig.
3). Bij Bergen aan Zeewas datvanouds al nietmoeilijk,
inde buurtvan Amsterdamgebeurde
dat ook, maar de stuwwalop de
hoogte van
Amsterdam-Noordwijk
vormde eenna-tuurlijke
hindernis voorde Eemzee. Tussen Zandvoort enNoordwijk ligtde
begrenzing
vandeze Eem afzettingenaan denoordzijdevan deze stuwwal (De Gans, 1991).Pas
bij Wassenaar vinden we weer
(omgezette)
Eemafzettingen
terug. Tijdenshet Eemien werden eerstkleiigelagen afgezet die de glaciale bekkens grotendeels
opvulden. Daarbovenwerd inhet
gehele invloedsgebied
van hetEemien een dikpakket marien zand afgezet, met
onderin eenschelpenlaag. Fig. 2 Glaciale bekkens(de Gans, 1991)
Buiten de bekkens is alleen hel pakket zand aanwezig. De klei kan niet afkomstig zijn van keileem. DeGans
(1994)
konslateerde al dat er geen verspoeldpollenmateriaal
uit keileem isaangetroffen in de Eemien klei. Wel vinden we hier foraminiferen en dat ondersteunt de
veronderstelling dat de klei uit zeeis aangevoerd.
Vangroot Jbelang voor destratigrafieis het feitdat het Nederlands kustgebied tennoordenvan
Noordwijk gedurende hetKwartair een veel grotere dalingheeftgekend (tot 500meter) dan het
gebied ten zuiden daarvan, waar bovendien geen glaciale invloeden zijn geweest. In
Noord-Holland
zijn
daardoor deafzettingen
beter bewaard gebleven omdat zeal snel werden bedolven onder nieuw sediment endus nietweg-erodeerden.
Aan het eind van dit interglaciaal werd het klimaat weer arctisch en de laatste IJstijd, het
Weichselien, brak aan. Op de Eem afzettingen vinden we vandie periode
enige
gelaagdheid diete maken heeftmetderegressie vande Eemzee en van deIJstijd zelf.De zeewaterspiegel kwam
weer lagerte staan. De heersende NW-winden bliezen dekzandenover Nederland. Dit pakket
zand van enkele meters dik vinden we over uitgestrekte gebieden in Nederland terug. Bij de
daarop volgende klimaatsverbetering aan het begin van het Holoceen steeg de zee en het
grondwatemiveau
navenant.Een dikpakket veen (Basisveen) wasdaarvan hetgevolg. Gemiddeldgroeide hettoteen diktevan2meter. Wevinden het nog terug in deondergrond, doorcompactie
toleen bandje gereduceerd van hoogstens 20 cm dik. De
stijging
vandezeespiegel
zettedoor,overstroomde hetveen,enzettedaarbij klei af.Laterzwakte destijging watafenontstondener intweefasen strandwallen metrichting ZW-NO enop
tamelijk
korte afetand van elkaar. Stedenals Den Haag, Haarlem en Alkmaar in Noord- en Zuid-Holland zijn op die strandwallen
gebouwd.
Tevens vond op grote schaalveengroei plaats,
het Hollandveen.HET BEKKEN VAN AMSTERDAM
We
beperken
ons nu tol degeologische
periode die van direkt belang is voor onze mon-sters uitRuigoord. Infig.
4is het Bekken van Amsterdam weer-gegeven door de gegevens van een reeksboringen
te inter-preteren.Ruigoord
kan wordengesitueerd in de buurt van de
grote pijl. We zien vanaf on-geveer 60m -NAP eerst de laag van
Harting,
dantol 30m -NAPeen pakket klei waaruit de hier
besproken monsters afkomstig
zijn. Daarboven een zandige
Eemien afzettingmetonderin een
schelpenlaag.1
DE EEMIEN FAUNA: SCHELPEN
Het strandleven in Noord-Holland
speelde
zich dus aftennoorden van debij
Amsterdam gelegen stuwwal. Alleendaar treffenwe nu indeondergrond een schelpenfauna uit het Eemienaan. Ditwordt treffendgeïllustreerd door deopspuitingen in dejaren'50 die terreinenten westenvan Amsterdam
geschikt
maakten voorbebouwing.
Zand werd opgespotenvanuit deSloterplas
enuit het Nieuwe Meer (fig. 5).
De
stippellijn
in fig. 5 geeft dezuidelijke begrenzing
vande Eemzee bij Amsterdam aan. Uitde Sloterplas kwam methet zand bijzonder veel
schelpmateriaal
mee(fig. 6).Deschelpdieren
moeten in de directe omgeving van dehuidige Sloterplas hebbengeleefd. Daar was in een
lagune-achtige omgeving,
bij een gemiddelde temperatuur diemogelijk
enkele graden hogeris geweest dan de
huidige,
eenrijke
fauna vanschelpdieren
ontstaan. Deschelpen
die doordeliefhebbers werden verzameld waren niet
afgesleten
en dat duidt oprustig
water en daardoorweinig transport. Het determineren en
beschrijven
hield leden van de NederlandseMalacologische Verenigingnogjaren bezig. Deschelpenfauna vanhet Eemien lijktsterk op die van de Holocene afzettingen (de Gans 1994, p. 58), ook watbetreft het aantal soorten. Het percentage zuidelijkesoortenis
hoger.
Het Nieuwe Meer is pas later ontstaan.De stuwwal die daar ooitgelegen heeft is onderhevig geweest aanerosie;ook dedalingvan hetkustgebied heefteen rolgespeeld. Aan deoppervlakte vinden weniets meerterugvan deze stuwwal. In hetopgespoten zandvan het Nieuwe Meerwerd dan ook
geen enkele
Eemien-schelp aangetroffen.
DE EEMIEN FAUNA: FORAMINIFEREN
Aan het
begin
en het eind van het Eemien was hel koel, omdat we tenslotte met eeninterglaciaal
te maken hebben. Klimaat enwaterdiepte
bepalen
inhoge
mate de foraminiferen-associaties. Het verschijnen van nieuwe soorten door evolutie ofimmigratie enHiniapygmaea
Hiniasp.
Epiloniumclathratulus
Cerithiopsisminima
Epitoniumturtonis Rissoa
sp. Diodoraapertura
Epitoniumclatherus
het verdwijnenvan soortendoor uitstervenofemigratie zijn van ondergeschikt belang.
Vanaf het Saalien
lijken
de foraminiferen-associaties sterk op de huidige in de Noordzee enomgeving.
Lokaal kunnen welvrij
grote verschillenoptreden
doorgetijdenwerking
of dooromstandigheden
alsdiep
waterof temperatuur. Zo komen b.v. indieper
watermeerexemplarenvan Elphidium clavatum en Bulimina spp voor. Deforaminiferen-fauna van het Eemien is
vergelijkbaar metdie van de Holocenekleien en zandenvan derecente Wadden.
Moodley (1992) verrichtte een aantal
boringen
in de Noordzee. Daaruitzijn
de 5 meestvoorkomende families te
bepalen:
Nonionidae(
Elphidiumexcavatum),
Fursenkoinidae(Fursenkoina fusiformis), Buliminidae (Buliminella elegant),, Rotaliidae (Ammoniabeccarii)en
Miliolidae(Quinqueloculina seminulum).Hoeveelexemplaren vaneensoortworden aangetroffen hangt soms sterk afvan het feit ofwemeteen levende ofmeteendodeassemblage temaken hebben.
Moodley (1992,
p.
123)
vond Ammonia beccarii in een dodeassemblage
veel sterkervertegenwoordigd
dan in een levende.Bovengenoemde
familieszijn
meestal ookgoed
vertegenwoordigd in het Eemien; een uitzondering is desoortFursenkoinafusiformisdie daar
ontbreekt.
Doppert (1975)
maakteeenforaminiferen-zonering
tot aan hetVroeg-Pleistoceen.
In Subzone FA1 zijndesoortenAmmoniabatava(Hofker), Elphidium ustulatum Todden Quinqueloculinaseminulum Linnaeuskarakteristiek. Het Eemien valtjuistbuiten dezezonering maar degenoemde soorten(of verwanten)komen ookvoor in hetmonsteruitRuigoord.
King (1983)
maaktevoorhetVroeg-Pleistoceen
onderscheid tussen tweezones. Eenervanbetreftgebieden vlak
bij
de kust. De kenmerkende soorten zijn:Ammonia, Elphidiella, Elphidium enHaynesina. Ookvoor het Eemienmoeteen onderscheid wordengemaakt tussen gebieden dicht bij de kust enverder daar vanaf.
VanVoorthuysen
(1954) geeft
in eenverslag
vaneenboring
te Amersfoort ookeenecologische
beschrijving. De belangrijkste konstatering in dit verband is dat in Amersfoort alleen in het traject 26.50lot26.98m -NAPquinqueloculine soortenvoorkomen. In deboringAmsterdamRuigoord vonden
wij
dezesoorten tussen43,00 en 43.50 monder het maaiveld. Dezelagen zijn
hierdoor wellicht metelkaar in verband te brengen. Voorzichtigheid is echtergeboden.
De mollusken-fauna van de 'baai van Amersfoort' schijnt namelijk nogal te verschillen van die uit andereEcmien-bekkens. Met de foraminiferen kan hetzelfde aan de hand zijn. Op grond van de foraminiferen-fauna van
Ruigoord
mogen we dan ookgeen
pertinente
uitspraken doenover het hele Ecmien-bekken. Daar komtbij
dat we niet het heleEemien-trajekt
hebben kunnen onderzoekenop foraminiferen.
Uit een tabelvan Spaink (1958, p. 17) tenslotte, kan wordengekonkludeerd dat het leefmilieu
van defauna vooralvan type ElienF15was: een estuarium meteendiepte van 1 tot 20meter.
MONSTERBESCHRIJVINGEN
Grijze
vaste klei maakt drie-kwartvan het materiaal uit. Dcrestbestaat uilfijn
zand en soms walorganisch
materiaal.Schelpen
cnschclp-fragmcnlcn
komensporadisch
voor. Die wordenaangetroffen onderin het zandige gedeelte van de Ecm-afzcttingen. Dc onderzochtemonsters
tot 300 //m meteen top rond 200//m. We
geven hier een
beschrijving
van elk van devier monsters. Slechts in één monster(43.00-43.50
m onder hetmaaiveld)
troffen wevrij
veel foraminiferen aan. In een tweede monster slechts één enkele foraminifeer. De twee anderemonstersbevatten in het
geheel
geen foraminiferen.In de histogrammen is vertikaal de inhoud procentueel afgezet (volume) en horizontaal de
maaswijdte vandezeefjes (50,144, 213, 308, 415en lOOO^m).
1000: Heelweinigmateriaal; nog geen halftheelepeltje.Watijzerdeeltjes; tamelijk afgerondekwarts,meest helder,
sommigegrijs.In totaal 8schelpfragmentjes.
415: Zeeëgel-naald,enkele schelpfragmentjes. Verder als1000.
308-50: De kleur van de kwarts wordt lichter
op de kleinere zeefjes. De heldere kwarts gaat dan steeds meer overheersen.
Gewichtvoor hetspoelen: 440 gram;naspoelen endrogen:
58 gram residu(13%).
1000-308: Wathoutfragmentjesenanderorganisch materiaal. Enkeleschelpfragmentjes. Sterkafgerondeheldere engrijze kwartskorrels.Enkele korrelszijnzwart,oranjeetc.
Eemien
(Amsterdam-Ruigoord)
52.00 - 52.40m;monsternr. 55
213: Meer donkerekorreltjes.Enkele ostracoden. Erverschijnen glimmerstussendekorrels. Eén enkele foram.
144/50: De kleur verandertvandonkergrijs in devorige zeefjesnaarlichtgrijsin de kleinstezeefjes. Gewichtvoorhetspoelen:350 gram;naspoelen endrogen: 80 gram residu(23%).
1000: Enkele schelpfragmenten, eenwat groter enmet opvallende struktuur. Wat groveheldereengrijze kwartskorrels.
415: Afgerondeheldere kwartsmetenkele donkere korrels. Enkele kleineschelpfragmenten, somsechterbijna eenheleschelp. Watstokkerig plantaardig materiaal.
308: Een enkelezeeëgel-naald; ook hierwat plantaardig materiaal,eenbotje, eenstukje schelp.
213-50: Kwarts als in de
groverezeefjes,alleen steedsmeerheldere kwarts in de kleinerezeefjes.
Gewichtvoorhetspoelen: 1495gram;naspoelenendrogen: 255 gram residu(17%).
1000: Heelweinigmateriaal;eenkwart theelepeltje.Achtschelpfragmentjes, 1 kleinschelpje, watwerveltjes, enig plantaardigmateriaal.
415; 3 foraminiferen.Vrijveelschelpjes. Vaakfragmenten maar somsook heel. Enkeletandjesenbotjes.Wat
plantaardigmateriaal.
308: 27 foraminiferen.Schelpjes enschelpfragmenten. Plantaardig materiaal. Wat botmateriaalwaaronder werveltje. Zeeëgcl-naalden.
213: 275foraminiferen. Veelplantaardig materiaal.Tandje.
Eemien (Amsterdam-Ruigoord) 46.35-46.65m
In totaal pikten we meerdan 350 foraminiferen uit. Het aantalsoorten is tamelijkgroot: 26. Wellicht
zijn
er nog meer soorten te onderscheiden. Soms hebben de foraminiferen heelonregelmatige
vormen doordat dekamergroei verstoord is.Dekem vanveel exemplarenbestaat uitpyriet
en erzijn
inmiddels al veel 'slachtoffers' gevallen omdatze na enige tijduit elkaar vallen. Vooral onder de kleinere foraminiferen zijnerveel doorzichtig. Van veelsoortenkomen, naast de grotere exemplaren die vaak grijs of wit zijn, ook kleinere voor die glimmenddoorzichtig zijn. Zijndat dejeugdigen?
RESULTATEN EN DISCUSSIE
De monsterskomen uit
trajecten
van deboring
inRuigoord
die resp. 52.00-52.40 m, 50.00-50.40 m, 46.35-46.65 m en 43.00-43.50 monder het maaiveldliggen.
Als we deboorbeschrijving
bij dit materiaalvergelijken
metdat uit deboring die gezet is in hetcentrumvanAmsterdam(Spaink
1958, p. 12)dan iserovereenkomst methettraject28.00-52.00 monder hetmaaiveld:fijnzandig
materiaal datweinig schelpen
bevat. In de Amsterdamseboring
werdenschelpen
in grote hoeveelhedengezien
tussen23.00 en 28.00m onder het maaiveld.Uitgaandvan de Amsterdamse stratigrafie zijnde afzettingen waaruit het Ruigoord materiaal is
genomen, afkomstig uit klei die nietlang na het Saalien is afgezet.
Veel klei spoeldedoor het kleinste zeefje;we hebben te maken methet onderste kleiige traject
van deEem-afzettingen; het materiaal dat later inhetEemien werd
afgezetis veelzandiger.
144: Veelmateriaal,weinigforaminiferen.
50; Veel materiaal, waarvan eenkleingedeelte doorzocht. Het betreft witteen doorzichtige kwarts, sterk
afgerond.Geen foraminiferenaangetroffen. Enkele diatomeeën. Gewichtvoorhetspoelen: 875 gram;naspoelen endrogen: 150
gramresidu(17%).
Tabel 1: Foraminiferen-families uitdeboring teRuigoord
Foratniniferen uit het Eemien,
A'dam-Ruigoord
43.00-43.50 monder het maaiveldFamilie Aantal Perc.
Nonionidae 197 53.8 Rotaliidae 72 19.7 Buliminidae 32 8.7 Miliolidae 26 7.1 Discorbidae 20 5.7 Patellinidae 5 1.4 Ophthalmidiidae 5 1.4
Globigerinidae
5 1.4Lagenidae
3 0.8 Totaal 366 100.0In Tabel1 zijn de foraminiferen infamilies gegroepeerd. Defamilie Nonionidae komt duidelijk
het meestvoor.Nonion depressulusen Elphidiumexcavatum domineren in het
algemeen
inarme associaties ineen tamelijkbrak milieu.Ook de familie Rotaliidae isgoed vertegenwoordigd metAmmonia beccarii enBucellafrigida. In mindere matetreffenweleden vande familie's Buliminidae, MiliolidaeenDiscorbidae aan. De families
Lagenidae,
Patellinidae,Globigerinidae
enOphthalmidiidae zijn
zeer spaarzaamaanwezig
enwaarschijnlijk
deelsgeremanieerd,
wellicht uit de keileem.Ammonia beccarii leeft vooral in tamelijkzout water dat nietdieper is dan 25meterenkomt vrij veel voor in de relatiefwarme interglacialen, vooral in deafmetingen250-500/im. In koudere
perioden
is dezesoortbijnaaltijd
afwezig, maar het zijndan koudwater-soorten als Elphidiumfrigidum
die meteen hoogpercentageaanwezig zijn.
De verhouding waarin bovengenoemde soorten voorkomen kan dus iets zeggen over de
ecologische omstandigheden in de Eemzeeter plaatse van
Ruigoord.
Het genus Ammonia isgevoelig voor temperatuur; in zuidelijke streken komen meer vormen voor.
2
De gemiddelde
grootte van foraminiferen wordt medebeïnvloed door het klimaat.3 Als het materiaal uit een
Ijstijd afkomstig is dan zijndesoortenElphidiella cf arctica enAmmonia beccarii kleiner dan
in een warme
periode.
De Ammonia die hier in deEemtijd leefde is niette onderscheiden van Ammonia beccarii zoals die in de huidige Adriatische Zee wordtaangetroffen.
In de Eemien-monsters die hierbesproken
worden konden wedus de Ammonia-soort verwachten zoals dienunog in die streken voorkomt: geen navelpropen9 tot12 kamers (meestal 11)in dejongstewinding.
VoorQuinqueloculinaseminulum geldteendiepte-rangevan 12tot44 meter.De soortkomt meer
voorin zand dan in klei. In het kleiige materiaal uit Ruigoord komen ze dan ook relatief
weinig
voor. Hetvoorgaande wijst
opeen leefmilieu van de fauna buiten debranding
meteendiepte
van maximaal 50 meter.In waterdat minder dan50 meterdiep is komen zelden
planktonische
foraminiferen voor. Wij troffen maar enkele exemplaren aan,vande soortHastigerina murrayi.Dit bevestigt het beeld dal de fauna van ditmonsterafkomstig is uiteen lagune metgeringediepte.
VanVoorthuysen viel hetop dat
zandschaligen
in de Eemien-monsters ontbreken. Hij weetdataan de
betrekkelijk
zwakke schaal van deze foraminiferen en deomstandigheden
in de Eemzeedie doorrolbewegingen funest kunnen zijn geweestvoor dezesoorten. Ook de soortSpirillina
perforata heeftditmet5 exemplaren maarnauwelijks overleefd.
We kunnen onsde
volgende voorstelling
makenvan de Eemzee. Het zal eentamelijk ondiepe
zeezijngeweest metgrote verschillen in
diepte.
Er waren zandbanken, slikplaten,waddengebieden.
Ook heerste er een sterke getijdebeweging. De situatie is goed te vergelijken met dehuidige
Noordzee en Waddenzee. De kust had meerreliëf dannu. We moetenons eengrilligekust metgrote hoogteverschillen voorstellen, een landschap metfjorden.
Deforaminiferen-faunawas nauwelijks anders dan die we vinden in de zeegaten vande
huidige
Noordzee.4Op
grond van onder meer de schelpen- en diatomeeën-fauna mag worden aangenomen dal de Eemzee walwarmer is geweest dan de Noordzee vannu.BESCHRIJVING VAN DE SOORTEN
Denaamgeving is niet dievanLoeblich &Tappan (1988). Het leverde teveel conflicten op met
deliteratuurwaar westeeds naar refereren.
I
*'
Superfamilie
BULIMINÏDEA Familie NONIONIDAEGenus ELPHIDIUMMontfort, 1808
Elphidium incertum(Williamson), Plaat I
-fig. 9
Vaak grijsblauw, soms lichter tot bijna wit. Bijna altijd inwendig gepyritiseerd. Erzijn 8 kamers. De vorm is
symmetrisch. De navel isverdieptenklein. Desuturen zijn verdieptenvrijkrom.Bij een vandeexemplaren wasde
mondopening goedtezien: 8 è 9 kleine rondeopeningen (zie tek.). De randvande laatste kamer zitlos,sluitaande
zijkanten nietaan.Afm.150-400/^m.
Elphidium lessonii (d'Orbigny),Plaat I -fig. 12
Meestalglazig-grijs. Bijna doorzichtig. Enkeleexemplaren zijnechterglanzend wit. Circa 11kamers,elke kamer heefteen 'hoog ruggetje'. Dat effect ontstaatdoor de lichte insnoeringen wegens deverdiepte sutuurlijnen.5Een
exemplaar wijkt duidelijkaf,eriseensoortkieltezien. Misschien is diteenverwante soort.Afm.300-400^m.
Elphidiumexcavatum(Terquem), Plaat I -fig.II
Afgebeeld is hiereen van de grootsteexemplaren, bijna geheelwit, met 7 kamers. De verdiepte suturen zijn wat
geërodeerd. De(witte)stervorm in hetcentrum is karakteristiek. Desoort komtvoor in diverseafmetingen maar vooralklein,dwz.50-213^m.
Genus NONION Montfort, 1808
Nonion depressulus (Walker &Jacob), Plaat II
-fig. 11
Demeesteexemplaren zijn vrijgroot.Erzijn meestal 7 kamersteonderscheiden die lichtzijn ingesnoerd. De navel isverdiept enbezetmetkleine uitsteeksels. Afm. 150-400^m.
Nonion
sp., Plaat I -
fig.
10Vaak goudkleurig omdat het inwendige meestalgepyritiseerd is. Erzijn 8 kamers. Symmetrisch. De navel isvrij
groot enverdiept. Desuturen zijn bijna recht en snoeren de kamers sterk in. De navelvertoontwat knobbeltjes. Eenmondopening is niettezien. De laatste kamer steekt bol uit. Afm.150-400^01.
Superfamilie ROTALIIDEA
Familie ROTALIIDAE
Genus AMMONIA Briinnich, 1772
Ammonia beccarii, Plaat II - fig. 13
Bijna doorzichtig.De kamersmetporiën zijn heelduidelijk gescheiden. Descheiding vande kamers zelf is helder. Vaakzijneenofmeerkamersgevuld metvele kleinepyrietbolletjes.Eenduidelijkenavel,wat poederigenverdiept.
De kamersoverlappende kamersvande binnenstewinding.Aan de involutezijde wijzende kamersmeteenpuntnaar het middenwaardooreenwitte,poederigestervorm ontstaat.Depuntenvande kamers overkappen de navelenigszins.
Degrijs-bruinekamers bollenwatuit,vooral de laatstekamer, die daardoorwat uitsteekt. Er iseenduidelijk naveltje metkleine uitsteekselsaande involutezijde.Daar is ook despieetvormige mondopening goed zichtbaar. Aan de evolutezijde zijner twee(soms 3?) windingen overgaand ineenrommeligcentrum.De binnenstewindingbevat 9
kamers, de buitensteeveneens9 kamersmaarde suturenzijn daar verzonkenende kamers bol. Invergelijkingmet Bucellafrigida zijndevolgendekenmerkenvanbelang; aande involutezijdesteekt de laatste kamerwatuit,vanaf dezijkant gezienstaandesutuurlijnen dwars op delengte-as,desuturenzijn watverdiept.6Afm.300^m.
Genus ROTALIA Lamarck, 1804
Rotalia sp., Plaat II
-fig.
1Iedere kamer heefteenpuntiguitsteeksel. Erzijn meestal 5 kamers. Afm.50-150^m.
Genus BUCELLAAndersen, 1952
Bucella frigida
(Cushman),
Plaat II-fig.
2Doorzichtig enperforaat. Lensvormig, dus bolaanbeidezijden. Aan de evolute kant 3windingen. In deeerste
winding2of 3kamers, maardat ismoeilijk te zien. Detweede windingheeft 5 kamers ende derde winding 7 kamers. Er iseen minieme kiel langs de omtrek. Desutuurlijnen maken daarmeeeenscherpehoek. De
overgang
van rug naarbuik iswat scherp. Aan de involute kant 7 kamers. Aan die kant zien we demondopening aan de basis van de laatste kamer. Desutuurlijnen zijn hierweinig verdieptenbezet metkleineuitsteeksels, maarniettot aan de rand zodateenstervormigcentrum ontstaat.Datcentrumis dichtennietverdiept, anders danbijAmmonia beccarii. Afm.300-400/im.
Familie BULIMINIDAE
Subfamilie BOLIVININAE Genus BOLIVINAd'Orbigny, 1839
Bolivina cf. antiqua d'Orbigny, Plaat II
-fig.
4Vrij plat,biserieel,glasachtig doorzichtig. Suturenwatverzonken. Er isenige variatie, sommige exemplaren zijnslank,
anderemeergedrongen. Somszijnerwittestipjestezienwaarvan onduidelijkis of hetporiën zijn.
7
Afm. 300-400/itn.
Bolivina catanensis Seguenza, Plaat II- fig. 7
Poriënoverhetgehele oppervlak, doorzichtig.Aan detop grotekamerenovalemondopening. Afm. 200-300«m.
SubfamilieBULIMININAE
Genus BULIMINAd'Orbigny, 1826
Bulimina pupoides d'Orbigny, PlaatII -fig. 5
Een heeltyperendevorm.Biserieel,detop wellicht triserieel.Glasachtig doorzichtig. De laatste 2(of 3?)kamerszijn
buitengewoon groot.Opdelaatste,de grootstekamer iseensikkelvormige mond zichtbaar. Afm.150-200/im.
Genus ANGULOGERINA
Cushman,
1927 Angulogerina angulosa (Williamson), Plaat II - fig. 6Lichtvankleur,wittig, bijna doorzichtig. Rondemondopening aandetop. Vanaf detop drie ribbelstothalverwege. Dc onderste helft is
gclobten bezetmetvele kleine uitsteeksels. Slechts éénexemplaar.Afm. 150-200/um.
SubfamilieVirgulinidae
GenusVIRGULINAd'Orbigny, 1826
Virgulina bramlettei
Galloway
&Morrey,
Plaat II-fig.
12 Glasachtig doorzichtig.Gelobt. Rondemondopeningaandetop;geenhalsje.Afm. 150-200/im.SuperfamilieMILIOLIDEA
Familie MILIOLIDAE
Genus QUINQUELOCULINA d'Orbigny, 1826
Quinqueloculina
seminulum (Linnaeus), Plaat I-fig. 1
Glad, geel, jjorcelein. De ribbelszijnkarakteristiekvoor de soort die in het Eemienvoorkwam. Hetisechtergeen criterium.Quinqueloculina seminulum komtvoorzowel metals zonder ribbels. Deapertuurheefteenenkelvoudige tand.8Alleen in vroegeafzettingenvanhet Eemienkomen Miliolidae voor.In ditmonsterkomt deze familie niet talrijk voor maarde konklusie is misschien tochgerechtvaardigd dat hetmonsteruit zo'n vroegeafzetting afkomstig is. Uit de literatuur is verderbekend datsoortenuitdeze familie in kombinatie metBucellafrigidaworden gevonden.
Afm. 300-500^m.
Quinqueloculina
bicornis (Walker &Jacob), Plaat I-fig.
2Gevorktetand. Gedrongenvorm. Tweegrotekamers in delengterichtingmetdaartusseneenkleine derdekamertje.
Aaneenkant is inhet centrumeenvierde kamertezien.9Desoortkomt
nogrecentvoor aan onze kusten(Cushman, 1980).Afm.150-500jum.
Quinqueloculina sp.,Plaat I
-fig. 5
Hetexemplaar is
erg gehavend endaardoor niet verdertedetermineren.Afm.50-200^m.
Quinqueloculina candeianad'Orbigny, Plaat I
-fig. 6
Desoortvalt
opdoor de slankevorm.Gelig,aande omtrektransparant. Aandetopvanhethalsje bevindt zicheen rondelipvormige mondopening. Aan deenezijde zijn drielanggerektekamerstezienwaarvandemiddelstemeteen scherpe puntnaarbuiten steekt. De andere kant heeftmeerkamers. Afm.300-400/im.
Quinqueloculina lippa LeCalvez, Plaat I - fig. 7
Dezijkanten zijn tamelijkvlak. Aan detopvan eenhalsjebevindt zicheenkleine rondemondopening. Dewand is
porceleinig, geel.Afm.50-200^m.
Genus TRILOCULINA d'Orbigny, 1826
Triloculina angularis
d'Orbigny,
Plaat I - fig.3Scherpe hoeken.Enkeletand. Hetenige exemplaaris,natezijn getekend, helaasweggeraakt. Afm.150-200/im.
Triloculina sp.,Plaat I
-fig. 4
Bijnarondvan vorm.De middelste kamer boltwatuit. Wit
gematteerd. Demondopening aandetopis rondmetdaarin eenweiniggeprononceerdetand.Afm.50-200/um.
Familie DISCORBIDAE Subfamilie DISCORBINAE Genus DISCORBIS
Lamarck,
1804Discorbis williamsoniChapman &Parr, Plaat II- fig. 10
6è7 kamers.Lensvormige onderkant. Glimmend,doorzichtigmeteenheldere smalle kiel. Een vande kamers is veruit
de grootste. Het geheel heeft daardoor iets weg van eenschildpad. Naast dezegrootste kamer bevindtzich een
spieetvormig mondje.Vanaf debovenzijde gezien liggende kamers'dakpansgewijs' in de rondte. Afm.SO-lSO^m.
Subfamilie ANOMALININAE
Cibicides pseudoungeriana (Cushman), Plaat II
-fig. 14
Geel. Vlakke onderkantmetomhetcentrum8 kamers. De laatste kamer steekthoog uit.Bijhetgetekende exemplaar is de laatste kamer defekt. Afm.50-400^m.
Familie PATELLINIDAE
Subfamilie PATELLINIDAE
Genus PATELLINA Williamson, 1858
Patellina corrugata Williamson, Plaat II
-fig. 9
Glasachtig doorzichtig.Aan de
topeenronde kern dieondoorzichtig is. Erzijnongeveer6 concentrische cirkelstezien metdaarin wittevlekjes. De onderkant is hol. Afm.50-200/im.
FamilieGLOBIGERINIDAE
Genus HASTIGERINA WyvilleThomson, 1876
Hastigerina murrayi Thomson, Plaat II -
fig.
8Geel met hierendaar witte 'aanslag'. 5 kamers. Aan de hele omtrek kleine uitsteeksels. Meer details zijn niet zichtbaar.10
Afm.50-150^m.
Superfamilie
LAGENIDAE FamilieLAGENIDAESubfamilie LAGENINAE
Genus LAGENA Walker enJacob, 1798
Fissurina cf. laevigata Rcuss, Plaat II- fig.3
Eivormig metovaalmondje aandetop. Moeilijktedetermineren.11
Afm. 150-200/im.
Familie OPHTHALM1DIIDAE
Subfamilie CORNUSPIRINAE
Genus SPIRILLINA Ehrenberg, 1843
Spirillina perforata (Schultze), PlaatI
-fig.
8Spiraalvormig,ruim 3.5winding. Enigszins doorzichtig. Wittig, geperforeerd.Een kwetsbaresoortdieoorspronkelijk eengroteraandeel in depopulatie zal hebbengehad.12
Afm.50-200,um.
VERANTWOORDING
Demonsterswerden enkele jaren geleden uitgereiktdoor Bertvan derValk. We konden helaas
niet
op korte termijn verslag doenvan onze bevindingen. Toeneen voorlopige versie van dit artikel
eindelijk
klaar was, vonden wij hem bereid omuitgebreid kommentaar tegeven en zette
hij
ons op hetjuiste
spoor metverwijzingen
naarrecent onderzoek. Zonderzijn
inspirerendeopmerkingen
was dit artikel niet totstand gekomen.Adrie Kerkhofwas
behulpzaam
bijhet inventariseren vande literatuur betreffende foraminiferen uil het Eemien. De schelpen uit hetEemicn zijn onnavolgbaar getekenddoorG.A.Peeters. Eenpublicatie hiervan is nogniet verschenen. We zijn hemerkentelijk dat er in dit artikel enkele
Tabel 2
Eemien,boring Amsterdam-Ruigoord (25B970)
soort aantal perc zie literatuur
Elphidiumincertum
e
14 3.8 V05IX/94Elphidium lessonii 21 5.7 VOl4/4, CUS23/5
Elphidiumexcavatum
örA
V J
21 5.7 VQ5VIII/89, MOO1/6
Noniondepressulus
(
102 27.9 V0323/3a,b, V05VIII/89,MOO 1/6Nonion sp.
6»
39 10.7 BAR109/6Ammoniabeccarii 49 13.4 COL24, BAR 107/2,VOl4/8,V05X/103
Bucellafrigida 21 5.7 BAR105/8,9,V0324/15
Rotalia sp.
ce
2 0.5 BATXB/7,SAP9.8/10,11,BHA66/32Bolivina cf. antiqua
ms?
17 4.6 VQ211/6, VQ42/23,BHA66/13Bolivina catanensis 9 2.5 VOl 1/15
Buliminapupoides 3 0.8 V05IV/51
Angulogerina angulosa 1 0.3 V05IV/54
Virgulina bramlettei 2 0.5 VOl 1/14
Quinqueloculina seminulum 3 0.8 V0326/47,CALIV/1, COL55/h
Quinqueloculina bicomis 11 3.0 V0326/46, BHA67/10
Triloculinaangularis 1 0.3 BHA67/12,BAR5/12
Triloculina sp.
<2)
4 1.1 V041/3Quinqueloculina sp. 3 0.8
Quinqueloculina candeiana 2 0.5 CUV 17/6
Quinqueloculina lippa
Os
2 0.5 CALIV/5, BHA67/18Discorbis Williamsoni
Si)
14 3.8 V05 VI/73NOTEN
1 Uit deboorbeschrijving vanboring25B970blijktdat de bovenste 10meteruit Holoceneafzettingenbestaat. Dan
volgt,tot26meteronder hetmaaiveld,de FormatievanTwenteen van26meter tot50meterhet Eemien. Volgens
deboorbeschrijving bevat dezandigetop vandeEemien-afzettingen veelschelpresten, bijna uitsluitend in het
hoogste deeltussen26en35meter. In hetkleiige gedeeltevan de Eemienafzettingen werdeengroteconcentratie
schelpen waargenomen op44.75monder het maaiveld. In het monsteruit 43.00tot43.50monder het maaiveld werden doorons eveneensvrijveelschelpen enschelp-fragmenten aangetroffen. De concentratiesvanschelpen in zandenklei komen nietgeheeltotuitdrukkingin hetprofieluit afb. 4. Datprofielis echter ook watoostelijk van
Ruigoord gelegen.
2 De verschillen invormenberusten op het aantal kamersenhet al dan niet hebbenvan eennavelprop. Ammonia batavus heeft diepe suturen, vooral bij de laatstgevormde kamers. Ook een navelprop, hoewel niet zo
geprononceerd.
3 Kleine foraminiferen worden soms nietgezien. Van Voorthuysen (Zaandam, 1950) gebruikte zeefjes met maaswijdtenvanresp. 1000,300en150firn. Materiaalkleiner dan 150omwerdkennelijk niet bekeken. De heel kleine foraminiferenzijn volgens hem vaakgercmanieerd uit hetBoven-Krijt.
4 Mondelinge mededelingvanVanVoorthuysen aanSpaink.
5 VanVoorthuysen (1950): Elphidium cfpseudolessonii Ten Dam & Reinheid. Het verschilmetElphidiumlessonii is nietduidelijk.
6 Colom(1974, p. 24): de variantinflataop p. 24. Ondiep water(50-100m) wordt hiervermeld,netals voor
Elphidium. Zie verdervanVoorthuysen (1950):4/8: Streblus beccarii.Moodley (1992, p.63.)
7 VanVoorthuijsen (1950, DenHaag):Bolivina catanensissequenza. Bhatia(1955):Bolivinavariabilis; Moodley
(1992):Buliminellaelegantissima.
8 Calvez(1970): Quinqueloculina crassa d'Orbigny.
9 Bhatia(1955): Quinqueloculina impressa Reuss.
10 VanVoorthuysen (1950, Zaandam):Fissurinasacculus; Barker 1965: Oolinaglobosa. 11 Van Voorthuysen(1954?): Globigerinabulloidesd’Orbigny.
12 Colom(1974): Spirillinalimbata(23/b); VanVoorthuysen (1950?): 1/15,Spirillina;Cushman(1980): Cornuspira
planorbis.
Eemien, boring Amsterdam-Ruigoord, vervolgtabel
soort aantal perc zie literatuur
Patellinacorrugata 5 1.4 V0325/34,LT320/4-14
Hastigerina murrayi 5 1.4 BAR83,V0326/48
Fissurina of.laevigata
o
3 0.8 VOl 1/6,V041/8,BAR56/2Spirillina perforata
CD
5 1.4 V0325/32, CUS16/1,COL23/b,V021/15Totaal 366 100.0
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
BATJES, D.AJ., 1958.Foraminifera oftheOligocene of Belgium, Koninklijk Belgisch Instituutvoor
Natuurweten-schappen, Verhandeling Nr. 143(BAT).
BHATIA, S.B.,1955. The foraminiferal fauna of the latePaleogene sediments of the Isle ofWight, England. -Journal
ofPaleontology, Vol.29,pp.665-693,(BHA).
BOLTOVSKOY, E & G. GIUSSANI & S. WATANABE & R. WRIGHT(editors),1980. Atlasofbenthicforaminifera
ofthe southwest Atlantic.-Junk, TheHague-Boston-London.
GALVEZ,Y.le, 1970. Contribution d l'étude desforaminifères paléogènes du Bassin de Paris.- Éditions du Centre
National de la RechercheScientifique. (CAL).
COLOM, G., 1974.Foraminiferos Ibericos, Barcelona(COL).
CUSHMAN, J.A., 1980.Foraminifera,their classification and economicuse. -HarvardUniversityPress (CUS).
CUVTTJJF.R,J. & V.SZAKALL, 1949.Foraminifères d'Aquitaine, PremièrePartie.-Société Nationale des Pétroles
d'Aquitaine (CUV).
DOPPERT,J. W.C, 1975.Foraminiferenzonering vanhet Nederlandse Onder-KwartairenTertiair. In: W. H.Zagwijn
& C. J.vanStaalduinen(eds), Toelichting bij geologischeoverzichtskaarten vanNederland, Haarlem, pp. 114-118.
GANS,W.de, 1991.Kwartairgeologie vanWest-Nederland. GrondboorenHamer,no.5-6, november 1991.
GANS,W.de,1994. Pleistoceneafzettingen. In: M.Rappol& C.M. Soonius(eds),Inde bodemvanNoord-Holland.
- Lingua Terrae,Amsterdam.
JENKINS,D.G. & J.W. MURRAY(editors), 1989.StratigraphicalAtlasoffossil Foraminifera. - Second Edition.
JohnWiley& Sons.
KING, C., 1983. Cainozoic micropalaeontological biostratigraphy ofthe North Sea. - Report 82/7. Institute of
Geological Sciences, Londen.
KÜMMERLE, E., 1963. DieForaminiferenfauna des Kasseler Meeressandes(Oberoligozdn) imAhnetal bei Kassel.
- Hessisches Landesamt fürBodenforschung, Wiesbaden(KUM).
LOEBLICH,A.R.&RTAPPAN,1988.Foraminiferal Genera and TheirClassification.- Van NostrandReinhold,
New York.
MOODLEY, L, 1992.Experimental ecology ofbenthicforaminifera insoftsediments and its(paleo)environmental
significance. ProefschriftVrijeUniversiteit Amsterdam.(MOO)
SPAINK, G.,1958. De NederlandseEemlagen, DeelI,Alg.overzicht.- Kon. Ned. Nat.Hist.Ver.,Wet. Med.
no.29.
SPKER, E/Ih.N., 1968. Microfossielenenhun waardevoordeouderdomsbepaling vanaardlagen in de Nederlandse
ondergrond. GrondboorenHamer, no.5-6,oktober-december 1968.
STIVA, A.,1955. De historievanhet Eemonderzoek in Nederlanden vandewerkgroep Amsterdam.-Corr. blad.
NedL Mal.Ver. no.58. pp.552-554.
VOORTHÜYSEN,J.H. van, 1950. Thequantitativedistribution of the Plio-Pleistocene Foraminifera ofa boringat the Hague. -Med.Geol.St., N.S.,No.
4, pp.31-49. (VOl)
VOORTHÜYSEN,J.H. van, 1950? Foraminifera Oosterhout.-Med. Geol.St., N.S.,No. 7. (V02)
VOORTHÜYSEN, J.H. van, 1950. The quantitative Distribution of the Pleistocene, Pliocene and Miocene
ForaminiferaofboringZaandam.-Med. Geol.St., N.S.,No. 4.
(VG4)
VOORTHÜYSEN, J.H. van, 1954. Foraminiferenaus dem Eemien(Riss-Wiirm-Interglazial) in der Bohrung Amersfoort I.-Med. Geol.St., N.S.,No. 11.(V03)
VOORTHÜYSEN,J.H. van, 1958. Les foraminifèresmio-pliocènes et quaternaires du Kruisschans. -Koninklijk
BelgischInstituutvoorNatuurwetenschappen. Verhandeling no.142.(VOS)
WRIGHT BARKER, R., 1965. Taxonomie Notes on theSpecies Figured by H.B.
Brady in hisReport on the ForaminiferaDredged byH.MS.Challenger During the Years 1873-1876.-Society ofEconomicPaleontologists
Plaat I Nonionsp. 10. Elphidiumlessonii 12. Elphidium incertum '). Elphidiumexcavatum 11. Quinqueloculina lippa 7. Quinqueloculinacandeiana (>. Quinqueloculinasp. 5. Spirillina perforata 8. Quinqueloculinabicornis 2. Triloculinasp. 4. 1.Quinqueloculinaseminulum 3. Triloculinaangularis
Plaat II Discorbis williamsoni 10. Hastigerinamurrayi 8. 6.Angelogerinaangulosa Patellina corrugata 9. Bolivina cf. antiqua 4. Nonion depressulus 11. Bolivinacatanensis 7. 12. Virgulinabramlettei Bucellafrigida 2. Rotaliasp. 1. Cibicidespseudoungariana 14. Bulimina pupoides 5. Ammonia beccarii 13. Fissurinacf. laevigata 3.