• No results found

Het effect van “een dosis natuur” op de aandacht van schoolkinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van “een dosis natuur” op de aandacht van schoolkinderen"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Effect van “een Dosis Natuur” op de Aandacht van Schoolkinderen

Masterscriptie Opvoedingsondersteuning Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam C. Middelbos, 11053593 Begeleiding: J. Weeland, M.Sc Tweede beoordelaar: Dr. A. L. van den Akker

(2)

Abstract

The Effect of “a Dose of Nature” on the Attention in Schoolchildren

This between-subject experiment examined the impact of the physical environment, namely inside, nature or urban, on attention in schoolchildren via individually guided twenty minute walks, or a twenty minute inside activity (N = 13, Mage = 8.31, SD = 1.44). Before and after the activity, attention was measured using the Digit Span Backwards. There was no

significant effect of the condition on attention (p = .43). There is no evidence for a relation between spending time in nature and better attention. Although the means show a pattern. These scores are specifically the lowest for the control group (M = 2.20) and the highest for the nature group (M = 3.50). Perhaps we can suggest that the greener the environment and the more children move, the better the attention.

(3)

Het Effect van “een Dosis Natuur” op de Aandacht van Schoolkinderen Aandacht is het vermogen te voorkomen afgeleid te worden door concurrerende stimuli (Rogerson & Barton, 2015). Bepaalde hersengebieden worden in verband gebracht met processen van mentale inspanning, aandacht en cognitieve controle. Deze hersengebieden die de aandacht reguleren, kunnen na verloop van tijd uitputten waardoor mogelijk

aandachtsproblemen kunnen ontstaan. Dit uit zich in impulsief, druk en chaotisch gedrag dat ongepast is en niet bij het ontwikkelingsniveau van een kind past. Aandachtsproblemen, zoals Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD), komen relatief veel voor

(Gezondheidsraad, 2000) en hangen samen met problemen op andere gebieden zoals schoolproblemen, sociale problemen en gedragsproblemen (Schoemaker et al., 2003; NJI, 2016). Klinische aandachtsproblemen kunnen behandeld worden met medicatie (Van Dijk, Zuidgeest, Van Dijk, & Verheij, 2008). Volgens de Gezondheidsraad (2014) leidt

medicatiegebruik bij ongeveer 80 procent van de Nederlandse kinderen met

aandachtsproblemen tot een algemene gedragsverbetering en blijkt medicatie noodzakelijk. Dit betekent dat voor 20 procent van de kinderen met aandachtsproblemen medicatie niet werkzaam blijkt. Onderzoek toont tevens aan dat medicatie, zoals Ritalin, directe

bijwerkingen kan veroorzaken, zoals hoofdpijn, slaapproblemen en depressie

(Gezondheidsraad, 2014). Daarnaast zijn er vermoedens dat medicatie voor kinderen met aandachtsproblemen op lange termijn niet effectief zijn (ADHD Medicatie, 2016). Deze nadelen van medicatie kunnen mogelijk omzeild worden door alternatieve interventies aan te bieden.

Er zijn meerdere evidence based alternatieven, namelijk interventies op het gebied van voeding, beweging en blootstelling aan natuur (Pelsser, 2011; Smith et al., 2013; Gill, 2014). Uit onderzoek van het Pelsser RED Centra is gebleken dat bij 60 procent van de kinderen in Nederland voeding een belangrijke oorzaak kan zijn van aandachtsproblemen (Pelsser, 2011).

(4)

Aandachtsproblemen kunnen veroorzaakt worden door overgevoeligheid voor voeding en deze problemen kunnen voorkomen worden door een dieetaanpassing. Het aanpassen van de voeding van kinderen kan medicijngebruik overbodig maken. Daarnaast blijkt uit Amerikaans onderzoek dat bij kinderen met aandachtsproblemen het concentratievermogen verbetert door te sporten (Smith et al., 2013). Een groep van 17 kinderen met symptomen van

hyperactiviteit/impulsiviteit bewoog acht weken dagelijks 26 minuten. Voor en na deze fysieke activiteiten ondergingen ze testen waarbij onder andere getest werd op hun motorieke, cognitieve, sociale en gedragsmatige functioneren. Uit de resultaten van deze studie kan geconcludeerd worden dat gestructureerde lichamelijke activiteit voordelen kan bieden op motorisch, cognitief en sociaal vlak bij jongeren met ADHD-symptomen. Bijna de helft van de metingen vertoonde significante veranderingen over de tijd. Voornamelijk het onderdeel antwoordremming vertoonde een positief effect, wat vooral nuttig kan zijn bij het aanpakken van de kern van aandachtsproblemen. Naast voeding en beweging heeft onderzoek

aangetoond dat natuur ook een positief effect heeft op kinderen (Gill, 2014). Uit een onderzoek in Spanje is gebleken dat een vooruitgang in het werkgeheugen en een

vermindering van onoplettendheid gerelateerd is aan de aanwezigheid van natuur binnen en rond scholen, huizen en de woon-werkverkeer route (Dadvand et al., 2015). Ander

experimenteel onderzoek laat zien dat kinderen na het zien van videomateriaal over een natuurlijke omgeving gecombineerd met matig intensieve lichaamsbeweging (wandeling), een hogere aandacht spanne hadden dan kinderen die keken naar videomateriaal over een

bebouwde omgeving (Rogerson & Barton, 2015). Tevens bleek uit eerder onderzoek dat bij kinderen met ADHD de aandacht verbeterde na een wandeling in de natuur ten opzichte van een wandeling in een bebouwde omgeving (Taylor & Kuo, 2009). Deze kinderen konden zich na een wandeling in de natuur beter concentreren op verschillende concentratietaken dan na een wandeling in de buurt of stad. Dit wordt bevestigd in een replicatiestudie waaruit blijkt

(5)

dat kinderen significant beter presteerden op een aandachtstaak na een wandeling door de natuur dan na een wandeling door een bebouwde omgeving (Schutte, Torquati & Beattie, 2015).

Een natuurlijke omgeving heeft niet alleen een positieve invloed op aandacht maar ook op de gezondheid, functioneren en de algemene welzijn van kinderen (Chawla, 2015). Deze opvatting werd sinds de jaren ‘70 al meerdere malen bevestigd door verschillende

onderzoekers (Lynch, 1977; Hart, 1979; Moore, 1980; Moore, 1986). Zij bekeken de waarde van de natuur vanuit het kindperspectief en toonden aan dat een natuurlijk omgeving bijdraagt aan een positieve ontwikkeling van het kind. In een natuurlijke omgeving kan een kind (met vrienden) creatief spelen, op eigen tempo uitdagingen zoeken, leren over de natuur vanuit directe ervaringen en een emotionele band opbouwen met de natuurlijke wereld. Natuur draagt bij aan een lichamelijke gezondheid door middel van fysieke activiteit (Chawla, 2015). Door deze positieve aspecten van een natuurlijke omgeving, zou wandelen in de natuur een mogelijk alternatieve interventie kunnen zijn voor aandachtsproblemen. De eerdergenoemde nadelen van het toedienen van medicatie, zoals hoofdpijn en depressie, zijn hierdoor niet meer aan de orde. Wandelen in de natuur leidt, naast het verminderen van aandachtsproblemen, mogelijk tot andere voordelen, zoals meer beweging, meer frisse lucht, meer blootstelling aan zonlicht en minder hoge kosten vergeleken met meer conventionele interventies (Koedoot & Wilschut, 2013).

De positieve werking van de natuur op de vermindering van aandachtsproblemen zou verklaard kunnen worden door de attention restoration theory (ART) (Kaplan & Kaplan, 1989; Kaplan, 1995; Kaplan, 2001). ART stelt dat natuur aandacht hersteld doordat de natuur kenmerken bevat die aandacht bevorderen en de hersenfunctie stimuleren. Eén van die kenmerken is dat een natuurlijke omgeving makkelijk toegankelijk is en op deze manier een perfecte plek met uitgebreide restauratieve mogelijkheden biedt. Dit komt onder andere

(6)

doordat de natuur zich leent voor zachte fascinatie. Voor deze fascinatie voor bijvoorbeeld wolken, zonsondergang en sneeuwpatronen is weinig inspanning nodig waardoor er voldoende ruimte over blijft om na te denken over andere dingen. Ook biedt de natuur een groot gevoel van weidsheid en versterkt het een gevoel van in een andere wereld zijn. Het kost de mens vaak minder moeite te functioneren in een natuurlijke omgeving dan in een meer beschaafde omgeving (Kaplan & Kaplan, 1989; Kaplan, 1995; Kaplan, 2001).

Door belangrijke limitaties in de literatuur is er meer onderzoek nodig naar de positieve werking van natuur op aandachtsproblemen en daarom wordt in deze studie het onderzoek van Taylor en Kuo (2009) en Schutte, Torquati & Beattie (2015) nogmaals

gerepliceerd. De eerste limitatie aan deze onderzoeken is de steekproefgrootte. Taylor en Kuo (2009) hebben in hun studie gewerkt met een kleine steekproef van 17 kinderen, wat zorgt voor een lage power. Om de kans om de nulhypothese terecht te verwerpen te vergroten, wordt in deze replicatiestudie gewerkt met een grotere steekproef. Ten tweede valt op dat de studie van Taylor en Kuo (2009) geen gebruik maakt van een controleconditie. Door een controlegroep toe te voegen wordt uitgesloten of een waargenomen effect niet te wijten is aan spontane veranderingen en wordt tevens de bewegingscomponent van het wandelen in kaart gebracht. Daarnaast wordt in deze studie gewerkt met een between-subject design in plaats van een within-subject design zoals in het onderzoek van Taylor en Kuo (2009). In deze studie worden de participanten niet aan alle condities blootgesteld, maar worden ze ingedeeld in één van de drie conditiegroepen (wandeling in natuur, bebouwde omgeving of

controlegroep). Bij een dergelijk between-subject design is er geen sprake van een carry-over effect waardoor de interne validiteit van deze studie beter gewaarborgd kan worden. Tevens worden de participanten door middel van loting aan een groep toegewezen, wat zorgt voor een aselecte verdeling van de participanten over de verschillende groepen die het onderzoek kent. Hierdoor is de invloed van storende variabelen, zoals leeftijd, in de groepen even groot. Deze

(7)

experimentele studie is een toevoeging aan de longitudinale en cross-sectionele onderzoeken over dit onderwerp en heeft tevens minder hoge kosten en minder kans op uitval van

participanten dan longitudinaal onderzoek. Ten derde is het belangrijk om in kaart te brengen of natuur als alternatieve interventie voor aandachtsproblemen ook in Nederland werkzaam blijkt, zodat de voordelen, vermindering van aandachtsproblemen, de positieve invloed op gezondheid, functioneren en het algemene welzijn van kinderen, van deze interventie ook voor Nederlandse kinderen zouden kunnen gelden. Dergelijk onderzoek is nog niet in Nederland uitgevoerd. Om te onderzoeken of het effect tussen aandacht en natuur ook in Nederland bestaat, wordt het onderzoek uitgevoerd met een Nederlandse populatie. Naast de wetenschappelijke relevantie van een verbeterde replicatiestudie, is deze studie een

toevoeging aan de bestaande literatuur over dit onderwerp omdat er geen eenduidig antwoord is op de vraag of natuur een effect heeft op de aandacht bij schoolkinderen. Tussen de studie van Taylor en Kuo (2009) en Schutte, Torquati en Beattie (2015) zit in de resultaten namelijk een discrepantie. Uit onderzoek van Taylor en Kuo (2009) blijkt dat kinderen zich na een wandeling in de natuur wel beter konden concentreren op verschillende concentratietaken dan na een wandeling in de buurt of stad maar uit onderzoek van Schutte, Torquati en Beattie (2015) blijkt echter niet dat deze scores hoger uitvielen na een wandeling in de natuur dan na een wandeling in bebouwd gebied.

Met deze toevoegingen staat in deze replicatiestudie de volgende onderzoeksvraag centraal: ‘Welk effect heeft blootstelling aan natuur op aandacht bij kinderen van 6 tot en met 11 jaar?’. In deze studie wordt in een Nederlandse situatie door middel van een studie 1 (cross-sectioneel), studie 2 (experimenteel) design onderzoek gedaan naar de effecten van blootstelling aan verschillende omgevingen (natuur vs. bebouwd) op de aandacht van schoolkinderen. Studie 1 is een beschrijvend onderzoek en er wordt verwacht dat er een relatie is tussen hoeveelheid groen in de buurt (directe omgeving van het huis) en

(8)

aandachtsproblemen. Vervolgens wordt gemeten of deze relatie ook te zien is wanneer kinderen hier experimenteel, door middel van wandelingen, aan blootgesteld worden (studie 2). Hierbij wordt verwacht dat de kinderen die een wandeling hebben gemaakt in een

bebouwde omgeving ten opzichte van kinderen in de controlegroep hoger scoorden op de nameting. Daarnaast wordt verwacht dat de kinderen die een wandeling hebben gemaakt in een natuurlijke omgeving hoger scoorden op de nameting ten opzichte van kinderen die een wandeling hebben gemaakt in een bebouwde omgeving en de kinderen in de controlegroep (Taylor & Kuo, 2009; Schutte, Torquati & Beattie, 2015).

Methode Studie 1

Procedure

Om in kaart te brengen of er een relatie was tussen aandachtsproblemen en natuur, werd er een vragenlijst uitgezet onder ouders van kinderen in de leeftijdscategorie van 6 tot en met 11 jaar en onder de ouders van de participanten die meededen met het experiment uit studie 2.

Anonieme vragenlijst. De participanten zijn benaderd via verschillende kanalen van

(social) media, zoals Facebook en mail. Door de onderzoekers werd een bericht gedeeld waarin een uitnodiging voor deelname aan het onderzoek en een link naar de vragenlijst was opgenomen. Dit bericht was gericht aan alle ouders van kinderen in de bovengenoemde leeftijdscategorie. Ouders konden vrijwillig deelnemen aan het onderzoek en de vragenlijst kon digitaal ingevuld en verzonden worden. Deelname van participanten was geheel anoniem.

Vragenlijst experiment. De ouders van de kinderen die participeerden in het

experiment (studie 2) werden via de mail gevraagd dezelfde digitale vragenlijst in te vullen. De duur voor het invullen van de vragenlijst was voor beide groepen ongeveer 15 minuten.

(9)

Participanten

Anonieme vragenlijst. In dit onderzoek is gewerkt met een steekproef van 33 ouders (Mleeftijd = 39.72, SD = 4.55, 84.80% biologische moeder) met kinderen in de

leeftijdscategorie van 6 tot en met 11 jaar wonend in Nederland (Mleeftijd = 8.70, SD = 1.43, 45.50% jongens). Van de participanten die meededen was de helft van de ouders MBO opgeleid (51.50%) en het merendeel getrouwd (69.70%).

Vragenlijst experiment. Van de 13 kinderen die participeerden in het experiment

hebben 12 ouders de vragenlijst ingevuld (Mleeftijd = 42.25, SD = 8.32, 58.30% biologische moeder) met kinderen in de leeftijdscategorie van 6 tot en met 11 jaar wonend in Nederland (Mleeftijd = 8.25, SD = 1.42, 50% jongens). Van de participanten die meededen was de helft van de ouders WO opgeleid (50%) en het merendeel getrouwd (83.30%).

Meetinstrumenten

Vragenlijst natuur. Om een beeld te krijgen van de hoeveelheid groen in de buurt en

hoe vaak de participant hierin verkeerd, zijn een aantal vragen hierover aan de ouders gesteld. Dit deel van de vragenlijst betrof zeven items. Voorbeelden van items waren: ‘Bent u

tevreden met de hoeveelheid groen in uw buurt?’ en ‘Hoe vaak speelt uw kind in de

wintermaanden (november-februari) gemiddeld buiten?’. De items konden gescoord worden aan de hand van zes uiteenlopende antwoorden. Het item dat in dit onderzoek nader is onderzocht luidde als volgt: ‘In de buurt waar u woont, hoeveel groen (denk aan parken, perken, grasvelden, bomen) is er in de buurt? Met buurt bedoelen we in de directe omgeving van uw huis’. Dit item werd gescoord op een 6-punts Likertschaal (0 = heel veel - 6 = geen).

Vragenlijst aandacht. Om aandachtsproblemen te meten, werd gebruik gemaakt van

de Child Behavior Checklist (CBCL 6-18) (Achenbach, 1991). Dit diagnostische instrument wordt gebruikt om probleemgedrag en vaardigheden van kinderen op gestandaardiseerde wijze te kwantificeren. In deze studie werden items met betrekking tot aandacht en

(10)

hyperactiviteit van de Checklist voor jongeren van 6 tot en met 18 jaar gebruikt. Dit deel van de vragenlijst betrof 28 items. Voorbeelden van items waren: ‘Eist veel aandacht op’ en ‘Kan zich niet concentreren, kan aandacht niet lang vasthouden’. De items werden gescoord op een 3-punts Likertschaal (0 = helemaal niet - 2 = duidelijk of vaak). De Commissie

Testaangelegenheden (COTAN) heeft de begrip- en criteriumvaliditeit van de CBCL 6-18 beoordeelt als voldoende. Ook de bevindingen over homogeniteit en stabiliteit zijn volgens de COTAN bevredigend (NJI, 2016). De aandachtsschaal had een Chronbach’s alpha van .87. Dit betekent dat de schaal goed betrouwbaar was.

Studie 2 Design

Dit onderzoek betrof een gerandomiseerd between-group experiment, met voor- en nameting, waarbij de onderzoeker die de voor- en nameting afneemt blind was voor de

conditie. Kinderen werden gerandomiseerd in drie condities: een wandeling in een natuurlijke omgeving (N = 2), een wandeling in een bebouwde omgeving (N = 6) en geen wandeling (controlegroep) (N = 5).

Procedure

In Nederland zijn 37 scholen benaderd met de vraag of er via de school participanten voor deze studie gezocht mochten worden. Scholen werden via de post, mail en telefoon gevraagd of zij hieraan wilden deelnemen. Uiteindelijk zijn de participanten benaderd via drie scholen, één in Amsterdam en twee in Harderwijk. Via de directeur van de school werd een brief verspreid naar alle ouders van leerlingen in de leeftijdscategorie van 6 tot en met 11 jaar. Kinderen konden vervolgens door hun ouders vrijwillig worden aangemeld via een

schriftelijke toestemming (informed consent). Dit konden zij per post of via e-mail naar de onderzoekers opsturen. In Harderwijk zijn 304 kinderen benaderd waarvan er negen

(11)

uiteindelijk participeerden. In Amsterdam zijn 75 kinderen benaderd. Zeven kinderen hadden zich aangemeld om mee te doen, uiteindelijk hebben vier kinderen daadwerkelijk mee gedaan. Het onderzoek waaraan de participanten meewerkten bestond uit een voormeting, manipulatie en nameting. Elke procedure werd uitgevoerd door twee onderzoekers, waarvan één blind voor de experimentele conditie die de voor- en nameting afnam, en de ander die de conditie bepaalde en de manipulatie uitvoerde. De manipulatie kon een wandeling in de natuur of bebouwd gebied zijn of een zelfgekozen activiteit binnen (controlegroep). De duur van de gehele procedure was ongeveer 90 minuten. Dit was per conditie gelijk. De procedure en het onderzoeksprotocol waren goedgekeurd door de ethische commissie van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, protocol 2015-CDE-4683.

Participanten

In dit onderzoek is gewerkt met een steekproef van 13 participanten met de leeftijd van 6 tot en met 11 jaar (Mleeftijd = 8.31, SD = 1.44, 46.20% jongens) die onderwijs op een speciale (30.77%) of reguliere basisschool (69.23%) volgden. Van de participanten die

meededen was de helft van de ouders hoogopgeleid (50%) en de meesten getrouwd (83.30%). Tevens scoorden de participanten op oudergerapporteerde aandacht gemiddeld, wat betekent dat zij thuis soms (lichte) aandachtsproblemen lieten zien (N = 12, Maandacht = 1.84, SD = .44). Op de score van de Digit Span Backwards voormeting scoorden de participanten gemiddeld 3.29.

Meetinstrumenten

Aandacht. De Digit Span Backwards (DSB) werd gebruikt om aandacht te meten aan

de hand van cijferreeksen die achterstevoren moesten worden nagezegd (Wechsler, 1955). De reeksen met cijfers werden door de onderzoeker opgelezen met een snelheid van één cijfer per seconde. Eén reeks was voorbij wanneer de onderzoeker ‘stop’ zei. De test bestond uit acht cijferreeksen en startte relatief eenvoudig met twee cijfers, bijvoorbeeld 8-2 waarna het kind

(12)

2-8 moest zeggen. Wanneer dit succesvol was uitgevoerd, werd de reeks uitgebreid met een extra cijfer tot een maximum van negen cijfers. Bij elke reeks kreeg het kind twee pogingen de reeks succesvol uit te voeren. De afname werd afgebroken wanneer beide pogingen uit één reekslengte foutief herhaald werden. Per succesvol uitgevoerde reeks kreeg het kind één punt. De score van het kind was de totale somscore. De DSB werd gebruikt als voor- en nameting. Uit eerder onderzoek en conform origineel artikel is gebleken dat dit meetinstrument

voldoende valide is om het korte termijngeheugen en aandacht te meten (Groth-Marnat & Baker, 2003; Taylor & Kuo, 2009).

Manipulatie. Tussen de voor- en nameting aan de hand van de DSB werd een

manipulatie uitgevoerd. Deze manipulatie betrof een wandeling in de natuur, wandeling door bebouwd gebied of een activiteit binnen (controlegroep). De condities verschilden van elkaar in hoeveelheid groen en beweging. Natuurlijk gebied werd getypeerd als een gebied met weinig auto’s en bebouwing en relatief veel groen in de vorm van gras, bomen en planten. Elke manipulatie had een vast begin- en eindpunt en duurden exact 20 minuten. Er werd tijdens de manipulatie zo min mogelijk met de participant gepraat om beïnvloeding van het onderzoek te voorkomen.

Analyse

De DSB leidde tot een totaalscore van succesvolle reeksen en omdat hier mee gewerkt werd, ontstond een ratio meetniveau. Hierdoor konden de gemiddelde scores van de kinderen, verdeeld over de drie condities, geanalyseerd worden met behulp van een MANCOVA

analyse. Met behulp van de MANCOVA werd onderzocht of de drie conditiegroepen van elkaar verschillen op de nameting, gecontroleerd voor de voormeting. Post-hoc toetsen werden gebruikt om uit te vinden waar deze verschillen lagen. Tevens werden, naast de voormeting en oudergerapporteerde aandacht, de sociaaldemografische gegevens (leeftijd, geslacht en sociaal economische status) in de analyses meegenomen als controle variabelen.

(13)

Voordat de resultaten werden geanalyseerd, werd gekeken naar missende waarden. Er bleek een vragenlijst te ontbreken over een kind dat meedeed aan het experiment, Hierdoor zijn er geen gegevens beschikbaar over de sociaal economische status van ouders en de

oudergerapporteerde aandacht van dit kind. Deze variabelen werden niet meegenomen bij de berekening van het onderdeel waar deze variabelen in voorkwamen. Alle analyses werden uitgevoerd in het statische computerprogramma SPSS 24.0.

Resultaten

Studie 1

Om de sterkte en richting van de samenhang tussen de hoeveelheid groen in de buurt en aandachtsproblemen van het kind in kaart te brengen, is een correlatie coëfficiënt (rs)

berekend. Voorafgaand aan de berekening van de correlatie werd de aanname van

normaalverdeling, lineariteit en homoscedasticiteit onderzocht en bleken de assumpties van lineariteit en homoscedasticiteit niet ondersteund. Daarom werd er gebruik gemaakt van de Spearman’s rho correlatie analyse. Omdat de participanten exact dezelfde vragenlijst hadden ingevuld, is met behulp van een independent sample t-test gecheckt of de groepen (anonieme vragenlijst en vragenlijst experiment) samengevoegd konden worden. De groepen verschilden significant van elkaar op de scores hoeveelheid groen in de buurt, t (43) = -3.22, p > .01, tweezijdig, N = 45, en gemeten aandacht, t (43) = -2.29, p = .03, tweezijdig, N = 45 (Tabel 1). Hierdoor konden de groepen niet samengevoegd worden en worden de resultaten gesplitst weergegeven.

Anonieme vragenlijst. Het verband tussen de hoeveelheid groen in de buurt en aandachtsproblemen van kinderen werd onderzocht met de Spearman’s rho correlatie

(14)

gemeten aandacht van het kind, rs = .21, p = .25, tweezijdig, N = 33. Dit betekent dat er geen

significant verband is tussen deze twee variabelen.

Vragenlijst experiment. Het verband tussen de hoeveelheid groen in de buurt en

aandachtsproblemen van kinderen werd onderzocht met de Spearman’s rho correlatie

coëfficiënt. Er werd wederom geen samenhang gevonden tussen de twee variabelen, rs = .18,

p = .57, tweezijdig, N = 12 (Tabel 2).

Studie 2

Uit de resultaten van studie 1 bleek dat er geen sprake was van een relatie tussen de hoeveelheid groen in de buurt en de aandachtsproblemen van kinderen. In studie 2 werd gekeken of dit ook naar voren kwam wanneer kinderen experimenteel aan een groene en natuurlijke omgeving blootgesteld werden. Om het effect van drie verschillende manipulaties, wandeling in de natuur, wandeling in bebouwd gebied en een activiteit binnen op de DSB in kaart te brengen, werd een multivariate analyse (MANCOVA) uitgevoerd.

Voordat deze analyse kon worden uitgevoerd, werd getest of randomisatie van de participanten geslaagd was door de groepen te vergelijken op sociaaldemografische gegevens (leeftijd, geslacht en sociaal economische status van ouders), aandacht op voormeting en oudergerapporteerde aandacht. Na deze analyse bleek dat de groep die de conditie wandeling in de natuur blind toegewezen had gekregen, bestond uit het minst aantal participanten (N = 2). Daarnaast waren in deze groep participanten ingedeeld waarvan ouders een hogere SES hadden, allen WO of hoger opgeleid en getrouwd. Tevens was deze groep gemiddeld het oudst (Mleeftijd = 9.50, SD = .71) en scoorden zij het laagst op oudergerapporteerde aandacht (Maandacht = 1.50, SD = .71). Hierom is gekozen een Wilks’ Lambda output te rapporteren. Deze test of er verschillen zijn tussen de gemiddelden van de groepen op een combinatie van de afhankelijke variabelen. Tevens moest voor het uitvoeren van deze test voldaan worden

(15)

aan de volgende assumpties: assumpties van normaalverdeling, homogeniteit en lineariteit. De assumpties waren niet geschonden.

Leeftijd kon mogelijk een voorspellende variabele zijn die het effect kon beïnvloeden van de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen, omdat hoe ouder een kind was, hoe meer kennis het had en hoe beter de DSB mogelijk gemaakt kon worden. In de analyse is gecontroleerd of deze variabele invloed had op de prestatie van de kinderen op de DSB nameting. Dit bleek niet het geval te zijn, .47, F (2, 8) = 4.50, p < .05. Dit betekent dat leeftijd geen invloed had op het effect tussen de verschillende condities en de DSB nameting. De resultaten van de MANCOVA waren daarnaast niet significant, .64, F (4, 16) = 1.01, p = .43. Tevens was er een hoge effectgrootte van η² = .20 en lage power van .25 gevonden. Dit betekent dat de kracht van het effect tussen groepen groot was, maar dat de kans dat dit effect statistisch aangetoond werd laag was (i.e. 75% kans dat een bestaand effect ook daadwerkelijk gevonden werd). Uit deze resultaten kan geconcludeerd worden dat er geen significant verschil is in DSB scores tussen de condities natuur, bebouwd gebied en de

controle groep (Tabel 3).

Discussie

In deze replicatiestudie is onderzocht welk effect blootstelling aan natuur op aandacht bij kinderen van 6 tot en met 11 jaar heeft. Het is belangrijk deze vraag te beantwoorden en in kaart te brengen of natuur als alternatieve interventie voor aandachtsproblemen ook in

Nederland werkzaam blijkt, zodat de voordelen (vermindering van aandachtsproblemen, de positieve invloed op gezondheid, functioneren en het algemene welzijn van kinderen) van deze interventie ook voor Nederlandse kinderen zouden kunnen gelden. Dit is onderzocht door middel van een studie 1 (N = 45, Mleeftijd = 40.41, SD = 5.83), studie 2 (N = 13, Mleeftijd = 8.31, SD = 1.44) design waarin zowel experimenteel als cross-sectioneel

(16)

vs. bebouwd) op de aandacht van schoolkinderen. Deze studie is een toevoeging op Amerikaanse onderzoeken over dit onderwerp en tevens van belang omdat tussen deze Amerikaanse onderzoeken een discrepantie in de resultaten te vinden was (Taylor & Kuo, 2009; Schutte, Torquati & Beattie, 2015).

Uit deze studie kunnen de volgende conclusies getrokken worden. In studie 1 werd er, aan de hand van vragenlijsten, geen samenhang gevonden tussen de hoeveelheid groen in de buurt en de door oudergerapporteerde aandachtsproblemen van het kind. De hypothese wordt daarom verworpen en er kan geconcludeerd worden dat er geen relatie is tussen een

natuurlijke omgeving en aandacht van kinderen. Vervolgens werd in studie 2 getoetst of er een relatie te zien was wanneer kinderen experimenteel aan natuur, door middel van

wandelingen, blootgesteld werden. Dit werd gemeten door te kijken of er een verschil was in Digit Span Backwards (DSB) scores, een maat voor aandacht, tussen de wandelcondities natuur, bebouwd gebied en de controle groep. Uit de resultaten bleek geen significant verschil tussen de groepen. De hypotheses worden daarom ook verworpen en er kan geconcludeerd worden dat kinderen die een wandeling in een natuurlijke omgeving maken niet hoger scoorden op de DSB nameting ten opzichte van kinderen die een wandeling hebben gemaakt in een bebouwde omgeving en de kinderen in de controlegroep. Er is daarmee geen bewijs gevonden voor een effect van blootstelling aan natuur op aandachtsproblemen bij

schoolkinderen. Dit is tegenovergesteld aan de bevindingen van Taylor en Kuo (2009) en Schutte, Torquati en Beattie (2015). Uit onderzoek van Taylor en Kuo (2009) bleek namelijk dat kinderen zich na een wandeling in de natuur beter konden concentreren op verschillende concentratietaken dan na een wandeling in de buurt of stad. Ook Schutte, Torquati en Beattie (2015) concludeerden dat de controle over aandacht bij jonge kinderen beter bleek na een wandeling in de natuur. Dit werd gemeten aan de hand van een reactietijd test. Zij hebben, net als in deze studie, ook gekeken naar het effect van wandelingen op de DSB scores. Er werd

(17)

echter niet aangetoond dat deze scores hoger uitvielen na een wandeling in de natuur dan na een wandeling in bebouwd gebied. Dit komt overeen met de resultaten van deze studie. De samenhang tussen blootstelling aan natuur en aandachtsproblemen bij kinderen is weliswaar in deze studie niet gevonden, maar wanneer specifiek gekeken wordt naar de gemiddelde scores van de groepen en naar de hoge effectgrote en lage power van deze studie vallen een aantal patronen op. Ten eerste valt op dat de participanten uit de controlegroep het laagst scoorden op de DSB (Mdigitna = 2.20) en de participanten uit de groep die een

wandeling in de natuur hebben gemaakt het hoogst scoorden (Mdigitna = 3.50). Dit impliceert dat de scores hoger uitvielen naarmate de participanten gingen bewegen en de context groener werd. Dit kan mogelijk betekenen dat meer groen en beweging kan leiden tot een verbetering van aandacht van kinderen. Deze positieve werking van de natuur zou verklaard kunnen worden door de Attention Restoration Theory (ART) (Kaplan & Kaplan, 1989; Kaplan, 1995; Kaplan, 2001). Daarnaast kan het verklaard worden vanuit het bewegingscomponent, dat gekoppeld was aan de wandeling. Uit onderzoek blijkt namelijk dat bij kinderen met aandachtsproblemen het concentratievermogen verbetert door te sporten en te bewegen (Smith et al., 2013). Ten tweede is het opvallend dat er binnen deze studie sprake is van een hoge effectgrootte van η² = .20 en lage power van .25. Uit deze cijfers valt op dat de kracht van het effect tussen groepen groot is, maar de kans dat het effect tussen blootstelling aan natuur en aandachtsproblemen statistisch aangetoond wordt laag is (i.e. 75% kans dat een bestaand effect ook daadwerkelijk gevonden wordt). Dit heeft te maken hebben met de kleine steekproefgrootte (N = 13) waarmee in deze studie gewerkt is. Een onderschatting van de steekproefgrootte kan er namelijk toe leiden dat een werkelijk effect niet door de studie gedetecteerd wordt. Mogelijk is een alternatieve verklaring dat de studie door de lage steekproefgrootte onterecht tot een negatieve conclusie leidt.

(18)

Binnen de huidige onderzoeksopzet zijn er een aantal limitaties te noemen. Door de kleine steekproefgrootte zijn de resultaten van de studie minder representatief dan wanneer er met een grote steekproef (N = +/- 90) gewerkt zou zijn. Tevens zou de power van de studie dan hoger uitvallen, wat mogelijk de kans verhoogd om een vooraf gedefinieerd relevant effect aan te tonen. Toekomstig onderzoek zou hieraan tegemoet kunnen komen door gebruik te maken van een substantieel grotere steekproefgrootte van N = 90. Een andere suggestie voor toekomstig onderzoek is het tegengaan van de randomisatiefout wat tevens een limitatie is van deze studie. De kleine steekproefgrootte heeft namelijk invloed op de verdeling van de onderzoeksgroepen. De groep die de conditie wandeling in de natuur blind toegewezen had gekregen, bestond uit het minst aantal participanten (N = 2). Daarnaast waren in deze groep participanten ingedeeld waarvan ouders een hogere SES hadden, allen WO of hoger opgeleid en getrouwd. Tevens was deze groep gemiddeld het oudst (Mleeftijd = 9.50, SD = .71) en scoorden zij het laagst op oudergerapporteerde aandacht (Maandacht = 1.50, SD = .71). Voorafgaand aan deze studie werd gedacht te werken met een grote steekproef van N = 90 waardoor er 90 lootjes gemaakt zijn voor het randomisatieproces. Doordat er maar 13

participanten zijn geloot, is de verdeling over de groepen scheef gegaan en was de kans om in een groep te komen niet meer evenredig per participant. Om deze randomisatiefout tegen te gaan en de randomisatie van de groepen te laten slagen, zou in toekomstig onderzoek wederom gebruik gemaakt moeten worden van een grotere steekproefgrootte en bijpassend aantal lootjes. Daarnaast zegt deze studie iets over het korte termijneffect van wandelen in een natuurlijke omgeving op aandachtsproblemen van schoolkinderen, omdat er niet

gecontroleerd is op aandachtsscores in verloop van tijd. Het zou mogelijk kunnen zijn dat er een effect tussen natuur en aandacht gevonden wordt wanneer gekeken wordt naar het lange termijneffect van de wandelingen op de aandacht van kinderen. Toekomstig onderzoek zou hieraan tegemoet kunnen komen door het lange termijneffect te controleren door herhaalde

(19)

metingen uit te voeren. Tevens zou vervolgonderzoek zich kunnen richten op de mediërende rol van beweging binnen de huidige onderzoeksopzet. Beweging is een mediërende variabele die eventueel de relatie tussen aandacht en de wandelconditie sterker of zwakker maakt (Smith et al., 2013). Deze variabele staat tussen de variabele ‘wandelconditie’ en de variabele ‘aandacht’ in en kan de oorzaak-gevolg relatie eventueel beter verklaren.

Ondanks dat er een aantal limitaties te noemen waren voor deze studie, zijn er ook een aantal sterke punten te noemen voor dit onderzoek. Allereerst is het sterk dat in dit onderzoek gewerkt is met een controlegroep. Deze groep diende in dit onderzoek als

vergelijkingsmateriaal voor de andere twee groepen. Wanneer er een verschil tussen de groepen gevonden zou zijn, had dit uitsluitsel kunnen geven over hoe goed de manipulatie werkte. Door deze groep toe te voegen kan tevens uitgesloten worden dat, bij een groep met dezelfde kenmerken als de groep waarbij de manipulatie verricht is, waargenomen effecten niet te wijten vallen aan spontane veranderingen. Daarnaast kan hierdoor binnen dit

onderzoeksdesign bewegingseffecten gescheiden worden van omgevingseffecten. Ten tweede is deze studie uitgevoerd in een grote stad, Amsterdam, en in een kleine stad, Harderwijk waardoor de resultaten beter gegeneraliseerd kunnen worden naar een Nederlands populatie dan wanneer alleen getest zou zijn in een grote of kleine stad. Daarnaast is er gebruik gemaakt van een onderzoeksprotocol waardoor alle onderzoekers dezelfde richtlijnen volgden. Doordat het onderzoeksprotocol specifiek was vastgelegd, kon er geen sprake zijn van mogelijke vertekeningen van de onderzoeksresultaten door de invloed van een individuele onderzoeker. Zo werd er bijvoorbeeld gebruik gemaakt van een standaarduitleg voor de aandachtstaak die het kind moest uitvoeren en was er een vaste volgorde binnen de taak. Door het gebruik van een protocol kan de herhaalbaarheid van het onderzoek gegarandeerd worden en worden de interne en externe betrouwbaarheid van het onderzoek gewaarborgd. Als laatste bleek dat de participanten met plezier deelnamen aan het onderzoek. Na de wandeling in de natuur,

(20)

bebouwd gebied of na de activiteit binnen hebben de participanten een vragenlijst ingevuld over wat ze van de ‘pauze’ vonden. Hieruit kwam naar voren dat ze de pauze een beetje tot erg leuk vonden en helemaal niet eng of saai. Er zaten geen antwoorden tussen die duidden op een negatieve ervaring van de participanten.

De resultaten zetten aan tot nadenken. Deze studie heeft geen bewijs gevonden voor het effect van blootstelling aan natuur op aandachtsproblemen van kinderen in de

leeftijdscategorie van 6 tot en met 11 jaar. Deze studie lost de discrepantie binnen de

literatuur over dit onderwerp niet op, maar voegt een extra dimensie toe, namelijk het vinden van geen bewijs voor het effect van natuur op aandacht. Wanneer echter specifiek gekeken wordt naar de gemiddelden op de DSB, kan voorzichtig gesuggereerd worden dat meer groen en beweging eventueel kan leiden tot een verbetering van aandacht van kinderen, maar dat dit effect waarschijnlijk niet gevonden wordt binnen de huidige onderzoeksopzet omdat er gebruik gemaakt is van een kleine steekproefgrootte. Toekomstig onderzoek kan zich hier verder in verdiepen en wellicht eenduidig antwoord geven op de vraag wat het effect is van blootstelling aan natuur op de aandachtsproblemen bij schoolkinderen.

(21)

Tabel 1

Independent Sample T-test voor de Groepen Anonieme Vragenlijst en Vragenlijst Experiment voor de Variabelen Hoeveelheid Groen in de Buurt en Aandacht

Groepen Hoeveelheid groen in de buurt Aandacht N df t p t p 45 43 -3.216 .002 -2.292 .027

(22)

Tabel 2

Spearman’s rho Correlatie tussen de Hoeveelheid Groen in de Buurt en Aandachtsproblemen van Kinderen apart weergegeven voor de Anonieme Vragenlijst en Vragenlijst Experiment

Hoeveelheid groen in de

buurt Aandacht Anoniem Hoeveelheid groen in de

buurt rs 1.000 .207 p . .248 N 33 33 Aandacht rs .207 . p .248 . N 33 33

Experiment Hoeveelheid groen in de buurt rs . .184 p . .567 N 12 12 Aandacht rs .184 . p .567 . N 12 12

(23)

Tabel 3

Relatie tussen de DSB Nameting Scores en Condities gecontroleerd voor de Variabele Leeftijd (MANCOVA, Wilks’ Lambda)

Waarde F Hypothetische df Error df p η² power Leeftijd .470 4.504 2 8 .049 .530 .593 Conditie .637 1.014 4 16 .430 .202 .249

(24)

Referenties

Achenbach, T. M. (1991). Integrative guide for the 1991 CBCL/4-18, YSR and TRF profiles. Burlington: Department of Psychiatry, University of Vermont.

ADHD Medicatie (2016). Handige informatie over ADHD. Nadelen van ADHD medicatie. Opgehaald op 13 januari, 2016, van

http://www.adhdmedicatie.nl/behandeling/medicatie/nadelen-medicatie

Chawla, L. (2015). Benefits of nature contact for children. Journal of Planning Literature,

30(4), 433-452. doi:10.1177/0885412215595441

Dadvand, P., Nieuwenhuijsen, M. J., Esnaola, M., Forns, J., Basagana, X., Alvarez-Pedrerol, M., … Sunyer J. (2015). Green spaces and cognitive development in primary

schoolchildren. Proceedings of the National Academy of Science of the United States

of America, 112(26), 7937-7942. doi:10.1073/pnas.1503402112

Dijk, C., van., Zuidgeest, M., Dijk, L., van., & Verheij, R. (2008). Stijging behandeling ADHD bij kinderen. Huisarts en Wetenschap, 51(13), 641. doi:10.1007/BF03086984 Gezondheidraad (2000). Diagnostiek en behandeling van ADHD. Den Haag.

Gezondheidsraad (2014). ADHD: medicatie en maatschappij. Den Haag. Opgehaald 10 februari, 2016, van https://www.gezondheidsraad.nl/nl/taak-

werkwijze/werkterrein/optimale-gezondheidszorg/adhd-medicatie-en-maatschappij

Gill, T. (2014). The benefits of children’s engagement with nature; a systematic literature review. Children, Youth and Environments, 24(2), 10-34.

doi:10.7721/chilyoutenvi.24.2.0010

Groth-Marnat, G., & Baker, S. (2003). Digit Span as a measure of everyday attention: A study of ecological validity. Perceptual and Motor Skills, 97, 1209-1218.

doi:10.2466/pms.2003.97.3f.1209

(25)

Kaplan, R., & Kaplan, S. (1989). The experience of nature: A psychological perspective. Cambridge University Press: New York.

Kaplan, S. (1995). The restorative benefits of nature: Toward an integrative framework.

Journal of Environmental Psychology, 15(3), 169–182. doi:10.1016/0272-

4944(95)90001-2

Kaplan, S. (2001). Meditation, restoration, and the management of mental fatigue.

Environmental and Behavior, 33(4), 480–506. doi:10.1177/00139160121973106

Koedoot, M., & Wilschut, M. (2013). Natuur & Gezondheid. Natuur als hulp in de zorg. Opgehaald 24 februari, 2016, van http://www.mirjamkoedoot.nl/wp-

content/uploads/2013/12/natuur_en_gezondheid1.pdf

Lynch, K. (1977). Growing up in cities. Cambridge, MA: MIT Press.

Moore, R. C. (1980). Collaborating with young people to assess their landscape values.

Ekistics, 47(281), 128–35.

Moore, R. C. (1986). Childhood’s domain. London, UK: Croom Helm.

NJI (2016). Classificatie Jeugdproblemen (CAP-J). C102: Aandachtsproblemen. Opgehaald 10 februari, 2016, van http://www.nji.nl/nl/Databank/Classificatie-

Jeugdproblemen/Classificeren-met-CAP-J/C102-Aandachtsproblemen

Pelsser, L. M. J. (2011). ADHD, a food-induced hypersensitivity syndrome: In quest of a

cause. The effects of a restricted elimination diet (RED) on ADHD, ODD and

comorbid somatic complaints, and a preliminary survey of the mechanisms of an RED.

Opgehaald 30 maart, 2016, van

http://adhdenvoeding.nl/downloads/LMJ_Pelsser_Proefschrift.pdf

Rogerson, M., & Barton, J. (2015). Effects of the visual exercise environments on cognitive directed attention, energy expenditure and perceived exertion. Public Health, 12, 7321-7336. doi:10.3390/ijerph120707321

(26)

Schoemaker, C., Ruiter, C., de., Berg, M., van den., Cuipers, P., Graaf, R., de., Have, M., ten, et al. (2003). Nationale monitor geestelijke gezondheid: jaarboek 2003: ADHD,

anorexia nervosa en andere psychische stoornissen. Utrecht: Trimbos-instituut.

Schutte, A. R., Torquati, J. C., & Beattie, H. L. (2015). Impact of urban nature on executive functioning in early and middle childhood. Environment and Behavior, 2. doi: 10.1177/0013916515603095

Smith, A. L., Hoza, B., Linnea, K., McQ, J. D., Vaughn, A. J., Shoulberg, E. K., & Hook, H. (2013). Pilot physical activity intervention reduces severity of ADHD symptoms in young children. Journal of Attention Disorders, 17(1), 70-82. doi:

10.1177/1087054711417395

Taylor, A. F., & Kuo F. E. (2009). Children with Attention Deficits concentrate better after walk in the park. Journal of Attention Disorders, 12(5), 402-409.

doi:10.1177/1087054708323000

Wechsler, D. (1955).Wechsler Adult Intelligence Scale manual. New York: Psychological Corporation.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

I. JOHAN VAN DER HALLEN, overleden voor lS7l.. niet juist is. Alhoewel uit de weinige bekende gegevens over de verdeling der nalatenschap van Diederick van Palant

Dit moet je je voorstellen (tekst): Dit doet je partner met zijn/haar handen:.. We trekken onze regenkleding aan

Hier was ooit Café Reichsrat gevestigd, waar Kurt Gödel, een andere toe- hoorder van de lezingen van Brouwer, aan enkele leden van de Weense kring liet zien dat er iets

De Nieuwe sprengen zijn aangelegd rond 1685 – 1690 bij de aanleg van de formele tuin van Paleis Het Loo om de fonteinen en waterwerken voldoende water te kunnen geven.. Deze

De Afsluitdijk is een grote barrière voor vissen die van zout naar zoet water trekken en andersom.. Rijkswaterstaat

De start was probleemloos maar toen we voor het laatste eind, een smal veldpaadje kozen, bleek dat modderig en zeer glad te zijn.. Uitwijken dus naar de min of

Natuurtoets Bestemmingsplan Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 3; toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998... Bureau

Findings pertain to activities of Free State artists more than ten years after closure of the PACOFS Drama Department and provide insights into the accessibility of new