• No results found

Spirituele ervaringen in het lab : de invloed van bovennatuurlijk geloof op agency detection

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Spirituele ervaringen in het lab : de invloed van bovennatuurlijk geloof op agency detection"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Spirituele Ervaringen in het Lab

De invloed van bovennatuurlijk geloof op agency detection

Naam: Anna Hankel

Studentnummer: 10474773 Begeleider: David Maij

Datum: 22-05-2016

(2)

2

Abstract

In het huidige onderzoek is onderzocht of het geloof in bovennatuurlijk machten van invloed is op de mate van agency detection. Middels een within-subjects design werd bij 35 deelnemers gekeken of de mate van agency detection toenam wanneer suggestibiliteit werd geboost. De suggestibiliteit werd onder andere gemanipuleerd dor het gebruik van een aangepaste versie van de Persinger God Helmet (2002). Uit de resultaten bleek dat de manipulatie geslaagd was en dat spirituele ervaringen succesvol opgewekt konden worden in het lab. In het onderzoek kon niet worden aangetoond dat het geloof in bovennatuurlijke machten van invloed was op de mate van agency detection. Deze bevindingen sluiten aan op eerder (correlationeel) onderzoek. Om meer inzichten te creëren in de relatie tussen deze concepten zou er in de toekomst meer experimenteel onderzoek gedaan kunnen worden.

(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4 2. Methoden 6 2.1 Deelnemers 6 2.2 Materialen 7 2.3 Procedure 9 2.4 Data-analyse 9 3. Resultaten 10 4. Discussie 13 5. Literatuur 15 6. Bijlagen

(4)

4

1. Inleiding

Al jaren neemt het traditionele geloof in Nederland af. Onderzoek in opdracht van Trouw (i.s.m. J. van Saane; 2015) laat zien dat voor het eerst er meer mensen zijn die niet in god geloven (25%) dan wel (17%). De grote middenmoot tussen atheïsten en gelovigen bestaan uit agnosten (31%) en een snel groeiende groep van ‘ietsisten’ (27%). Deze laatste groep stelt te geloven in

bovennatuurlijk machten, maar niet uitsluitend in een god-concept zoals deze in vele bekende monotheïstische religies voorkomen. Deze groeiende groep lijkt aan te geven dat geloof de laatste jaren niet veel minder wordt, maar er meer een verschuiving lijkt plaats te vinden (Trouw, 2015). Maar wat maakt dat veel mensen in bovennatuurlijke machten geloven? In de wetenschap is er veel

discussie over de vraag wat oorzaken van geloof in bovennatuurlijke machten kunnen zijn(Guthrie, 1996; Boyer, 2001; Tremlin, 2010; Shenhav, Rand & Greene, 2012; Cho, 2013). Sommige

onderzoekers binnen de cognitieve religie wetenschappen veronderstellen dat religie, alsmede het geloof in bovennatuurlijke machten, te verklaren is als een natuurlijk bijproduct van samengestelde cognitieve processen (Barrett, 2000; Boyer, 2003; Bloom, 2007; McCauley, 2011). Deze cognitieve processen vormen vaak bepaalde concepten binnen religies. Een voorbeeld hiervan is een god-concept of concepten van andere bovennatuurlijke wezens. Deze concepten worden ontstaan door deze

zogenoemde cognitieve processen in combinatie met invloeden vanuit de omgeving van een individu (Barrett, 2000).

Hoewel het traditionele geloof de laatste jaren afneemt, blijven deze cognitieve processen een rol spelen bij mensen. Mensen lijken nog steeds op een bepaalde manier voorgeprogrammeerd om bepaalde ervaringen of gebeurtenissen toe te schrijven aan bovennatuurlijke machten (Barrett, 2000). Door sommige onderzoekers wordt gesuggereerd dat een oorzaak van geloof in bovennatuurlijke machten afkomstig zijn door zogeheten agency detection. Agency detection is een term die verwijst naar het gevoel dat mensen hebben wanneer zij de nabijheid denken te voelen van een ander levend wezen, terwijl deze niet per se aanwezig hoeft te zijn. Evolutionair gezien is het veiliger voor een individu om een levend wezen te detecteren dat er niet is (‘false negative’), dan om een levend wezen niet te detecteren, wanneer deze er wel is (‘false positive’) (Hasselton & Nettle, 2006). Volgens Guthrie (1993) hebben mensen van nature deze aanleg om de aanwezigheid van andere levende wezens te detecteren, ook als deze er niet zijn. Mensen zijn met name gevoelig voor het detecteren van agents wanneer zij zich in een onveilige, ambigue situatie begeven (Heider & Simmel, 1944; Rochat, Morgan & Carpenter, 1997). Barrett (2000) stelt dat mensen een overgevoeligheid hebben gecreëerd hiervoor en daardoor vaker agents detecteren dan in feite aanwezig zijn. Mensen bezitten volgens de onderzoeker een zogeheten Hyperactive Agency Detection Device (HADD; Barrett, 2000). Uit onderzoek blijkt dat mensen veelal intentie toeschrijven aan deze situaties waarin agents gedetecteerd worden, om zo onzekerheid te voorkomen (Valdesolo & Graham, 2014). Deze intentie zou ervoor kunnen zorgen dat mensen eerder in bovennatuurlijke machten geloven. Er is voor de bovenstaande

(5)

5 theorie echter tot dusver nog weinig bewijs gevonden, daarnaast blijkt wat er is gevonden binnen de literatuur nog erg tegenstrijdig. Barrett en Lanman (2008) menen bijvoorbeeld dat er een bidirectionele relatie bestaat tussen geloof in bovennatuurlijke machten en agency detection. De onderzoekers stellen dat niet alleen agency detection het geloof in bovennatuurlijke machten versterkt, maar dat geloof in bovennatuurlijke machten ook van invloed is op de mate van agency detection. Andere literatuur stelt daarentegen dat er helemaal geen relatie bestaat tussen geloof in bovennatuurlijke machten en agency detection (Norenzayan, Hansen & Cady, 2008; Willard & Norenzayan, 2013). Van Elk en collega’s (2014) onderzochten ook of er een omgekeerde relatie bestaat tussen geloof in bovennatuurlijke machten en agency detection, maar konden deze niet vinden. Er werd echter in dit onderzoek specifiek naar het primen van god-concepten gekeken en niet algemeen naar bovennatuurlijk geloof, waarbij de onderzoekers vonden dat het primen niet leidde tot een verhoogde mate van agency detection (Van Elk, Rutjens, Van Der Pligt & Harreveld, 2014). Een belangrijk punt om te vermelden is dat bovengenoemde onderzoeken correlationeel van aard waren.

In het huidige onderzoek zal worden onderzocht of het manipuleren van geloof in

bovennatuurlijke machten van invloed is op de mate van agency detection. Naast het onderzoeken of er een bidirectionaliteit bestaat tussen deze concepten, en deze ook in een andere richting gaat, zal de huidige studie een bijdrage zijn voor het onderzoeksveld omdat er gebruik wordt gemaakt van experimenteel onderzoek. Een reden waarom er veelal geen experimenteel onderzoek wordt gedaan naar paranormale ervaringen en agency detection is omdat deze subjectieve ervaringen niet zomaar opgeroepen kunnen worden in een niet natuurlijke setting. Om deze reden is er tot nu toe voornamelijk correlationeel onderzoek gedaan, waarbij werd gekeken naar de individuele verschillen tussen geloof in bovennatuurlijke machten. Eerder onderzoek waar wel gebruik is gemaakt van een experimenteel design liet zien dat mystieke ervaringen succesvol opgewekt kunnen worden in een lab (Andersen, Schjødt, Nielbo & Sørensen, 2014).

Om in dit onderzoek de mate van spirituele en paranormale ervaringen in het lab te stimuleren is er gebruik gemaakt van suggestibiliteit. Met suggestibiliteit wordt bedoeld dat de suggestie bij mensen wordt gewekt dat, door middel van de setting in het lab, de taken die moeten worden

uitgevoerd en de gebruikte apparatuur, de kans vergroten op het krijgen van paranormale ervaringen. Mensen kunnen in meer of mindere mate gevoelig zijn voor suggestibiliteit. De suggestibiliteit van een individu kan worden gemeten aan de hand van absorptie. Absorptie is een eigenschap die verwijst naar de openheid van een individu met betrekking tot veranderende ervaringen van het zelf (Granqvist et al., 2005). Het is, met andere woorden, de mate waarin in iemand geabsorbeerd kan worden in zijn/haar eigen mentale verbeelding, zoals zijn/haar fantasie. Om de suggestibiliteit te boosten zal er gebruik worden gemaakt van een placebovariant van de God Helmet van Persinger (2002). De helm is gebruikt om paranormale ervaringen uit te lokken, zonder dat deze in feite een werkelijke functie heeft. De verwachting van de deelnemers dat deze helm wel kleine magnetische impulsen uitstraalt, zal de suggestie wekken dat deze impulsen zorgen voor een toename in paranormale ervaringen. In

(6)

6 eerder onderzoek werd voorgesteld dat de suggestibiliteit van invloed kan zijn op de mate van agency detection en spirituele ervaringen (Granqvist et al., 2005). Hoewel er in deze studie geen evidentie voor werd gevonden is het een interessante hypothese die in dit onderzoek nogmaals zal worden getoetst. In het onderzoek zal ook worden gekeken of er een verband is tussen paranormale ervaringen en fysiologie (hartslag en huidgeleiding). Er is gekozen om deze maten mee te nemen in de analyse om meer inzicht te creëren in wat er fysiologisch gebeurt met mensen, wanneer zij een paranormale ervaring rapporteren.Daarnaast biedt dit een zo objectief mogelijk inzicht in de paranormale ervaringen die mensen hebben tijdens het onderzoek.

Op basis van de vergaarde kennis is de onderzoeksvraag als volgt geformuleerd; “Op welke manier is bovennatuurlijk geloof, opgewekt door suggestibiliteit, van invloed op de mate van agency detection?”. Naar aanleiding van de hoofdvraag zijn 2 hoofdhypotheses geformuleerd. De eerste hypothese is dat paranormale ervaringen opgewekt kunnen worden in het lab door middel van

suggestibiliteit. De verwachting hierbij is dat deelnemers in de manipulatie conditie vaker paranormale ervaringen zullen hebben dan in de controle conditie. De tweede hypothese die getoetst zal worden is dat geloof in bovennatuurlijke machten (geboost door suggestibiliteit; de manipulatie), zal leiden tot een hogere mate van agency detection. Verwacht wordt hierbij dat deelnemers in de manipulatie conditie meer agents zullen waarnemen dan in de controle conditie.

Naast de toetsing van de hypothesen zal er exploratief gekeken worden of het boosten van de suggestibiliteit invloed heeft op de hartslag en huidgeleiding van de deelnemers. Ook wordt er exploratief gekeken of de mate van absorptie, religiositeit, spiritualiteit en het geloof in het bovennatuurlijke (zoals gemeten met de RPBS; Tobacyk, 2004) invloed hebben op de mate van agency detection.

2. Methoden

2.1 Deelnemers

Aan het onderzoek deden 35 deelnemers mee. Voorafgaand aan het onderzoek is er middels een poweranalyse (1-β = .95) vastgesteld dat er minimaal 35 deelnemers nodig waren voor een goede effectgrootte. Als inclusiecriterium gold dat de moedertaal van de deelnemers Nederlands moest zijn en dat zij enige vorm van affiniteit moesten hebben met geloof in het bovennatuurlijke. Er namen 11 mannen en 24 deel aan het onderzoek. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 32.54 jaar (SD=15.87). Voor hun deelname ontvingen zij een beloning van €20 of 2 participatiepunten.

(7)

7 2.2 Materialen

2.2.1 Vragenlijsten

Revised Paranormal Belief Scale. De Revised Paranormal Belief Scale (RPBS; Tobacyk, 2004) werd gebruikt om te zien in welke mate de deelnemers geloven in bovennatuurlijke machten. De RPBS bestaat uit 26 items die 7 dimensies meten van paranormaal geloof, namelijk; traditioneel religieus geloof, Psi, hekserij, bijgeloof, spiritualisme, bijzondere levensvormen en precognitie. Een voorbeeldvraag die bijgeloof meet is “Zwarte katten brengen ongeluk”. Deze items, die geformuleerd zijn als stellingen werden beantwoord aan de hand van een 7-punts Likert-schaal (1 = “zeer mee oneens” - 7 = “zeer mee eens”). Aan de hand van een Cronbach’s Alpha bleek de RPBS met een α=.95 een zeer hoge betrouwbaarheid te hebben.

Religiositeit/Spiritualiteit. Er werden een achttal vragen gesteld waarmee gemeten kon worden in hoeverre mensen zichzelf als religieus of spiritueel zagen. Een voorbeeld van een vraag is; “In hoeverre gelooft u in het bestaan van god”en “In hoeverre beschouwt u zichzelf als spiritueel?”. Deze vragen konden aan de hand van een 7-punts Likert-schaal worden beantwoord (1 = “helemaal

niet/helemaal nooit” – 7 = “zeer sterk/heel vaak”). Zowel de religiositeitsschaal (α=.90) als de spiritualiteitsschaal (α=.84) bleken goed betrouwbaar.

Absorption Scale. Een veelgebruikte schaal om suggestibiliteit te meten bij een persoon is aan de hand van de Tellegen’s Absorption Scale (Tellegen & Atkinson, 1974). Er werden in het onderzoek 34 vragen gesteld als; “Als ik naar een plaatje kijk en er dan van weg kijk, kan ik soms een afbeelding van het plaatje ‘zien’, haast alsof ik er nog steeds naar kijk”. Hier kon vervolgens “ja” of “nee” op geantwoord worden. De Absorption Scale bleek met een α=.87 een goede betrouwbaarheid te hebben.

Mysticism Scale. Een schaal waarmee de deelnemers hun ervaring tijdens het experiment konden rapporteren was met de Mysticism Scale (Hood, 1975). Aan de hand van 33 items kon de deelnemer aangeven of hij/zij wel of niet een bepaalde ervaring heeft gehad tijdens het experiment. Een voorbeeld van een item is “Ik heb tijdens het onderzoek een ervaring gehad waarin ik voelde dat niets ooit echt dood gaat”. Een voorbeeld van een negatief gesteld item is “ik heb tijdens het

onderzoek niet een ervaring gehad waarbij alles leek te worden verenigd in een geheel”. De deelnemer kon met ‘ja’ of ‘nee’ deze items beantwoorden. De Mysticism Scale bleek met een α=.93 een hoge betrouwbaarheid te hebben.

Manipulatievragen. De deelnemers kregen aan het einde van het onderzoek een vijftal vragen waarmee werd gecontroleerd in hoeverre de manipulatie geslaagd was. Een voorbeeld van een vraag is “Wanneer werd uw brein gestimuleerd?” Deze vraag kon beantwoord worden door 4 gesloten

antwoorden; “1= Toen u de helm op had, 2= Toen u de helm af had, 3=Tijdens geen van beide experimentjes, 4=Tijdens allebei de experimentjes”. Een andere voorbeeldvraag is “In hoeverre heeft u het idee dat de helm in staat is spirituele ervaringen op te wekken?” Deze vraag kon beantwoord worden aan de hand van een 5-puntsschaal (1= “helemaal niet” – 5= “helemaal wel”).

(8)

8 2.2.2 Experimentele Manipulatie

In het huidige onderzoek is een aangepaste variant van de Persinger God Helmet (1997; 2002) gebruikt. De huidige helm was, net als de helm van Persinger, een snowboard-helm waar draadjes aan verbonden waren. De draadjes hadden echter geen echte functie (dat werd daarmee enkel

gesuggereerd). Met de God Helmet is de manipulatie uitgevoerd. In het experiment hebben de

deelnemers 2 condities doorlopen. In de manipulatie conditie (helm aan) kregen de deelnemers de God Helmet op en werd ze verteld dat deze lichte impulsen naar bepaalde delen van de hersenen zouden sturen; het gedeelte van de hersenen die oplicht als mensen spirituele ervaringen hebben of in een staat van diepe trance zitten. De helm werd gekoppeld aan een apparaat dat voor de deelnemer op de tafel stond. Om de suggestie dat deze helm ook daadwerkelijk aanstond tijdens dit gedeelte van het experiment was het gekoppeld aan een apparaatje dat voor de deelnemer op tafel stond. Om de suggestie te versterken deed de proefleider een aantal keer alsof hij/zij niet-werkende apparaat bijstelde. Buiten het dragen van de helm werd de deelnemer ook sensorisch gedepriveerd. De deelnemers kregen hierbij een blinddoek op en kregen oortjes in die witte ruis lieten horen. In de controle conditie (helm af) werd de helm bij de deelnemer niet opgedaan en werd verteld dat zijn/haar hersenen dus niet werd getriggerd. In de controle conditie werden de deelnemers ook sensorisch gedepriveerd. Wanneer iemand een paranormale of spirituele ervaring had tijdens het één van beide condities kon hij/zij op een respons box voor zich kunnen drukken, de zogeheten button press. Hiermee werd het aantal paranormale ervaringen geteld.

2.2.3 Taken

De mate van agency detection werd gemeten door gebruik van een aangepaste Auditory Agency Detection Task (AADT; Barkus, Stirling, Hopkins, McKie, Shane & Lewis, 2007). Tijdens deze taak kreeg de deelnemer, op gerandomiseerde wijze, witte ruis-fragmenten te horen. In de helft van deze fragmenten zat een stem verwerkt en in de andere helft van de fragmenten werd enkel witte ruis afgespeeld. Het was hierbij aan de deelnemer om aan te geven wanneer hij/zij wel of niet een stem hoorde. De deelnemer kon daarvoor 2 knoppen indrukken op een toetsenbord, een ja-knop of een nee-knop. Voordat beide condities van start gingen moest de deelnemer deze taak oefenen, zodat het zeker was dat hij/zij de taak begreep en goed kon uitvoeren.

2.2.4 Fysiologische maten

De fysiologische maten van de deelnemers werden gemeten aan de hand van hartslag en huidgeleiding. De huidgeleiding (GSR; Galvanic Skin Response) is meegenomen om de arousal van de deelnemers te meten. De GSR werd gemeten door twee elektrodes te bevestigen op de wijs- en

middelvinger van de niet-dominante hand. De hartslag (ECG) werd gemeten aan de hand van drie elektrodes. Twee van de elektrodes werden bevestigd op de borstkas (links en rechts). De derde

(9)

9 elektrode werd op de buik bevestigd. De GSR en ECG werden meegenomen om zo objectief mogelijke data van de (spirituele) ervaringen te verkrijgen tijdens het onderzoek. Van beide maten werd een gemiddelde genomen per conditie om het verschil tussen deze te kunnen vergelijken.

2.3 Procedure

De deelnemers kregen voorafgaand aan het onderzoek een survey met verschillende

vragenlijsten opgestuurd, ongeveer een week voor deelname aan het onderzoek. De vragenlijsten, de Revised Paranormal Belief Scale, Absorption scale en de religiositeits- en spiritualiteitsschaal werden online aan de deelnemers aangeboden. Het invullen van de vragenlijsten nam, afhankelijk per

deelnemer, ongeveer 20 minuten in beslag.

Het experiment werd in het lab van de UvA afgenomen. De deelnemer werd voor het

experiment opgehaald in de wachtruimte. Vervolgens werd de deelnemer eerst langs een mock scanner geleid. Dit werd gedaan in navolging van Andersen et al. (2014), die dit toepaste om zoveel mogelijk de suggestibiliteit te boosten. Hierna werd de deelnemer meegenomen naar het lab, waar hij/zij als eerste een informed consent moest invullen. Vervolgens begon het experiment. De deelnemer werd als eerste een filmpje over Persinger's God Helmet getoond (link: https://www.youtube.com/watch?v=Zo-achedLMs). Na afloop van het filmpje werd een oefenversie van de AADT uitgelegd en uitgevoerd. Deze taak werd zo vaak als nodig was herhaald totdat de deelnemer het volledig onder de knie had. Na een korte terugkoppeling werd de apparatuur, waarmee de fysiologische maten worden bekeken, aangesloten op de deelnemer. Hierna doorliep de deelnemer beide condities. In de eerste conditie kreeg de deelnemer de Persinger's God Helmet op, werd verteld dat de helm (en dus de elektrodes) aan stond en werden ze sensorisch gedepriveerd. De deelnemer werd gedepriveerd door gebruik van een blinddoek en oordopjes die witte ruis afspeelden. Hierna werd aaneenvolgend de AADT uitgevoerd. Nadat dit voltooid was, kreeg de deelnemers een vragenlijst, waarin naar zijn/haar ervaringen tijdens het experiment werd gevraagd. Als dit gedaan was moest de deelnemer deze taken opnieuw doorlopen, maar dan zonder helm (helm-af conditie). Wanneer dit gedeelte van het experiment was afgerond kregen de deelnemers een laatste taak, namelijk de White Christmas-Taak (In dit artikel zijn met deze taak verder geen analyses gedaan, de WC-taak wordt gerapporteerd in een ander artikel). Het gehele experiment duurde in totaal ongeveer 1,5 tot 2 uur. Drie maanden na het onderzoek werden de deelnemers per mail gebrieft en kregen ze nog een (kleine exit-) vragenlijst opgestuurd.

2.4 Data-analyse

Om te toetsen of de manipulatie geslaagd was werd er gebruik gemaakt van een Paired Sample T-test. Hiermee werd bekeken of de deelnemers in de manipulatieconditie een hogere score hadden op de Mystisicm Scale dan in de controle conditie.

De verwachting dat het mogelijk is om paranormale ervaringen uit te lokken in het lab, is getoetst aan de hand van een Paired Sample T-test. Er werd van deze toets gebruik gemaakt omdat er

(10)

10 één afhankelijke variabele (bovennatuurlijk geloof) en één onafhankelijke variabele (suggestibiliteit) was waarbij er naar 2 gemiddelden is gekeken bij dezelfde proefpersonen. Als er meer paranormale ervaringen werden gerapporteerd in de manipulatie conditie dan in de controle condities, zou er gesproken kunnen worden van een geslaagde manipulatie.

Voor de tweede verwachting dat het deelnemers in de helm-af conditie meer agents detecteerden dan wanneer ze in de controle conditie (helm af) zaten, werd getoetst worden door middel van een Repeated Measures ANOVA; omdat er hier sprake is van een 2x2 within-subjects design. Wanneer er in de helm-aan conditie vaker een stem werd gedetecteerd tijdens de AADT dan in de helm-af conditie zou aan deze verwachting zijn voldaan. Bovenstaande verwachtingen, zowel van de Paired Sample T-test als de Repeated Measures ANOVA, zijn eenzijdig getoetst. De mate van agency detection (door middel van de AADT) zal uiteindelijk worden gekwantificeerd aan de hand van een zogenoemde false alarm rate (FAR). Hierbij wordt er gekeken naar het aantal keer dat er wordt gedrukt terwijl er geen stem aanwezig is (false alarm; FA) en wanneer er correct wordt gedrukt wanneer er geen stem aanwezig is (correct rejection; CR). De formule die hierbij wordt gehanteerd is; FAR = FA / (FA – CR ).

Exploratief is er aan de hand van een verschillende ANCOVA’s (verschillend om

kanskapitalisatie te voorkomen) gekeken of de mate van bovennatuurlijk geloof (RPBS), de mate van absorptie, religiositeit en de spiritualiteit van deelnemers van invloed was op de mate van agency detection. Ook is er exploratief bekeken aan de hand van een Paired Sample T-test of er een verschil was tussen de hartslag en arousal tussen beide condities. Dit werd tevens ook weer vergeleken met de zelfgerapporteerde emoties (arousal en spanning) van de deelnemers.

3.Resultaten

Van de 36 deelnemers die deelnamen aan het onderzoek zijn er 2 niet meegenomen in de analyse. Eén deelnemer viel tijdens het experiment uit. Een andere deelnemer is niet meegenomen in analyse doordat deze zeer hoge hartslag had en niet lekker werd tijdens het onderzoek. Hierdoor werd deze proefpersoon tijdelijk met het experiment en ontbrak verschillende data. De gemiddelde leeftijd van de overgebleven deelnemers (N=34) was 31.94 jaar (SD=15.69). Van de deelnemers waren er 11 mannen en 23 vrouwen.

Aan de hand van een Paired Sample T-test werd gekeken of de manipulatie geslaagd was, namelijk of deelnemers een hogere score hadden op de Mysticism Scale in de manipulatie conditie dat in de controle conditie. Uit de T-test kwam naar voren dat er significant meer gescoord werd op de Mysticism Scale in de manipulatie conditie (M=41.24, SD=6.89) dan in de controle conditie (M=38,50, SD=4.55), t(33)=2.64, p=.007 (eenzijdig). Er kwam hier naar voren dat de manipulatie geslaagd was.

(11)

11 Naast de indirecte metingen of de manipulatie geslaagd was, werd er aan het einde van het experiment ook direct gevraagd of de deelnemers dachten dat hun brein gestimuleerd werd tijdens de helm-aan conditie. Op de vraag of ze een spirituele ervaring hadden gehad en zo ja, waar dat door kwam, antwoordde 19 van de 34 deelnemers dat zij geen spirituele ervaring hadden gehad. De overige deelnemers dachten dat het door de stimulatie van de hersenen kwam (N=10) of door iets anders, niet te verklaren door de wetenschap (N=5). De vraag wanneer de deelnemer zijn/haar brein werd

gestimuleerd werd door de meesten beantwoord dat dit tijdens de helm-aan conditie was (N=23). 2 deelnemers dachten dat hun brein werd gestimuleerd in de helm-af conditie, 6 deelnemers dachten in beide condities en 3 in geen van beide condities. Ook werd er gevraagd in hoeverre mensen dachten dat hun brein tijdens de experimenten werd gestimuleerd en in hoeverre de helm is staat was spirituele ervaringen op te wekken. De antwoorden hierop waren erg verdeeld. In tabel 1 zijn de antwoorden van deze vragen genoteerd.

Tabel 1.

Manipulatievragen (N=34)

In hoeverre heeft u het idee dat tijdens de experimenten

uw brein daadwerkelijk is

gestimuleerd?

In hoeverre heeft u het idee dat de helm in staat is

om spirituele ervaringen op te

wekken?

Helemaal niet 5 9

Een beetje niet 12 9

Weet niet/ neutraal 4 5

Een beetje wel 10 8

Helemaal wel 3 3

Aan de hand van een Paired Sample T-test werd gekeken of in de manipulatie conditie (helm aan) meer werd geklikt op de button press dan in de controle conditie (helm af). Aan de assumptie van normaal verdeelde data werd in zowel conditie 1, D (33)=.25, p<.001, als in conditie 2, D (33)=.33, p<.001, niet voldaan en bleken beide significant te zijn. Er is echter gekozen om toch door te gaan met parametrisch toetsen omdat T-tests over het algemeen robuust en bestand zijn tegen dit soort schendingen. In lijn met de verwachting bleek dat het gemiddelde aantal button presses in de helm-aan conditie (M=5.12, SD=7.58) significant hoger was dan in de helm-af conditie (M=1.70, SD=2.87), t(33)=3.17, p = .002 (eenzijdig).

(12)

12 Voor de beantwoording van de hoofdvraag, of er meer agency detection is in de manipulatie conditie dan in de controle conditie is er gebruik gemaakt van een Repeated Measures ANOVA. Aan de assumptie van gelijke variantie, zoals getoetst met de Levene’s test, werd voldaan. Uit de resultaten kwam naar voren dat er geen significant verschil was tussen beide condities, F(1,32)=.99, p=.17 (eenzijdig). Dit resultaat is niet in lijn met de verwachting.

Aan de hand van kwalitatieve gegevens werd gekeken wat de deelnemers ervoeren tijdens de condities. Van de antwoorden die gegeven zijn op de open vragen zijn omschrijvingen gemaakt. Deze omschrijvingen vatten in een aantal woorden samen wat de deelnemers hebben opgeschreven, zodat er eenvoudiger naar de antwoorden gekeken kan worden. De uitgebreide antwoorden en omschrijving zijn opgenomen in bijlage 1 (manipulatie conditie) en bijlage 2 (controle conditie). In tabel 2 staat genoteerd in welke frequentie de meest voorkomende ervaringen werden gerapporteerd.

Tabel 2.

Totaal aantal gerapporteerde ervaringen in manipulatie en controle conditie (N=34).

Manipulatie conditie Controle conditie

Lichamelijke sensaties 13 4

Visuele/ perceptuele sensaties 6 0

Wisselende/ drukke gedachten 12 3

Sensed presence* 2 0

Irritatie 3 2

Ontspanning/rust 6 14

Angstig 5 3

Vermoeidheid/ slaperigheid 1 10

*noot: het gevoel dat een ander individu of wezen aanwezig is.

Aan de hand van verschillende ANCOVA’s is exploratief gekeken of de mate van absorptie, religiositeit, spiritualiteit en geloof in het bovennatuurlijke (zoals gemeten met de RPBS) invloed hebben op de mate van agency detection. Zowel religiositeit, spiritualiteit en de RPBS bleken geen significante invloed te hebben op de mate van agency detection.

Exploratief is ook gekeken naar de fysiologische maten en het verschil tussen de manipulatie en controle conditie. Er werd geen significant verschil gevonden van de hartslag en huidgeleiding tussen beide condities.

Omdat er geen verschil tussen de condities werd gevonden op de mate van agency detection is er exploratief gekeken of er wel een effect optreedt wanneer er wordt gecontroleerd op laag en hoog

(13)

13 paranormaal gelovigen. Op basis van een median-split zijn de deelnemers in een hoge en een lage groep gelovigen ingedeeld. Aan de hand van een ANCOVA kwam echter naar voren dat, ook wanneer hier op werd gecontroleerd, er geen effect kon worden gevonden.

4.Discussie

In het huidige onderzoek werd onderzocht op welke manier geloof in bovennatuurlijke machten, opgewekt door suggestibiliteit, van invloed is op de mate van agency detection. In het onderzoek kon geen relatie worden gevonden tussen bovennatuurlijk geloof en de mate van agency detection.

Er werd in het onderzoek als eerste gekeken of paranormale ervaringen opgewekt konden worden in het lab. Uit de resultaten kwam naar voren dat de manipulatie geslaagd was. Aan het einde van het experiment konden deelnemers aangeven of zij paranormale ervaringen hadden gehad tijdens het onderzoek. Er werd door meer dan de helft van de deelnemers aangegeven dat zij geen spirituele of paranormale ervaringen hadden gehad. Ook was er verdeeldheid binnen de vraag of mensen

daadwerkelijk dachten dat hun brein gestimuleerd werd. Op deze resultaten wordt in de volgende paragraaf teruggekomen. Aan de hand van de button press-taak kwam ook naar voren dat de

deelnemers in de manipulatie conditie meer paranormale ervaringen hadden ervaren dan in de controle conditie.

Om de hoofdvraag te beantwoorden werd onderzocht of geloof in bovennatuurlijke machten, opgewekt door suggestibiliteit, leidde tot een hogere mate van agency detection. Dit werd in het onderzoek niet gevonden. Ook werd er geen relatie gevonden wanneer er werd gekeken naar de mogelijke invloed van religiositeit, spiritualiteit, geloof in het bovennatuurlijke (voorafgaand aan het experiment gemeten) en absorptie. Uit verdere exploraties kwam naar voren dat tijdens de manipulatie de hartslag en de huidgeleiding hoger waren dan in de controle, maar dat deze niet significant

verschilden van elkaar. Ook wanneer er gecontroleerd werd voor de mate waarin een persoon geloofde in bovennatuurlijke machten kon er geen effect worden gevonden.

Op basis van dit onderzoek kan niet worden gesteld of geloof in bovennatuurlijke krachten van invloed is op agency detection. De huidige bevindingen sluiten aan op eerder onderzoek (Norenzayan et al., 2008; Willard & Norenzayan, 2013; Van Elk et al., 2014) waar ook geen relatie tussen geloof in het bovennatuurlijke en agency detection kon worden aangetoond. Aan de hand van de resultaten kon ook geen bidirectionaliteit worden gevonden tussen bovennatuurlijk geloof en agency detection zoals eerder werd voorgesteld door Barrett en Lanman (2008). Hoewel het een interessante gedachte is dat er een relatie bestaat tussen geloof in het bovennatuurlijke en agency detection, lijkt er steeds meer evidentie te komen dat deze relatie er niet is dan wel. Om hier meer duidelijkheid in te kunnen verschaffen, zou meer onderzoek, en dan vooral experimenteel onderzoek, van belang kunnen zijn.

(14)

14 De resultaten van het huidige onderzoek sluiten ook aan bij de eerdere bevindingen van Andersen en collega’s (2014). Zij lieten in hun onderzoek zien dat mystieke ervaringen succesvol opgewekt konden worden in het lab en pleitten andere onderzoekers meer gebruik te maken van een experimenteel design. In het huidige onderzoek kwam ook naar voren dat het mogelijk is om

paranormale ervaringen in een experimentele omgeving op te wekken. Een opmerkelijke uitkomst was dat deelnemers na het onderzoek aangaven niet meer paranormale ervaringen te hebben gehad in de manipulatie conditie dan in de controle conditie. Wanneer er gekeken werd naar de antwoorden van de deelnemers op de open vragen zat er wel degelijk een verschil in zelfgerapporteerde ervaringen tussen beide condities. Tijdens de manipulatie ervoeren mensen veelal vreemde lichamelijke en visuele sensaties en drukke gedachten, terwijl in de controle vooral over ontspanning, rust en slaperigheid werd gesproken. Een mogelijke verklaring voor dit resultaat kan zijn dat mensen zichzelf hebben gecorrigeerd op de vragenlijst die aan het einde van de condities kwam. Wellicht hebben deelnemers het proberen toe te schrijven aan andere factoren, zoals omgeving. Een aantal mensen rapporteerden bijvoorbeeld dat ze dachten dat er een verbouwing in de kamer ernaast leek te zijn. Het zou kunnen zijn dat sommige deelnemers op een bewust niveau het geprobeerd hebben het te rationaliseren na afloop van het experiment.

Een mogelijke verklaring voor het onverwachte resultaat van het uitblijven van een

hoofdeffect, zouden de individuele verschillen binnen het onderzoek kunnen zijn. De interpretatie voor wat een spirituele of paranormale ervaring is, kan per individu erg uiteenlopen. Wat voor sommigen wordt gezien als een rilling over de rug van de kou zou voor een ander een teken van een sensed presence kunnen zijn.

Een mogelijke alternatieve verklaring dat er geen verschil tussen beide condities is gevonden op de mate van agency detection kan zijn dat deelnemers in zowel de manipulatie als controle conditie sensorisch werd gedepriveerd. Sensorische deprivatie zou kunnen zorgen voor een toename in

perceptuele verstoringen, waaronder hallucinaties (Mason & Brady, 2009). Dit lijkt vooral op te gaan voor mensen die al een hoge ontvankelijkheid hebben voor dit soort ervaringen, mensen die vooral deelnamen aan dit onderzoek. Als deelnemers daadwerkelijk perceptuele verstoringen ondervonden, of andere aan het feit dat ze sensorisch werden gedepriveerd, zou dit uitwerking kunnen hebben gehad op de agency detection taak die hierna kwam. Bijvoorbeeld zouden er meer of minder fouten zijn gemaakt.

Het huidige onderzoek biedt interessante nieuwe inzichten in geloof in bovennatuurlijke machten en agency detection en dan vooral in het experimentele onderzoeksontwerp. Het is echter wel van belang om bij het interpreteren van de resultaten stil te staan bij een aantal kanttekeningen. Een belangrijk punt hierbij is het within-subjects design. Omdat alle deelnemers beide condities moesten doorlopen heeft dit wellicht de interne validiteit aangetast en de resultaten beïnvloed. Bijvoorbeeld heeft er een leereffect kunnen optreden. Doordat deelnemers de condities met elkaar konden vergelijken, konden zij zelf het verschil tussen beide condities waarnemen, maar ook de

(15)

15 overeenkomsten. In toekomstig onderzoek zou een between-subjects design een gewenst alternatief zijn. Het blijft echter lastig om voldoende deelnemers te werven zodat er voldoende power is.

Een tweede kanttekening waarbij stilgestaan moet worden zijn de deelnemers zelf. Er is gekozen om niet uitsluitend mensen met een verhoogd geloof in bovennatuurlijke machten deel te laten nemen. Het inclusiecriterium was dat mensen affiniteit moesten hebben met de bovennatuurlijke en hiervoor open moesten staan. Er hebben aan het onderzoek ook een aantal studenten deelgenomen die meer interesse hadden in het onderwerp dan dat zij hier zelf veel mee bezig zijn. Dit kan ertoe hebben geleid dat er over het algemeen er mensen deelnamen die lager scoorden op bijvoorbeeld absorptie. In volgend onderzoek zou er wellicht strenger kunnen worden gekeken naar of deelnemers daadwerkelijk geloven in bovennatuurlijke machten en hier ook voor openstaan.

Samenvattend is er in het huidige onderzoek een poging gedaan om aan de hand van een experimenteel onderzoek te kijken of het geloof in bovennatuurlijke machten van invloed is op de mate van agency detection. Hoewel er geen bewijs kon worden gevonden hiervoor, is het wel gelukt om geloof in bovennatuurlijke machten en daarmee de mate van paranormale ervaringen op te wekken in het lab. Hiermee heeft deze studie een bijdrage kunnen leveren aan het onderzoeksveld, waar nog steeds veel correlationeel onderzoek wordt gedaan met betrekking tot de manipulatie van geloof in het bovennatuurlijke.

4.Literatuurlijst

Andersen, M., Schjødt, U., Nielbo, K. L., & Sørensen, J. (2014). Mystical experience in the lab.

Method & Theory in the Study of Religion, 26(3), 217-245.

Barkus, E., Stirling, J., Hopkins, R., McKie, Shane., & Lewis, S. (2007). Cognitive and neural processes in non-clinical auditory hallucinations.The British Journal of Psychiatry, 191(51), s76-s81. Barrett, J. L. (2000). Exploring the natural foundations of religion. Trends in cognitive sciences, 4(1), 29-34.

Barrett, J. L., & Lanman, J. A. (2008). The science of religious beliefs. Religion, 38(2), 109-124. Boyer, P. (2000). Evolution of the modern mind and the origins of culture: Religious concepts as a

limiting case (pp. 93-112). Cambridge University Press.

Boyer, P. (2003). Religious thought and behaviour as by-products of brain function. Trends in

cognitive sciences, 7(3), 119-124.

Brunoni, A. R., Nitsche, M. A., Bolognini, N., Bikson, M., Wagner, T., Merabet, L., ... & Ferrucci, R. (2012). Clinical research with transcranial direct current stimulation (tDCS): challenges and future directions. Brain stimulation, 5(3), 175-195.

(16)

16

Cho, F. (2013). Unnatural Comparisons: Commentary on Robert McCauley's Why Religion Is Natural and Science Is Not. Religion, Brain & Behavior, 3(2), 119-125.

van Elk, M. (2013). Paranormal believers are more prone to illusory agency detection than skeptics.

Consciousness and cognition, 22(3), 1041-1046.

van Elk, M., Rutjens, B. T., van der Pligt, J., & Van Harreveld, F. (2016). Priming of supernatural agent concepts and agency detection. Religion, Brain & Behavior, 6(1), 4-33.

Granqvist, P., Fredrikson, M., Unge, P., Hagenfeldt, A., Valind, S., Larhammar, D., & Larsson, M. (2005). Sensed presence and mystical experiences are predicted by suggestibility, not by the application of transcranial weak complex magnetic fields. Neuroscience Letters, 379(1), 1-6.

Granqvist, P., & Larsson, M. (2006). Contribution of religiousness in the prediction and interpretation of mystical experiences in a sensory deprivation context: Activation of religious schemas. The Journal

of psychology, 140(4), 319-327.

Guthrie, S. (1993). Faces in the clouds: A new theory of religion. Oxford University Press.

Guthrie, S. (1996). Patterning the hindbrain. Current opinion in neurobiology,6(1), 41-48.

Hasselton, M. G., & Nettle, D. (2006). The paranoid optimist: An integrative evolutionary model of cognitive biases. Personality and social psychology Review, 10(1), 47-66.

Heider, F., & Simmel, M. (1944). An experimental study of apparent behavior. The American Journal

of Psychology, 57(2), 243-259.

Hill, D. R., & Persinger, M. A. (2003). Application of transcerebral, weak (1 microT) complex magnetic fields and mystical experiences: are they generated by field-induced dimethyltryptamine release from the pineal organ?. Perceptual and motor skills, 97(3f), 1049-1050.

Hood Jr, R. W. (1975). The construction and preliminary validation of a measure of reported mystical experience. Journal for the scientific study of religion, 29-41.

Jackson Jr, C. W. (1971). Sensory deprivation as a field of study. Nursing research, 20(1), 46-54. Mason, O. J., & Brady, F. (2009). The psychotomimetic effects of short-term sensory deprivation. The

Journal of nervous and mental disease, 197(10), 783-785.

McCauley, R. N. (2011). Why religion is natural and science is not. Oxford University Press.

Norenzayan, A., & Hansen, I. G. (2006). Belief in supernatural agents in the face of death. Personality

and Social Psychology Bulletin, 32(2), 174-187.

Norenzayan, A., Hansen, I. G., & Cady, J. (2008). An angry volcano? Reminders of death and anthropomorphizing nature. Social Cognition, 26(2), 190-197.

Persinger, M. A., Tiller, S. G., & Koren, S. A. (2000). Experimental Stimulation of a Haunt Experience and Elicitation of Paroxysmal Electroencephalographic Activity by Transcerebral Complex Magnetic Fields: Induction of a Synthetic “Ghost”?. Perceptual Motor Skills, 90, 659-674.

(17)

17

Persinger, M. A. (2002). Experimental simulation of the god experience: Implications for religious beliefs and the future of the human species. Neurotheology. brain, science, spirituality, religious

experience, 267-298.

Rochat, P., Morgan, R., & Carpenter, M. (1997). Young infants' sensitivity to movement information specifying social causality. Cognitive Development,12(4), 537-561.

Ruohonen, J. (1998). Transcranial magnetic stimulation: modelling and new techniques (Doctoral dissertation, J. Ruohonen).

Schjoedt, U., Sørensen, J., Nielbo, K. L., Xygalatas, D., Mitkidis, P., & Bulbulia, J. (2013). The resource model and the principle of predictive coding: A framework for analyzing proximate effects of ritual. Religion, Brain & Behavior, 3(1), 79-86.

Shenhav, A., Rand, D. G., & Greene, J. D. (2012). Divine intuition: cognitive style influences belief in God. Journal of Experimental Psychology: General,141(3), 423.

Tellegen, A., & Atkinson, G. (1974). Openness to absorbing and self-altering experiences (" absorption"), a trait related to hypnotic susceptibility. Journal of abnormal psychology, 83(3), 268. van der Tempel, J., & Alcock, J. E. (2015). Relationships between conspiracy mentality, hyperactive agency detection, and schizotypy: Supernatural forces at work?. Personality and Individual

Differences, 82, 136-141.

Tobacyk, J. J. (2004). A revised paranormal belief scale. The International Journal of Transpersonal

Studies, 23(23), 94-98.

Tremlin, T. (2010). Minds and gods: The cognitive foundations of religion. Oxford University Press. Trouw (2015), Ongelovigen halen de gelovigen in. Opgehaald op 19/02/2016, van

http://www.trouw.nl/tr/nl/5091/Religie/article/detail/3830831/2015/01/16/Ongelovigen-halen-de-gelovigen-in.dhtml

Valdesolo, P., & Graham, J. (2013). Awe, uncertainty, and agency detection. Psychological Science, 0956797613501884.

Willard, A. K., & Norenzayan, A. (2013). Cognitive biases explain religious belief, paranormal belief, and belief in life’s purpose. Cognition, 129(2), 379-391.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De hierover beschikbare gegevens beslaan slechts één jaar (mei 19&amp;3 ~ mei 1964). In dit korte tijdsbestek is in totaal 8% van gebruiker gewisseld. De in het verkeer gebrachte

The mainstreaming approach of gender audits was developed by ENERGIA during Phase 3 when the network was interested in developing tools and approaches for mainstreaming gender

To analyze implicit to explicit knowledge transformation during team reflection, we use the verbal analysis method.. This method quantifies subjective or

De resultaten van het literatuuronderzoek zijn daarnaast gebruikt voor de informatieverstrekking in een enquête voor het sociologische onderzoek naar de acceptatie van de

op die opvoedkundige aspekte van hierdie soort inrigtings. Na die oorname van verbeteringskole deur die Unie- Onderwysdepartement in 1934 is die opvoedkundige aspek

Supplementary Materials: The following are available online at https://www.mdpi.com/article/10 .3390/cancers13071627/s1 , Figure S1: Calibration of the two fine and gray models

Art. De commissie onderzoekt het volledig ingevulde registratiedocument dat haar door de behande- lende arts is overgezonden. Zij gaat op basis van het tweede deel van

Tot slot komt zijn ontwerp voor een villa in Rhoon (1949) voor de heer L.J. Pieters aan bod, waarvoor hij de woning, het interieur, de tuin en een groot gedeelte van de meubels in