• No results found

De bruikbaarheid van de variabele opleidingsniveau binnen de V-curve

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De bruikbaarheid van de variabele opleidingsniveau binnen de V-curve"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Bruikbaarheid van de Variabele Opleidingsniveau binnen de V-curve

Universiteit van Amsterdam Bachelorthese Sociale Psychologie Katie Treuren

Studentnummer: 11157607 Begeleider: Giel Dik Inleverdatum: 1 juni 2017 Aantal woorden: 4597

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek is gekeken naar het V-curve model, dat stelt dat mensen die beter- en slechter af zijn dan gemiddeld, meer tegen immigratie zijn. In de literatuur bestaan er tegenstrijdige resultaten over de effecten op attitude van inkomen en opleidingsniveau, waarbij bij inkomen een V-curve en bij opleidingsniveau een lineair verband te zien is. Dit onderzoek bekeek of opleidingsniveau een lineair verband liet zien en dus geen bruikbare variabele is voor de V-curve. De hypothese is dat opleidingsniveau een lineair verband laat zien. De attitude werd met items uit de European Social Survey gemeten via een online vragenlijst onder 83

respondenten. Er was een lineair verband te zien van de variabele opleidingsniveau op attitude waarbij lager opgeleiden een negatievere attitude hadden dan hoger opgeleiden. Inkomen liet geen V-curve zien.

(3)

3 Inleiding

Sinds een aantal jaar is er een grote vluchtelingenstroom in Europa gaande waardoor er ook in Nederland veel immigranten binnenkomen. Immigranten zijn mensen die zich vestigen in een ander land of gebied. Deze mensen worden veelal opgevangen in

asielzoekerscentra, waar zij in afwachting zijn van bericht of zij statushouder kunnen worden of niet. Door de plotselinge stroom aan immigranten zijn er in een korte periode veel

asielzoekerscentra bij gekomen. In de steden waar hier sprake van is wordt vaak

geprotesteerd. Hierbij is het eerder de regel dan uitzondering dat het protest uit de hand loopt en de politie moet ingrijpen. Veel inwoners willen liever niet dat de immigranten in hun woonplaats komen wonen. Politicus Geert Wilders, fractievoorzitter van de Partij voor de Vrijheid (PVV), is ook voorstander van het binnenlaten van geen enkele asielzoeker en geen immigranten meer uit Islamitische landen (PVV, 2017). De populariteit van de PVV is in de afgelopen jaren gegroeid van vijftien zetels in 2012 naar twintig zetels in 2017 (Tweede Kamer, 2017). Dit geeft aan dat de hoeveelheid Nederlanders die het met deze standpunten eens is, of bereid is deze mening te uiten via stemgedrag, blijft groeien. De ontwikkelingen omtrent immigranten en de tegengestelde standpunten binnen de politiek zorgen voor

verdeeldheid in Nederland. Daarnaast zijn er regelmatig incidenten tussen reeds gevestigden en nieuwkomers. Om iets aan deze problemen te kunnen doen is het van belang inzicht te krijgen in de kenmerken van mensen die negatiever zijn tegenover immigranten en meer oppositie laten zien zodat er mogelijk een interventie voor deze groep ontworpen kan worden. Daarnaast is het ook nuttig om inzicht te krijgen in de redenen die mensen kunnen hebben tegen immigratie.

Mensen kunnen verschillende redenen hebben om tegen immigratie te zijn. Er blijken verschillende typen (waargenomen) dreigingen te bestaan die immigranten met zich mee kunnen brengen, namelijk economische en culturele dreigingen. Volgens de integrated threat

(4)

4

theory (Stephan & Stephan, 2000) omvat economische dreiging alle bedreigingen voor het welzijn van groepen of zijn leden. Culturele dreigingen zijn gelijk aan de ideeën die ten grondslag aan symbolisch racisme liggen (Lucassen & Lubbers, 2012). Volgens symbolisch racisme benaderingen komt racisme op als gevolg van conflicterende waardes en dus niet als gevolg van waargenomen competitie om middelen (Kinder & Sears, 1981). Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat culturele dreiging een sterkere predictor is om sterk rechtse voorkeur (Lucassen & Lubbers, 2012; Kinder & Sears, 1981) te voorspellen.

In dit onderzoeksverslag zal de nadruk echter liggen op de V-curve. De V-curve is een patroon dat te zien is als er wordt gekeken naar de mate waarin mensen een negatieve attitude hebben tegenover immigratie (Anier, Guimond, & Dambrun, 2016). Deze curve laat namelijk zien dat zowel mensen die minder goed af zijn als mensen die beter af zijn dan een bepaalde standaard of relevante uitgroep meer tegen immigratie zijn (Jetten, Mols, & Postmes, 2015). Onder deze mensen is een toename van intergroeps-vooroordelen en vijandigheid te zien (Anier et al., 2016). De naam van de V-curve is afkomstig van de visuele weergave van het patroon – de mensen aan de uiteinden van het continuüm, oftewel degenen die beter of minder goed af zijn dan gemiddeld, hebben een negatievere attitude dan mensen die gemiddeld af zijn. Er zijn dus pieken aan weerszijden van de grafiek. Mensen die minder goed af zijn dan gemiddeld worden ook wel relatief gedepriveerd genoemd en mensen die beter af zijn dan gemiddeld worden relatief gegratificeerd genoemd (Jetten et al., 2015).

Een voorbeeld van een onderzoek waarin de V-curve is aangetoond is dat van Dambrun, Taylor, McDonald, Crush en Méot (2006). Hieraan namen 1600 Zuid-Afrikaanse participanten deel. Met behulp van een vragenlijst werden het niveau van relatieve deprivatie en gratificatie, etnische identificatie en intergroep attitudes gemeten. Uit dit onderzoek bleek dat zowel relatief gedepriveerde als gegratificeerde Zuid-Afrikanen meer bevooroordeeld zijn tegenover zowel Afrikaanse als Westerse immigranten naar Zuid-Afrika.

(5)

5

Het gegeven dat relatief gedepriveerde mensen sterker tegen immigratie zijn komt wellicht logischer over dan dat relatief gegratificeerde mensen dit zijn. Relatief gedepriveerde mensen verkeren zelf meestal in minder goede omstandigheden dan relatief gegratificeerde mensen. Zij concurreren ook eerder met immigranten om zaken als huisvesting en banen (Jetten et al., 2015). Uit onderzoek van Moscatelli, Albarello, Prati en Rubini (2014) bleek dat waargenomen intergroep rivaliteit een belangrijke mediator is tussen relatieve deprivatie en intergroep discriminatie. Er zijn in de literatuur ook verklaringen te vinden voor relatieve gratificatie. Zo kan deze groep hun eigen hoge status in tijden van economische instabiliteit als onzeker ervaren en kunnen zij bang zijn hun status te verliezen. Daarnaast kunnen mensen ook bang zijn voor hogere maatschappelijke kosten en belastingen (Jetten et al., 2015). Ook in economisch voorspoedige tijden treden de effecten van relatieve gratificatie en deprivatie op. Zo kunnen relatief gegratificeerde mensen in economisch voorspoedige tijden bang zijn om ingroep voorrechten te verliezen en hierdoor meer discrimineren. Daarnaast wordt de aantrekkelijkheid van de ingroep in economisch voorspoedige tijden versterkt, waardoor er een sterkere ingroep dynamica is die leidt tot meer intergroep discriminatie (Dambrun et al., 2006; Jetten et al., 2015). Zowel Dambrun et al. (2006) als Postmes en Smith (2009) hebben onderzoek gedaan naar mediërende factoren tussen relatieve gratificatie en negatieve

intergroep attitudes. Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat groepsidentificatie (Dambrun et al., 2006; Postmes & Smith, 2009) en geanticipeerde gratificatie (Postmes & Smith, 2009) hier een mediërende rol in spelen.

Wat wordt er nou eigenlijk verstaan onder relatief gedepriveerd of gegratificeerd zijn? In artikelen komt niet heel duidelijk naar voren wat hier onder verstaan wordt. In onderzoek van Jetten et al. (2015) worden bijvoorbeeld inkomen en werkloosheidcijfers gebruikt om mensen in groepen te verdelen die minder goed-, gemiddeld- en beter af zijn. In onderzoek van Dambrun et al. (2006) worden deelnemers gevraagd naar hoe tevreden mensen zijn met

(6)

6

hun eigen positie, wat hun verwachtingen zijn omtrent hun positie en of ze hun eigen positie als beter, gelijk of slechter zien dan de andere inwoners van het land. Dit is een meer

subjectieve operationalisatie. Er worden dus verschillende maatstaven gebruikt om gratificatie en deprivatie te meten, en er wordt in de literatuur niet genoemd dat dit de enige vormen zijn waarmee gratificatie en deprivatie gemeten kunnen worden. Andere operationalisaties van gratificatie en deprivatie zijn dus denkbaar.

Een variabele die ook onderscheid zou kunnen maken in de mate waarin mensen goed af zijn is opleidingsniveau. Dit zou dus ook een mogelijke operationalisatie kunnen zijn. Mensen met een hoger opleidingsniveau hebben bijvoorbeeld een hoger gemiddeld salaris, betere baankansen en een hogere status in de maatschappij. In 2012 was het gemiddelde jaarloon van iemand met een afgeronde universitaire studie 50.000 euro, dat van een hbo’er 36.000 euro en dat van een mbo’er 25.000 euro (De Mooij, Geerdinck, Oostrom, & Van Weert, 2012). Mensen die enkel de basisschool of middelbare school hebben afgerond hebben een nog lager salaris. De mensen met een hoger opleidingsniveau hebben dus vaker een hoger inkomen, en als de variabele inkomen de V-curve laat zien is het waarschijnlijk dat

opleidingsniveau dit ook zou laten zien. Als opleidingsniveau in de V-curve ingepast zou worden, zou dit betekenen dat mensen die op basis van opleidingsniveau het best af zijn (hoogst opgeleid) en het slechtst af zijn (laagst opgeleid) een meer negatieve attitude

tegenover immigratie hebben. Er is echter gebleken dat hoger opgeleid zijn samenhangt met het hebben van minder restrictieve denkbeelden over immigranten (Hainmuller & Hopkins, 2014) en dat er een positief effect is van opleiding op pro-immigratie attitudes (Mayda, 2006). Hiervoor worden verschillende redenen gegeven. Een reden hiervoor is dat de meeste

immigranten banen vervullen die bedoeld zijn voor lager opgeleiden, en hierdoor vullen ze de hoogopgeleiden juist aan binnen de werkende bevolking in plaats van ze te vervangen

(7)

7

van verschillende culturele waarden en normen, waar hoger opgeleiden deze kennis dus verkrijgen (Hainmueller & Hiscox, 2007). Dat hoger opgeleiden minder tegen immigratie zijn lijkt een tegenstrijdige uitkomst als je kijkt naar de V-curve. Er zal in dit onderzoek gekeken worden of de variabele opleidingsniveau wel of geen V-curve laat zien.

Dit onderzoek is van belang omdat als blijkt dat opleidingsniveau geen bruikbare variabele is om de V-curve aan te tonen er wellicht meer beperkingen zijn aan de mogelijke variabelen die een V-curve laten zien. Hier is in de huidige literatuur nog niet veel over bekend.

Er zullen in dit onderzoek vragenlijsten worden afgenomen onder mensen van verschillende opleidingsniveaus en leeftijden. In deze vragenlijsten wordt de attitude tegenover immigranten en een aantal algemene kenmerken, waaronder hoogst voltooide opleidingsniveau en bruto jaarinkomen, gemeten. De attitude zal gemeten worden met behulp van items uit de European Social Survey (European Social Survey, 2017). De eerste

hypothese luidt dat opleidingsniveau een lineair verband laat zien met attitude in plaats van een V-curve. De bijbehorende verwachting is dus dat hoe hoger het opleidingsniveau is, hoe hoger de score op mate van positieve attitude. De tweede hypothese luidt dat inkomen wel een V-curve zal laten zien. De bijbehorende verwachting is dat de groepen die op basis van

inkomen het slechtst en best af zijn een significant lagere score hebben op de mate van positieve attitude dan de gemiddelde groep.

Methode Deelnemers

Er waren een aantal inclusievoorwaarden voor deelname aan de vragenlijst, namelijk het zijn van 18 jaar of ouder en het in bezit zijn van een Nederlands paspoort of

(8)

8

geen student was. Er is voor gekozen om geen studenten te onderzoeken omdat er een verschil in opleidingsniveau is tussen mensen die de universiteit voltooid hebben en mensen die nog aan de universiteit studeren. Daarnaast hebben vrijwel alle studenten een laag inkomen waardoor ze ook op deze variabele lastig te vergelijken zijn met mensen die geen student meer zijn. Op basis van studenten kan dus geen goede vergelijking gemaakt worden voor de tweede hypothese. Aangezien de vragenlijst is gebruikt in het onderzoek van verschillende studenten voor hun bachelorthese is de vragenlijst wel afgenomen onder studenten. Studenten behoorde in hun onderzoeken namelijk wel tot de gewenste onderzoeksgroep. In totaal hebben 218 respondenten de vragenlijst ingevuld. Na het verwijderen van de studenten bleven er 83 respondenten over die geen student waren. Er werden twee bioscoopbonnen verloot onder de respondenten die aan het eind van de vragenlijst hun email-adres achter hadden gelaten.

Materialen

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een online vragenlijst die gemaakt is met behulp van de online survey-software Qualtrics. In de vragenlijst werd als eerst gevraagd naar algemene informatie zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en gemiddeld bruto

jaarinkomen. Vervolgens zijn er zes items gebruikt om de attitude tegenover immigranten te meten uit de European Social Survey (European Social Survey, 2017). De European Social Survey is een vragenlijst die wordt gebruikt om de houding van bevolkingen uit verschillende landen over een aantal onderwerpen te peilen, zoals politiek, immigratie, criminaliteit en religie. De vragenlijst wordt sinds 2002 elke twee jaar in ongeveer 30 Europese landen afgenomen. Voor het meten van de attitude tegenover immigranten werden algemene vragen over attitude over immigranten gesteld, vragen over het effect van de komst van immigranten op de Nederlandse economie, baandreiging en de Nederlandse cultuur. Deze zes items uit de

(9)

9

European Social Survey zijn een veelgebruikte meetmethode in onderzoeken naar de attitude tegenover immigratie (Hainmueller & Hiscox, 2007; Herreros & Craido, 2009; Markaki & Longhi, 2013). Uit de betrouwbaarheidsanalyse bleken de items een zeer betrouwbare schaal te vormen, Cronbach’s a = ,918. Bij vijf van de zes items was de minimumscore 1 en de maximumscore 7, waarbij 1 staat voor een zeer negatieve invloed van immigranten op de eerdergenoemde aspecten en 7 staat voor een zeer positieve invloed. Bij één van deze items is de minimumscore 1 en de maximumscore 5, waarbij 1 staat voor een zeer negatieve invloed van immigranten op de eerder genoemde aspecten en 5 voor een zeer positieve invloed. Daarnaast is er bij al deze items is ook de antwoordoptie ‘Weet ik niet’ beschikbaar om te voorkomen dat respondenten zonder duidelijke mening een antwoordoptie invullen die niet past bij hun werkelijke mening. Dit zou de resultaten namelijk kunnen vertekenen. Een voorbeelditem voor het meten van de attitude tegenover immigranten luidt als volgt: “Wordt Nederland een slechtere of betere plek om in te leven als mensen uit andere landen hier komen wonen?”.

Procedure

De respondenten zijn op verschillende manieren geworven. Ten eerste hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van hun eigen netwerk door de vragenlijst online te

verspreiden onder vrienden en familie. Het was voor dit onderzoek van belang dat de sample op verschillende kenmerken zoals inkomen en opleidingsniveau gevarieerd was. Hier is naar gestreefd door briefjes in de brievenbus te gooien bij huizen in verschillende wijken met hierop zowel een link als een QR-code naar de vragenlijst. De briefjes zijn onder andere in het centrum van Amsterdam, de Pijp, Oost en Zuid bezorgd. Aan het begin van de vragenlijst moesten de respondenten een informed consent invullen waarin zij akkoord gingen met de

(10)

10

deelname aan het onderzoek. Hierin werd ook de vertrouwelijkheid van gegevens benadrukt. Het invullen van de vragenlijst duurde ongeveer 10 minuten.

Analyse

De resultaten van dit onderzoek worden geanalyseerd met behulp van het statistische programma Statistical Package fot the Social Sciences (SPSS) versie 23. Voor de

hoofdanalyse zal gebruik gemaakt worden van een onafhankelijke eenwegs variantieanalyse (oneway ANOVA). Daarnaast zal er ook een betrouwbaarheidsanalyse gedaan worden.

Resultaten

In totaal is de vragenlijst door 218 respondenten ingevuld. Op basis van voorwaarden tot deelname, namelijk het zijn van 18 jaar of ouder en het in bezit zijn van een Nederlands paspoort en/of identiteitsbewijs, is 1 respondent uitgevallen. Daarnaast zijn er nog 20 respondenten uit de dataset verwijderd omdat er bij deze respondenten een fout was opgetreden tijdens het invullen van de vragenlijst. Hierdoor hebben deze 20 respondenten alleen de algemene vragen over geslacht, leeftijd en opleidingsniveau beantwoord waarna de vragenlijst zich vanzelf afsloot. Uiteindelijk bleven er 197 respondenten over. In dit

onderzoek zijn echter alleen de respondenten die geen student zijn meegenomen, waardoor de analyses uiteindelijk zijn uitgevoerd over 83 respondenten.

Van deze 83 respondenten waren 55 vrouw en 27 man. Eén van de respondenten had geen geslacht ingevuld. De minimumleeftijd van de respondenten was 21 jaar en de

maximumleeftijd 81, M = 43.4 jaar, SD = 16.7. In Tabel 1 zijn de frequenties van de hoogst voltooide opleidingsniveaus van de respondenten weergegeven. Eén van de respondenten gaf aan een ander hoogst voltooid opleidingsniveau te hebben dan de antwoordopties en is niet meegenomen in Tabel 1.

(11)

11 Tabel 1

Weergave van frequentie opleidingsniveaus en valid percentages.

Opleidingsniveau Frequentie Valid percent

Lagere school/basisschool

VMBO, LBO, VBO, LTS, LHNO MAVO, VMBO-t, MBO-kort MBO, MTS, MEAO

HAVO, VWO, Gymnasium HBO, HEAO, PABO, HTS Universiteit 1 2 1 12 12 33 21 1.2 2.4 1.2 14.6 14.6 40.2 25.6

In Tabel 2 zijn de bruto jaarinkomens van de respondenten weergegeven. 6 van de 83 respondenten gaven liever geen antwoord op de vraag naar het bruto jaarinkomen en zijn niet meegenomen in de tabel.

Tabel 2

Weergave van frequentie bruto jaarinkomens en valid percentages.

Inkomensgroep Frequentie Valid percent

Tussen de 0 en 9.999 euro Tussen de 10.000 en 19.999 euro Tussen de 20.000 en 24.999 euro Tussen de 25.000 en 29.999 euro Tussen de 30.000 en 39.999 euro Tussen de 40.000 en 49.999 euro Tussen de 50.000 en 59.999 euro 10 17 12 11 7 4 3 13.0 22.1 15.6 14.3 9.1 5.2 3.9

(12)

12 Tussen de 60.000 en 79.999 euro

Tussen de 80.000 en 99.999 euro Tussen de 100.000 en 174.999 euro Meer dan 175.000 euro

3 4 4 2 3.9 5.2 5.2 2.6

Er is een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd over de 6 attitude items. Hieruit bleek dat deze items een betrouwbare schaal vormden, Cronbach’s α = ,918. Alleen verwijdering van één van de items (“Vindt u dat immigranten die hier komen wonen over het algemeen banen wegnemen van Nederlandse werkers of dat ze juist nieuwe banen creëren?”) zou kunnen leiden tot een minieme toename in de waarde van de alpha (Chronbach’s α = ,924). Hier is dan ook niet voor gekozen.

Er zijn groepen gevormd door respondenten uit verschillende opleidingsniveaus samen te voegen. Deze verdeling is tot stand gekomen op basis van de verdeling van de sample. Hier is voor gekozen omdat de verdeling van de groepen niet gelijk was, zoals in Tabel 1 al te zien is. Er waren zeer veel respondenten die HBO of Universiteit als hoogst voltooide

opleidingsniveau hadden en zeer weinig respondenten die de laagste niveaus als hoogst voltooide niveau hadden. De groepen zijn op dusdanige manier ingedeeld dat ze uit ongeveer één derde van de respondenten bestaan. De groep laagopgeleiden bestaat uit de respondenten die lagere school/basisschool, VMBO, LBO, VBO, LTS, LHNO, MAVO, Vt, MBO-kort, MBO, MTS, MEAO, HAVO, VWO of Gymnasium hebben voltooid en bestaat uit 28 respondenten. De groep gemiddeld opgeleiden bestaat uit 33 respondenten die HBO als hoogst voltooide opleiding hebben. De groep hoogopgeleiden bestaat uit 21 respondenten die Universiteit als hoogst voltooide opleiding hebben.

Om de eerste hypothese te toetsen is er gekeken naar de verschillen tussen groepen wat betreft de attitude tegenover immigranten. Deze resultaten zijn af te lezen in Tabel 3. De

(13)

13

score op gemiddelde attitude kan variëren van 1 tot 6.66, waarbij 1 staat voor een zeer negatieve attitude en 6.66 voor een zeer positieve attitude. Hierbij is het van belang om in acht te nemen dat bij de V-curve gekeken wordt naar de mate van negativiteit van de attitude of de mate van oppositie, en dat de scores hierbij juist andersom zijn omdat ze gaan over de mate van positiviteit van de attitude.

Tabel 3

Gemiddelden en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) op attitude tegenover immigranten voor verschillende opleidingsniveaus.

Opleidingsniveau Totaal Laag Gemiddeld Hoog

Attitude 4.63 (1.18) 4.05 (1.43) 4.77 (1.01) 5.16 (0.72)

Er is een variantieanalyse (one-way ANOVA) uitgevoerd om te kijken of de attitudes van de drie groepen significant van elkaar verschillen. Er werd niet voldaan aan de assumptie van gelijke varianties, Levene’s F = 8.04, p= .001. Daarom is er gebruik gemaakt van de Welch-test.

Er bleek een significant hoofdeffect te zijn van het opleidingsniveau op de attitude, Welch’s F (2, 50.7) = 6.32, p = .004. Om te achterhalen waar de verschillen tussen niveaus zich bevonden, zijn er geplande contrasten uitgevoerd waarbij rekening werd gehouden met het feit dat er ongelijke varianties waren tussen de groepen. Laag opgeleiden bleken een minder positieve attitude tegenover immigranten te laten zien dan gemiddeld opgeleiden, t (47.6) = -2.24, p = .030. Tussen gemiddeld- en hoogopgeleiden bleek geen verschil in

attitude, t (51.3) = -1.63, p = .109. Laag opgeleiden bleken een negatievere attitude te hebben dan hoogopgeleiden, t (41.8) = -3.55, p = .001. Dit resultaat is in lijn met de verwachtingen. Er werd verwacht dat er lineair verband gevonden zou worden bij de variabele

(14)

14

geen V-curve zien. In Figuur 1 zijn de gemiddelde scores van attitude per opleidingsgroep te zien met betrouwbaarheidsintervallen. Hierbij moet wederom in acht genomen worden dat de scores in deze grafiek gaan over de mate waarin de attitude positief is, waarbij een hoge score staat voor een meer positieve attitude dan een lage score. Bij de V-curve staat een hoge score juist voor een negatievere attitude. Als er in deze grafiek zou worden gekeken naar mate van negatieve attitude in plaats van positieve attitude attitude, zou deze lijn dus een daling laten zien in plaats van een stijging.

Figuur 1. Gemiddelde attitudescores met betrekking tot immigranten weergegeven voor laag-, gemiddeld- en hoog opgeleiden.

Om de tweede hypothese te toetsen is er ook een analyse uitgevoerd om te achterhalen of er een V-curve zichtbaar was bij het bekijken van de variabele bruto jaarinkomen. Ook hier zijn groepen gemaakt die de respondenten indelen in een groep met een lager dan gemiddeld inkomen, een gemiddeld inkomen en een hoger dan gemiddeld inkomen. De groep met een inkomen dat lager dan gemiddeld was liep tot 19.999 euro per jaar, de gemiddelde

(15)

15

40.000. Deze indeling is gebaseerd op basis van de verdeling van de sample. Elke groep bestond uit ongeveer één derde van de respondenten. In Tabel 4 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties van attitude van de verschillende groepen te zien. Hierbij geldt wederom dat de waarde kan variëren van 1 tot 6.66, waarbij 1 staat voor een zeer negatieve attitude en 6.66 voor een zeer positieve. Ook hier zijn de scores dus tegengesteld van hoe de V-curve eruit zien.

Tabel 4

Gemiddelden en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) op attitude tegenover immigranten voor verschillende inkomensniveaus.

Inkomen Totaal Laag Gemiddeld Hoog

Attitude 4.63 (1.18) 4.35 (1.29) 4.69 (1.25) 4.80 (0.92)

Er is een variantieanalyse (one-way ANOVA) uitgevoerd met de verschillende inkomensgroepen als onafhankelijke variabele en de gemiddelde attitude als afhankelijke variabele. Er werd voldaan aan de assumptie van gelijke varianties, Levene’s F = 1.81, p = .170. Er werd geen effect gevonden tussen de verschillende inkomensgroepen op de

gemiddelde attitude, F (2, 74) = 0.912, p = .406. Dit is niet in lijn met de verwachting dat er een V-curve zou worden gevonden bij de variabele inkomen, waarbij in dat geval de score van de gemiddeld inkomen groep op de variabele attitude significant hoger zou moeten zijn dan die van de lage- en hoge inkomensgroepen om de V-curve te ondersteunen.

In Figuur 2 zijn de gemiddelde scores van attitude per inkomensgroep te zien met betrouwbaarheidsintervallen. Hou hierbij weer in acht dat deze scores gaan over de mate waarin de attitude positief is, en dat de V-curve juist gaat over de mate van negativiteit van de attitude.

(16)

16

Figuur 2. Gemiddelde attitudescore met betrekking tot immigranten van mensen met uit een lage-, gemiddelde- en hoge inkomensgroep.

Discussie

Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat opleidingsniveau een positieve invloed heeft op de attitude tegenover immigranten. In lijn met de hypothese bleek er een lineair verband te zijn tussen de variabele opleidingsniveau en de attitude tegenover immigranten. De variabele opleidingsniveau geeft dus geen bevestiging voor de V-curve. Daarnaast is er naar voren gekomen dat inkomen geen invloed heeft op de attitude tegenover immigranten. Deze uitkomst kwam niet overeen met de hypothese dat de variabele inkomen wel de V-curve zou laten zien.

Dit onverwachte resultaat is niet in lijn met de theorie die over dit onderwerp bestaat. Zo bleek uit onder andere het onderzoek van Anier et al. (2016) en Dambrun et al. (2016) dat er een V-curve te zien is bij de variabele inkomen. Een mogelijke verklaring voor dit

(17)

17

onverwachte resultaat is een tekortkoming van dit onderzoek, namelijk dat de sample verhoudingsgewijs niet gelijk stond aan de populatie. Ook de frequenties van jaarinkomens kwamen niet overeen met de werkelijkheid. Ook waren er veel meer respondenten die HBO en Universiteit als hoogst genoten opleiding hadden dan lagere niveaus. Er is voor gekozen om de groepen in te delen op basis van de sample zelf in plaats van op basis van

populatiekenmerken omdat de groepsgroottes onderling anders zeer sterk zouden variëren. Een voorbeeld hiervan is bij de groepen die gemaakt zijn van opleidingsniveau. Hierbij werd HBO gezien als ‘gemiddeld opleidingsniveau’ en Universiteit als ‘hoog opleidingsniveau’, terwijl als naar de werkelijkheid wordt gekeken HBO ook onder een hoog opleidingsniveau valt. Als deze indeling echter in dit onderzoek ook was gehanteerd, bestond de groep hoog opgeleiden uit 54 respondenten en moesten de overige 28 respondenten verdeeld worden over de twee andere groepen. Ook de indeling die gemaakt is voor de inkomensgroepen staan niet gelijk aan de werkelijkheid, omdat er anders qua grootte te ongelijke groepen zouden vormen. Voor de externe validiteit zou het echter het beste zijn om een sample te hebben dat ongeveer gelijk geproportioneerd is zoals de werkelijke bevolking.

Een andere mogelijke verklaring voor het onverwachte resultaat is dat de V-curve wellicht niet zo’n robuust verschijnsel is als de bestaande literatuur doet vermoeden (Anier et al., 2016; Dambrun et al., 2016). Wellicht is er daarom geen V-curve gevonden bij de

variabele inkomen. Om achter de robuustheid van het verschijnsel te komen zal er meer vervolgonderzoek gedaan moeten worden waarbij duidelijke maatstaven gesteld worden over bij welke resultaten de V-curve bevestigd of ontkracht kan worden.

Het gevonden resultaat sluit dus niet aan op de bestaande theorie. Als de tekortkoming van het slecht geproportioneerde sample in acht genomen wordt en de mogelijkheid dat het verschijnsel van de V-curve misschien niet zo robuust is als het doet vermoeden is het lastig om iets te zeggen over de implicaties voor de bestaande theorie. In vervolgonderzoek is het

(18)

18

van groot belang om een goed geproportioneerde sample te hebben om de theorieën nogmaals goed te kunnen toetsen.

Een belangrijke uitkomst is het gegeven dat de variabele opleidingsniveau een lineair verband laat zien en geen V-curve. Dit toont dus aan dat niet alle variabele die gezien kunnen worden als een vorm van beter of slechter af zijn een V-curve laten zien. Er zijn dus

beperkingen aan de variabelen die hiervoor gebruikt kunnen worden. Vervolgonderzoek zou kunnen uitwijzen welke andere variabelen wel en niet de V-curve laten zien om meer inzicht te krijgen in de karakteristieken van mensen die een negatievere attitude hebben tegenover immigranten. Aan de hand van deze kennis zouden er interventies ontwikkeld kunnen worden om de oppositie tegen te gaan.

Een andere beperking binnen dit onderzoek, die methodologisch van aard is, is de wijze waarop de variabele ‘attitude’ is gemeten. Een attitude bestaat namelijk uit drie

componenten (Maio & Haddock, 2014). Ten eerste de cognitieve component, die gaat over de overtuigingen en gedachtes die een individu heeft over het attitudeobject. Ten tweede de affectieve component, dat gaat over de gevoelens die een individu heeft ten opzichte van het attitudeobject. Ten derde de gedragsmatige component, dat gaat over zowel het huidige gedrag als het gedrag uit het verleden van een individu tegenover het attitudeobject (Maio & Haddock, 2014). Om de attitude tegenover immigranten te meten is gebruik gemaakt van 6 items uit de European Social Survey. Deze items zijn echter voornamelijk gericht op de cognitieve en affectieve component van attitude. De gedragsmatige component wordt hierbij dus buiten beschouwing gelaten. De 6 items uit de European Social Survey zijn echter wel een methode die in een groot aantal onderzoeken naar attitude tegenover immigranten wordt gebruikt (Hainmueller & Hiscox, 2007; Herreros & Craido, 2009; Markaki & Longhi, 2013). Hierdoor lijkt de huidige meetmethode van de attitude geen kwalijke tekortkoming. Er zou in

(19)

19

de toekomst nog gekeken kunnen worden naar de mogelijkheden om attitude nog beter in kaart te brengen door ook de gedragsmatige component te meten.

Een andere mogelijke tekortkoming van dit onderzoek is de gevoeligheid van het onderwerp. Het onderwerp immigranten is momenteel namelijk een redelijk beladen

onderwerp. Het is voor te stellen dat sommige respondenten het lastig vonden de vragenlijst volledig naar waarheid te beantwoorden. Gezien er echter meermaals is benadrukt dat er vertrouwelijk wordt omgegaan met de data en dat deelname anoniem is, heeft deze

tekortkoming waarschijnlijk niet erg veel invloed gehad op de resultaten. In vervolgonderzoek is het van belang om voldoende te blijven benadrukken dat resultaten anoniem zijn en er vertrouwelijk met de gegevens om zal worden gegaan.

Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat opleidingsniveau een variabele is die een lineair verband laat zien met de variabele attitude tegenover immigranten. Dit laat zien dat er dus limitaties zijn aan de verschillende vormen van beter- en slechter af zijn, oftewel relatieve gratificatie en relatieve deprivatie. Ook voor eventuele interventies is dit bruikbare informatie. Er zou meer vervolgonderzoek gedaan kunnen worden naar andere mogelijke variabelen, waarin gekeken kan worden of en hoe sterk deze variabelen een V-curve laten zien. Bij dit vervolgonderzoek moet rekening gehouden worden met bovenstaande beperkingen.

(20)

20 Literatuurlijst

Anier, N., Guimond, S., & Dambrun, M. (2016). Relative deprivation and gratification elicit prejudice: research on the V-curve hypothesis. Current Opinion in Psychology, 11, 96-99. doi: 10.1016/j.copsyc.2016.06.012

Dambrun, M., Taylor, D. M., McDonald, D. A., Crush, J., & Méot, A. (2006). The relative deprivation-gratification continuum and the attitudes of South Africans toward

immigrants: a test of the V-curve hypothesis. Journal of personality and social psychology, 91(6), 1032. doi: 10.1037/0022-3514.91.6.1032

Hainmueller, J., & Hiscox, M. J. (2007). Educated preferences: Explaining attitudes toward immigration in Europe. International organization, 61(02), 399-442. doi:

10.1017/S0020818307070142

Hainmueller, J., & Hopkins, D. J. (2014). Public attitudes toward immigration. Annual Review of Political Science, 17, 225-249. doi: 10.1146/annurev-polisci-102512-194818

Herreros, F., & Criado, H. (2009). Social trust, social capital and perceptions of immigration. Political studies, 57(2), 337-355.

Jetten, J., Mols, F., & Postmes, T. (2015). Relative Deprivation and Relative Wealth Enhances Anti-Immigrant Sentiments: The V-Curve Re-Examined. PloS one, 10(10), e0139156. doi: 10.1371/journal.pone.0139156

Kinder, D. R., & Sears, D. O. (1981). Prejudice and politics: Symbolic racism versus racial threats to the good life. Journal of personality and social psychology, 40(3), 414. doi: 10.1037/0022-3514.40.3.414

Lucassen, G., & Lubbers, M. (2012). Who fears what? Explaining far-right-wing preference in Europe by distinguishing perceived cultural and economic ethnic threats. Comparative Political Studies, 45(5), 547-574. doi: 10.1177/0010414011427851

(21)

21

Markaki, Y., & Longhi, S. (2013). What determines attitudes to immigration in European countries? An analysis at the regional level. Migration Studies, mnt015.

doi: 10.1093/migration/mnt015

Mayda, A. M. (2006). Who is against immigration? A cross-country investigation of individual attitudes toward immigrants. The review of Economics and Statistics, 88(3), 510-530. doi: 10.1162/rest.88.3.510

Mooij, M. de, Geerdinck, M., Oostrom, L., Weert, C. van. (2012). Studeren loont. Inkomens van afgestudeerden in het mbo, hbo en wetenschappelijk onderwijs. Geraadpleegd van https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2012/26/studeren-loont- inkomens-van-afgestudeerden-in-het-mbo-hbo-en-wetenschappelijk-onderwijs

Moscatelli, S., Albarello, F., Prati, F., & Rubini, M. (2014). Badly off or better off than them? The impact of relative deprivation and relative gratification on intergroup discrimination. Journal of Personality and Social Psychology, 107(2), 248. doi: 10.1037/a0036704

Partij voor de Vrijheid. (2017). Concept verkiezingsprogramma 2017-2021. Geraadpleegd op 23 maart via http://www.pvv.nl/visie.html

Postmes, T., & Smith, L. G. (2009). Why do the privileged resort to oppression? A look at some intragroup factors. Journal of Social Issues, 65(4), 769-790.

doi: 10.1111/j.1540-4560.2009.01624.x

European Social Survey. (2017). ESS Nederland. Geraadpleegd op 30 april 2017, van http://www.europeansocialsurvey.org/about/country/netherlands/index.html

Stephan, W. G., & Stephan, C. W. (2000). An integrated threat theory of prejudice. Reducing prejudice and discrimination, 23-45.

Tweede Kamer der Staten Generaal. (2017). Kiesraad stelt definitieve verkiezingsuitslag vast. Geraadpleegd op 24 maart 2017, van https://www.tweedekamer.nl/nieuws/kamernieuws/ kiesraad-stelt-definitieve-verkiezingsuitslag-vast.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of the Science article was “to show how relatively simple models can provide a broad biological understanding of the factor controlling disease persistence and recurrent

After formulating the discrete logarithm and Diffie-Hellman problems on elliptic curves, we gave an overview of solutions to these problems. We saw that the known algorithms for

Het buurtteam verwijst klan- ten naar het schulddienstverlenings- traject van W&I als een klant advies en ondersteuning nodig heeft bij het aflossen van schulden en

Steeds meer mensen laten met een ketting zien: reanimeer mij alsjeblieft niet.. 12 oktober

Ook peen die in de winter in de grond wordt bewaard, een methode die wel wordt toegepast in streken waar de winters minder koud zijn dan in Nederland, heeft geen last van de

Cooperative to a Competitive Power Pool. However, the SAPP still faces various challenges. The greatest challenge at hand is the fact that the SAPP is ready for increased

The crux of their observation is that the only methods to take discrete logarithms with subexponential complexity (time and memory) can not be generalized to the elliptic

Toch zijn behalve een positieve reactie op cel 1 van het Biovue-screeningspanel geen antistoffen aantoonbaar en blijven de directe antiglobulinetest en een zuur eluaat, een