• No results found

De relatie tussen schaarste bij jongeren, stress en korte termijn denken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen schaarste bij jongeren, stress en korte termijn denken"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen schaarste bij jongeren, stress en korte termijn denken

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek, Graduate School of Child Development and Education, Universiteit van Amsterdam

E. M. Admiraal 10798560 Eerste beoordelaar: Dr. T. van Zuijen Tweede beoordelaar: Dr. P. Hoffenaar Amsterdam, juni 2017

(2)

Abstract

This study focuses on the relationshipbetween scarcity among young adults, their stress level and their short term thinking. Students from the ROC van Amsterdam from age 18 to 27 years have participated in a survey for this research (n = 491). The ‘scarcity’ is

measured by asking the participants to what extend they feel that they are running out of money and what their amount of debt is. The ‘stress level’ is measured by the Perceived Stress Scale (PSS). The ‘short term thinking’ is measured by a short term orientation scale and the cognitive subscale from the Barrett Impulsiveness Scale (BIS-15). In our sample we found a relation between scarcity and a higher stress level. Also we found a relation between the feeling of running out of money and the cognitive subscale for short term thinking. We did not found a relation between debts and short term thinking. The result proofs that there is a different relationship between the subjective feeling about someones finance and their short term thinking as there is between the objective measurement of someones finance and their short term thinking.

(3)

Een toenemend aantal jongeren in Nederland heeft schulden (Van Straaten, 2014). Uit onderzoek van Westhof en De Ruig (2015) blijkt dat bijna één derde van de jongeren in Nederland tussen de 18 en 27 jaar een lening heeft. Van deze jongeren heeft 24% te maken met achterstallige rekeningen. Volgens de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) was in 2012 12% van de mensen die hulp kregen voor schulden onder de 26 jaar (Moors & Libregts, 2015). In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) heeft 37% van de jongeren vanaf 18 jaar schulden (Nibud, z.j). Het hebben van schulden kan maatschappelijke en individuele problemen met zich meebrengen. De maatschappelijke kosten voor een huishouden met ernstige schulden kan volgens het Nibud (2014a) oplopen tot 100.000 euro. De kosten zitten onder andere in hulpverlening, uitkering en uithuiszetting (Nibud, 2014a). Ook op individueel niveau brengen schulden risico’s met zich mee: het hebben van schulden kan gepaard gaan met gezondheidsproblemen, psychische klachten, gedragsproblematiek, een minder groot sociaal netwerk en criminaliteit (Barch et al., 2015; Barendregt & Rodenburg, 2013; Costello, Compton, Keeler, & Angold, 2003; Hoeve et al., 2011; Kroesbergen, Rots-de Vries, & Zandvoort, 2002; Luby et al., 2013; Merton, 2002; Ypeij & Snel, 2002). Om de gevolgen van schulden bij jongeren te voorkomen is het van belang dat de jongeren de juiste hulp krijgen.

Uit onderzoek van Mullainathan en Shafir (2013) blijkt dat schulden op zichzelf een risico zijn voor het in stand houden van schulden (Barendregt & Rodenburg, 2013;

Mullainathan & Shafir, 2013). Het hebben van schulden hoeft niet alleen te wijten te zijn aan de schuldenaar zelf, maar ook de omstandigheden waarin een schuldenaar verkeert kan ervoor zorgen dat de schulden in stand worden gehouden (De Bruyckere & Simons, 2016).

Mullainathan en Shafir noemen dit de schaarste-theorie. Op het moment dat mensen schaarste ervaren, zoals een tekort aan geld, zijn ze eerder geneigd om korte-termijn-beslissingen te nemen die voor de lange termijn ongunstig kunnen uitpakken (Antonides, De Groot, & Van Raaij, 2008; Barendregt & Rodenburg, 2013). De vicieuze cirkel die hierdoor ontstaat komt mogelijk tot stand doordat schaarste stress op kan leveren (Hoeve et al., 2011). Een voorbeeld hiervan is dat het hebben van schulden stress oplevert en er dan grotere financiële risico’s worden genomen, zoals het aangaan van leningen (Oosterbeek & Van den Broek, 2009) of het doen van impulsieve aankopen (Laurent, 2000). Deze beslissingen hebben weer een negatief effect op de financiële situatie van de persoon. Mullainathan en Shafir, die hun onderzoek op volwassenen richten, geven aan dat er tot nu toe nog weinig onderzoek is gedaan naar de relatie tussen schaarste aan financiële middelen van mensen en korte termijn denken (Mullainathan & Shafir, 2013). Er is op dit moment geen informatie voorhanden hoe de

(4)

schaarste-theorie van toepassing is op de doelgroep jongeren. In dit onderzoek wil ik een eerste poging doen de schaarste theorie van Mullainathan en Shafir te toetsen bij jongeren tussen de 18 en 27 jaar die een mbo opleiding volgen. Het belang van deze toetsing is dat jongvolwassenheid een risicovolle periode is voor financiële problemen; vanaf 18 jaar krijgen jongeren namelijk voor het eerst in hun leven te maken met meer financiële

verantwoordelijkheden (Claassen, Katteler, & Poolman, 2008; Moors & Libregts, 2015). Hierdoor hebben jongeren vanaf 18 jaar een groter risico op het krijgen van schulden dan volwassenen. De keuze om het onderzoek uit te voeren onder jongeren die een mbo opleiding volgen, is ingegeven door de kennis dat deze groep meer risico loopt op het krijgen van schulden dan jongeren die hoger onderwijs volgen (Aarts, Douma, Friperson, Schrijvershof, Schut, 2011; Van Straaten, 2014).

In de literatuur zijn een aantal onderzoeken te vinden die in lijn zijn met de theorie van Mullainathan en Shafir. Een voorbeeld is een onderzoek naar het basisinkomen dat in een deel van Canada tijdelijk was ingevoerd. De respondenten van het onderzoek in Canada konden met het toereikende basisinkomen hun basisbehoeften financieren, waardoor de kans op schulden beperkt bleef (Carpentier & Van den Bosch, 2008). Uit het onderzoek kwamen positieve resultaten naar voren. Door het hebben van een basisinkomen werden

maatschappelijk wenselijke keuzes gemaakt met het geld; daklozen gingen in een huis wonen, verslaafden kickten af, er werd meer gestudeerd en de verrichtte arbeid daalde amper (Forget, 2011). Deze keuzes zijn op de lange termijn voordelig. Het onderzoek van Forget (2011) komt overeen met de theorie van Mullainathan en Shafir die stellen dat mensen door een toereikend inkomen mogelijk minder stress ervaren en daarmee keuzes maken die op de lange termijn voordelig zijn (Forget, 2011). Een kanttekening bij het onderzoek van Forget is dat de respondenten in Canada begeleiding kregen van maatschappelijk werkers, wat mogelijk invloed kan hebben gehad op de onderzoeksresultaten. De begeleiding bestond uit het bespreken van de keuzes die de respondenten met het geld maakten en met het helpen bij de administratie. Mogelijk hadden de respondenten zonder de maatschappelijk werkers andere keuzes gemaakt en ander gedrag laten zien.

Vanuit de theorie van Mullainathan en Shafir zou als volgt geredeneerd kunnen worden: om op lange termijn te kunnen denken en lange termijn oplossingen voor financiële problemen aan te dragen moet de schaarste als stressor, oftewel het geldprobleem opgelost worden (Sapolsky, 2004). Er is ook een theorie die een andere kant belicht. Moors en Libregts (2015) stellen in hun onderzoek dat mensen in de schuldhulpverlening op korte termijn

(5)

hebben onderzoek gedaan naar cliënten van schuldhulpverleningsorganisaties. Hulpverleners van de schuldhulpverleningsorganisaties konden rapporteren in welke mate cliënten niet-kunners of niet-willers zijn. Er blijkt dat 6% van de respondenten (niet-willers) aan de

kwalificatie ongemotiveerd of onverantwoordelijk gedrag vertonen voldoet. Deze kwalificatie blijkt een relatie met leeftijd te hebben, een kwart van de respondenten die gekwalificeerd is als iemand die ongemotiveerd of onverantwoordelijk gedrag vertoont is onder de 25 jaar. Een mogelijke verklaring kan zijn dat de jongeren vaak nog op korte termijn denken vanwege hun cognitieve ontwikkeling (Crone, 2008). In het onderzoek van Moors en Libregts (2015) zijn er respondenten ongemotiveerd, maar uit dat onderzoek blijkt ook dat een kwart van de jongeren tot 25 jaar zich welwillend opstelt, zij werken constructief mee met het hulpverleningstraject. Een ongemotiveerde of onverantwoordelijke houding is bij deze groep niet een verklaring voor het feit dat zij in de schulden zitten. Bij deze groep blijft de vraag wat de verklaring is dat jongeren in te schulden zitten onbeantwoord.

Het beleid van de overheid is vaak gebaseerd op wantrouwen in de motivatie van de burger (Nationale ombudsman, 2012). Bij schuldhulpverleningsorganisaties moet de

schuldenaar eerst laten zien dat hij gemotiveerd is zijn problemen op te lossen voordat hij hulp krijgt. Vaak moet de schuldenaar eerst verplicht naar een cursus en moet hij veel (administratieve) stukken aanleveren voordat hij hulp krijgt. Daarentegen is volgens de theorie van Mullainathan en Shafir niet motivatie, maar schaarste de oorzaak van korte termijn denken (Mullainathan & Shafir, 2013; Shah, Shafir & Mullainathan, 2015).

Mullainathan en Shafir stellen de constructen stress en korte termijn denken centraal om te verklaren dat mensen met schaarste in een vicieuze cirkel blijven zitten. Om meer grip te krijgen op de constructen stress en schulden is een literatuurstudie naar deze constructen gedaan. Eerst wordt het construct stress uitgewerkt. Sapolsky (2004) geeft aan dat stress ontstaat als er iets direct opgelost moet worden. Er is dan vaak een spanning door een

bedreiging, oftewel stressor (Van der Ploeg, 2013). Stress zorgt ervoor dat er extra hormonen vrijkomen die je alert maken (Butterworth, Cherbuin, Sachdav, & Anstay, 2012). Als lang of vaak stress ervaren wordt, ontstaat er een disbalans tussen de draagkracht en de draaglast (Van der Ploeg, 2013). Als stress langdurig aanhoudt treedt er op een gegeven moment

uitputting op (Van der Ploeg, 2013). Mensen gaan verschillend met stress om, de zogenoemde coping strategieën (Van der Ploeg, 2013). De eerste coping strategie is dat de stressor actief aangepakt wordt door bijvoorbeeld emoties te reguleren, oplossingen te zoeken en steun bij anderen te zoeken. Deze strategie levert vaak op de lange termijn wat op. Een tweede coping strategie is dat er opstandig gereageerd wordt op de stressor door bijvoorbeeld boos te

(6)

reageren, impulsief te handelen of de schuld van het probleem buiten zichzelf te leggen. Deze strategie is vaak ineffectief, zowel op korte als lange termijn (Van der Ploeg, 2013). Een derde coping strategie is dat de stressor ontkend wordt door bijvoorbeeld de stressor te ontwijken, door afleiding te zoeken of door in een slachtofferrol te schieten (Van der Ploeg, 2013). Er wordt bijvoorbeeld afleiding gezocht door spullen te gaan kopen (Hoeve et al., 2011). De strategie levert soms op de korte termijn wat op maar op de lange termijn vaak niks (Van der Ploeg, 2013). Op korte termijn levert het de persoon op dat zij even minder

gespannen zijn, maar op de lange termijn komen de problemen vaak weer terug. Mensen die voor de eerste coping strategie, de actieve, kiezen hebben vaak meer zelfvertrouwen en ervaren dat zij dingen kunnen beïnvloeden (Lazarus & Folkman, 1984). Uit onderzoek van Leonard et al. (2013) blijkt dat mensen die meer op lange termijn denken een grotere

tolerantie rondom schaarste hebben, geduldiger zijn en beter in actie komen om hun financiën op orde te brengen. Daarentegen geven Muchinksky (2003) en Van der Ploeg (2013) aan dat door de ontwijkende of opstandige coping strategie in te zetten er geen controle ervaren wordt over de stressor. Door deze coping strategie voelt men zich vaak machteloos, er is sprake van negatieve emoties en er ontstaat meer stress. Op deze manier ontstaat er een vicieuze cirkel.

Barendregt en Rodenburg (2013) geven in hun onderzoek aan dat jongeren met

schulden stress ervaren. Hierdoor kunnen ze mogelijk geen goede coping strategie inzetten en gaan strategieën inzetten waarbij korte termijn beslissingen genomen worden. Uit onderzoek blijkt dat leven met schulden kan leiden tot korte termijn denken (Antonides et al., 2008; Barendregt & Rodenburg, 2013; Shah, Shafir & Mullainathan, 2015). Het tweede construct dat uitgewerkt wordt uit de theorie van Mullainathan en Shafir is dan ook korte termijn denken. Jongeren met schulden kunnen zich niet meer goed concentreren en ervaren veel onrust in hun hoofd, zo blijkt uit het onderzoek van Barendregt en Rodenburg. Er is weinig ruimte en concentratie om met verschillende kwesties bezig te zijn en vaak worden slechts de problemen die op korte termijn spelen opgelost (Barendregt & Rodenburg, 2013; De

Bruyckere & Simons, 2016). Mullainathan en Shafir stellen dat mensen die leven met een schaarste, zoals geldtekort minder bandbreedte hebben. Minder bandbreedte hebben betekent dat er minder ruimte is om met verschillende kwesties bezig te zijn (Shah, Shafir &

Mullainathan, 2015). Door het hebben van geldtekort ontstaat er een vernauwde bandbreedte en een tunnelvisie. De tunnelvisie is gericht op het probleem dat als dringend ervaren wordt. Iemand met schulden kan zich goed focussen op (omgaan met) de schuld die het meest dringend is en kan vaak creatieve oplossingen bedenken voor dit probleem. Als er

(7)

om de deurwaarder tevreden te houden. Er kunnen vaker ongunstige leningen afgesloten worden om een dringende schuld mee af te betalen (Shah, Mullainathan, & Shafir, 2012; Weerman, geciteerd in Lissenberg, Ruller, & Van Swaaningen, 2001). Ook kunnen afspraken geannuleerd worden, zoals een afspraak bij de schuldhulpverlening (Moors & Libregts, 2015). De bovenstaande voorbeelden laten zien dat de schuldenaar zich alleen met de dringende zaken bezig houdt omdat hij mogelijk in een overlevingsstand zit (Moors & Libregts, 2015; Zuithof & Mateman, 2015). Door stress ontstaat een beperkte bandbreedte, problemen die op langere termijn spelen krijgen dus geen of weinig aandacht (Mullainathan & Shafir, 2013). Mullainathan en Shafir stellen dan ook dat door de beperkte bandbreedte mensen beslissingen nemen die op de lange termijn niet voordelig zijn (Shah, Mullainathan, & Shafir, 2012).

Over mensen met schulden wordt vaak gesteld dat ze ‘domme’ dingen doen omdat ze zich op de korte termijn richten. Hiermee wordt dan gesteld dat het hun eigen schuld is dat ze in de financiële problemen terecht komen. Mullainathan en Shafir stellen echter, dat de context waarin schaarste wordt ervaren ervoor zorgt dat mensen kortzichtige beslissingen nemen. Dit blijkt ook uit het onderzoek van Mani, Mullainathan, Shafir en Zhao (2013) waarin de geldbesteding van suikerboeren in India zijn onderzocht. De boeren hadden vóór hun oogst veel minder te besteden dan ná hun oogst, vóór de oogst hadden de boeren moeite hun rekeningen te betalen. De boeren deden zowel voor als na de oogst testen om de

intelligentie, zelfcontrole en stress te meten. Op alle testen scoorden de boeren vóór de oogst significant lager dan ná de oogst. Het IQ van de boeren daalde tot 13 punten bij geldtekort. Als er geen geldtekort meer was trok het aantal IQ punten ook weer bij. Ook scoorden de respondenten bij geldtekort significant slechter op zelfcontrole en hadden zij meer stress.

De vraag die in dit onderzoek centraal staat is: ‘Leidt het hebben van schaarste aan geld bij jongeren tot stress en (daarmee) tot korte termijn denken?’ Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zijn er drie deelvragen. Ten eerste wordt onderzocht of er een

verband is tussen schaarste aan geld en korte termijn denken. Ten tweede wordt onderzocht of er een verband is tussen het hebben van schaarste aan geld en stress. En ten derde wordt er onderzocht of stress een mediator is tussen schaarste aan geld en korte termijn denken. Schaarste aan geld wordt daarbij gemeten als de hoeveelheid schulden die een jongere heeft en als de mate waarin er een geldtekort wordt ervaren. Korte termijn denken wordt gemeten door een vragenlijst naar korte termijn oriëntatie en een vragenlijst naar bandbreedte.

(8)

Methode Deelnemers

In totaal zijn er voor dit onderzoek 579 respondenten geworven. Uiteindelijk hebben 491 respondenten de vragenlijst volledig ingevuld. De vragenlijst is afgenomen bij leerlingen die een opleiding aan het Regionaal Opleidingscentrum (ROC) van Amsterdam volgen. De onderzoeksgroep maakte kans op een beloning, er zijn tien cadeaubonnen uitgedeeld en er is één tablet uitgedeeld. De respondenten voor dit onderzoek zijn tussen de achttien en

zevenentwintig jaar (M = 19.46, SD = 1.747). Van de respondenten is 54% man. Van de jongeren woont 68,9% in Amsterdam en 31,1% niet in Amsterdam. De meeste jongeren wonen nog bij hun ouders (79,6%). De overige jongeren wonen op zichzelf of bij andere familieleden. Van de respondenten zit 39,7% op ROC Zuidoost, 26,9% op ROC West, 21,6% op ROC Westpoort/ Noord en 4,5% op ROC Amstelland. Van de respondenten volgt 9,2% een opleiding op mbo niveau 2, 39,4% van de respondenten volgt een opleiding op mbo niveau 3 en 51,4% van de respondenten volgt een opleiding op mbo niveau 4.

Instrumenten

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden moeten er drie constructen gemeten worden: schaarste, stress en korte termijn denken.

Schaarste.

Het construct ‘schaarste’ wordt gemeten door de jongeren te vragen naar de grootte van hun schuld en door te vragen in welke mate zij geldtekort hebben. Om de schuld van de jongeren te meten wordt gevraagd: ‘Aan wie moet je nog geld betalen?’ Als de jongeren nog geld moeten betalen wordt gevraagd: ‘Welke bedrag moet je nog betalen?’. Het bedrag dat de jongere nog terug moet betalen kan ingetypt worden. Het is mogelijk dat de jongere niet weet hoeveel schulden hij heeft of dat hij niet wil zeggen hoeveel schulden hij heeft, dit kan aangegeven worden in de vragenlijst. Deze respondenten worden in de analyse met het construct ‘schuld’ niet meegenomen. Voor de analyses wordt de hoogte van de schulden ingedeeld in vijf categorieën. Er is een categorie van 0 tot 49 euro schuld (value 1), tussen de 50 en 149 euro schuld (value 2), tussen de 150 en 299 euro schuld (value 3), tussen de 300 en 449 euro schuld (value 4) en vanaf 450 euro schuld en meer (value 5). Hierbij gaan we bij value 1 er vanuit dat een schuldbedrag van onder de 50 euro verwaarloosbaar is. Vanaf 0 euro schuld zijn gelijke categorieën gemaakt met een spreiding van 150 (Field, 2013). Om ook de schaarste beleving van de jongeren te meten wordt er gevraagd of iemand geld tekort komt. De stelling luidt dan ook: ‘Ik kom geld tekort’. Onder de stelling staat beschreven: ‘Geef aan in hoeverre je het eens bent met deze uitspraak’. Er kan een antwoord gegeven worden op een

(9)

5-puntsschaal met opties die uiteenlopen van optie 1 ‘nooit’ tot optie 5 ‘heel vaak’. Stress.

Het construct ‘stress’ wordt gemeten met de ‘Perceived stress scale’ (PSS), deze vragenlijst omvat tien items. Lee (2012) geeft aan dat uit twaalf studies blijkt dat de Cronbach’s alfa hoger is dan .70. Uit vier studies blijkt dat de test-hertest betrouwbaarheid hoger is dan .70. De interne validiteit is hoger dan .70. Acht van de vragen zijn voor dit onderzoek aangepast aan de jongeren door simpeler taal te gebruiken. De Cronbach’s alfa in de huidige steekproef is .71. Een voorbeeld van een item is ‘Hoe vaak had je het gevoel dat je de controle had over dingen?’. De antwoorden op de vragen van de PSS worden op een 5-puntsschaal ingevuld. De antwoordopties lopen uiteen van ‘heel vaak’ tot ‘nooit’. Vier items van de vragenlijst moeten omgescoord worden (Cohen, 1994). Er worden minimaal 0 punten gescoord op de vragenlijst en maximaal 40 punten. De normscore van de vragenlijst voor de groep in de leeftijd tussen de achttien en negentwintig jaar is een gemiddelde score van 14,2 (Cohen, 1994).

Korte termijn denken.

Om het construct ‘korte termijn denken’ te meten worden er twee metingen gedaan. Ten eerst wordt de vragenlijst ‘korte termijn oriëntatie’ ingezet (Antonides et al., 2008). De vragenlijst is afgeleid van de ‘future consequent scale’. De Cronbach’s alfa van de vragenlijst ‘korte termijn oriëntatie’ is .75 (Antonides et al., 2008). De vragenlijst van Antonides bestaat uit vier items. Alle vier de vragen zijn voor dit onderzoek aangepast aan de jongeren door

eenvoudiger taal te gebruiken. De Cronbach’s alfa van de steekproef van dit onderzoek is .65. Een voorbeeld van een item is ‘De toekomst wijst zichzelf wel uit’. De antwoorden op de vragen van Antonides worden op een 5-puntsschaal ingevuld. De antwoordopties lopen uiteen van ‘helemaal eens’ tot ‘helemaal oneens’.Er kan een minimale score van vier en een

maximale score van 20 behaald worden. Er zijn geen normscores bekend voor deze vragenlijst. Ten tweede wordt het construct ‘korte termijn denken’ gemeten met de schaal ‘cognitie’ van de verkorte versie van de Barrett Impulsiviness Scale (BIS-15). De schaal ‘cognitie’ meet in welke mate er veel drukte in het hoofd is (Patton, Stanfort, & Barrett, 1995). De Cronbach’s alfa van deze schaal is .61 van de test-hertest betrouwbaarheid (Meule et al., 2015). Bij de eerste meting is er een Cronbach’s alfa van .60 gemeten en bij de tweede meting een Cronbach’s alfa van .51. Om in dezelfde termen van de schaarste-theorie van Mullainathan en Shafir te blijven wordt de schaal ‘cognitie’ in dit onderzoek ‘smalle bandbreedte’ genoemd. De schaal bestaat in het huidige onderzoek uit vier items. Oorspronkelijk bestaat de schaal uit vijf items, het item ‘Ik kan niet stil blijven zitten bij toneelstukken en lezingen’ is verwijderd uit de vragenlijst. Dit item is niet tot weinig van

(10)

toepassing bij jongeren. Bovendien lijkt het item op een andere item uit de vragenlijst, namelijk: ‘Ik kan niet stil blijven zitten bij lezingen en praatjes’. Twee items zijn voor dit onderzoek aangepast aan de jongeren door eenvoudiger taal te gebruiken. De Cronbach’s alfa van de vragenlijst voor de steekproef van dit onderzoek is .53. De schaal wordt ondanks de zwakke alfa wel ingezet voor dit onderzoek; uit eerder onderzoek blijkt dat de Cronbach’s alfa van de schaal sterk genoeg is (Meule et al., 2015). Een voorbeeld van een item uit de schaal is ‘Ik kan mij gemakkelijk concentreren’. De antwoorden op de vragen op de

vragenlijst ‘smalle bandbreedte’ worden op een 4-puntsschaal ingevuld. De antwoordopties lopen uiteen van ‘(bijna) nooit’ tot ‘(bijna) altijd’. Voor het construct ‘smalle bandbreedte’ moet het item ‘concentratie’ omgescoord worden (Barratt, 2005). Er worden minimaal vier punten gescoord bij deze vragenlijst en maximaal zestien punten. Er zijn geen normscores bekend voor deze vragenlijst.

Procedure

Voor de dataverzameling van mijn onderzoek heb ik aan kunnen haken bij een lopend onderzoek van de Hogeschool van Amsterdam, namelijk het Fieldlab Zuidoost onderzoek ‘Jongeren en Schulden’. Dit onderzoek had als doel om de financiële zelfredzaamheid en economische zelfstandigheid van jongeren tussen de vijftien en vierentwintig jaar in

Amsterdam Zuidoost in kaart te brengen. Van alle vestigingen van het ROC van Amsterdam hebben leerlingen meegedaan aan het onderzoek. De vragenlijst van mijn onderzoek is bij acht leerlingen getest voordat deze aan de steekproef is voorgelegd. De vragen uit de

vragenlijst konden goed beantwoord worden door de leerlingen. Feedback van de leerlingen was dat zij graag een introducerende tekst wilden voorafgaand aan de vragen over stress en korte termijn denken. De introducerende tekst werd toegevoegd aan de vragenlijst. Voor de dataverzameling van dit onderzoek werd de vragenlijst klassikaal, online afgenomen. Dit betekent dat de leerlingen tijdens een les de vragenlijst met behulp van een computer hebben ingevuld. De procedure was als volgt: in de klas waren een leraar van het ROC en drie studenten van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) aanwezig. De studenten van de HvA gaven instructies en konden indien gewenst vragen van respondenten beantwoorden. Op locatie ROC West verliep de afname procedure iets anders. Hier werden respondenten geworven om de vragenlijst op een tablet of achter een laptop in te vullen in de kantine van het ROC. De studenten van de HvA hebben allemaal een les gehad over hoe zij het afnemen van de vragenlijst moesten begeleiden. Daarnaast werd er een handleiding voor de studenten van de HvA geschreven voor het afnemen van de vragenlijst. De respondenten konden na de instructie van de studenten van de HvA de vragenlijst openen. Voor de respondenten van het

(11)

onderzoek stond er op de eerste pagina van de vragenlijst informatie over deelname aan het onderzoek: dat het invullen van de vragenlijst ongeveer 15 minuten duurt, deelname aan het onderzoek vrijwillig is, respondenten van het onderzoek anoniem blijven en de rapportage van het onderzoek te downloaden is via de website van het lectoraat Armoede en Participatie (www.hva.nl/armoede).

Analyse

Er is een mediatie-analyse uitgevoerd volgens de methode van Baron en Kenny (1986). In figuur 1 is weergegeven hoe de mediatie eruit ziet voor dit onderzoek.

Figuur 1: Mediatiemodel schulden/geldtekort, stress en korte termijn oriëntatie/smalle bandbreedte.

Schulden/geldtekort Korte termijn oriëntatie/small bandbreedte

Stress

Deze analyse is uitgevoerd om te onderzoeken of stress een mediërend effect heeft tussen het hebben van schulden/geldtekort en korte termijn denken/smalle bandbreedte. Er zijn drie voorwaarden waar aan voldaan moet worden om een mediatie effect te vinden (Baron & Kenny, 1986; Field, 2013). De eerste voorwaarde is dat de eerste onafhankelijke variabele schulden/geldtekort een voorspeller moet zijn voor de afhankelijke variabele korte termijn oriëntatie/smalle bandbreedte. De tweede voorwaarde is dat de onafhankelijke variabele schulden/geldtekort een voorspeller moet zijn voor mediator stress. De derde voorwaarde is dat de mediator stress een voorspeller moet zijn voor de afhankelijke variabele korte termijn oriëntatie/smalle bandbreedte bovenop de onafhankelijke variabele

schulden/geldtekort. De onafhankelijke variabele schulden/geldtekort en de mediator stress moet de afhankelijke variabele korte termijn oriëntatie/smalle bandbreedte sterker voorspellen dan de onafhankelijke variabele schulden/geldtekort alleen. Om te onderzoeken of de data van dit onderzoek aan de eerste drie voorwaarden voldoen wordt door middel van een

correlatieanalyse bekeken wat de verbanden zijn tussen de variabelen schulden, geldtekort, stress, korte termijn oriëntatie en smalle bandbreedte. Om te achterhalen of de data van dit onderzoek aan de derde voorwaarde voldoet wordt er een stapsgewijze regressieanalyse

(12)

uitgevoerd. Er wordt dan getoetst wat de relatie is van de mediator stress bovenop de onafhankelijke variabele schulden/geldtekort met de afhankelijke variabele korte termijn oriëntatie/smalle bandbreedte. Daarnaast moet voor de derde voorwaarde een Sobel-test uitgevoerd worden. Bij deze test wordt er bekeken of er sprake is van een significant mediatie effect. Bij een mediatie effect doet de directe relatie tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele er significant minder toe als de mediator aan deze relatie wordt

toegevoegd (Field, 2013). Er is sprake van een volledige mediatie als de directe relatie tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele geen significante relatie meer heeft als de mediator is toegevoegd. Er is sprake van een partiële mediatie als de directe relatie tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijk variabele er significant minder toe doet als de mediator is toegevoegd, maar dat er nog wel sprake is van een directe relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele (Field, 2013).

(13)

Resultaten

Er zijn voor dit onderzoek 579 respondenten geworven waarvan er 88 respondenten zijn afgehaakt tijdens het invullen van de vragenlijst. De gegevens van deze respondenten zijn niet meegenomen in dit onderzoek. In totaal hebben 491 respondenten de vragenlijst volledig ingevuld. Hun data zijn gebruikt voor de analyses van dit onderzoek. Er zijn in totaal vijf variabelen die onderzocht worden in dit onderzoek: schulden, geldtekort, stress, korte termijn oriëntatie en smalle bandbreedte. Er zijn outliners gedetecteerd, z-score van de variabele die groter of kleiner zijn dan 3,29 worden als outliner gezien (Field, 2013). Zowel de variabele stress als de variabele smalle bandbreedte heeft één significante outliner. Ook wordt

onderzocht of de variabelen normaal verdeeld zijn. De z-scores van de skewness en kurtosis worden hiervoor berekend waarbij de waarden lager dan -3,29 en hoger dan +3,29 gezien worden als niet normaal verdeeld op een significantieniveau van p < .001 (Field, 2013). De z-score van de skewness wordt berekend door de z-score van de skewness te delen door de standaard error van de skewness. De z-score van de kurtosis wordt berekend door de scores van de kurtosis te delen door de standaard error van de kurtosis (Field, 2013). Het construct schulden is niet normaal verdeeld. De z-score van de skewness is 13,19 en is daarmee positief, oftewel rechtsscheef. De z-score van de kurtosis is 4,25 en daarmee positief. Het construct geldtekort is niet normaal verdeeld. De z-score van de skewness is 6,13 en is daarmee positief, oftewel rechtsscheef. De z-score van de kurtosis is wel normaal verdeeld. Omdat gebruik is gemaakt van een grote steekproef worden de variabelen schulden en geldtekort wel gebruikt voor dit onderzoek (Field, 2013). Het construct stress, smalle bandbreedte en korte termijn oriëntatie zijn normaal verdeeld.

Bij het construct schulden wordt door 266 jongeren (54,2%) aangegeven dat zij geen geld aan iemand terug moeten betalen, 225 jongeren (45,8%) geven aan dat zij nog geld aan iemand terug moeten betalen. Van de 225 jongeren die nog geld aan iemand terug moet betalen zijn er in totaal 96 jongeren (19,6%) die niet aangegeven hebben hoe groot hun schulden zijn. Zij worden als missing gezien. De constructen schulden, geldtekort, stress, korte termijn oriëntatie en smalle bandbreedte zijn beschreven in tabel 1.

(14)

Tabel 1 Beschrijving constructen Construct Aantal respondenten (n) Gemiddelde (M) Standaarddevia tie (SD) Minimu m Maximu m Schulden 395 1,75 1,37 1 5 Geldtekort 491 2,46 1,32 1 5 Stress 491 18,89 5,23 1 32 Korte termijn oriëntatie 491 11,04 3,04 4 20 Smalle bandbreedte 491 8,24 2,22 4 16

Bij de variabele schulden heeft 71,1% van de jongeren schulden in de categorie van 0 tot 49 euro schuld (value 1), hiervan heeft 66,5% van de jongeren geen schuld. Van de jongeren heeft 9,1% tussen de 50 en 149 euro schuld (value 2), 4,8% van de jongeren heeft tussen de 150 en 299 euro schuld (value 3), 3,3% van de jongeren heeft schulden tussen de 300 en 449 euro (value 4) en 11,6% van de jongeren heeft schulden vanaf 450 euro en meer (value 5). Van de variabele ‘geldtekort’ geeft 27,5% aan nooit geld tekort te komen (value 1), 34,2% geeft aan soms geld tekort te komen (value 2), 15,7% geeft aan regelmatig geld tekort te komen (value 3), 10,2% geeft aan vaak geld tekort te komen (value 4) en 12,4% geeft aan heel vaak geld tekort te komen (value 5). De gemiddelde score van de normgroep van vergelijkbare leeftijd van de stress vragenlijst PSS is 14,2 (Cohen, 1994). Door middel van een one-sample t-test is deze score vergeleken met de gemiddelde score van steekproef van dit onderzoek. Er is een significante afwijking (t = 19,87; p < 0,00) tussen de gemiddelde scores; de respondenten van dit onderzoek hebben gemiddeld meer stress dan de normgroep.

Om te kijken of de data voldoen aan de voorwaarden van een mediatie is er eerst een correlatieanalyse uitgevoerd. Middels een Pearson’s (r) correlatie is de samenhang tussen de variabelen schulden, geldtekort, stress, korte termijn oriëntatie en smalle bandbreedte getoetst (zie tabel 2).

(15)

Tabel 2 Correlatie variabelen Variabelen 1 2 3 4 5 1 Schulden - .33** .16** .04 .07 2 Geldtekort - .28** .05 .22** 3 Stress - .11* .32** 4 Korte termijn oriëntatie - .10* 5 Smalle bandbreedte - Noot: * p < .05, ** p < .01 (2-zijdig)

De eerste voorwaarde van een mediatie is dat er een relatie is tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele. Hieraan is voldaan bij de variabele geldtekort en smalle bandbreedte. Bij de variabele geldtekort en korte termijn oriëntatie is hier niet aan voldaan. Ook bij de variabele schulden en smalle bandbreedte en de variabele schulden en korte termijn oriëntatie is hier niet aan voldaan. De tweede voorwaarde van een mediatie is dat de onafhankelijke variabele een voorspeller is van de mediator. De variabele geldtekort is een significante voorspeller voor de mediator stress. De derde voorwaarde van een mediatie is dat de mediator een significante voorspeller is voor de afhankelijke variabele bovenop de onafhankelijke variabele. Om de derde voorwaarde van een mediatie te toetsen wordt er een stapsgewijze regressieanalyse uitgevoerd. Er wordt gekeken of de mediator stress smalle bandbreedte voorspelt terwijl er gecontroleerd wordt voor geldtekort. De mediator stress wordt bovenop de onafhankelijke variabele beleving geldtekort getoetst met de afhankelijke variabele smalle bandbreedte (zie tabel 3).

Tabel 3

Stapsgewijze regressieanalyse, stress bovenop beleving als voorspeller van smalle bandbreedte B Se β ΔR² Stap 1 .05 .07 Geldtekort .36 .07 .22** Stap 2 .12 Geldtekort .23 .07 .14** Stress .12 .02 .28** Noot: ** p < .01 (2-zijdig)

Er blijkt dat de variabele stress bovenop de variabele geldtekort een significante voorspeller is voor de variabele smalle bandbreedte. Het effect van geldtekort op smalle bandbreedte wordt kleiner, maar verdwijnt niet. Er is dus geen volledige mediatie. Door

(16)

middel van een Sobel-test wordt gekeken of er sprake is van een significante indirecte relatie tussen geldtekort en smalle bandbreedte door de mediator stress. Er blijkt dat er sprake is van een significant indirect effect (t = 3.843; SE = .011; p = .000). Er is daarmee dus sprake van een partiële mediatie.

(17)

Discussie

Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken of schaarste leidt tot korte termijn denken en of stress een mediërende factor is in deze relatie. Daarmee kan schaarste zichzelf in stand houden. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat stress medieert tussen de relatie geldtekort en smalle bandbreedte. Echter leidt het hebben van schulden niet tot een smalle bandbreedte en/of korte termijn oriëntatie. De verwachte mediatie werd dus niet gevonden. Het hebben van schulden leidt, net als geldtekort, wel tot meer stress.

Schaarste werd in dit onderzoek gemeten door te vragen naar schulden en naar de beleving van geldtekort. Bij geldtekort is te zien dat de gevolgen overeenkomen met de theorie, de relatie tussen geldtekort en smalle bandbreedte wordt namelijk partieel gemedieerd door stress (Mullainathan & Shafir, 2013; Barendregt & Rodenburg, 2013; Laurent, 2000; Sapolsky, 2004; Van der Ploeg, 2013). Deelnemers die geldtekort en een smalle bandbreedte hadden gaven aan hun aandacht niet goed te kunnen focussen en rusteloos te zijn voor het oplossen van problemen. Dit komt overeen met de theorie dat door het hebben van stress er meer drukte in het hoofd ontstaat en er minder lange termijn beslissingen genomen kunnen worden (Sapolsky, 2004; Van der Ploeg, 2013). Dit betekent dat geldtekort zichzelf in stand kan houden: door de stress ontstaat er een tunnelvisie en wordt er geen oplossing voor dit probleem aangedragen.

Een ander resultaat uit dit onderzoek is dat er significant meer stress is bij zowel schulden als bij geldtekort. Dat jongeren met schulden meer stress ervaren komt overeen met de theorie van Barendregt en Rodenburg, Hoeve et al. (2011) en Laurent (2000). Een

probleem, dreiging of spanning kan leiden tot stress (Van der Ploeg, 2013). Er is ook een significant verband tussen stress en korte termijn oriëntatie en tussen stress en smalle bandbreedte. Dit resultaat komt overeen met de theorie van Muchinksky (2003) en Van der Ploeg (2013), een coping van stress is dat men op korte termijn gaat denken.

Echter, sommige resultaten wijken af van wat verwacht werd in dit onderzoek. Er is gebleken dat het hebben van schulden niet leidt tot een smalle bandbreedte of tot een korte termijn oriëntatie bij jongeren. Dit resultaat kan niet direct verklaard worden vanuit de theorie. Alle onderzoeken voor zover bekend wijzen er op dat het hebben van schulden een relatie heeft met korte termijn denken (Antonides et al., 2008; Barendregt & Rodenburg, 2013; Hoeve et al., 2011; Laurent, 2000; Madern & Van den Schors, 2012; Mullainathan & Shafir, 2013; Oosterbeek & Van den Broek, 2009). Het is nodig om moderatoren te detecteren bij jongeren om te achterhalen waarom deze relatie in dit onderzoek niet overeenkomt met de theorie. Er zijn meerdere factoren die invloed hebben op de relatie tussen schulden en korte

(18)

termijn denken. Moderator kunnen de relatie tussen schulden en korte termijn denken versterken of verzwakken en mogelijk helemaal laten verdwijnen. Op basis van de literatuur zijn er drie moderatoren tussen de relatie schulden en korte termijn denken vastgesteld. De eerste moderator is het ontvangen van financiële steun. De jongere kan bij het ontvangen van financiële steun de schulden als een minder grote last ervaren en minder op korte termijn gaan denken (Hagenaars & De Vos, 1988; Love & Oja, 1977). De jongere kan bijvoorbeeld in zijn basisbehoefte voorzien worden door zijn sociale netwerk. In dit onderzoek wonen 79,6% van de jongeren nog bij hun ouders, zij worden dan in elk geval voorzien van een dak boven hun hoofd. Dit kan een verlichting geven voor de schuldensituatie van de jongeren. Het Nibud (2014b) stelt dat ouders hun kinderen stapsgewijs moeten leren omgaan met geld. Dit kan door de kinderen verantwoordelijk te maken voor (een deel) van de financiën.

De tweede mediator is dat de jongeren zich sociaal gezien gesteund kunnen voelen. De financiële plannen die de jongeren hebben, kunnen besproken en afgewogen worden met hun sociale netwerk. Ypeij, Snel en Engbersen (2002) geven aan dat sociale steun een protectieve factor is voor schaarste. Zeker bij jongeren, die nog in ontwikkeling zijn, is het van belang dat zij zich in een omgeving bevinden waarin zij begeleid worden in hun ontwikkeling (Feldman, 2009; Rigter, 2013). De jongere kan door zowel de eerste als de tweede moderator, zowel de financiële als de sociale steun, het gevoel hebben er niet alleen voor te staan. Een aanbeveling voor vervolgonderzoek is om te onderzoeken wat de financiële (hulp)bronnen van de jongeren zijn, of de jongeren uit- of thuiswonend zijn en wat de sociale netwerken van de jongeren zijn in het licht van mijn onderzoeksvraag.

Een derde mediator is het toekomstbeeld van de jongeren. Respondenten van dit onderzoek volgen onderwijs aan het ROC van Amsterdam. Daarmee werken jongeren aan hun toekomst. Jongeren volgen een opleiding om later te verdienen in een baan. De opleiding is dan een investering voor later. Als jongeren het vertrouwen hebben op een gunstige toekomst kunnen jongeren minder last hebben van de schaarste tijdens de opleiding (Love & Oja, 1977). Uit onderzoek van Love en Oja (1977) blijkt dat jongeren die een opleiding volgen beter in schaarste kunnen leven, met als reden dat jongeren nog mogelijkheden zien zich (financieel) te ontwikkelen.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat geldtekort overeenkomt met de schaarste theorie en schulden niet. Hiervoor zijn twee verklaringen. De eerste verklaring is dat in de literatuur onderscheid wordt gemaakt tussen drie verschillende dimensies van schaarste: objectief, relatief en subjectief. De objectieve dimensie gaat over hoeveel er te besteden is, de relatieve dimensie gaat over hoeveel er te besteden is in vergelijking met de omgeving en de

(19)

subjectieve dimensie is de mate waarin er ervaren wordt dat er schaarste is (Hagenaars & De Vos, 1988). De variabele schulden is een objectieve maat, er wordt gevraagd naar de hoogte van het schuldenbedrag van de jongere. De variabele geldtekort is een subjectieve maat van de ervaren schaarste. De verklaring dat er tussen geldtekort en korte termijn denken wel een positieve relatie gevonden wordt, kan verklaard worden doordat de jongere die aangeeft geldtekort te ervaren, zich de problematiek ook bewust is. Daarentegen, de jongere die schulden heeft, hoeft dit niet als ballast te ervaren. De jongere met schulden hoeft zich niet bewust te zijn van zijn probleem. De hoogte van het schuldenbedrag draagt dus niet per definitie bij aan het op korte termijn denken van de jongere. Deze verklaring is ook terug te vinden in de theorie. Uit onderzoek van zowel Bartelink (2013) als Van Peperstraten (2012) blijkt dat de persoonlijke beleving van groot belang is. De persoon moet zijn problematiek zelf ervaren, alleen dan ziet hij de problematiek onder ogen. Een externe prikkel leidt niet per definitie tot doorleving van het probleem. Externe prikkels zijn dat iemand anders een

probleem benoemt of dat een persoon aangeschreven wordt vanwege een schuldbedrag. De tweede verklaring voor het feit dat schulden geen relatie heeft met korte termijn denken is de manier waarop het concept schulden is gemeten. Jongeren konden aangeven dat zij niet weten of niet willen zeggen hoe hoog hun schulden zijn. Een nadeel hiervan is dat bijna 20% van de jongeren bij het concept schulden niet meegenomen zijn in dit onderzoek. Van de jongeren die schulden hebben is bijna 38% bij het concept schulden niet meegenomen in dit onderzoek. Doordat er een groot deel van de jongeren die schulden hadden niet is meegenomen in de analyses kan er een vertekend beeld zijn ontstaan van de jongeren die schulden hebben. De data zijn niet representatief. Er is een grote kans dat dit beeld invloed heeft gehad op de afwezige relatie tussen schulden en korte termijn denken. Een voordeel dat de respondenten bij het concept schulden aan konden geven niet te weten of niet te willen zeggen hoe hoog hun schuld is, is dat de betrouwbaarheid van de gegeven antwoorden van de respondenten mogelijk hoger zijn.

Als we kijken naar de twee verschillende vragenlijsten over korte termijn denken is te zien dat de vragenlijst over korte termijn oriëntatie geen relatie heeft met schaarste. Een verklaring dat er in mijn onderzoek geen relatie is, kan gevonden worden in het feit dat de vragenlijst een groot reflectief vermogen van de respondent vraagt. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd of de respondent zichzelf gemakzuchtig vindt. Vanuit de theorie van Mullainathan en Shafir kan gesteld worden dat mensen in schaarste moeilijk kunnen reflecteren (Shah, Mullainathan, & Shafir, 2012). Daardoor is deze vragenlijst mogelijk niet valide. Een aanbeveling om dit probleem te ondervangen is om bij vervolgonderzoek door middel van

(20)

diepte-interviews de concrete gedragingen van de respondenten te achterhalen. Om de betrouwbaarheid van de gegevens te vergroten zouden ook ouders van de jongeren

geënquêteerd of geïnterviewd kunnen worden (Bryman, 2012). Door ouders te enquêteren en te interviewen zouden eventuele onbewuste gedragingen van jongeren gedetecteerd kunnen worden.

In deze alinea worden aanbevelingen voor de wetenschap en de praktijk gedaan. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat geldtekort en schulden beide verband houden met stress. Daarnaast is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat geldtekort bij jongeren een relatie heeft met smallere bandbreedte en gemedieerd wordt met stress. Jongeren met schulden hebben een minder grote kans op korte termijn denken. Voor de praktijk en

wetenschap impliceert dit resultaat dat bij jongeren de theorie van Mullainathan en Shafir niet per definitie opgaat. Vervolgonderzoek is nodig om te kijken in welke mate de doelgroep jongeren vraagt om een andere aanpak in de praktijk. Hiervoor is een interventie-onderzoek nodig in de vorm van een Randomized Controlled Trial (RCT) (Bryman, 2012). Cliënten die vragen om financiële hulp kunnen meedoen aan dit interventie-onderzoek. De cliënten worden opgesplitst in twee groepen. Eén groep met jongeren die in schaarste leven en één groep met volwassenen die in schaarste leven. Bij beide groepen wordt een interventie aangeboden waarbij rekening wordt gehouden met het effect van korte termijn denken op de cliënt. De regie ligt dan meer bij de hulpverleningsorganisatie. Daarnaast wordt er ook bij beide groepen een controlegroep onderzocht waarbij er minder rekening wordt gehouden met het effect van korte termijn denken bij de cliënt. De regie ligt meer bij de cliënt (Brink & Poll, 2012). Het uitvoeren van zo’n onderzoek zal inzicht geven in welke mate de doelgroep

jongeren vragen om een andere aanpak in de praktijk. Mijn onderzoek heeft in elk geval al inzicht gegeven dat in het licht van de theorie van Mullainathan en Shafir jongeren ten opzicht van volwassenen een andere doelgroep is.

(21)

Literatuur

Aarts, L., Douma, K., Friperson, R., Schrijvershof, C., Schut, M. (2011). Kosten en baten van schuldhulpverlening. Den Haag, Nederland: Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE).

Antonides, G., De Groot, I. M., & Van Raaij, W. F., (2008). Resultaten financieel inzicht van Nederlanders, publieksonderzoek over 4280 consumenten uitgevoerd in opdracht van CentiQ. Den Haag, Nederland: CentiQ.

Barch, D., Pagliaccio, D., Belden, A., Harms, M. P., Gaffrey, M., Sylvester, C. M., Tillman, R., & Luby, J. (2015). Effect of Hippocampal and Amygdala Connectivity on the Relationship Between Preschool Poverty and School-Age Depression. The American Journal of Psychiatry, 173(6), 625-634. doi: 10.1176/appi.ajp.2015.15081014. Geraadpleegd op https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26771739.

Barendregt, C., & Rodenburg, G. (2013). Schuldenproblematiek bij kwetsbare jongeren, Een kwalitatief onderzoek naar kwetsbare jongeren met schulden in Rotterdam. Rotterdam, Nederland: Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving.

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychology research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51(6), 1173-1182. Geraadpleegd op

http://datacolada.org/wp-content/uploads/2014/02/2409-Baron-Kenny-JPSP-1986- The-moderator-mediator-variable-distinction-in-social-psychological-research-conceptual-strategic-and-statistical-considerations.pdf.

Bartelink, C. (2013). Wat werkt: Motiverende gespreksvoering? Utrecht, Nederland: Nederlands Jeugd instituut.

Barratt, E. S. (2005). BIS-11. Geraadpleegd op http://www.impulsivity.org/measurement/bis11.

Brink, C., & Poll, A. (2012). Werken vanuit zelfregie: wat houdt het in? Utrecht, Nederland: Movisie.

Bryman, A. (2012). Social research methods. Oxford: Oxford University press.

Butterworth, P., Cherbuin, N., Sachdev, P., & Anstay, K. J. (2012). The association between financial hardship and amygdala and hippocampal volumes: results from the PATH through life project. Social Cognitive and Affective Neuroscience, 7(5), 548–556. doi: 10.1093/scan/nsr027. Geraadpleegd op

https://www.researchgate.net/publication/51106595_Butterworth_P_Cherbuin_N_Sac hdev_P_Anstey_KJ_The_association_between_financial_hardship_and_amygdala_an

(22)

d_hippocampal_volumes_results_from_the_PATH_through_life_project_Soc_Cogn_ Affect_Neurosci_7_548-5.

Carpentier, S., & Van den Bosch, K. (2008). Over problematisch schulden en bestaansonzekerheid. Antwerpen, België: Centrum voor Sociaal Beleid.

Claassen, A., Katteler, H., & Polman, J. (2008). Overeenkomsten in financieel gedrag tussen kind en ouder. Den Haag, Nederland: Centiq.

Cohen, S. (1994). Perceived Stress Scale. Mind Garden.

Costello, E. J., Compton, S. N., Keeler, G., & Angold, A. (2003). Relations Between Poverty and Psychopathology. The Journal of the American Medical Association, 290(15), 2023-2029. doi:10.1001/jama.290.15.2023. Geraadpleegd op

http://jamanetwork.com/journals/jama/fullarticle/197482.

Crone, E. (2008). Het puberende brein. Over de ontwikkeling van de hersenen in de unieke periode van de adolescentie. Amsterdam, Nederland: Bert Bakker.

De Bruyckere, P., & Simons, M. (2016). Scarcity at school. European Educational Research Journal, 15(2), 260 –267. doi: 10.1177/1474904115627821. Geraadpleegd op

http://journals.sagepub.com/doi/abs/10.1177/1474904115627821.

Feldman, R. S. (2009). Ontwikkelingspsychologie. Amsterdam, Nederland: Pearson education. Field, A. (2013). Discovering Statistics using IBM SPSS Statistics. Thousand Oaks,

Californië: Stage Publications Ltd.

Forget, E. L. (2011). The Town with no Poverty, Using Health Administration Data to Revisit Outcomes of a Canadian Guaranteed Annual Income Field Experiment. Manitoba: University of Manitoba.

Hagenaars, A. J. M., & De Vos, K. (1988). The Definition and Measurement of Poverty. The Journal of Human Resources, 23(2), 211-221. doi: 10.2307/145776. Geraadpleegd op http://www.jstor.org.proxy.uba.uva.nl:2048/stable/145776?sid=primo&origin=crossref Hoeve, M., Jurrius, K., Van der Zouwen, M., Vergeer, M., Voogt, M., & Stams, G. J. (2011).

In de schuld, in de fout? Schuldenproblematiek en crimineel gedrag bij adolescenten en jongvolwassenen. Amsterdam, Nederland: Kohnstamm Instituut.

Kroesbergen, H. T., & Rots-de Vries, M. C., Zandvoort, S. (2002). Bedreiging van de

gezondheid van kinderen door armoede: prevalentie en risicogroepen. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 80, 375-381.

Laurent, K. (2000). Van impulsief tot pathologisch kopen. Psychopatrix, 10(2), 202-205. doi. 10.1007/BF03071883. Geraadpleegd op

(23)

Lazarus, R. S., & Folkman, B. N. (1984). Stress, appraisal, and coping. Houten, Nederland: Springer.

Lee, E. H. (2012). Review of the Psychometric Evidence of the Perceived Stress Scale. Elsevier, 6(4), 121-127. doi.org/10.1016/j.anr.2012.08.004. Geraadpleegd op https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/25031113.

Leonard, T., Shuval, K., de Oliveira, A., Skinner, C. S., Eckel, C., & Murdoch, J. C. (2013). Health Behavior and Behavioral Economics: Economic Preferences and Physical Activity Stages of Change in a Low-Income African-American Community. American Journal of Health Promotion. 27(4), 211-21. doi: 10.4278/ajhp.110624-QUAN-264. Geraadpleegd op https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/23448410.

Love, R., & Oja, J. (1977). Low income in Canada, review of income and wealth. Review of Income and Wealth, 23(1), 39-61. Geraadpleegd op

http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1111/j.1475-4991.1977.tb00003.x/full. Lissenberg, E., Van Ruller, S., & Van Swaaningen, R. (2001). Tegen de regels IV: Een

inleiding in de criminologie. Nijmegen, Nederland: Ars Aequi Libri.

Luby, J., Belden, A., Botteron, K., Marrus, N., Harms, M. P., Babb, C., Nishino, T., & Barch, D. (2013). The Effects of Poverty on Childhood Brain Development,

The Mediating Effect of Caregiving and Stressful Life Events. The Journal of the American Medical Association, 167(12), 1135-1142.

doi:10.1001/jamapediatrics.2013.3139. Geraadpleegd op https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC4001721/.

Madern, T., & Van den Schors, A. (2012). Kans op financiële problemen. Utrecht, Nederland: Nibud.

Mani, A., Mullainathan, S., Shafir, E., & Zhao, J. (2013). Poverty impedes cognitive function. Science, 341(6149), 976-980. Geraadpleegd op

http://science.sciencemag.org/content/341/6149/976.

Merton, R. K. (2002). Social Structure and Anomie. American Sociological Review, 3(5), 672-682. Geraadpleegd op

http://www.d.umn.edu/cla/faculty/jhamlin/4111/Readings/MertonAnomie.pdf. Meule, A., Mayerhofer, M., Gründel, T., Berker, J., Teran, C. B., & Platte, P. (2015). Half-

Year Retest-Reliability of the Barratt Impulsiveness Scale–Short Form (BIS-15). Sage, 1, 3. doi: 10.1177/2158244015576548. Geraadpleegd op

http://journals.sagepub.com/doi/pdf/10.1177/2158244015576548.

(24)

schuldvorming en mogelijkheden van schuldpreventie. Leusden, Nederland: Onderzoek en Business Intelligence (OBI).

Muchinksky, P. M. (2003). Psychology applied to work. Boston, Massachusetts: Thomson Learning.

Mullainathan, S., & Shafir, E. (2013). Schaarste, hoe gebrek aan tijd en geld ons gedrag bepalen. Amsterdam, Nederland: Maven publishing.

Nationale ombudsman. (2012). Mijn onbegrijpelijke overheid. Geraadpleegd op https://www.nationaleombudsman.nl/system/files?file=jaarverslag-download/Visie%202012.pdf.

Nibud. (2014a). Nibud: onbetaalde rekeningen kosten samenleving miljoenen. Geraadpleegd op

https://www.nibud.nl/beroepsmatig/nibud-onbetaalde-rekeningen-kosten-samenleving-miljoenen/.

Nibud. (2014b). Gids voor financieel opvoeden, van zakgeld tot zelf verdienen. Nederland, Utrecht: Nibud.

Nibud. (z.j). Jongeren en schulden. Geraadpleegd op 26 januari 2017, op https://www.nibud.nl/beroepsmatig/jongeren-en-schulden/.

Oosterbeek, H., & Van den Broek, A. (2009). An empirical analysis of borrowing behaviour of higher education students in the Netherlands. Elsevier, 28(2009),

170-177. Geraadpleegd op http://www.economists.nl/files/20090311-OosterbeekBroekEER09.pdf.

Patton, J. H., Stanford, M. S., & Barratt, E. S. (1995). Factor structure of the Barratt

Impulsiveness Scale. Journal of Clinical Psychology, 51(6), 768-774. Geraadpleegd op https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/8778124.

Rigter, J. (2013). Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Bussum, Nederland: Uitgeverij Coutinho.

Sapolsky, R. M. (2004). Why zebra’s don’t get ulcers, the acclaimed guide to stress, stress- related diseases and coping. New York: Henry Holt and Company.

Shah, A. K., Mullainathan, S., & Shafir, E. (2012). Some Consequences of Having Too Little. Science, 338(6107), 682–685. doi: 10.1126/science.1222426. Geraadpleegd op

http://science.sciencemag.org.proxy.uba.uva.nl:2048/content/338/6107/682. Shah, A. K., Shafir, E., & Mullainathan, S. (2015). Scarcity frames value. Psychological

Science, 26(4), 402 –412, doi: 10.1177/0956797614563958. Geraaldpleegd op http://journals.sagepub.com.proxy.uba.uva.nl:2048/doi/abs/10.1177/09567976145639 58.

(25)

Van der Ploeg, J. (2013). Stress bij kinderen. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum. Van Peperstraten, H. (2012). Het belang van psycho-educatie. Spinger Link, 5(8), 18.

doi:10.1007/s12632-012-0121-8. Geraadpleegd op

https://link-springer-com.proxy.uba.uva.nl:2443/article/10.1007/s12632-012-0121-8. Van Straaten, B. (2014). Schuldenproblematiek bij kwetsbare jongeren. Tijdschrift voor

gezondheidswetenschappen, 92(1), 22-23. doi: 10.1007/s12508-014-0011-5. Geraadpleegd op

https://link-springer-com.proxy.uba.uva.nl:2443/article/10.1007/s12508-014-0011-5.

Westhof, F., & De Ruig, L. (2015). Voor mijn gevoel had ik veel geld, jongvolwassene en schulden. Zoetermeer, Nederland: Panteia.

Ypeij, A., & Snel, E. (2002). Armoede en bestaansstrategieën: Formele en informele sociale zekerheid in Amsterdam-Zuidoost. Derde deelstudie van het project 'Landschappen van armoede'. Rotterdam, Nederland: RISBO.

Ypeij, A., Snel, E., & Engbersen, G. (2002). Landschap van armoede, armoede in

Amsterdam-Noord. Rotterdam, Nederland: RISBO Contractresearch BV / Erasmus. Zuithof, M., & Mateman, H. (2015). Wat werkt bij schuldhulpverlening. Utrecht, Nederland:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mediation Analysis of White Blood Cell Count on the Association Between Periodontal Inflammation and Digit Symbol Substitution Test Scoring Cognitive Function Among Older

Bouwmeester (2010) explains this by different advisory epistemologies of academic experts (trained policy analysts focusing on descriptive and causal analysis in line with

Uit de literatuur komt naar voren dat sociale ondernemingen, omdat ze hybride zijn, een constante afweging moeten maken tussen het behalen van maatschappelijke en

The hypothesis stated that, when selected enhanced and non-enhanced grass seed types are compared, it is expected that the enhanced grass seeds will have a

Figuur 4.3 Ontleding van medisyneverspillingskoste volgens die siektebeeld, kardiovaskulgr en sentraalwerkende middels vir die distriks- kliniek, Bloemhof gedurende September 1990

The goal of this study was to improve balance recovery during quiet stance from perturbations in people with an incomplete SCI through training in an ankle/knee WE

interrogative clause, also known as pied-piping. An English equivalent of pied-piping may yield a construction such as For whom has Jan asked?. One of the aims of this

Given that the current research found that religion is seen as a core part of Muslims’ identity and that previously conducted studies (Chapman, 2010; Fisher et al., 2010;