• No results found

Literatuuroverzicht naar het verband tussen traditionele vechtsporten en externaliserend probleemgedrag bij jeugdigen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Literatuuroverzicht naar het verband tussen traditionele vechtsporten en externaliserend probleemgedrag bij jeugdigen"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Literatuuroverzicht naar het Verband tussen Traditionele Vechtsporten en Externaliserend Probleemgedrag bij Jeugdigen

Leontien D. Draper Universiteit van Amsterdam

Bachelor Scriptie Pedagogische Wetenschappen (70130350AY) Student nummer: 10292845

Begeleidster: Esther Rutten Datum afronding: maart ’17

(2)

Inhoudsopgave Samenvatting 3 Inleiding 4 Primaire preventie 10 Secundaire preventie 14 Tertiaire interventie 16 Conclusie en Discussie 17 Literatuurlijst 22

(3)

Samenvatting

Onderzoek naar vechtsport en de effecten daarvan op externaliserend probleemgedrag bij jeugdigen vindt tegenstrijdige resultaten. In deze literatuurstudie is onderzocht wat het verband is tussen traditionele vechtsporten en externaliserend probleemgedrag bij jeugdigen van 12 tot en met 23 jaar. Onder externaliserend probleemgedrag worden uitingen van agressief, storend/oppositioneel en delinquent gedrag verstaan. Externaliserend

probleemgedrag vormt een voorspeller voor middelenmisbruik, problematisch alcoholgebruik, evenals antisociale gedragspatronen met een verhoogde kans op gewelddadige aanvallen. Interventies kunnen uitkomst bieden ten aanzien van het reduceren van probleemgedrag. Deze kunnen ingezet worden op drie niveaus: primair (algemene bevolking), secundair

(risicogroepen) en tertiair (probleemjeugdigen). In deze studie wordt op geen van de niveaus bewijs gevonden voor een (causale) relatie tussen traditionele vechtsporten en een

vermindering van externaliserend probleemgedrag. Wel geven de resultaten voornamelijk neutrale en positieve relaties weer en is in geen van de onderzoeken een negatieve relatie gevonden. Er is meer robuust onderzoek nodig naar de relatie tussen traditionele vechtsporten en externaliserend probleemgedrag bij jeugdigen.

Zoektermen: traditionele vechtsporten, externaliserend probleemgedrag, primaire preventie, secundaire preventie, tertiaire interventie, jeugdigen.

(4)

Literatuuroverzicht naar het Verband tussen Traditionele Vechtsporten en Externaliserend Probleemgedrag bij Jeugdigen

Vechtsporten worden steeds populairder onder jeugdigen (Bosch, 2011). Waar

vechtsporten vroeger vaak werden geassocieerd met negatieve media aandacht (Fuller, 1988), worden ze nu steeds vaker gezien in een veel positiever daglicht (Vertonghen & Theeboom, 2010). Onderzoek naar de effecten van vechtsporten op gedrag neemt dan ook gestaag toe (Vertonghen & Theeboom, 2010). Enerzijds wordt vechtsport in verband gebracht met een toename van externaliserend probleemgedrag (Nixon, 1997; Reynes & Lorant, 2002). Anderzijds brengt deelname aan vechtsport voordelen met zich mee, zoals zelfcontrole, zelfvertrouwen, positieve reacties tegenover fysieke uitdagingen, emotionele stabiliteit en assertiviteit (Harwood, Lavidor, & Rassovsky, in press). Vechtsport kan tevens een uitlaatklep voor jeugdigen vormen om energie op een niet-schadelijke manier naar buiten te brengen (Twemlow & Sacco, 1998).

Allereerst is het van belang de term externaliserend probleemgedrag en de

verscheidenheid aan uitingsvormen helder te krijgen. Liu (2004) beschrijft externaliserend probleemgedrag als openlijke gedragingen die een negatief effect hebben op de omgeving. Binnen de onderzoeksliteratuur omvat externaliserend probleemgedrag verschillende uitingsvormen. Menting, Albrecht en Orobio De Castro (2015) verstaan daarbij in hun onderzoek agressief gedrag (bijvoorbeeld vechten of vernielen), oppositioneel gedrag (bijvoorbeeld ongehoorzaamheid of weglopen van huis) en delinquent gedrag (bijvoorbeeld liegen of stelen). In onderzoek van Spruit, Van der Put, Van Vugt, Knooihuizen en Stams (2016) worden onder uitingen van externaliserend probleemgedrag; gedragsproblemen, agressie en delinquentie verstaan. Mason, Couce, Gonzales, Hiraga en Grove (1994) includeren agressie, delinquentie, hyperactiviteit en problemen met zelfcontrole in

(5)

gebruikt en zullen in dit verslag worden gezien als uitingsvormen van externaliserend probleemgedrag. Hyperactiviteit wordt niet per definitie gezien als een gedragsprobleem en wordt in dit literatuuronderzoek daarom niet meegenomen (Van Lieshout, 2009).

Agressie, storend/oppositioneel gedrag en delinquentie zullen nu worden gedefinieerd. Agressie kan gedefinieerd worden als iedere handeling waarbij iemand de intentie heeft een ander schade toe te brengen (Anderson & Bushman, 2002). Hierbij kan het gaan om

emotionele als frustratie, fysieke agressie als slaan en schoppen of verbale agressie als schelden, dreigen (Beasjou, 2015; Nederlands Jeugdinstituut [NJI], 2010; Rathert, Fite, & Gaertner, 2011). Geweld is tevens een term die in de onderzoeksliteratuur veel gebruikt wordt om agressie aan te duiden. Al het geweld kan worden geschaard onder agressie, maar niet alle agressie bevat geweld (Anderson & Bushman, 2002). Een andere wijze waarop een

onderverdeling binnen agressie kan worden gemaakt is proactieve agressie en reactieve agressie (Raine et al., 2006; Rathert et al., 2011). Proactieve agressie kenmerkt zich door agressieve handelingen die optreden om een bepaald doel te bereiken (Rathert et al., 2011) en wordt ook wel omschreven als instrumenteel, georganiseerd en koelbloedig (Raine et al., 2006). Voorbeelden zijn pesten en treiteren. Bij reactieve agressie gaat het om

vergeldingsgedrag, angst inboezemen, prikkelbaar gedrag, en vijandige- of defensieve reacties bij provocatie vanuit anderen (Raine et al., 2006). Een voorbeeld van reactieve agressie is schoppen en schreeuwen tegen iemand na pestgedrag van een ander.

Storend/oppositioneel gedrag wordt volgens de DSM-5 gekenmerkt door een patroon van een boze/prikkelbare stemming, brutaal/ongehoorzaam gedrag, of ontevredenheid (Hengeveld, American Psychiatric Association, & Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, 2014). De DSM-5 beschrijft nog een zestal andere stoornissen die onder het hoofdstuk disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen vallen. Hoewel deze

(6)

externaliserend probleemgedrag. Als laatste wordt ook delinquentie gedefinieerd. Volgens Trulson (1986) omvat delinquentie alle vormen van crimineel gedrag (Trulson, 1986). Deze beschrijving van delinquentie is de wetmatige versie voor volwassenen (Thompson & Bynum, 2016). Voor jeugdigen gelden leeftijdsgrenzen die bepalend zijn of een actie als delinquent wordt beschouwd, dit is echter in elk land anders ingericht. Voor dit literatuuronderzoek is verdere definiëring niet van belang.

Het is van belang dat externaliserend probleemgedrag verminderd wordt, omdat deze een mogelijke voorspeller vormt voor middelenmisbruik en problematisch alcoholgebruik, evenals antisociale gedragspatronen met een verhoogde kans op gewelddadige aanvallen (Von Stumm et al., 2011). Om een vermindering van externaliserend probleemgedrag bij jeugdigen tot stand te brengen kunnen verschillende interventies worden ingezet. Een interventie is een doelbewuste ingreep om een bepaalde zaak te verbeteren (Nabuurs, 2013). Er kunnen vier type interventies onderscheiden worden: gericht op ouders, gericht op de jeugdige, gericht op zowel ouder als jeugdige of gericht op het hele gezin (Foolen, Ince, De Baat, & Daamen, 2013; Nabuurs, 2013). Daarnaast kan er binnen interventies onderscheid gemaakt worden tussen primaire en secundaire preventie en tertiaire interventie (Limbos et al., 2007). Een programma wordt primair beschouwd wanneer deze universeel geïmplementeerd wordt om het begin van probleemgedrag in de algemene bevolking te voorkomen. Van secundaire preventie is sprake als een interventie selectief is uitgevoerd met jeugdigen die geïdentificeerd worden als risicogroep voor externaliserend probleemgedrag. Tertiaire interventies worden gedefinieerd als deze is gericht op jeugdigen die reeds betrokken zijn bij een vorm van

externaliserend probleemgedrag zoals een situatie waarbij schade is toegebracht aan een ander of aan een object of waarbij de jeugdige delinquent gedrag heeft vertoond.

Voor interventies bij probleemgedrag gelden algemene werkzame factoren die voor alle interventies van toepassing zijn, om betere resultaten te bereiken (Foolen et al., 2013).

(7)

Een theoretische basis en afstemming op het individu vormen daarin een belangrijke kern. Ook de training van het personeel en de kwaliteit van de uitvoering zijn van groot belang. Tot slot blijken voorwaarden zoals opbouw, doelen, motivatie van de cliënt en de relatie tussen hulpverlener en cliënt van invloed te zijn op het succes van interventies. Voor het

verminderen van probleemgedrag blijken twee behandelprincipes het meest effectief:

gedragstherapie, welke er vanuit gaat dat gedrag bepaald wordt door wat eraan vooraf gaat, en cognitieve gedragstherapie (CGT), die aanneemt dat gevoel en gedrag worden bepaald door gedachten en vice versa (Foolen et al., 2013). Interventies contra reactieve agressie lijken het beste resultaat te bereiken wanneer zij zich richten op boosheidsbeheersingstechnieken, het leren inschatten van de intenties van anderen, sociale vaardigheidstraining en bekrachtiging van goed gedrag (NJI, 2010). Voor interventies contra proactieve agressie lijken operante technieken van gedragsbeïnvloeding meer aangewezen. Hierin leren jongeren door bekrachtiging dat doelen ook bereikt kunnen worden zonder agressieve gedragsuitingen (Polman, 2008).

Interventies voor gedragsverandering kunnen in vele verschillende

verschijningsvormen optreden, waaronder ook op sportgebied (Trompetter & Zoon, 2012). Verschillende onderzoeken vonden dat sport in het algemeen tot verandering van gedrag kan leiden. Zo vonden Breedveld, Bruining, Van Dorsselaer, Mombarg en Nootebos (2010) onder andere dat jeugdigen door sport leren omgaan met anderen, dat sport zelfvertrouwen

bevordert en dat sport de jeugdigen leert afspraken na te komen en gezag te aanvaarden. Dit bleek ook te gelden voor kinderen met externaliserend probleemgedrag. Meta-analytisch onderzoek van 57 studies vond dat sportelementen in interventies, gericht op het reduceren van externaliserend gedrag (gedragsproblemen, agressie en delinquentie), een klein tot middelmatig effect kunnen bewerkstelligen (Spruit, Assink, Van Vugt, van der Put, & Stams, 2016). Dit resultaat indiceert dat fysieke activiteit externaliserende problemen kan reduceren.

(8)

Vanuit de gedachte dat sport tot positieve gedragsverandering zou kunnen lijden, zou het interessant zijn dit verder uit te zoeken voor interventies bij probleemgedrag.

Echter, voordat sport geïmplementeerd kan worden in eventuele interventie programma’s voor jeugdigen met (mogelijk) externaliserend probleemgedrag, moet wel inzichtelijk zijn of er bepaalde kenmerken zijn waaraan voldaan moet worden voor succes. Buysse en Duijvestijn (2011) schrijven over factoren, die sterk bepalend zijn gebleken voor het succes van sport-zorgtrajecten. Zij hebben vijf ‘programmaeisen’ beschreven: (1) een aansprekend, passend en pedagogisch hoogwaardig sportaanbod, (2) inzet van een capabele, pedagogisch trainer, (3) draagvlak en tijdsinzet bij sport en zorg, (4) afstemming en

samenwerking tussen sport en zorg en (5) financiële continuïteit. Onderzoek van Breedveld et al. (2010) sluit aan bij bovenstaande focuspunten. Zij beschreven dat in het algemeen

positieve ervaringen, plezier, een veilig klimaat en duidelijke betrokkenheid van alle deelnemers essentieel waren voor het succes van interventies. Daarnaast vonden zij dat het, voor jeugdigen met externaliserende gedragsproblematiek, belangrijk was om naast de algemene elementen ook aandacht te besteden aan sportieve vaardigheden, zoals het omgaan met verlies. Zowel het onderzoek van Buysse en Duijvestijn (2011) als het onderzoek van Breedveld et al. (2010) hebben elementen beschreven die ook door Foolen et al. (2013) beschreven zijn bij de algemeen werkzame factoren voor alle interventies. Specifiek voor het deelnemen aan vechtsport door jeugdigen hebben Vertongen en Theeboom (2012) vier kernelementen beschreven die van belang zijn voor succes: het type vechtsport, het type begeleiding dat gegeven wordt, de karakteristieken van deelnemers en de sociale context.

In onderzoeken naar vechtsport in relatie met gedrag worden verschillende resultaten gevonden. Zo vonden Strayhorn en Strayhorn (2009) geen effecten van vechtsport op gedrag, maar toonden Graczyk, Hucinski, Norkowski, Pęczak-Graczyk en Rozanowska (2010) aan dat het beoefenen van vechtport externaliserende gedragsproblematiek wel kon verminderen.

(9)

Endresen en Olweus (2005) vonden dat vechtsport samenhing met meer externaliserend probleemgedrag. In een recente meta-analyse is de veronderstelling gedaan dat vechtsporten de potentie hebben tot het reduceren van externaliserend probleemgedrag bij jeugdigen tot 18 jaar (Harwood et al., in press).

Een verklaring voor de verschillen binnen de resultaten van onderzoek, is mogelijk te vinden in de verscheidenheid aan benaderingswijzen binnen vechtsporten (Vertonghen & Theeboom, 2012). Er kan namelijk onderscheid gemaakt worden in de moderne en de traditionele benadering (Nosanchuk & Macneil, 1989; Vertonghen & Theeboom, 2012). De moderne benadering streeft naar prestatieverbetering en het meten met anderen met een focus op fysieke aspecten, zoals judo en boksen. De traditionele benadering kent een culturele – oosterse – oorsprong en deelnemers worden aangemoedigd om te streven naar eenheid en coördinatie tussen het fysieke en mentale elementen. Meer diepgaand in de traditionele benadering, wordt in het algemeen aangegeven dat het gaat om het ‘bereiken van verlichting’. De nadruk ligt op het proces en niet op de uitkomst (zoals in de moderne benadering wel het geval is). Vechtsporten die onder deze traditionele benadering vallen worden in de literatuur traditionele vechtsporten genoemd. Voorbeelden hiervan zijn Tea Kwan Do, Karate,

Capoeira, Ju-jitsu en Aikido.

Het is relevant om de relatie tussen traditionele vechtsporten en externaliserend probleemgedrag te verhelderen. Inzicht in deze relatie kan een bijdrage leveren aan de vormgeving van interventies. De hoofdvraag van dit literatuuronderzoek luidt: “Wat is het verband tussen traditionele vechtsporten en externaliserend probleemgedrag bij jeugdigen van 12 tot en met 23 jaar?”. Er zal voor dit onderzoek onderscheid gemaakt worden in onderzoek gericht op primaire preventie, secundaire preventie en tertiaire interventie. Derhalve is de eerste deelvraag “Wat is de relatie tussen traditionele vechtsport en

(10)

“Wat is de relatie tussen traditionele vechtsport en externaliserend probleemgedrag op het niveau van secundaire preventie?” en de derde deelvraag “Wat is de relatie tussen

traditionele vechtsport en externaliserend probleemgedrag op het niveau van tertiaire interventie?”. In de discussie wordt vanuit de deelvragen antwoord gegeven op de

hoofdvraag, waarbij ook een verklaring wordt gezocht voor het wel of niet vinden van een relatie.

Primaire preventie

Voor de eerste deelvraag worden onderzoeken uiteengezet die hebben gekeken naar de relatie tussen traditionele vechtsporten en externaliserende problemen bij jeugdigen op het niveau van primaire preventie. Er is voor deze onderzoeken dus geen sprake van

risicogroepen voor externaliserend probleemgedrag en er is, in principe, ook geen sprake van externaliserend probleemgedrag onder de participanten (Limbos et al., 2007).

Meta-analytisch onderzoek van 12 studies, naar de relatie tussen vechtsport en externaliserend probleemgedrag bij jeugdigen tot 20 jaar, heeft gekeken naar twee karakteristieken: het type vechtsport (judo, karate en andere vechtsporten) en de stijl

(traditioneel, modern en een combinatie) van vechtsport (Gubbels, Van der Stouwe, Spruit, & Stams, 2016). Externaliserend probleemgedrag is in deze studie gedefinieerd als angst, agressiviteit en antisociaal gedrag. Agressie is behalve als onderdeel van externaliserend probleemgedrag, ook nog als afzonderlijke afhankelijke variabele gebruikt. Doordat er in deze studie geen uitspraken worden gedaan over het niveau van de interventies, wordt deze

geschaard onder de primaire preventie. De resultaten vertoonden een verschil in de sterkte van de relatie tussen karate en externaliserende gedrag en de sterkte van de relatie tussen judo en externaliserende gedrag, waarin bleek dat karate minder gerelateerd was aan externaliserend probleemgedrag dan judo. Echter, de afzonderlijke categorieën vertoonden geen significante correlaties met externaliserend probleemgedrag. Wel vonden ze voor karate een gunstigere

(11)

samenhang met agressie (p < .001), dan voor andere vechtsporten. Voor de stijl van de vechtsport is een trend (p > .1) gevonden voor het verschil tussen de drie groepen, waarbij de moderne stijl afwijkt van traditioneel en de combinatie. De traditionele stijl stond negatief in relatie tot externaliserend probleemgedrag, dus externaliserend probleemgedrag nam af. Echter, voor de stijl als afzonderlijke categorie is geen significant effect gevonden. Er zijn een aantal beperking aan deze meta-analyse, die mogelijk van invloed zijn op de resultaten. Zo zijn er voor karate slechts twee studies zijn meegenomen/gevonden. Daarnaast bevat de categorie type-overige de vechtsporten taekwondo, aikido, kempo, boksen en worstelen, en is daarmee een mix van verschillende benaderingen. Tot slot zijn er om de stijl te meten zeven studies meegenomen die de traditionele benadering toepasten tegenover twee studies met de moderne stijl.

Steyn en Roux (2009) hebben onderzoek gedaan naar de samenhang van sport en agressie bij 72 jeugdigen van 15 tot en met 18 jaar. Zij hebben dit gedaan door sporters van Tea Kwon Do (een traditionele vechtsport), hockeyers en niet-sporters met elkaar te

vergelijken. De uitvoering vond plaats op sportclubs en de jeugdigen zijn ingedeeld aan de hand van hun eigen sportervaring. Voor Tea Kwon Do was de coach ingeschreven bij Martial Arts Teachers Association. Uit de resultaten bleek dat er twee relaties gevonden konden worden: Tea Kwon Do vertoonde een samenhang met verbale agressie en tevens met

vijandigheid (proactieve agressie). Voor beide vormen van agressie werd een significant (p < .001) lagere score bij de Tea Kwon Do sporters gevonden dan bij de controlegroep. Voor zowel fysieke agressie als woede (reactieve agressie) werden geen verbanden gevonden. De onderzoekers verklaarden het niet vinden van een verband met fysieke agressie aan; het niet volledig random toewijzen van de groepen en een te kleine steekproefgrootte. Dat er wel verbanden worden gevonden voor verbale agressie en vijandigheid werd door de

(12)

en zelfdiscipline. Daarnaast beschreven de onderzoekers dat de traditionele benadering, met aandacht voor waarden, rituelen en respect, mogelijk een positief effect heeft op

agressiecontrole.

In ander vergelijkend onderzoek is de relatie tussen verschillende vechtsporten (boksen, capoeira en ju-jitsu) en agressiviteit bij 150 jongens tussen de 17 en 23 jaar onderzocht (Kuśnierz, Cynarski, & Litwiniuk, 2014). Capoeira en ju-jitsu zijn vechtsporten die onder de traditionele benadering vallen. De jeugdigen in dit onderzoek zijn geworven bij drie instellingen, waar de betreffende sporten reeds gegeven werden. De resultaten vertoonden geen samenhang tussen traditionele vechtsporten en fysieke agressie. Wel bleken zowel capoeira als ju-jitsu de laagste gemiddelden te vertonen. Voor verbale agressie vonden de onderzoekers wel significante verschillen tussen de groepen, waarbij capoeira en ju-jitsu beide in verband gebracht werden met minder verbale agressie. Ook voor de relatie van vijandigheid (proactieve agressie) en vechtsport bleek dat de laagste gemiddeldes zijn waargenomen in de capoeira groep, gevolgd door de ju-jitsu groep. De verschillen waren significant tussen: capoeira en boksen, capoeira en sporters en tussen ju-jitsu en niet-sporters. De belangrijkste verklaring voor de gevonden relaties die in het onderzoek gegeven is, zijn de kwaliteiten van de coach. Kanttekeningen van dit onderzoek waren, volgens de onderzoekers zelf, dat het doen naar het niveau van agressie bemoeilijkt werd door de verscheidenheid aan condities waarin agressie voorkomt en tevens de verscheidenheid aan factoren die agressief gedrag beïnvloeden.

Loftian, Ziaee, Amini en Mansournia (2011) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen karate (traditionele vechtsport) en externaliserend probleemgedrag bij 291 meisjes van 11 tot 19 jaar. Karate (een traditionele vechtsport) is vergeleken met judo (moderne

vechtsport), zwemmen en niet-sporters. In dit onderzoek is karate gedefinieerd onder drie verschillende verschijningsvormen: basistechnieken, een set technieken tegenover een

(13)

denkbeeldige tegenstander en sparren met een tegenstander door het gebruik van gecontroleerde bewegingen. De inclusiecriteria voor de participanten van dit onderzoek waren: dat de jeugdige lid was van een sportclub en dat de jeugdige wekelijks lessen volgde in judo of karate. De sportclubs zijn random geselecteerd en de niet-sporters zijn beschouwd als controlegroep. Voor zowel de totale agressie als voor proactieve agressie en reactieve agressie kon er in dit onderzoek geen verschil gevonden worden tussen karate en de

controlegroep. Ook bleek dat karate niet in verband gebracht kon worden met meer controle over agressie. Er wordt geen duidelijke verklaring door de onderzoekers beschreven,

waarschijnlijk omdat dit onderzoek niet gericht was op dit verband maar op een verschil tussen de moderne en traditionele benadering.

Hetzelfde onderzoek, van Lotfian, Ziaee, Amini, & Mansournia (2011), is later ook uitgevoerd voor 201 jongens, tevens van 11 tot en met 19 jaar (Ziaee, Lotfian, Amini,

Mansournia, & Memari, 2012). Ook hier is gekeken naar de verschillen tussen judo (moderne benadering), karate (traditionele benadering), zwemmers en niet-sporters en het verband met agressie. In dit onderzoek is een voor de totale agressie score een significant verschil

gevonden tussen karate en de controlegroep (p = .02), waarbij karate lager scoorde. Ook voor proactieve agressie is een lagere score gevonden bij karate dan in de controlegroep (p = .03). Verder bleek karate samen te hangen met meer agressie controle dan de voor de controlegroep (p = .009), wat een verklaring kan geven voor de gevonden verbanden. Echter voor reactieve agressie is geen verschil met de controlegroep gevonden. De onderzoekers verklaarden de verschillen tussen de groepen doordat verschillende socio-economische variabelen invloed hebben op de mate van agressie; zoals familiegrootte, de sociaaleconomische status van het gezin en culturele factoren.

Voor de eerste deelvraag zijn onderzoeken ten aanzien van het primaire niveau onder elkaar gezet. Samengevat kan voor fysieke agressie geen duidelijke relatie gevonden worden

(14)

met traditionele vechtsporten, noch negatief noch positief. Wat betreft verbale agressie zijn wel meetbare verschillen gevonden tussen traditionele vechtsporten en verscheidene andere sporten. Traditionele vechtsporten kunnen wellicht in verband gebracht worden met lagere verbale agressie. Verder is er een verband gevonden waarin traditionele vechtsporten

samenhangen met lagere waarden op proactieve agressie. Echter kan deze relatie niet worden bevestigd in onderzoek met enkel meisjes in de steekproef. Voor reactieve agressie is voor zowel jongens als meisjes geen verband gevonden met traditionele vechtsporten.

Secundaire preventie

Nu inzicht is verkregen in de relatie tussen traditionele vechtsporten en externaliserend probleemgedrag op het niveau van primaire preventie, wordt ingegaan op dezelfde relatie maar dan op niveau van secundaire preventie. Hierbij gaat het om een doelgroep van

jeugdigen die risico vormen tot het ontwikkelen van externaliserend probleemgedrag (Limbos et al., 2007).

Zivin et al. (2001) hebben onderzoek gedaan op een middelbare school naar het effect van een traditioneel vechtsport programma voor jongens met risico op vijandig en delinquent gedag. Voor dit onderzoek zijn paren gemaakt van 64 jongens tussen de 12 en 15 jaar, welke zijn gematcht op probleemgedrag profielen. Van elk koppel is één jongen toegewezen aan de behandelgroep en de ander aan de wachtlijst-controlegroep. De jongens uit de behandelgroep volgden in totaal 30 lessen in de 800 jaar oude traditionele vechtsport Koga Ha Kosho Shorei Ryu Kempo. De nadruk lag op respectvol taalgebruik en gedrag. De studie vond significante correlaties voor de traditionele vechtsport met impulsiviteit, het verzetten tegen regels en escalerende problemen met autoriteiten. De onderzoekers beschrijven deze uitingen als kenmerken van negatief gedrag, welke onder externaliserend probleemgedrag geschaard kunnen worden. De jongens die de lessen gevolgd hadden scoorden consistent beter op deze variabelen dan de jongens die de lessen niet gevolgd hadden. Drie factoren zijn door de

(15)

onderzoekers beschreven als meest belangrijke componenten tot succes van de interventie. Allereest zelfrespect en respect voor anderen. Ten tweede de meditatie en les in het tot rust komen. De jongens rapporteerden achteraf dat zij de ademhalingstechnieken voor

stresscontrole in het dagelijks leven gebruikten. Als derde bleek de instructeur van groot belang. Met name het tonen van interesse en bezorgdheid aan de jeugdigen leken een positieve invloed op het gedrag van de jeugdigen te hebben.

De interventie Capoeire4refugees (C4R) was gericht op het verbeteren van het welzijn bij kinderen en jeugdigen die te maken hebben gehad met strijd (oorlog of conflict) (Prytherch & Kraft, 2015). De jeugdigen (11 tot en met 24 jaar) vertoonden veel agressieve en

gewelddadige gedragingen. Hoewel de doelgroep specifiek is vanuit de oorzaak voor het probleemgedrag, vallen de uitingen van het gedrag wel onder externaliserend

probleemgedrag. De interventie werd gegeven door speciaal opgeleide trainers. Binnen de trainingen was voornamelijk aandacht voor ondersteunen van anderen en samenspelen, met hoge mate van interactie en teamwerk. Naarmate de interventie vorderden, werden er steeds minder gevechten geconstateerd door de trainers en vertoonden de jeugdigen steeds meer zelfcontrole in relaties. Uit de vragenlijsten bleek dat 29,8% van de jongens bij conflicten steeds meer voor verbale oplossingen kozen dan voor fysieke oplossingen. Het aantal

gevechten waarbij de jongens betrokken waren bleek meer dan gehalveerd. De onderzoekers noemden als verklaringen voor deze resultaten; het maken van nieuwe vrienden, een plek om emoties te uiten, discipline die door trainers is bijgebracht en persoonlijke aandacht. Ook het verbeteren van sociale vaardigheiden (respect en luisteren naar elkaar) geven een verklaring voor het verminderen van probleemgedrag. Ook voor meisjes bleek dat zij minder betrokken waren bij fysieke gevechten, namelijk van 5.65 naar 1.91. Volgens de onderzoekers

suggereerde dit resultaat dat meisjes beter in staat bleken om hun gevoelens onder controle te houden en voor meer effectieve conflictoplossingen kozen.

(16)

Samenvattend blijken beide onderzoeken op het niveau van secundaire preventie een positieve samenhang tussen traditionele vechtsporten en externaliserend probleemgedrag weer te geven. Echter, kunnen hier geen conclusies aan verbonden worden. De resultaten, zoals hier gepresenteerd, roepen slechts vragen op tot meer gedegen onderzoek.

Tertiaire interventie

In de derde deelvraag zal worden uitgezocht of er correlaties gevonden kunnen worden tussen traditionele vechtsporten en externaliserend probleemgedrag, bij jeugdigen die al probleemgedrag vertonen. Hierbij gaat het om jeugdigen die bijvoorbeeld een diagnose van probleemgedrag vanuit de DSM-5 gekregen hebben of jeugdigen die bijvoorbeeld in aanraking zijn geweest met de politie (Limbos et al., 2007).

Uit onderzoek van Trulson (1986), naar de relatie tussen Tea Kwon Do en agressie en delinquentie, bleek dat het inzetten van Tea Kwon Do met de traditionele filosofische

achtergrond een positieve bijdrage kon leveren aan het verminderen van delinquent gedrag (Trulson, 1986). In dit onderzoek werden drie groepen vergeleken, namelijk de traditionele vechtsport Tea Kwon Do, een moderne versie van deze vechtsport en een controlegroep. Dit werd gedaan bij 34 delinquente jongens van 11 tot en met 17 jaar. De jeugdigen zijn random toegewezen aan de Tea Kwon Do-, de moderne vechtsport- of de controlegroep. Alle groepen kregen training van dezelfde trainer, voor 1 uur per week, 6 maanden lang. De traditionele vechtsport in dit onderzoek hechtte veel waarde aan respect, bescheidenheid, vertrouwen, eerlijkheid, doorzettingsvermogen en eer. De resultaten, middels zelfrapportage, lieten zien dat jongens uit de Tea Kwon Do groep significant lager scoorden op de mate van agressiviteit ten opzichte van het gemiddelde (1.7 vs. 3.9). Voor de controlegroep werd geen duidelijk verschil gemeten (3.1 vs. 3.9). De onderzoekers concludeerde hieruit dat de traditionele vechtsport Tea Kwon Do geschikt is als methode voor de behandeling van problemen bij delinquente jongeren.

(17)

In de zoektocht naar onderzoek die de relatie beschrijft tussen traditionele

vechtsporten en externaliserend probleemgedrag op het niveau van tertiaire interventie, is naast het onderzoek van Trulson (1986), niets gevonden. De meta-analyse van Gubbels et al. (2016) beschreef eenzelfde uitkomst. Namelijk dat er geen onderzoek beschikbaar was voor deze specifieke relatie. Samengevat is er één positief onderzoek voorhanden, waarin een traditionele vechtsport in relatie wordt gebracht met minder externaliserend probleemgedrag, namelijk delinquentie. Dit resultaat is echter gedateerd. Net als op het niveau van secundaire preventie kunnen ook op het niveau van tertiaire interventie geen conclusies getrokken worden en roept het slechts een vraag op tot meer onderzoek.

Conclusie en Discussie

In dit literatuuronderzoek werd middels een uiteenzetting van verschillende

onderzoeken geprobeerd antwoord te geven op de vraag wat het verband is tussen traditionele vechtsporten en externaliserend probleemgedrag bij jeugdigen van 12 tot en met 23 jaar. Overall blijken er vooral neutrale of positieve relaties gevonden te worden tussen traditionele vechtsporten en externaliserend probleemgedrag. Er zijn in geen enkel onderzoek bewijzen gevonden voor een verband die zou wijzen op meer externaliserend probleemgedrag. Er kunnen geen conclusies over causaliteit getrokken worden, omdat er binnen de onderzoeken vrijwel nooit voor alle vormen van externaliserend probleemgedrag een significantie

correlatie werd gevonden die wijst op een bepaald effecten van traditionele vechtsporten. De gevonden resultaten sluiten aan bij de literatuur (Graczyk et al., 2010; Harwood et al., in press; Strayhorn & Strayhorn, 2009; Vertonghen & Theeboom, 2012). Er is onderscheid gemaakt in drie verschillende niveaus van interventie. Er is (vrijwel) geen verschil tussen deze niveaus gevonden door middel van dit literatuuronderzoek. Dat betekent dat voor elke vorm van interventie vergelijkbare resultaten uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen, welke overeenkomen met de overall conclusie.

(18)

Vanuit de algemeen geldende principes, die Foolen et al. (2013) beschreven, kunnen de resultaten nader worden toegelicht. Zo zijn alle besproken onderzoeken gericht op de jeugdige zelf, en dit bleek de meest effectieve wijze voor jeugdigen van 12 tot en met 23 jaar te zijn. De manier waarop traditionele vechtsporten over het algemeen worden ingezet is gericht op het individu. Eenieder is bezig met zijn eigen bewegingen en technieken. Tevens komt het belang van een goede trainer naar voren in de beschreven onderzoeken. Dit is een element van de algemeen geldende factoren voor effectiviteit van interventies. In veel onderzoeken werd een speciaal opgeleide trainer gebruikt om de sportlessen te geven. Ook kwam naar voren dat de kwaliteit van de trainer de belangrijkste verklaring vormt bij het verminderen van verbale agressie. Dat veel van de onderzoeken zich vooral bezig hebben gehouden met het inzetten van een capabele trainer en het noemen van trainer-kwaliteiten als verklaring geeft een motief om aan te nemen dat de trainer inderdaad kan samenhangen met grotere effecten van de interventies.

Specifiek aangaande de relatie tussen traditionele vechtsporten en externaliserend probleemgedrag op tertiair niveau van interventie zijn in dit literatuuronderzoek respect, bescheidenheid, vertrouwen, eerlijkheid, doorzettingsvermogen en eer genoemd om als verklarende elementen. De werking van deze elementen ligt mogelijk ingebed in het creëren van een veilige omgeving (Buysse & Duijvestijn, 2011). Dit sluit aan bij onderzoek naar de traditionele vechtsport capoeira die stelt dat capoeira, geïntegreerd met klinische principes van het behaviorisme, een omgeving zou kunnen creëren die leidt tot minder agressief gedrag (Burt & Butler, 2011). Deze omgeving ontstaat door modeling, karakterontwikkeling en pro-sociaal leren.

Een opmerkelijke bevinding is dat er voor fysieke agressie geen samenhang kan worden aangetoond, noch positief noch negatief. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de meeste interventies in dit onderzoek niet als multimodale behandeling ingericht zijn.

(19)

Onderzoek wijst uit dat een multimodale behandeling het meest effectief is bij fysieke agressie (McGuire, 2008). Een multimodale behandeling houdt in dat interventies ingericht worden op verschillende problemen van de jeugdige. Dit kan een verklaring zijn waarom voor fysieke agressie geen relatie gevonden wordt met traditionele vechtsporten.

Ook opvallend is dat op twee aspecten van externaliserend probleemgedrag

verschillende uitkomsten worden gevonden voor jongens en meisjes. Voor proactieve agressie en agressiecontrole is voor meisjes, in tegenstelling tot voor jongens, geen verband gevonden met traditionele vechtsport. Uit onderzoek blijkt dat een gebrek aan cognitieve empathie kan leiden tot meer agressief gedrag (Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011; Weiss et al., 2006). Meisjes staan erom bekend dat zij in het algemeen over een hogere mate van empathie beschikken dan jongens (Schulte-Rüther, Markowitsch, Shah, Fink, & Piefke, 2008). Het is daarom denkbaar dat de meisjes in de onderzoeken over een bepaalde mate van empathie beschikken waardoor zij al vooraf minder agressief gedrag vertoonden, of waardoor de

verschillen in agressief gedrag tussen meisjes van verschillende sporten minder groot zijn. Als hier niet op gecontroleerd wordt is het lastig om een relatie te vinden met minder agressie. Echter, zou dit maar een deel van de verklaring zijn aangezien op andere vormen van agressie wel een verband voor meisjes gevonden wordt. Het is raadzaam hier in nader onderzoek op te focussen.

Verder is het bijzonder te noemen dat discipline in een aantal onderzoeken als werkzaam element van de interventie werd benoemd. Lipsey (2009) beschreef namelijk dat dat interventies gericht op disciplinering het minst goed werken voor jeugdigen. Een verklaring voor het toch benoemen van dit element als werkzame factor ligt wellicht in de definitie van disciplinering. Lipsey (2009) beschrijft discipline als externe controle, terwijl in de traditionele benadering discipline eerder gaat over hoe iemand zich dient te gedragen ten opzichte van de ander en een ontwikkeling van zelfdiscipline (Burt, 2012). Het is met het

(20)

verschil in definiëring voorstelbaar dat er discipline volgens de traditionele benadering wel van invloed kan zijn op de effectiviteit van een interventie.

Ook is het opvallend dat geen enkel onderzoek de traditionele vechtsport combineert met een vorm van gedrags- of cognitieve therapie. Terwijl uit onderzoek blijkt dat de grootste effecten worden gehaald uit interventies gericht op het leren van sociale of

probleemoplossende vaardigheden, vanuit een gedrags- of cognitief-gedragstherapeutische aanpak (Lipsey, 2009). Het Gentle Warrior Program is een training gebaseerd op traditionele vechtsporten (onbekend welke) die worden ingezet als anti-pest programma voor (proactief) agressieve jongens (9-11 jaar) (Twemlow et al., 2008). Hierin werd getracht attitudes over agressie te veranderen en daarbij werden probleemoplossende vaardigheden aangeleerd. Er lijkt dus sprake te zijn van een combinatie van traditionele vechtsport en een

gedragstherapeutische behandeling. Dit programma bleek tot een vermindering van agressief gedrag te leiden. Tevens is er een onderzoek bekend dat boksen (moderne benadering) succesvol combineert met cognitieve-gedragstherapie bij jeugdigen met seksuele agressie (Draper, Errington, Omar, & Makhita, 2013). Deze twee bevindingen pasten niet in het huidige literatuuronderzoek maar geven aanleiding om meer onderzoek te doen naar de relatie tussen de combinatie van (traditionele) vechtsporten en een vorm van therapie en

externaliserend probleemgedrag.

Er zijn enkele kanttekeningen bij dit literatuuronderzoek te plaatsen. Allereerst werd het literatuuronderzoek bemoeilijkt doordat externaliserend probleemgedrag in verschillende uitkomstmaten is gemeten. Dit is geprobeerd te ondervangen door de term zo breed mogelijk op te vatten. Echter bevat dit het gevaar dat de onderzoeken niet overal evengoed vergeleken kunnen worden. De resultaten moeten daarom met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Ten tweede bleek er nog maar weinig robuust onderzoek gedaan te zijn naar traditionele vechtsporten in relatie tot externaliserend probleemgedrag. Dit heeft als gevolg

(21)

dat er veel verschillende soorten onderzoek zijn samengenomen voor dit literatuuronderzoek, zoals meta-analyses, gerandomiseerd experimenteel onderzoek en quasi experimenteel onderzoek. Dit heeft ervoor gezorgd dat er tussen de meta-analyses en overige onderzoeken soms overlap is ontstaan.

Voor vervolgonderzoek zou het interessant zijn inzichtelijk te maken waardoor er voor fysieke en reactieve agressie geen verband gevonden kon worden. Daarnaast kan onderzoek naar verschillen tussen jongens en meisjes mogelijk inzicht verschaffen voor de inrichting van eventuele interventies van de traditionele vechtsport bij externaliserend probleemgedrag. Ook onderzoek naar lange termijneffecten zou raadzaam zijn. De resultaten van dit onderzoek zijn veelbelovend maar voor implementatie van traditionele vechtsport interventies is het

belangrijker dat eventueel behaalde effecten blijvend zullen zijn. Tot slot zou het interessant zijn om onderzoek te doen naar een verklaringsmechanisme van de relatie tussen traditionele vechtsporten en externaliserend probleemgedrag, zoals bijvoorbeeld de rol van de trainer.

Voor nu is het van belang dat vechtsporten via een traditionele benadering

veelbelovende resultaten laten zien voor het reduceren van externaliserend probleemgedrag bij jeugdigen. Populariteit onder jeugdigen voor deze tak van sport maakt het verder

onderzoek doen naar werkzame elementen relevant, tevens om tot praktische inzichten voor interventies te kunnen leiden. Want populariteit leidt tot motivatie, en motivatie leidt tot succes (Bosch, 2011; Vertonghen & Theeboom, 2010).

(22)

Literatuurlijst

Anderson, C. A., & Bushman, B. J. (2002). Human Aggression. Annual Review of Psychology, 53(1), 27–51. doi:10.1146/annurev.psych.53.100901.135231 Beasjou, S. (2015). Wat is de herkomst van Agressie bij Jongeren in een Justitiële

Jeugdinrichting. Universiteit van Amsterdam. Geraadpleegd van http://dare.uva.nl /cgi/arno/show.cgi?fid=613538

Bosch, A. (2011). Gedragsverandering door deelname aan sportprojecten. Vooral vechtsporten kunnen het Verschil maken (deel I). Sportgericht, 65(6), 21–24. Geraadpleegd van http://www.nivm.nl/media/20731/gedragsverandering%20door %20vechtsporten.pdf

Breedveld, K., Bruining, J. W., Van Dorsselaer, S., Mombarg, R., & Nootebos, W. (2010). Kinderen met gedragsproblemen en sport. Bevindingen uit de literatuur en uit recent cijfermateriaal. Geraadpleegd van http://kennisplein.sportzeeland.nl/dynamisch /publicatie/43_3_NL_Kinderen_met_gedragsproblemen_en_sport.pdf

Burt, I. (2012). An Innovative Approach to Working With Angry Adolescents Using Therapeutic Principles and Martial Arts. VISTAS. Geraadpleegd van

http://www.counseling.org/resources/library/vistas/vistas12/2012_vol_1_45-66/Article_55.pdf

Burt, I., & Butler, S. K. (2011). Capoeira as a Clinical Intervention: Addressing Adolescent Aggression With Brazilian Martial Arts. Journal of Multicultural Counseling and Development, 39(1), 48–57. doi:10.1002/j.2161-1912.2011.tb00139.x

Buysse, W., & Duijvestijn, P. (2011). Sport zorgt Ontwikkeling van vier waardevolle sportaanpakken voor jongeren in jeugdzorg. Amsterdam. Geraadpleegd van http://www.jeugdzorgnederland.nl/contents/documents/eindrapportage-sport-zorgtrajecten-def.pdf

(23)

Draper, C. E., Errington, S., Omar, S., & Makhita, S. (2013). The therapeutic benefits of sport in the rehabilitation of young sexual offenders: A qualitative evaluation of the Fight with Insight programme. Psychology of Sport and Exercise, 14, 519–530.

doi:10.1016/j.psychsport.2013.02.004

Endresen, I. M., & Olweus, D. (2005). Participation in power sports and antisocial

involvement in preadolescent and adolescent boys. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46, 468–478. doi:10.1111/j.1469-7610.2005.00414.x

Foolen, N., Ince, D., De Baat, M., & Daamen, W. (2013). Wat werkt bij gedragsproblemen en gedragsstoornissen? Utrecht: Nederlands Jeugd Instituut. Geraadpleegd van

http://www.opvoedingsondersteuning.info/nl/Download-NJi/Wat-werkt -publicatie/WatWerkt_Gedragsstoornissen.pdf

Fuller, J. R. (1988). Martial arts and psychological health. British Journal of Medical Psychology, 61, 317–328. doi:10.1111/j.2044-8341.1988.tb02794.x

Graczyk, M., Hucinski, T., Norkowski, H., Pęczak-Graczyk, A., & Rozanowska, A. (2010). The level of aggression syndrome and a type of practiced combat sport. Journal of Combat Sports and Martial Arts, 1(2), 1–14. Geraadpleegd van http://medsport.pl/wp-content/uploads/file/journal_of_combat/2010_01/111_Graczyk.pdf

Gubbels, J., Van der Stouwe, T., Spruit, A., & Stams, G. J. J. M. (2016). Martial arts

participation and externalizing behavior in juveniles: A meta-analytic review. Aggression and Violent Behavior, 28, 73–81. doi:10.1016/j.avb.2016.03.011

Harwood, A., Lavidor, M., & Rassovsky, Y. (in press). Reducing aggression with martial arts: A meta-analysis of child and youth studies. Aggression and Violent Behavior, 1–6. doi:10.1016/j.avb.2017.03.001

(24)

Hengeveld, M., American Psychiatric Association, & Nederlandse Vereniging voor

Psychiatrie. (2014). Beknopt overzicht van de criteria DSM-5®. Amsterdam: Uitgeverij Boom.

Kuśnierz, C., Cynarski, W. J., & Litwiniuk, A. (2014). Comparison of aggressiveness levels in combat sports and martial arts male athletes to non-practising peers. Archives of Budo, 10, 287–293. Geraadpleegd van http://journals.indexcopernicus.com

/abstract.php?icid=1127411

Limbos, M. A., Chan, L. S., Warf, C., Schneir, A., Iverson, E., Shekelle, P., & Kipke, M. D. (2007). Effectiveness of Interventions to Prevent Youth Violence. American Journal of Preventive Medicine, 33(1), 65–74. doi:10.1016/j.amepre.2007.02.045

Lipsey, M. W. (2009). The Primary Factors that characterize effective interventions with juvenile offenders: A meta-analytic overview. Victims & Offenders, 4, 124–147. doi:10.1080/15564880802612573

Liu, J. (2004). Childhood Externalizing Behavior: Theory and Implications. Journal of Child and Adolescent Psychiatric Nursing, 17(3), 93–103.

doi:10.1111/j.1744-6171.2004.tb00003.x

Lotfian, S., Ziaee, V., Amini, H., & Mansournia, M.-A. (2011). An analysis of anger in adolescent girls who practice the martial arts. International journal of pediatrics, 2011, 630604. doi:10.1155/2011/630604

Mason, C. A., Couce, A. M., Gonzales, N., Hariga, Y., & Grove, K. (1994). An Ecological Model of Externalizing Behaviors in African-American Adolescents: No Family Is an Island. Journal of Research on Adolescence, 4, 639–655. doi:10.1207

(25)

McGuire, J. (2008). A review of effective interventions for reducing aggression and violence. Philosophical Transactions of the Royal Society of London. Series B, Biological

sciences, 363, 2577–97. doi:10.1098/rstb.2008.0035

Menting, A. A. T. A., Albrecht, G., & Orobio De Castro, B. (2015). Effectieve Elementen van Interventies tegen Externaliserende Gedragsproblemen bij Jeugd Rapportage in het kader van ZonMW Effectief werken in de jeugdsector. Utrecht: Universiteit Utrecht. Geraadpleegd van https://www.ris.uu.nl/ws/files/18937135/Externaliserende.pdf Nabuurs, M. (2013). Basisboek systeemgericht werken (2e ed.). Amersfoort:

ThiemeMeulenhoff.

Nederlands Jeugdinstituut. (2010). Interventie: ART Aggression Replacement Training. Geraadpleegd van

http://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies/ART-Aggression-Replacement-Training

Nixon, H. L. (1997). Gender, Sport, and Aggressive Behavior Outside Sport. Journal of Sport & Social Issues, 21(4), 379–391. doi:10.1177/019372397021004005

Nosanchuk, T. A., & Macneil, M. L. C. (1989). Examination of the Effects of Traditional and Modern Martial Arts Training on Aggressiveness, 15, 153–159. doi:10.1002/1098-2337(1989)15:2<153::AID-AB2480150203>3.0.CO;2-V

Polman, J. D. M. (2008). Hot-headed or cold-blooded? Towards a clear distinction between reactive and proactive aggression in youth. Universiteit Utrecht. Geraadpleegd van https://dspace.library.uu.nl/handle/1874/27772

Prytherch, H., & Kraft, K. (2015). The Psychosocial Impact of Capoeira for Refugee Childeren and Youth. Londen. doi:10.1080/09614524.2016.1114591

Raine, A., Dodge, K., Loeber, R., Gatzke-Kopp, L., Lynam, D., Reynolds, C., … Liu, J. (2006). The reactive–proactive aggression questionnaire: differential correlates of

(26)

reactive and proactive aggression in adolescent boys. Aggressive Behavior, 32, 159–171. doi:10.1002/ab.20115

Rathert, J., Fite, P. J., & Gaertner, A. E. (2011). Associations Between Effortful Control, Psychological Control and Proactive and Reactive Aggression. Child Psychiatry & Human Development, 42, 609–621. doi:10.1007/s10578-011-0236-3

Reynes, E., & Lorant, J. (2002). Karate And Aggressiveness Among Eight-Year-Old Boys. Perceptual and Motor Skills, 94, 1041–1042. doi:10.2466/pms.2002.94.3.1041

Schulte-Rüther, M., Markowitsch, H. J., Shah, N. J., Fink, G. R., & Piefke, M. (2008). Gender differences in brain networks supporting empathy. NeuroImage, 42(1), 393–403.

doi:10.1016/j.neuroimage.2008.04.180

Spruit, A., Assink, M., Van Vugt, E., van der Put, C., & Stams, G. J. (2016). The effects of physical activity interventions on psychosocial outcomes in adolescents: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 45, 56–71. doi:10.1016/j.cpr.2016.03.006

Spruit, A., Van der Put, C. E., Van Vugt, E. S., Knooihuizen, R., & Stams, G. J. J. M. (2016). Effectonderzoek “Alleen jij bepaalt wie je bent”. Universiteit van Amsterdam.

Geraadpleegd van https://hdl.handle.net/11245/1.521206

Steyn, B. J. M., & Roux, S. (2009). Aggression and Psychological Well-being of Adolescent Tae Kwon Do Participants in Comparison with Hockey Participants and a Non-sport Group. African Journal for Physical Health Education, Recreation and Dance (AJPHERD)Psychology, 15(1), 32–43. Geraadpleegd van

http://www.repository.up.ac.za/bitstream/handle/2263/10461/Steyn_Aggression%28200 9%29.pdf?sequence=1&isAllowed=y

Strayhorn, J. M., & Strayhorn, J. C. (2009). Martial arts as a mental health intervention for children? Evidence from the ECLS-K. Child and Adolescent Psychiatry and Mental Health, 3(1), 32. doi:10.1186/1753-2000-3-32

(27)

Thompson, W. E., & Bynum, J. E. (2016). Juvenile Delinquency: A Sociological Approach (10de ed.). Lanham: Rowman & Littlefield. Geraadpleegd van

https://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=JPesDAAAQBAJ&oi=fnd&pg=PA81&dq =definition+delinquency&ots=6af0nWS2Kn&sig=5SZJACKsb3IdG8vQ3a0truoHhB0#v =onepage&q=definition&f=false

Trompetter, A., & Zoon, M. (2012). Sport als zorgtraject. Een verkennende studie naar de effecten van sport in de geïndiceerde jeugdzorg. Utrecht. Geraadpleegd van

http://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/Rapport_Sport_als_zorgtraject.pdf Trulson, M. E. (1986). Martial Arts Training: A Novel “Cure” for Juvenile Delinquency.

Human Relations, 39, 1131–1140. doi:10.1177/001872678603901204

Twemlow, S. W., & Sacco, F. C. (1998). The application of traditional martial arts practice and theory to the treatment of violent adolescents. Adolescence, 33, 505–518.

Geraadpleegd van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/9831868

Twemlow, Stuart. W., Biggs, B. K., Nelson, T. D., Vernberg, E. M., Fonagy, P., & Twemlow, Stephen. W. (2008). Effects of participation in a martial arts-based antibullying program in elementary schools. Psychology in the Schools, 45, 947–959. doi:10.1002/pits.20344 Van der Helm, P., Stams, G. J., & Van der Laan, P. (2011). Measuring Group Climate in

Prison. Prison Journal, 91, 158–176. doi:10.1177/0032885511403595

Van Lieshout, T. (2009). Pedagogische adviezen voor speciale kinderen. Bohn Stafleu Van Loghum.

Vertonghen, J., & Theeboom, M. (2010). The Social-psychological Outcomes of Martial Arts Practise Among Youth: A Review. Journal of sports science & medicine, 9, 528–37. Geraadpleegd van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/24149778

Vertonghen, J., & Theeboom, M. (2012). Martial arts and youth: an analysis of contextual factors. International Journal of Adolescence and Youth, 17, 237–241. doi:10.1080

(28)

/02673843.2012.687689

Von Stumm, S., Deary, I. J., Kivimäki, M., Jokela, M., Clark, H., & Batty, G. D. (2011). Childhood behavior problems and health at midlife: 35-year follow-up of a Scottish birth cohort. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52, 992–1001. doi:10.1111/j.1469-7610.2011.02373.x

Weiss, E. ., Kohler, C. ., Nolan, K. ., Czobor, P., Volavka, J., Platt, M. ., … Gur, R. . (2006). The Relationship Between History of Violent and Criminal Behavior and Recognition of Facial Expression of Emotions in Men with Schizophrenia and Schizoaffective Disorder. Aggressive Behaviour, 32, 187–194. doi:10.1002/ab

Ziaee, V., Lotfian, S., Amini, H., Mansournia, M.-A., & Memari, A.-H. (2012). Anger in Adolescent Boy Athletes: a Comparison among Judo, Karate,Swimming and Non Athletes. Iranian Journal of Pediatrics, 22(1), 9–14. Geraadpleegd van https://tspace .library.utoronto.ca/bitstream/1807/59150/1/pe12002.pdf

Zivin, G., Hassan, N. R., Monti, D. A., Harlan, C., Hossain, K. D., Patterson, K., … Patterson, K. (2001). An Effective Approach To Violence Prevention: Traditional Martial Arts in Middle School. Adolescence, 36, 443–460. Geraadpleegd van

http://web.a.ebscohost.com/ehost/detail/detail?sid=c188e142-2483-4017-bba6-8331e88d2a83%40sessionmgr4008&vid=0&hid=4207&bdata=JnNpdGU9ZWhvc3QtbG l2ZQ%3D%3D#AN=5962993&db=aph

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To measure Internet skills, we used items on mobile, information navigation, social, and creative skills from the Internet Skills Scale (ISS) ( Van Deursen et al., 2016 ).. As

Objective Objectives of this study were to determine (1) reference maximum standardized uptake values (SUVmax) for normal adrenal 18 F-DOPA tracer uptake and (2) the optimal

9PQRF13 BF7STUVMKWMKLWKIO

Major components of this programme comprise the computerisation of all land records including mutations, digitisation of maps and integration of textual and spatial

Een mogelijke verklaring hiervoor was dat geen van de afbeeldingen aan de twee eisen voldeed om interesse op te wekken: daar waar de afbeeldingen het meest complex werden (dat

Hindu Priest May 26, 2017 Trincomalee Yes Primary school principal May 27, 2017 Trincomalee No Buddhist monk May 26, 2017 Trincomalee Yes Jesuit Father May 26, 2017 Trincomalee

Among the Albanian public, national identity in terms of perception does not influence how Albanians feel about people who practice a ‘foreign’ religion or how tolerant they

To this end, we propose the Ball-I3D method, which consists of a conversion of player positions to a video of coordinate histograms, which are used as inputs to the I3D video encoder