• No results found

Multidisciplinaire Richtlijn Pijn

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Multidisciplinaire Richtlijn Pijn"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

info@verenso.nl www.verenso.nl

Multidisciplinaire Richtlijn

Pijn

Herkenning en behandeling van pijn

bij kwetsbare ouderen

Deel 1

Samenvatting, aanbevelingen,

indicatoren en medicatietabellen

met herziene tekst 2016

(2)

Colofon

Dit is een uitgave van Verenso, vereniging van specialisten ouderengeneeskunde en sociaal geriaters.

Initiatief en organisatie

Verenso

Deze richtlijn is in samenwerking met de

volgende organisaties tot stand gekomen:

- Verenso, vereniging van specialisten ouderen-geneeskunde en sociaal geriaters

- LOC, Zeggenschap in zorg (LOC)

- Het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM)

- het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

- Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)

- de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

- de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA)

- Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) - Verpleegkundigen en Verzorgenden

Nederland (V&VN)| afdelingen V&VN Pijnverpleegkundigen en V&VN Praktijkverpleegkundigen & Praktijkondersteuners

- Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie (NVFG)

- Ergotherapie Nederland (EN)

- Het Nederlands Instituut voor Psychologen, sectie Psychologen in de Ouderenzorg (NIP)

Financiering

ZonMw, KKCZ-project 150020039

Disclaimer

Dit is een uitgave van Verenso, vereniging van specialisten ouderengeneeskunde en sociaal geriaters. De publicatie is tot stand gekomen in het kader van het Zon MW-programma Kennis-beleid Kwaliteit Curatieve Zorg (KKCZ) en is mogelijk gemaakt door ZonMW.

Alles uit deze uitgave mag gebruikt worden met bronvermelding voor publicatie. Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die desondanks onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaar-den de auteurs en uitgever geen aansprakelijk-heid. Aan deze publicatie kunnen geen rechten worden ontleend. Onjuistheden en/of sugges-ties voor verbeteringen kunt u doorgeven aan Verenso.

Uitgave

© Verenso, met herziene tekst 2011/2016. ISBN 978-90-74785-11-2

Ontwerp

Het Lab grafisch ontwerpers, BNO Arnhem

Druk

Rikken Print b.v.

Deze publicatie is te bestellen bij Verenso

Postbus 20069 3502 LB Utrecht T 030 28 23 481 F 030 28 23 494 info@verenso.nl of via www.verenso.nl

Refereer deze publicatie als

Verenso. Multidisciplinaire Richtlijn Pijn, Herkenning en behande-ling van pijn bij kwetsbare ouderen. Deel 1. Utrecht: Verenso 2011

(3)

Multidisciplinaire Richtlijn

Pijn

Herkenning en behandeling van pijn

bij kwetsbare ouderen

Deel

1

Samenvatting, aanbevelingen,

indicatoren en medicatietabellen

(4)
(5)

In 2030 zijn er naar verwachting vier miljoen 65+ers in Nederland. Onder deze mensen is een groep met verhoogde kwetsbaarheid. Deze kwetsbare ouderen zijn van overwegend hoge tot zeer hoge leeftijd en hebben vaak (verschillende) chronische aandoeningen met lichamelijke, psychische, communicatieve en/of sociale beperkin-gen. Hierdoor kunnen zij tijdelijk of blijvend niet zelfstandig functioneren. Chronische pijn is een zeer veel voorkomend probleem bij kwetsbare ouderen die thuis wonen of verblijven in zorginstellingen. Chronische pijn kan verschillende oorzaken hebben, zoals spier- en gewrichtsklachten, spasmen, contracturen en een beschadiging van het centrale zenuwstelsel. Voorbeelden van aandoeningen die chronische pijn kunnen geven zijn een doorgemaakt CVA, kanker, artrose, osteoporose, decubitus, obstipatie en neuropathieën. Pijn bij deze groep kwetsbare ouderen leidt regel matig tot een verminderde kwaliteit van leven door fysieke inactiviteit, verminderde zelfredzaam-heid, angst, depressie, verdere achteruitgang van cognitief functioneren, afgenomen participatie, sociale isolatie en een verhoogde zorgconsumptie. Uit onderzoek blijkt dat herkenning en behandeling van pijn onvoldoende plaatsvindt bij kwetsbare ouderen. Met deze multidisciplinaire richtlijn over ‘Herkenning en behandeling van chronische pijn bij kwetsbare ouderen’, ontwikkeld door de betrokken beroepsgroepen, hopen we de herkenning en behandeling van chronische pijn te verbeteren bij kwetsbare ouderen thuis, in verzorgings-, verpleeg- of ziekenhuizen.

Deze richtlijn heeft de bestaande evidence over pijn bij kwetsbare ouderen zoveel mogelijk bijeengebracht, om tot onderbouwde aanbevelingen voor verbetering van diagnostiek en behandeling te komen. Hiervoor zijn verschillende (inter)nationale actuele richtlijnen als brondocument gebruikt en – waar nodig – ook aangevuld op basis van eigen literatuuronderzoek met beoordeling van de bewijskracht. Hierdoor verschil-len de hoofdstukken in opbouw. Voor een toelichting zie paragraaf 1.5 en hoofdstuk 8. Een belangrijk dilemma dat de werkgroep heeft ervaren, is dat er nog onvoldoende onderzoek is naar de effectiviteit van diagnostische- en behandelstrategieën bij de groep kwetsbare ouderen. Dit heeft ervoor gezorgd, dat de werkgroep regelmatig ook ‘indirect’ of afgeleide evidence en ook expert-opinion moest gebruiken bij het formuleren van de aanbevelingen. Er bestaan meer dan twintigduizend publicaties over pijn bij ouderen. Daarom heeft de werkgroep zich beperkt tot de signalering en behandeling van chronische pijn in langdurige behandelrelaties. Dat betekent dat voor invasieve pijnbestrijding zoals zenuwblokkades verwezen wordt naar de expertise van pijnconsulenten in de ziekenhuizen. Voor pijnbestrijding bij kanker en in de palliatieve fase wordt verwezen naar de richtlijnen van de Vereniging van Integrale Kankercentra. Het eerste (compacte) deel van de richtlijn bevat een samenvatting, inleiding en overzicht van uitgangsvragen en aanbevelingen met medicatietabellen. In het tweede (integrale) deel is de onderbouwing van deze richtlijn te lezen. Deel drie bevat de bijlagen. Hieronder beschrijven we de inhoud van de hoofdstukken.

Hoofdstuk 2 bespreekt de pijnbeleving en het pijngedrag van kwetsbare ouderen. Het bestrijdt de gedachte dat pijn hoort bij het ouder worden. Vraag daarom regelmatig naar pijn en gebruik daarbij meetinstrumenten. Gebruik een observatie-instrument bij patiënten met ernstige cognitieve/communicatieve stoornissen. Betrek verzorgenden en mantelzorgers van kwetsbare ouderen met een ernstige cognitieve/communicatieve beperking bij de beoordeling van de pijn.

Hoofdstuk 3 behandelt de noodzaak om bij alle kwetsbare ouderen een goede analyse te maken van de aard, de oorzaken en de gevolgen van de pijn. Lichamelijk onderzoek is nodig om behandelbare oorzaken van de pijn op te sporen. Het stappenplan bij de diagnostiek is:

1 zelfrapportage 2 anamnese 3 heteroanamnese 4 observatie

5 bepalen gevolgen van pijn 6 lichamelijk onderzoek en vaststellen oorzaken pijn.

(6)

Daarna kan een adequate pijnbehandeling worden gestart. Bij patiënten met een redelijk intacte cognitie kunnen numerieke en verbale rating-scales gebruikt worden. Herhaal pijnmetingen om effecten van interventies te beoordelen. Bij patiënten met een gevorderde cognitieve/communicatieve stoornis is het (herhaaldelijk) gebruik van een observatie-instrument (zoals de PACSLAC, DOLOPLUS-2 of de PAINAD) van essentieel belang. Dit hoofdstuk beschrijft de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van de verschillende meetinstrumenten.

Hoofdstuk 4 behandelt non-farmacologische interventies. Effectieve behandeling van chronische pijn bij kwetsbare ouderen wordt regelmatig belemmerd door bijwerkingen van geneesmiddelen en de complicaties van polyfarmacie. Omdat dit bij non-farmacolo-gische interventies veel minder een probleem is, spelen deze een belangrijke rol bij de behandeling van chronische pijn bij kwetsbare ouderen. Chronische pijn kan negatieve gevolgen hebben voor het participatieniveau van kwetsbare ouderen. Bestrijding van de negatieve gevolgen van pijn is minstens zo belangrijk als behandeling van de pijn zelf. Ergotherapeutische, fysiotherapeutische en psychologische interventies bij kwetsbare ouderen kunnen de gevolgen van pijn minimaliseren door ondersteuning te bieden bij het handhaven van het functioneren, welzijn en participatie in de maatschappij. Deze interventies dienen daarom altijd te worden overwogen. Helaas zijn er nog weinig (goede) systematische reviews naar de effecten van non-farmacologische interventies op pijn die het belang van non-farmacologische interventies wetenschappelijk onder-bouwen, zie ook de tekst en evidencetabellen in de bijlage (deel 3).

Hoofdstuk 5 bespreekt de farmacologische pijnbestrijding. Pijnmedicatie kan als monotherapie gebruikt worden, maar de effecten worden vaak versterkt wanneer een geneesmiddel wordt gecombineerd met bijvoorbeeld een ander geneesmiddel voor pijnstilling, maar zeker ook met non-farmacologische strategieën. De behandeling behoort over het algemeen te worden gestart met de laagst mogelijke effectieve dosis en geleidelijk te worden verhoogd op basis van de respons op pijn en de bijwerkingen (START LOW, GO SLOW!). Paracetamol vormt hier een uitzondering op.

Voor de medicamenteuze behandeling van kwetsbare ouderen met chronische pijn is de WHO-pijnladder het uitgangspunt, met de volgende kanttekeningen: het gebruik van NSAID’s gaat bij deze groep gepaard met veel risico’s. Daarom moet de arts waar nodig terughoudend zijn bij het voorschrijven van NSAID’s, en altijd monitoren of er bijwerkingen optreden. Ook zwakke opioïden worden door kwetsbare ouderen vaak minder goed verdragen. Voor codeïne is daarom geen plaats, voor tramadol een beperkte plaats. Kwetsbare ouderen hebben vaak te maken met multimorbiditeit en daarmee polyfarmacie. Belangrijk is dat daarmee rekening gehouden wordt bij de medicamenteuze behandeling.

Voor neuropathische pijn geldt, dat de middelen die in dit hoofdstuk geadviseerd worden veelal wel werkzaam zijn gebleken bij jongere patiënten maar niet goed onderzocht zijn bij kwetsbare ouderen. Ook hier geldt weer dat deze middelen regelmatig bij-werkingen hebben en dat kwetsbare ouderen gevoeliger zijn voor deze bijbij-werkingen. Dat betekent dan ook dat de doseringsadviezen voor kwetsbare ouderen anders zijn dan voor relatief gezondere volwassenen. Over het algemeen zal daarom vaak een lagere dosis gegeven moeten worden, en langzamer een spiegel opgebouwd moeten worden. Dit hoofdstuk bevat handige overzichtstabellen van geadviseerde doseringen en bijwerkingen van pijnmedicatie.

De organisatie van zorg staat centraal in hoofdstuk 6. De richtlijn adviseert dat ieder zorg-/behandelteam dat met kwetsbare ouderen werkt, kan terugvallen op een goed geschoold multidisciplinair samengesteld pijnteam. Hoewel pijn onderkennen een taak van de directe verzorgers en behandelaar is, kunnen de patiënt en diens familie/ mantelzorgers een belangrijke bijdrage leveren aan signalering van pijn.

Hoofdstuk 7 benoemt een aantal kwaliteitsindicatoren om de kwaliteit van zorg te kunnen meten. Hoofdstuk 8 verantwoordt hoe wetenschappelijke literatuur is gezocht en hoe de methodologische opzet en bewijskracht daarvan is beoordeeld. Ook licht de richtlijnwerkgroep haar werkwijze toe. De richtlijnwerkgroep hoopt dat artsen,

(7)

psychologen, apothekers, verschillende paramedische disciplines en verpleegkundigen, gemotiveerd door de onderbouwing in deze richtlijn, pijn bij kwetsbare ouderen sneller en adequater kunnen herkennen, behandelen en verlichten.

Namens de richtlijnwerkgroep, Prof. dr. W.P. (Wilco) Achterberg, hoogleraar Institu-tionele Zorg en Ouderengeneeskunde, afdeling Public Health en eerstelijnsgenees-kunde, LUMC.

Voorwoord bij herziening van deze richtlijn pijn (2016)

Samenwerking in de (palliatieve) zorg voor kwetsbare ouderen vergt een afgestemd pijnbeleid tussen specialisten ouderengeneeskunde, huisartsen en kaderartsen. In 2015 en 2016 beoordeelden de richtlijnwerkgroepleden namens Verenso, NHG, NVKG, IVM, KNMP en NvvP of nieuwe evidence herziening vergt van de eerdere richtlijntekst over farmacologische pijnbestrijding. Tussentijds vond afstemming plaats met de her-zieningstrajecten van de NHG-standaard Pijn (NHG, 2015) en de richtlijn NVA-richtlijn Pijn bij patiënten met kanker (2016).

Bovengenoemde leden van de richtlijnwerkgroep hebben nieuwe evidence gezocht en beoordeeld over de effectiviteit en veiligheid van paracetamol, NSAID’s,tramadol en opioiden bij kwetsbare ouderen. Dit leidde tot enkele herzieningsbesluiten. Deze zijn getoetst door de Verenso-werkgroep richtlijnontwikkeling en geautoriseerd door de Verenso-autorisatiecommissie..

Kern van aanbevolen medicatiebeleid

Uitgaand van de WHO-ladder adviseert de multidisciplinaire werkgroep de volgende aanpak:

1a Paracetamol blijft 1e keus. De maximale dagdosering paracetamol bij

verschil-lende gelijktijdige risicofactoren is verlaagd in afstemming met de NHG-stan-daard Pijn (2015).

1b/c Het advies blijft geen NSAID’s (in combinatie met paracetamol) voor te schrij-ven aan kwetsbare ouderen tenzij bij artritis. NSAID’s worden zeker afgera-den bij cardiovasculaire problemen, kanker en nierfunctiestoornissen behalve dermale NSAIDS die dan minder bijwerkingen geven mits de huid intact is en de behandelaar alert blijft op ongewenste veranderingen in nier- en hartfunc-tie en bloeddruk. Geadviseerd wordt bij NSAIDS een protopompremmer voor te schrijven maar geen misoprostol.

2 Het advies blijft geen codeïne voor te schrijven vanwege beperkt effect en vele

bijwerkingen bij kwetsbare ouderen. Tramadol wordt alleen geadviseerd bij ouderen met matige chronische pijn waarbij paracetamol onvoldoende pijn-stilling geeft en NSAID’s ongeschikt zijn. Tramadol moet langzaam opgebouwd en afgebouwd worden.

3 Opioïden worden geadviseerd als eerdere stappen onvoldoende pijnstilling

gaven. Buprenorfine wordt niet aangeraden noch afgeraden door de werkgroep. Morfine, fentanyl en oxycodon hebben de voorkeur bij kwetsbare ouderen op grond van farmacokinetische eigenschappen en kosten.

Wijzigingen in tabellen

• Paracetamol: start- en onderhoudsdosering en beschrijving risicofactoren,

specifiek bij chronisch alcoholgebruik (tabel 5a/b)

• Transdermale fentanyl, buprenorfine: dagdosering (tabel 5c)

• Omrekentabel opioïdrotatie: dosering en aandachtspunten o.b.v. gelijktijdige

herziening richtlijn Pijn bij kanker (tabel 5e)

Namens de deelwerkgroep farmacologie, Prof. dr. W.P. (Wilco) Achterberg1, hoogleraar Institutionele Zorg en Ouderengeneeskunde, Afdeling Public Health en eerstelijnsgeneeskunde, LUMC

1 Ondergetekende nam niet deel aan besluitvorming over autorisatie om elke schijn van belangen-verstrengeling te voorkomen

(8)

nee ja

nee nee

ja

– Probeer de betekenis van het gedrag te duiden m.b.v. verzorgers die vertrouwd zijn met de patiënt – zorg ervoor dat de patiënt

zich zo veel mogelijk op zijn/haar gemak voelt – probeer aan zijn/haar behoeftes te voldoen – stel de patiënt gerust als

zijn/haar gedrag wijst op angst

– overweeg het geven van een pijnstiller

– blijven indicatoren

wijzen op pijn?

Vraag of de patiënt in rust of bij bewegen pijn heeft. Observeer potentiële indicatoren van pijn.

Wordt pijn gerapporteerd of is pijn zichtbaar?

– Meet de pijnintensiteit met een eenvoudige schaal zoals de verbal of numerical rating schaal – vraag de patiënt om te

laten zien waar de pijn zit (aanwijzen op lichaam of pijnkaart)

– vraag de patiënt naar eventuele eigen pijn-medicatie

– is pijn aanwezig?

– Neem een gedetailleerde pijnanamnese af

– verricht een lichamelijk onderzoek

– heteroanamnese: onder-vraag anderen over pijn en gedragsveranderingen (verzorgende of familielid die de patiënt goed kent) – behandel de oorzaak of

symptomen als er geen aanwijsbare oorzaak is – overweeg verwijzing.

Geen directe actie nodig Patiënt blijven volgen

Observeer potentiële indicatoren, liefst met schaal: - gelaatsuitdrukkingen

- verbalisaties / vocalisaties - lichaamsbewegingen - zit- / lighouding

- verandering in interacties met anderen - verandering in activiteiten of routines - veranderingen in mentale status - fysiologische veranderingen

- is pijn aanwezig?

Geen directe actie nodig. Patiënt blijven volgen.

Behandel ziekte en pijn.

Blijven indicatoren wijzen op pijn?

Oorzaken en gevolgen van pijn bekend?

Geen directe actie nodig. Patiënt blijven volgen en behandel als nodig.

Geen directe actie nodig. Patiënt blijven volgen.

– Overweeg een proef behandeling met pijn-medicatie of andere interventie voor pijn-stilling

– monitor de respons zorgvuldig.

Kan de patiënt succesvol communiceren?

ja nee ja nee ja pijn geen pijn weerstand om pijn te rapporteren nee ja

Bron: adaptatie appendix 3 uit British Pain Society and British Geriatrics Society. The assessment of pain in older people, 2007

Stroomschema diagnostiek pijn bij kwetsbare ouderen met en zonder cognitieve/ communicatieve beperkingen

Onderstaand stroomschema is een samenvatting van de aanbevelingen voor herkennen en diagnosticeren van pijn en kan worden gebruikt bij ieder contact met een patiënt als onderdeel van de dagelijkse zorg.

(9)

Indirecte invloed van pijn op beperkingen in het dagelijks functioneren, gebaseerd op associaties (geen causaliteit) en met bidirectionele verbanden buiten beschouwing gelaten.

Pijnbeleving en -gedrag bij kwetsbare ouderen

(zie deel 2, hoofdstuk 2)

Overzicht kenmerkend(e) pijnbeleving en pijngedrag bij kwetsbare ouderen met specifieke aandoeningen

Aandoening Pijnintensiteit Sensorische aspecten Pijngedrag

Ouderen met fysieke aandoe-ningen. Hoger (chronische pijn). Hogere pijndrempel voor milde pijn. Lagere pijndrempel voor ernstige pijn.

Verminderde pijnrapportage door attitudes en coping van ouderen. Samenhang tussen pijngedrag en pijn-beleving bepaald door: tijdsduur van pijn (chronisch), moment van pijn-meting (tijdens observatie), soort uit-komstmaat bij observaties (reeks pijn-gedragingen) en locatie van pijn (rug-pijn). Pijngedragingen door zowel ver-zorgenden als ouderen gerapporteerd: mechanische hulp, zeer langzaam bewegen, pijnstillers, liggen, verdrietig/ van streek, zuchten/kreunen, moeite met opstaan na zitten of liggen, vragen de pijn te verlichten. Pijnniveau heeft indirect effect op dagelijks functioneren via depressie, angst, slapeloosheid, gedragsstoornissen en motoriek. Ziekte van

Parkinson. Lager of hoger: niet eenduidig. Zie toelichting in 2.2.1

Zonder levodopa: lagere pijndrempel voor kou, hitte en elektriciteit, eerdere terugtrekreflex. Onbekend. Ziekte van Parkinson met cognitieve beper-kingen. Lager (bij sommigen hoger door witte stof lae-sies).

Lagere

detectiedrem-pel in laatste stadium. Vergevorderd stadium: gespannen lichaamshouding, verdrietige gezichts-uitdrukking, friemelen, persevererende verbalisaties en verbale uitbarstingen.* Pijn

Slaapstoornissen

Beperkingen in dagelijks functioneren Angst en depressie

Gedragsstoornissen, o.a. agitatie

Vallen

*Zie ook: ‘Kenmerkend gedrag bij kwetsbare ouderen met pijn en cognitieve beperkingen’ (zoals dementie, zie deel 2, paragraaf 2.2.4)

(10)

Aandoening Pijnintensiteit Sensorische aspecten Pijngedrag

Multiple sclerose. Hoger. Lagere detectiedrem-pels voor kou en tast. Hogere detectiedrem-pel voor warmte. Lagere pijndrempel voor druk op spieren.

Onbekend.

Multiple sclerose met cognitieve beperkingen.

Gelijk of hoger (witte stof lae-sies) dan zon-der cognitieve beperkingen.

Weinig over bekend, hoger bij centrale pijn (brein veroorzaakt brandende of prikken-de sensaties).

Onbekend.*

Ziekte van

Huntington. Hoger. Onduidelijk (activatie van ipsilaterale in plaats van contralate-rale hersengebieden).

Vergevorderd stadium: gespannen lichaamshouding, verdrietige gezichts-uitdrukking, friemelen, persevererende verbalisaties en verbale uitbarstingen.*

CVA. Hoger. Weinig over bekend, in

staat tot lokaliseren. Vergevorderd stadium: gespannen lichaamshouding, verdrietige gezichts-uitdrukking, friemelen, persevererende verbalisaties en verbale uitbarstingen.* Ziekte van

Alzheimer. Lager. Gelijk. Wrijven (stereotypisch). Vergevorderd stadium: gespannen lichaamshouding, verdrietige gezichtsuitdrukking, frieme-len, persevererende verbalisaties en verbale uitbarstingen. Later alleen nog eenvoudige bewegingen van lippen, oogleden, hoofd en kaak.*

Vasculaire

dementie. Hoger. Onbekend. Gespannen lichaamshouding, verdrieti-ge gezichtsuitdrukking, friemelen, persevererende verbalisaties en verbale uitbarstingen.*

Lewy body

dementie. Lager. Gelijk. Onbekend*

Frontotemporale

dementie. Lager (anticipatie). Lagere detectie-drempel. Wrijven (stereotypisch).* Semantische

dementie. Hoger. Niet altijd adequate terugtrekreflex. Onbekend.

*Zie ook: ‘Kenmerkend gedrag bij kwetsbare ouderen met pijn en cognitieve beperkingen’ (zoals dementie, zie deel 2, paragraaf 2.2.4)

Vervolg –

Overzicht kenmerkend(e) pijnbeleving en pijngedrag bij kwetsbare ouderen

(11)

Aanbevelingen over pijnbeleving en

-gedrag bij kwetsbare ouderen

(zie deel 2, paragraaf 2.6)

2a Stimuleer kwetsbare ouderen hun pijn-ervaring, eventuele vragen of twijfels over pijnbestrijding te uiten.

2b Houd bij de interpretatie van uitingen over pijn en bij geobserveerd pijngedrag reke-ning met een mogelijk andere pijnbeleving en pijngedrag van kwetsbare ouderen.

2c Houd rekening met de mogelijkheid van afwijkend(e) pijnbeleving en -gedrag van kwetsbare ouderen, zeker bij cognitieve stoornissen en specifieke aandoeningen zoals de ziekte van Parkinson, MS, CVA, dementiesyndromen en de ziekte van Huntington.

2d Wees alert op de mogelijkheid van centrale pijn, zeker bij kwetsbare ouderen, al of niet met cognitieve en/of communicatieve beperkingen, die hevig reageren op lichte aanrakingen.

2e Hanteer een stapsgewijze methode voor het bepalen van de intensiteit, locatie en oorzaken van de pijn om een passende behandeling in te stellen. Deze methode is: 1 zelfrapportage

2 anamnese

3 heteroanamnese: bevragen van mantel-zorgers en of verzorgenden/verpleging over pijn en gedragsverandering van de patiënt (zeker bij kwetsbare ouderen met communicatieve beperkingen) 4 observatie

5 bepalen gevolgen van pijn

6 lichamelijk onderzoek en vaststellen oor-zaken pijn. Daarna kan een adequate pijnbehandeling worden gestart.

Zie voor diagnostiek, non-farmacologische en farmacologische pijnbehandelings-mogelijkheden respectievelijk hoofdstuk 3, 4 en 5.

Aanbevelingen over diagnostiek van

pijn bij kwetsbare ouderen

(zie deel 2, hoofdstuk 3)

Zelfrapportage van kwetsbare ouderen over pijn (zie deel 2, paragraaf 3.2.1)

3a Omdat kwetsbare ouderen niet snel hun pijn uiten is het zinvol dat in de contacten met kwetsbare ouderen naar pijn wordt gevraagd.

3b Bij de dagelijkse zorg dient aan kwetsbare ouderen zonder of met milde tot matige cognitieve/communicatieve beperkingen gevraagd te worden of zij pijn hebben.

3c Bij de dagelijkse zorg dient bij kwetsbare ouderen met ernstige cognitieve/commu-nicatieve beperkingen daarnaast ook pijn te worden geobserveerd, liefst met hulp van verzorgenden en mantelzorgers. Het afnemen van een (pijn)anamnese bij kwetsbare ouderen

(zie deel 2, paragraaf 3.2.2)

3d Als onderdeel van de dagelijkse zorg en in het contact met een kwetsbare oudere zonder of met milde tot matige cognitieve/ communicatieve beperkingen dient gevraagd te worden of men pijn ervaart (met behulp van termen zoals ‘pijn’, ‘zeer’, ‘gevoelig’).

3e Bij de beoordeling dient men te beseffen, dat kwetsbare ouderen:

– een breed scala van woorden gebruiken om de pijn te beschrijven, en

– minder geneigd zijn om pijn te erkennen en pijn te melden.

3f Om de communicatie over pijn te onder-steunen kan bij kwetsbare ouderen met zintuiglijke beperkingen gebruik worden gemaakt van hulpmiddelen. Bijvoorbeeld een gehoorapparaat bij gehoorproblemen, of pijnmeetinstrumenten met sterk uit-vergrote letter bij visusproblemen. Als onderdeel van de dagelijkse zorg en in het contact met een kwetsbare oudere met ernstige cognitieve/communicatieve beperkingen dient daarnaast extra aan-dacht te worden geschonken aan het observeren van potentiële (gedrags-) indicatoren van pijn, zie paragraaf 3.2.4.

(12)

Het afnemen van een heteroanamnese i.v.m. pijn van kwetsbare ouderen

(zie deel 2, paragraaf 3.3.3)

3g Raadpleeg –zo mogelijk met toestemming van de kwetsbare oudere– de familie, de wettelijk vertegenwoordiger of de ver-pleegkundigen en verzorgenden voor extra informatie over de mogelijke aanwezigheid van pijn (hetero-anamnese). Vooral bij kwetsbare ouderen met ernstige cognitie-ve/communicatieve beperkingen is dit van belang.

3h Geef aan kwetsbare ouderen en hun man-telzorger/vertegenwoordiger de patiën-tenfolder over ‘Ouderen en Pijn, tips voor patiënten en hun familie en mantelzor-gers’. De folder is ontwikkeld op basis van deze richtlijn en beschikbaar via de web-site van Verenso (www.verenso.nl).

3i Geef aan verzorgenden en verpleegkundi-gen de handleiding ‘Tips voor verzorverpleegkundi-gen- verzorgen-den en verpleegkundigen over ouderen en pijn’. Deze handleiding is ontwikkeld op basis van deze richtlijn en beschikbaar via de website van Verenso (www.verenso.nl) Het bepalen van de gevolgen van pijn bij kwetsbare ouderen

(zie deel 2, paragraaf 3.2.5)

3j Overweeg een systematische beoordeling van stemming, slaap-waakritme, mobili-teit en functioneren, met een hiervoor gevalideerd instrument, afgestemd op het cognitief/communicatief functioneren van de kwetsbare oudere.

Het lichamelijk onderzoek en vaststel-len van de oorzaak van pijn bij kwetsbare ouderen (zie deel 2, paragraaf 3.2.6)

3k Lichamelijk onderzoek is nodig om behandelbare oorzaken van de pijn op te sporen. Lichamelijk onderzoek moet omvatten: algemeen lichamelijk onder-zoek, onderzoek van de pijnlijke regio, spierskelet onderzoek, functioneel onder-zoek, neurologisch onderzoek en evalua-tie van het cognievalua-tief functioneren.

Meetinstrumenten voor de beoordeling van de intensiteit van pijn

(zie deel 2, paragraaf 3.3.1)

3l Bij kwetsbare ouderen zonder of met milde cognitieve/communicatieve beperkingen:

– gebruik als routine een eenvoudige ver-bale of numerieke beoordelingsschaal om de intensiteit van pijn en de respons op de behandeling te meten, respectie-velijk te bewaken (zie bijlage A). – voor pijnintensiteitsschalen dienen

grote, heldere letters/cijfers te worden gebruikt, eerder zwart/wit dan grijs-tinten. Presenteer de schalen bij een goede belichting.

3m Bij kwetsbare ouderen met ernstige cognitieve/communicatieve beperkingen: – aan de waarde van het gebruik van een

instrument om de pijnintensiteit vast te stellen dient te worden getwijfeld; observationele pijnschalen lijken hier het meest betrouwbaar.

Pijnkaarten voor de lokalisatie van de pijn

(zie deel 2, paragraaf 3.3.2)

3n Bij alle kwetsbare ouderen moet worden geprobeerd de pijn te lokaliseren door hen te vragen de pijnlijke plek(ken) aan te wijzen op hun eigen lichaam.

Meetinstrumenten voor de observatie van pijngedrag (zie deel 2, paragraaf 3.3.3)

3o Bij kwetsbare ouderen met een ernstige cognitieve/communicatieve beperking is een observationele beoordeling essentieel voor het vaststellen van de aanwezigheid van pijn. De PACSLAC-D, PAINAD en DOLOPLUS-2 kunnen hierbij gebruikt worden (zie deel 3).

3p Ook bij kwetsbare ouderen zonder of met milde cognitieve/communicatieve beper-kingen is een observationele beoordeling zinvol.

3q Professionele verzorgenden of mantel-zorgers van kwetsbare ouderen met een ernstige cognitieve/communicatieve beperking dienen betrokken te worden bij de beoordeling van de pijn.

(13)

Meetinstrumenten voor een multidimensio-nale beoordeling van pijn

(zie deel 2, paragraaf 3.3.4)

3r Bij alle kwetsbare ouderen met pijn dient, voor zover het cognitief/communicatief functioneren van de kwetsbare oudere met pijn dit toelaat, een klinische beoor-deling van de multidimensionale aspecten van pijn plaats te vinden:

– de zintuiglijke dimensie betreft ernst en aard van de pijn;

– de affectieve/evaluatieve dimensie betreft de emotionele component van pijn en de wijze waarop pijn wordt waargenomen (bijvoorbeeld als gevaar-lijk, uitputtend, beangstigend);

– de invloed van pijn op het dagelijks functioneren (fysiek, functioneren en psychosociale effecten);

– de invloed van leef- en

(i)ADL-omstandigheden, juiste inzet van hulp-middelen en over- of onderprikkeling.

3s Zorgprofessionals dienen zich vertrouwd te maken met relevante beoordelingsin-strumenten en deze routinematig te gebruiken. Gebruik van de Brief Pain Inventory, de Landelijke pijnanamnese of de PEG heeft de voorkeur (zie deel 3).

3t Herhaal regelmatig de pijnmeting met methoden die geschikt en sensitief zijn bij de individuele patiënt.

3u Documenteer deze pijnmetingen in het zorgdossier zodat deze makkelijk toegan-kelijk zijn voor alle zorgverleners.

Aanbevelingen over

non-farmacologi-sche pijnbestrijding

(zie deel 2, hoofdstuk 4)

Non-farmacologische interventies ter ver-lichting van pijn bij kwetsbare ouderen

(zie deel 2, paragraaf 4.2)

4a Chronische pijn kan negatieve gevolgen hebben voor het niveau van participatie aan de samenleving van de kwetsbare oudere. Ergotherapeutische, (geriatrie-) fysiotherapeutische en psychologische interventies kunnen kwetsbare ouderen ondersteunen bij het handhaven van functioneren, welzijn en participatie in de maatschappij.

4b Voor pijnreductie bij artrose of reumatoï-de artritis kunnen patiënteneducatie en oefentherapie overwogen worden.

4c Voor reductie van chronische pijn kunnen (cognitieve) gedragstherapie, mindful-ness/meditatie en aanrakingstherapieën overwogen worden.

4d Voor reductie van chronische lage rugpijn kunnen acupunctuur, oefentherapie en massage worden overwogen.

4e TENS en laaggedoseerde lasertherapie geeft een klinisch relevante (kortdurende) pijnreductie van de knie.

4f Voor reductie van chronische nekpijn kunnen kracht- en lenigheidsoefeningen of ontspanningsoefeningen worden over-wogen.

4g Bij chronische schouderpijn en aandoe-ningen aan de rotator cuff kan oefen-therapie worden overwogen om pijn te verminderen.

Non-farmacologische interventies ter ver-lichting van de gevolgen van pijn bij kwets-bare ouderen (zie deel 2, paragraaf 4.3)

4h In het algemeen is het van belang dat voor optimale leef- en (i)ADL omstandig-heden wordt gezorgd, waarbij het individu niet wordt over- of onderprikkeld.

4i Psychosociale interventies zoals snoezelen kunnen bij mensen met matig tot ernstige cognitieve beperkingen positieve resulta-ten bieden op de beleving van pijn.

(14)

Aanbevelingen over farmacolo gische pijnbestrijding

(zie deel 2, hoofdstuk 5)

Uitgangspunten bij farmacologische behandeling van kwetsbare ouderen met pijn (zie deel 2, paragraaf 5.1)

1. Iedere pijnklacht die het fysieke functioneren of de kwaliteit van leven vermin-dert, wordt als een relevant probleem erkend.

2. Bij besluiten over de farmacologische behandeling van kwetsbare ouderen met functionele beperkingen of verminderde kwaliteit van leven dienen voordelen, risico’s of complicaties zorgvuldig overwogen te worden. Er is een groot onderge-bruik van pijnmedicatie met ernstige gevolgen voor het functioneren. Daarnaast zijn juist ook kwetsbare ouderen zeer gevoelig voor bijwerkingen van medicatie en dient dus tegelijkertijd ook overbehandeling te worden bestreden. Met name het gebruik van geneesmiddelen die ‘over-de-toonbank’ worden verkocht verdie-nen hier speciale aandacht.

3. De kans op positieve uitkomsten wordt groter wanneer de arts voldoende ken-nis heeft over pijnmedicatie bij kwetsbare ouderen en wanneer hij goed let op bijwerkingen. Het is echter niet realistisch om volledige afwezigheid van pijn te verwachten bij sommige vormen van chronische pijn (AGS Panel on Persistent Pain in Older Persons, 2002).

4. Doelstellingen voor pijnreductie dienen conform de WGBO tussen behandelend arts en de kwetsbare oudere patiënt of diens vertegenwoordiger in onderling overleg te worden afgesproken. Het uitgangspunt is een mate van pijnreductie, die de kwetsbare oudere patiënt in staat stelt activiteiten te ontplooien bij een aanvaardbare kwaliteit van leven.

5. Hoewel kwetsbare ouderen meer risico lopen op bijwerkingen van geneesmidde-len kan medicatie veilig en effectief worden gegeven wanneer comorbiditeit en andere risicofactoren zorgvuldig worden afgewogen. In theorie zijn er leeftijds-gerelateerde verschillen in effectiviteit, gevoeligheid en toxiciteit waardoor de farmacokinetische en farmacodynamische eigenschappen van geneesmiddelen zullen verschillen in een populatie van ouderen (Delgado-Guay et al, 2008; Fine, 2001; Fine, 2004; Pergolizzi et al, 2008).

6. In de praktijk moet vooral rekening worden gehouden met een afname van de nierfunctie en (in mindere mate) de leverfunctie. Bij kwetsbare ouderen met een verminderde nierfunctie kan dit aanpassingen van de dosering en/of frequentie van het geneesmiddel betekenen. Zie hiervoor tabel 5b en 5c. Bij een vermin-derde leverfunctie is het minder duidelijk hoeveel de dosering moet worden ver-laagd. Tabel 5a biedt een samenvatting van veranderingen gerelateerd aan het ouder worden, die de beschikbaarheid en stofwisseling van en respons op pijn-stillende medicatie kunnen beïnvloeden.

7. Voor sommige groepen van pijnstillende genees middelen, bijvoorbeeld opioïden, hebben ouderen een aantoonbaar verhoogde gevoeligheid. Kwetsbare ouderen zijn evenwel een heterogene populatie, waardoor het moeilijk is te voorspellen wat de optimale dosering moet zijn en wat de te verwachten bijwerkingen zijn. Zo hebben mensen met (gevorderde) Alzheimer mogelijk minder effect van pijnme-dicatie, door het verminderd aanwezig zijn van het placebo-effect (Benedetti et al, 2006).

8. Voor de meeste pijnstillers zijn er geen aanbevelingen beschikbaar hoe de dose-ring voor de leeftijd moet worden aangepast. In de tabellen in dit hoofdstuk zijn algemene doseringsadviezen terug te vinden, tenzij anders aangegeven. Bij een verminderde nierfunctie is het zakboek ‘Verminderde Nierfunctie’ te raad-plegen. In de praktijk dient bij de meeste kwetsbare ouderen met een lage dosis te worden gestart, gevolgd door zorgvuldig overwogen opwaartse titra-tie (start low, go slow). Daarbij hoort herhaaldelijk evalueren voor het aanpas-sen van de dosering, optimale pijnstilling en bijwerkingen. Belangrijk hierbij is, dat de risico’s bij iedere patiënt opnieuw worden ingeschat: de ene oudere is de andere niet! De mate van kwetsbaarheid moet bij deze afweging worden meegenomen.

(15)

9. De minst invasieve methode van toedienen van geneesmiddelen dient te worden gebruikt. De orale route heeft de voorkeur, vanwege het gemak en vanwege de relatief stabiele bloedspiegel die kan worden opgebouwd. De meeste geneesmid-delen sorteren pas 30 minuten tot 2 uur na orale toediening effect. Dit kan te lang duren voor acute, heftig fluctuerende pijn. Een intraveneuze bolus injectie levert het snelst effect op, maar vergt meer werk, meer technische vaardigheden en bewaking dan orale toediening. Hoewel vaak gebruikt, hebben subcutane en intra-musculaire injecties nadelen, zoals grotere fluctuaties qua absorptie. Daarnaast hebben kwetsbare ouderen minder spiermassa wat een intramusculaire toedie-ning pijnlijker maakt. Transdermale, rectale en orale transmucosale routes kunnen essentieel zijn voor mensen met slikproblemen en mensen waarbij de algehele situatie hiertoe aanleiding geeft, zoals in de palliatieve setting. Bij rectale toe-diening geldt, dat de opname van het geneesmiddel wisselend is waardoor ook de mate van pijnstilling wisselend is. Houd hiermee rekening bij de keuze van de toedieningswijze.

10. Een goede timing van de toediening van het geneesmiddel is van belang; a. Direct effect sorterende pijnstillers dienen te worden gebruikt in geval van

ernstige episodisch optredende pijn. Geneesmiddelen voor pijn, die episo-disch of met tussenpozen optreedt, kunnen gewoonlijk naar behoefte (= zo nodig) worden voorgeschreven. Voor kwetsbare ouderen met cognitieve beperkingen, die niet in staat zijn om geneesmiddelen te vragen, wordt altijd geplande toediening aanbevolen.

b In geval van continue pijn dienen geneesmiddelen ‘rond de klok’ te worden gebruikt. In deze situaties zorgt een stabiele concentratie van pijnmedicatie in het bloed voor een betere pijnstilling.

c. De meeste kwetsbare ouderen met continue pijn, die geneesmiddelen met een lange werking of met continue afgifte krijgen, moeten bij doorbraakpijn ook snel in werking tredende geneesmiddelen ter beschikking hebben. Door-braakpijn sluit de volgende vormen van pijn in:

1 toenemende pijn omdat het geneesmiddel is uitgewerkt voordat de vol-gende geplande dosis wordt toegediend;

2 bewegings- of zorggerelateerde pijn die meestal te voorzien valt en van tevoren te behandelen is en

3 spontane pijn, zoals die bij neuropathische pijn voorkomt en die moeilijk te voorspellen is.

11. Het gebruik van placebo’s is voor behandeling van pijn en in de klinische prak-tijk ethisch onverantwoord.

12. Voor veel kwetsbare ouderen met persisterende pijn kan een combinatie van farmacologische en nonfarmacologische strategieën verlichting ge -ven. Hoewel sommige non-farmacologische interventies de pijn effectief lijken te verminderen, is een combinatie met een farmacologische interven-tie doorgaans nog effecinterven-tiever (zie hoofdstuk 4 over non-farmacologische pijnbestrijding).

13. Voor een specifiek behandeldoel kan meer dan één pijnstiller nodig zijn. Boven-dien kan een combinatie van twee of meer geneesmiddelen met complementaire werkingsmechanismen een synergetisch effect hebben, waardoor meer pijnstil-ling en minder toxiciteit optreedt dan wanneer de dosis van één geneesmiddel zou zijn verhoogd. Deze strategie, die bekend staat als ‘rationele polyfarmacie’, kan voor sommige kwetsbare ouderen met pijn van bijzondere betekenis zijn. 14. Bij kwetsbare ouderen met pijn waarbij meerdere factoren een rol spelen en/of

bijwerkingen van gekozen middelen optreden is een multidisciplinaire benade-ring van belang om te komen tot een aanvaardbare situatie voor de oudere en zijn omgeving. In dit soort situaties kan het zinvol zijn een patiënt te verwijzen naar een specialist ouderengeneeskunde of klinisch geriater. Deze kunnen mid-dels een Comprehensive Geriatric Assessment een duidelijker beeld scheppen over reden van falen van eerder ingezet beleid en een haalbaar vervolgbeleid adviseren al dan niet in samenwerking met andere disciplines zoals een pijn-team. De klinisch geriater heeft daarbij meer aanvullende diagnostische midde-len ter beschikking.

(16)

15. Veel kwetsbare ouderen gebruiken ook andere geneesmiddelen (soms ook niet op recept, maar over de toonbank). Belangrijk is op de interactie met pijnstillers te letten. Raadpleeg zo nodig de apotheker voor advies.

Voor de medicamenteuze behandeling van kwetsbare ouderen met chronische pijn is de WHO- pijnladder het uitgangspunt, met de volgende kanttekeningen:

Stap 1a (paracetamol): is eerste keus.

Stap 1b (NSAID’s) en stap 1c (paracetamol en NSAID): geadviseerd wordt deze over te slaan bij kwetsbare ouderen, omdat deze veel bijwerkingen bij kwets-bare ouderen geven. Voor NSAID’s is alleen een indicatie bij artritis. NSAID’s worden zeker niet aanbevolen bij cardiovasculaire problemen, kanker en nierfunctiestoornis-sen. Zie toelichting in deel 2, paragraaf 5.2.

Stap 2 (overstappen of toevoegen van zwak werkend opioïd zoals codeïne en tramadol): codeïne wordt geadviseerd over te slaan, omdat dit geneesmiddel veel bijwerkingen en weinig effect heeft bij kwetsbare ouderen. Alleen bij oude-ren met matige chronische pijn bij wie paracetamol onvoldoende pijnstilling geeft en NSAID’s niet geschikt zijn, kan tramadol een alternatief zijn. Zie toelichting in deel 2, paragraaf 5.3.

Stap 3 (opioïden): morfine, fentanyl en oxycodon hebben de voorkeur bij kwets-bare ouderen op grond van farmacokinetische eigenschappen.

(17)

Niet-opioïden (Stap 1 van de WHO-pijnladder)

(zie deel 2, paragraaf 5.2)

5a Start met paracetamol. Als dit voldoende pijnstilling geeft heeft dit de voorkeur, omdat dit een redelijke effectiviteit heeft en een goed veiligheidsprofiel (hoge kwaliteit van bewijs; sterke aanbeveling).

5b Absolute contra-indicatie voor paracetamol is leverfalen (hoge kwaliteit van bewijs; sterke aanbeveling).

5c Relatieve contra-indicaties voor paraceta-mol zijn leverinsufficiëntie, chronisch alco-holmisbruik of –afhankelijkheid, risico op leverschade, roken, bestaande leverschade en gewicht < 50 kg. (middelmatige kwali-teit van bewijs; sterke aanbeveling).

5d De maximale toegestane hoeveelheid van 4 gram paracetamol per 24 uur dient bij inci-denteel gebruik niet te worden overschre-den (inclusief combinatiepillen die parace-tamol bevatten). Deze hoeveelheid dient niet langer dan een maand te worden gege-ven. In geval van gebruik langer dan een maand geldt als limiet 2,5 gram, 2 gram bij risico op leverschade en 1,5 gram bij meer-dere risicofactoren tegelijk. In de terminale fase geldt een tijdelijk hogere maximale dag dosis gedurende enkele dagen, namelijk 6 gram per dag. Omdat er bij paracetamol sprake is van een plafondeffect is het ech-ter te verwachten dat een hogere dosering niet op voorhand tot meer pijnstilling zal leiden (middelmatige kwaliteit van bewijs; sterke aanbeveling).

5e Bij aanwezigheid van één risicofactor (zoals een chronisch alcoholgebruik van >2 standaardglazen per dag) moet de maximale dagdosering paracetamol ver-laagd worden tot 2 gram per dag. Bij aan-wezigheid van verschillende risicofactoren tegelijk (bestaande leverziekte, hoge leef-tijd (metabolisatiesnelheid daalt bij ouder worden), een genetisch bepaalde lage metabolisatiesnelheid, gebruik van carba-mazepine, fenytoïne, fenobarbital, isonia-zide, rifampicine

(CYP2E1-enzym-inducerende middelen), lichaamsgewicht < 50 kg, vasten, slechte voedingstoestand (eiwit-arm dieet), langdurig meer dan matig alcoholgebruik (> 2 alcoholcon-sumpties per dag), roken en gecombi-neerd gebruik van meerdere pijnstillers)) geldt een maximumdosering van 1,5 gram para-cetamol per dag. Bij verminderde nier functie is aanpassen van de dosis of het doseerinterval van paracetamol niet nodig (middelmatige kwaliteit van bewijs; sterke aanbeveling).

5f Klassieke NSAID’s zijn geen eerste keuze middelen. Gezien de frequente bijwerkin-gen bij kwetsbare ouderen wordt geadvi-seerd zeer terughoudend te zijn met het voorschrijven van NSAID’s. Bij patiënten bij wie sprake is van artritis kunnen NSAID’s met grote voorzichtigheid kortdurend wor-den toegepast. Het betreft patiënten bij wie:

– andere (veiliger) therapieën hebben gefaald;

– behandeldoelen evident niet zijn gehaald; – tussentijdse evaluatie aannemelijk maakt

dat therapeutische voordelen de risico’s en complicaties overtreffen (lage kwaliteit van bewijs; zwakke aanbeveling).

5g COX-2 remmers hebben geen plaats bij de behandeling van pijn bij kwetsbare ouderen.

5h Bij een creatinineklaring 10-30 ml/min: gebruik NSAID maximaal twee weken. Bij gebruik van een NSAID langer dan twee weken: overweeg of chronisch gebruik van een NSAID is gerechtvaardigd.

5i Als toch een NSAID wordt voorgeschreven: controleer de nierfunctie voorafgaand aan en een week na het starten van de NSAID en op indicatie. Bij een belangrijke verslech-tering van de nierfunctie dienen NSAID’s gestopt te worden.

(18)

5j Absolute contra-indicaties voor NSAID’s: een actief ulcuslijden (lage kwaliteit van bewijs; sterke aanbeveling); hartfalen, zeker als er ook een RAAS-remmer wordt gebruikt (middelmatige kwaliteit van bewijs; sterke aanbeveling).

5k Relatieve contra-indicaties en waarschuwin-gen voor NSAID’s: hypertensie;

Helicobacter pylori; bekend met een verle-den van ulcuslijverle-den. Geef aanvullende maagbescherming met een PPI of hoge dosering H2-antagonist bij gelijktijdig gebruik van orale corticosteroïden, orale anticoagulantia of (lage dosering) acetylsa-licylzuur, clopidogrel of SSRIs (middelmati-ge kwaliteit van bewijs; sterke aanbeve-ling).

5l Kwetsbare oudere personen die klassieke NSAID’s nemen, dienen een protonpomp-remmer of hoge dosering H2-antagonist te gebruiken ter bescherming van de maag (hoge kwaliteit van bewijs; sterke aanbeve-ling).

5m Kwetsbare oudere personen met pijn die-nen niet meer dan één NSAID te gebruiken om de pijn te stillen (lage kwaliteit van bewijs; sterke aanbeveling).

5n Kwetsbare oudere personen, die acetylsali-cylzuur of carbasalaatcalcium gebruiken ter beperking van cardiovasculaire risico’s, moeten geen ibuprofen, maar een van de andere NSAID’s gebruiken (middelmatige kwaliteit van bewijs; sterke aanbeveling).

5o Alle kwetsbare oudere personen, die klas-sieke NSAID’s gebruiken, moeten drie-maandelijks door anamnese en (lab)onder-zoek worden gescreend op gastrointestinale en niertoxiciteit, cardiovasculaire toxiciteit, hypertensie, hartfalen en geneesmiddelen-interacties (lage kwaliteit van bewijs; ster-ke aanbeveling).

5pa Lokale pijnstilling met cutane NSAID’s kan mits de behandelaar alert blijft op onge-wenste veranderingen in nier- en hartfunc-tie en bloeddruk en mits de huid intact is.

Opioïden (stap 3 van de WHO-ladder)

(zie deel 2, paragraaf 5.5)

5pb Bij alle patiënten met matige tot ernstige pijn, functionele beperkingen of vermin-derde kwaliteit van leven door de pijn dient pijnstilling met opioïden te worden overwogen indien pijnstilling met niet-opioïden onvoldoende werkzaam is gebleken. (lage kwaliteit van bewijs, sterke aanbeveling).

5q Bij patiënten met dagelijks frequente of continue pijn valt te overwegen rond de klok te behandelen met het doel een sta-biele therapie met opioïden te bereiken (lage kwaliteit van bewijs, zwakke aan-beveling).

5r De arts moet bedacht zijn op potentiële opioïd-gerelateerde bijwerkingen en dient dit regelmatig te controleren. Bij de start van een opioïd moet altijd een laxans toegevoegd worden (middelmati-ge kwaliteit van bewijs, sterke aanbeve-ling).

5s De maximaal toelaatbare dosering van paracetamol of NSAID’s dient niet te worden overschreden bij gebruik van een vaste dosering en combinatie met opioïd als onderdeel van een pijnmedica-tie (middelmatige kwaliteit van bewijs, sterke aanbeveling).

5t Wanneer langwerkende opioïden worden voorgeschreven, dient met de mogelijk-heid van doorbraakpijn rekening te wor-den gehouwor-den. Doorbraakpijn dient zo veel mogelijk te worden voorkomen. Bij optreden van doorbraakpijn worden snel inwerkingtredende opioïdenpreparaten aanbevolen (middelmatige kwaliteit van bewijs, sterke aanbeveling).

5u Patiënten, die opioïden voor pijnstilling gebruiken, dienen regelmatig te worden gecontroleerd op het behalen van de behandeldoelen, het optreden van bij-werkingen en medicatiegebruik (middel-matige kwaliteit van bewijs, sterke aan-beveling).

5v Alleen bij ouderen met matige chronische pijn bij wie paracetamol onvoldoende pijnstilling geeft en NSAID’s niet geschikt zijn kan tramadol een alternatief zijn.

(19)

5w Voor de keuze van opioïden bij ouderen hebben morfine, fentanyl en oxycodon op grond van farmacokinetische eigen-schappen en kosten een voorkeur. Neuropathische pijn

(zie deel 2, paragraaf 5.6)

5x Verschillende antidepressiva, anti- epileptica en opioïden zijn effectief geble-ken bij polyneuropathie. TCA’s (amitrip-tyline, imipramine, nortriptyline) dienen met voorzichtigheid te worden gebruikt vanwege het verhoogde risico op bijwer-kingen (bijvoorbeeld anticholinerge effecten, cognitieve beperkingen) (mid-delmatige kwaliteit van bewijs, sterke aanbeveling). Indien een TCA wordt voorgeschreven heeft nortriptyline de voorkeur vanwege de beperktere anti-cholinerge bijwerkingen; het feit dat hiermee bij kwetsbare ouderen meer ervaring is opgedaan en amitriptyline in het lichaam omgezet wordt in het farma-cologisch actieve nortriptyline. Voor het starten dient een ECG te worden afgeno-men. Na het starten moet er controle plaatsvinden op het optreden van orthostatische hypotensie. Vanwege het smalle therapeutische spectrum worden bloedspiegelcontroles aanbevolen (lage kwaliteit van bewijs, sterke aanbeveling).

5y Diabetische Polyneuropathie:

Voor de behandeling van pijnlijke diabeti-sche neuropathie zijn nortriptyline, duloxetine, gabapentine en pregabaline behandelingsopties. De werkgroep advi-seert om als eerste duloxetine of nortrip-tyline te gebruiken (middelmatige kwali-teit van bewijs, sterke aanbeveling).

5z Postherpetische neuropathie (PNP):

Voor de behandeling van postherpetische neuropathie zijn nortriptyline, gabapen-tine, pregabaline en oxycodon behande-lingsopties. De werkgroep adviseert om als eerste keus middel nortriptyline te gebruiken (hoge kwaliteit van bewijs, sterke aanbeveling).

5za Trigeminusneuralgie:

Carbamazepine is het middel van voorkeur bij trigeminusneuralgie (middelmatige kwaliteit van bewijs, sterke aanbeveling).

5zb Centrale pijn:

Voor de behandeling van ernstige centrale neuropathie valt nortriptyline en pregabaline te overwegen (lage kwaliteit van bewijs, zwakke aanbeveling).

5zc Fantoompijn:

Voor de behandeling van fantoompijn valt morfine of tramadol te overwegen (hoge kwaliteit van bewijs, sterke aan-beveling).

Adjuvante en andere pijnmedicatie

(zie deel 2, paragraaf 5.7)

5zd Toepassing van systemische corticosteroï-den voor de lange termijn dient alleen plaats te vinden bij patiënten met pijn door inflammatoire aandoeningen of pijn vanwege botmetastasen. Artrose dient niet te worden beschouwd als een inflam-matoire aandoening (middelmatige kwali-teit van bewijs, sterke aanbeveling).

(20)

Aanbevelingen over de organisatie van

zorg bij pijnmanagement

(zie deel 2, hoofdstuk 6, paragraaf 6.6)

6a Het pijnbeleid bij kwetsbare ouderen die thuis wonen wordt bij voorkeur ingebed in de bestaande overlegstructuur in de eerste lijn. De huisarts (of praktijkonder-steuner) of de wijkverpleegkundige kan hierin als coördinator optreden. In deze overlegstructuur zijn idealiter de huisarts, apotheker, wijkverpleging en zo nodig de fysiotherapeut vertegenwoordigd. Er wordt zorg gedragen voor een goede afstemming. Daarnaast kan op indicatie consultatie gevraagd worden van een specialist ouderengeneeskunde, een ergotherapeut of diëtist. De overlegstruc-tuur stimuleert een actieve signalering van pijn, ook bij ouderen die weinig zorg vragen. Iedere discipline heeft een eigen signaleringsfunctie en de taak deze met de andere leden te delen.

6b Iedere instelling dient te beschikken over een multidisciplinair samengesteld pijn-team, dat de (vanuit de directie gedele-geerde) verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat pijn bij kwetsbare ouderen in de instelling op een adequate manier wordt gesignaleerd, gediagnosticeerd en behandeld. Dit pijnteam zorgt daartoe voor de inrichting van de werkprocessen, kennisoverdracht en is beschikbaar voor consultatie. Ook kan ervoor gekozen worden dat het multidisciplinaire pijn-team daarnaast individuele patiënten behandelt.

6c In verzorgings- en verpleeghuizen kan een verpleegkundige als coördinator van het pijnteam optreden. Hierdoor kan de kwaliteit van zorg betreffende pijn worden verbeterd. Het is aan te bevelen om op afdelingen van verzorgings- en verpleeghuizen een ‘aandachtsvelder’ pijn in te stellen, die wordt aangestuurd door dit pijnteam. In ziekenhuizen is een anesthesioloog vaak coördinator van een pijnteam.

6d In instellingen waarin een pijnteam ontbreekt, dient de directie hiertoe het initiatief te nemen.

6e Waar het oprichten van een pijnteam niet haalbaar is, is het zinvol een extern pijnteam te consulteren dat beschikt over geriatrische expertise waarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van bestaande, regelmatig terugkerende overlegstructuren.

6f De volgende disciplines dienen – afhanke-lijk van de problematiek van de oudere patiënt – multidisciplinair in het pijnteam vertegenwoordigd te zijn: verzorgende/ verplegende, de hoofdbehandelaar, psy-choloog, (geriatrie-)fysiotherapeut, apo-theker, diëtist en ergotherapeut. In de tweede lijn kunnen daarnaast de volgen-de disciplines betrokken zijn: klinisch geriater, internist (ouderengeneeskunde), neuroloog, (ouderen)psychiater en anes-thesioloog.

6g Voor de kwetsbare oudere die thuis of in het verzorgingshuis woont is de huisarts de hoofdbehandelaar. Voor de kwetsbare oudere in het verpleeghuis is de specialist ouderengeneeskunde de hoofdbehande-laar. Voor de kwetsbare oudere met pijn in het ziekenhuis is de klinisch geriater of internist-ouderengeneeskunde of anes-thesioloog met geriatrische expertise hoofdbehandelaar. De hoofdbehandelaar behoudt de regie en er moet sprake zijn van een goede communicatie, onder andere door een heldere overdracht.

6h Pijn onderkennen is een taak van de directe verzorgers en behandelaar. Patiënt en diens familie/mantelzorger(s) kunnen tevens een belangrijke bijdrage leveren aan signalering van pijn. De hoofdbehandelaar betrekt (een afvaardi-ging van) patiënt en mantelzorger(s) actief in het pijnbeleid van de instelling. Als hoofdverantwoordelijke voor het pijn-management dient de daartoe aangestel-de verpleegkundige op te treaangestel-den.

(21)

6i Zo breed mogelijke scholing is noodzake-lijk voor het pijnteam en het met de dagelijkse zorg belaste (multidisciplinai-re) team. Deze scholing omvat: kennis over te gebruiken pijnmeetinstrumenten, kennis over werking en bijwerking van geneesmiddelen, kennis van de protocol-len alsmede de implementatie en evalua-tie daarvan en kennis over de mogelijke inbreng van andere leden van het pijn-team, veranderingen in de hersenen bij het ouder worden en invloed daarvan op pijnbeleving.

6j Scholing voor aandachtsvelders dient minimaal jaarlijks plaats te vinden.

6k De bij zorgverleners niet ongewone atti-tude, dat pijn hebben een normaal ver-schijnsel is van de oude dag (ageisme), dient met kracht te worden bestreden. Scholing in pijnmanagement kan hierbij helpen.

Geselecteerde indicatoren voor

goede signalering en behandeling

van pijn bij kwetsbare ouderen

(zie deel 2, hoofdstuk 7)

Structuurindicatoren

1. Binnen de instelling wordt bij elke kwetsbare oudere tijdens de dagelijkse zorg nagegaan of deze last heeft van pijn (ja/nee).

2. De instelling/behandelend arts gebruikt pijn-meetinstrumenten – een verbale en/of nume-rieke beoordelingsschaal – voor het bepalen van de ernst van de pijn bij patiënten zonder of met milde tot matige cognitieve/communi-catieve beperking (ja/nee).

3. De instelling/behandelend arts gebruikt pijnobservatieschalen voor patiënten met matige tot ernstige cognitieve/communica-tieve beperkingen bij de diagnostiek van pijn (ja/nee).

Procesindicatoren:

4. Percentage patiënten met pijn en met opioïden behandeld die laxantia voorgeschreven heb-ben gekregen (streefwaarde: 100%).

5. Percentage patiënten met pijn bij wie de dage-lijkse dosering van 2,5 gram paracetamol in geval van chronisch gebruik is overschreden (streefwaarde: 0%).

6. Percentage patiënten met pijn die klassieke NSAID’s hebben gekregen en bij wie een pro-tonpompremmer is voor geschreven (streef-waarde: 100%).

Uitkomstindicator:

7. Aantal patiënten dat aangeeft pijn te hebben en waarvoor een behandelplan is opgesteld (geen streefwaarde).

8. Aantal patiënten dat bij evaluatie aangeeft pijn te hebben, maar hiervoor geen pijnstil-lende medicatie ontvangt terwijl zij dit wel willen (geen streefwaarde).

9. Percentage patiënten dat in de afgelopen zeven dagen heeft geklaagd over pijn en/ of tekenen van pijn heeft vertoond (geen streefwaarde).

10. Percentage patiënten met langdurig hevige pijn in de afgelopen drie maanden (geen streefwaarde).

11. Percentage patiënten zonder cognitieve/com-municatieve beperkingen dat (zeer) tevreden is over de pijnstilling in het afgelopen jaar. (streefwaarde: 90%). Deze indicator ver-vangt de eerdere Arcares indicator (2004): aantal patiënten met tekort schietende pijnbestrijding.

(22)

Tabel 5a - Farmacologische en farmacodynamische veranderingen,

gerelateerd aan veroudering

Farmacokinetische veranderingen

Proces Gevolg Effect op werking geneesmiddel

Absorptie van genees-middelen

– Vertraagde maaglediging. – pH maag omhoog.

– Minder snel oplossen van

het geneesmiddel. – Duur voor bereiken van maximum bloedspiegel kan langer duren. Weinig relevant voor pijnstilling.

Distributie

– Verhouding vetmassa / watermassa wordt anders, kwetsbare oude-ren hebben relatief meer vetweefsel.

– Verlaging plasma- albumine-eiwitten (transporteiwitten in het bloed).

– Minder oplosvolume voor wateroplosbare genees-middelen.

– Meer oplosvolume voor vetoplosbare geneesmid-delen.

– Binden met name zure geneesmiddelen.

– Stijging plasmaconcentratie

Alleen relevant voor geneesmiddelen die alleen in water oplossen.

– Kans op accumulatie van louter vetoplosbare geneesmiddelen. Relevantie voor pijnstiller: niet van belang, geen van de middelen lost alleen maar in vet of in water op.

– In theorie een grotere fractie vrij geneesmiddel (van de zure genees-middelen), echter er herstelt zich een nieuw evenwicht.

Relevantie voor pijnstillers: niet. Metabolisme

– Levercapaciteit omlaag. – Vertraagde metabolisme van geneesmiddelen. – Toename halfwaardetijd en plasmaconcentratie. – Niet bekend is in welke mate een

dosering van een NSAID moet worden verlaagd en bij welke leverfunctie-stoornis dat moet gebeuren. – Bij aanwezigheid van verschillende

risico factoren tegelijk kan het nodig zijn de maximale dagdosering paracetamol te verlagen tot 1,5g (zie tekst blz 62) Eliminatie

– Afname nierfunctie. – Vertraagde uitscheiding metabolieten en genees-middelen.

– Te hoge plasmaspiegels, zonodig aan-passen dosis en/of frequentie. (zie hier-voor de volgende medicatietabellen).

Farmacodynamiek

Receptoren

– Afname respons van aantal receptoren.

– Van een aantal receptoren is bekend, dat de respons afneemt op hogere leeftijd. Dit geldt bijvoorbeeld voor beta-adrenerge recepto-ren, maar ook voor mu-opioïd en D2 receptoren.

– Onduidelijk is nog wat dit voor gevol-gen heeft voor de werkzaamheid van geneesmiddelen en dus voor pijnstil-ling.

Bron: Ewing Alison B. Altered drug respons in the elderly. Uit: Medicines in the elderly. Pharmaceutical Press London. 1e druk, 2002, 15-27. Bressler R, Bahl JJ. Principles of drug therapy for the elderly patiënt.Mayo Clin Proc 2003; 78:1564-1577. Jacobson S, Pies RW, Katz IR. Basic Psychopharmacology and aging. Uit: Clinical manual of geri-atric psychopharmacology. American Psychigeri-atric Publishing. Washington, 2007, 1e druk, pag 27 – 55.

(23)

Tabel 5b - Niet-opioïde pijnstillers: doseeradviezen en farmacokinetische gegevens

toepasbaar bij kwetsbare ouderen (middelen gerangschikt op alfabetische volgorde)

Naam Aanbevolen start- en

onderhoudsdosering Snelheid inwerkingtreden Opmerkingen

paraceta-mol Gewoon preparaat oraal: 500-1000 mg per keer, 4 g per dag voor volwassenen en bij maligne aandoeningen bij gebruik < 1 maand;

2,5 g per dag bij gebruik > 1 maand;

2 g per dag bij risicofactoren voor leverschade;

1,5 g per dag bij meerdere risico-factoren tegelijk

maximale dagdosis 6 g per dag in de terminale fase gedurende enkele dagen

rectaal: 500-1000 mg per keer,

max. 4 g per dag.

Risicofactoren zijn: bestaande

leverziekte, hoge leeftijd (meta-bolisatiesnelheid daalt bij ouder worden), een genetisch bepaalde lage metabolisatiesnelheid, ge-bruik van carbamazepine, fenyto-ine, fenobarbital, isoniazide, ri-fampicine

(CYP2E1-enzyminducerende middelen), lichaamsgewicht < 50 kg, vasten, slechte voedingstoestand (eiwit-arm dieet), langdurig meer dan matig alcoholgebruik (> 2 alco-holconsumpties per dag), roken en gecombineerd gebruik van meerdere pijnstillers

Wordt na orale toedie-ning snel en vrijwel volle-dig geabsorbeerd. De Cmax wordt na 0,5-2 uur bereikt.

De absorptie uit zetpillen verloopt langzamer en onvoorspelbaarder dan die na orale toediening.

De analgetische werking kan mogelijk worden versterkt door coffeïne: de resultaten van kli-nisch onderzoek zijn tegenstrijdig. Bij vermin-derde nierfunctie is aan-passen van de dosis of het doseerinterval van paracetamol niet nodig. Paracetamol wordt gemetaboliseerd in de lever en uitgescheiden met de urine, voorname-lijk in de vorm van het glucuronide en het sul-faatconjugaat. Bij ver-minderde nierfunctie cumuleren de metabolie-ten in het bloed. Dit heeft echter geen klini-sche gevolgen, de meta-bolieten zijn inactief.

NSAID’s, klassieke alleen geadviseerd bij specifieke indicatie artritis met maagbeschermer

diclofenac oraal: 25-50 mg 2-3x per dag of

75 mg 2x per dag, zo nodig 100 mg 2x per dag gedurende max. 2 dagen.

rectaal: 25-50 mg 2-3x per dag,

zo nodig 100 mg 2x per dag gedurende max. 2 dagen

intramusculair: 1 dd 75 mg.

De Cmax wordt na 1-3 uur bereikt. Voedsel vertraagt de absorptie, maar heeft geen invloed op de geabsorbeerde hoeveelheid. Het kalium-zout wordt wat sneller geabsorbeerd dan het natriumzout, de klinische relevantie hiervan is onduidelijk.

Na rectale toediening wordt de Cmax na 0,5-2 uur bereikt, na intramus-culaire toediening na ongeveer 15 minuten.

Orale toediening van een gewoon preparaat bij voorkeur voor het eten, van een preparaat met gereguleerde afgifte tij-dens het eten.

Niet geregistreerd voor algemene pijnbestrij-ding.

(24)

Naam Aanbevolen start- en

onderhoudsdosering Snelheid inwerkingtreden Opmerkingen

ibuprofen oraal: 400-600 mg 3-4x per dag.

rectaal: 500 mg 3-4x per dag Na orale toediening wordt het voor ongeveer 80% geabsorbeerd, de Cmax wordt na 1-2 uur bereikt (bij een zachte capsule Advil liquid® en Nurofen Zavance Lea® wat sneller). Voedsel vertraagt de absorptie. Bij een tablet met gere-guleerde afgifte wordt de Cmax na 3 uur bereikt. De absorptie uit zetpillen is langzamer dan die uit orale toedieningsvormen.

Ibuprofen remt de irre-versibele trombocyten-aggregatieremmende werking van acetylsali-cylzuur en carbasalaat-calcium. Ibuprofen moet worden vermeden bij patiënten die deze mid-delen gebruiken. Niet geregistreerd voor algemene pijnbestrij-ding.

meloxi-cam oraal: ouderen 7,5 mg 1x per dag; max. 15 mg per dag

rectaal: 15 mg 1x per dag,

max. 15 mg per dag.

Na orale of rectale toe-diening wordt de Cmax na 5-6 uur bereikt.

De dosering is geregi-streerd voor de indicatie reumatoïde artritis en spondylitis ankylopoetica. Voor pijn is geen dose-ring beschreven, maar omdat meloxicam in de praktijk veel wordt toe-gepast is het hier toch genoemd.

naproxen oraal: oraal 250-500 mg

2x per dag. Na orale toediening wordt het snel en vrijwel volledig geabsorbeerd. De Cmax wordt na 2-4 uur bereikt, bij het natrium zout na 1-2 uur.

Bronnen: NHG-standaard Pijn (2015) & Informatorium Medicamentorum 2010 en *American Hospital Formulary Service 2010: 2041 N.B. Alleen de pijnstillers, waar een dosering bij pijn beschreven is (d.w.z. niet reuma e.d.), zijn opgenomen. Voor off-label gebruik zie ook knmgartsennet.nl/Nieuws/Nieuwsarchief/Nieuwsbericht-1/Offlabel-voorschrijven-de-spelregels.htm

(25)

Tabel 5c - Opioïden: doseeradviezen en farmacokinetische gegevens toepasbaar bij

kwetsbare ouderen (middelen gerangschikt op alfabetische volgorde)

Naam Aanbevolen dagdosering Snelheid inwerkingtreden Opmerkingen

fentanyl transdermaal: aanvankelijk 1

pleister die 12µg per uur afgeeft, elke 2-3 dagen. Zonodig een pleister die 50, 75 of 100 µg per uur afgeeft elke 2-3 dagen

De dosistitratie gaat met stap-pen van 12-25 µg per uur; bij doses hoger dan 300 µg per uur kunnen additionele of alternatieve methoden van analgesie nodig zijn. Bij doorbraakpijnen:

oromucosaal: zuigtablet op

applicator (‘lolly’), Actiq®: aanvankelijk 200 µg per keer, 15 min in de mondholte tegen de wang houden en verplaat-sen. Er mag worden gezogen, maar niet worden gekauwd. Bij onvoldoende effect binnen 15 minuten zo nodig herhalen; zo

Van de door de pleister afgegeven hoeveelheid fentanyl komt ongeveer 90% in de systemische circulatie. Na eerste applicatie stijgt de con-centratie geleidelijk en stabiliseert zich na 12-24 uur en blijft vrij constant gedurende de rest van de applicatietijd van in totaal 72 uur.

Er is sprake van een kli-nische relevante toena-me van fentanyl opnatoena-me bij een kleine stijging van de lichaamstempera-tuur zoals veroorzaakt door zon, bad of lichaamsinspanning. Na toediening van de neusspray wordt de Cmax in 12-15 minuten bereikt, de biologische beschikbaarheid is onge-veer 90%.

Pijnbestrijding met een pleister is minder goed stuurbaar door variabele afgifte afhankelijk van de dikte van de onderhuidse vetlaag en lange elimina-tiehalfwaardetijd (tot 40 uur na eliminatie van pleister).

Voor doorbraakpijn dient de patiënt de beschik-king te hebben over een kortwerkend morfinepre-paraat.

Bij creatinineklaring gro-ter dan 10 ml/min is aanpassen van de dosis of het doseerinterval van fentanyl niet nodig. Bij kwetsbare ouderen is er weinig ervaring met de ‘lolly’-methodiek. Er zijn geen specifieke ervaringen bekend met het gebruik van de neus-spray bij kwetsbare ouderen.

Er is meer kans op bij-werkingen bij toename van huiddoorbloeding (door transpiratie, koorts, warme douche). nodig verhogen naar een lolly

met hogere sterkte. Maximale doses is 1600 µg per keer. Er zijn echter bezwaren tegen het gebruik van deze lolly bij kwetsbare ouderen, zie toelich-ting bij de opmerking

neusspray: aanvankelijk 50

µg per keer in één neusgat, bij onvoldoende effect na 10 min zo nodig herhalen. Er mogen maximaal 4 doorbraak episodes per 24 uur worden behandeld, elk met niet meer dan 2 doses die ten minste 10 min van elkaar zijn gescheiden, en tus-sen 2 doorbraakepisodes ten minste 4 uur wachten. Zonodig de dosis per keer verhogen naar een neusspray met hoge-re sterkte van 100 µg of 200 µg per keer. Indien de patiënt steeds meer dan 4 doorbraake-pisodes per 24 uur ervaart, kan het nodig zijn de onderhouds-dosering van opioïden te ver-hogen.

(26)

Naam Aanbevolen dagdosering Snelheid inwerkingtreden Opmerkingen

buprenorfine

transcutaan Afhankelijk van de pleister. De 3 en 4 dagen pleister: start met 35 µg/uur De 7 dagen pleister: start met 5 µg/uur

Na 24 uur beoordeling van analgetisch effect mogelijk.

Na 3 dagen beoordeling analgetisch effect moge-lijk

Er zijn diverse soorten buprenorfine pleisters, met verschillende gebruikstermijnen, beschikbaar. De gebruikstermijnen variëren van 3,4 en 7 dagen.

hydromorfon oraal: (gewoon preparaat)

aanvankelijk 1,3-2,6 mg per keer elke 4-6 uur, zo nodig dosering verhogen. Er bestaat geen maximum wanneer wordt gedoseerd op geleide van het effect.

oraal: (preparaat met

geregu-leerde afgifte): aanvankelijk 2-4 mg elke 12 uur, zo nodig na 24 uur verhogen tot 8 mg elke 12 uur, zo nodig dosis ver-der verhogen met 25-50%. Er bestaat geen maximum wan-neer wordt gedoseerd op gelei-de van het effect. Bij overscha-kelen van een ander opioïd op hydromorfon (oraal) wordt aanvankelijk de helft tot twee-derde van de berekende anal-getische behoefte toegediend.

Wordt na orale, rectale en parenterale toedie-ning goed geabsorbeerd. De biologische beschik-baarheid na orale toedie-ning is ongeveer 32%. De pijnstillende werking begint 15-30 minuten na orale toediening van een gewoon preparaat, is maximaal na 30-90 minuten en houdt 4-5 uur aan. Bij een oraal preparaat met geregu-leerde afgifte houdt de werking 12 uur aan.

Bij creatinineklaring gro-ter dan 10 ml/min is aanpassen van de dosis of het doseerinterval van hydromorfon niet nodig.

morfine oraal: (gewoon preparaat),

10-20 mg per keer, zo nodig elke 4 uur, zo nodig dosering verhogen;

oraal: (tablet met

gereguleer-de afgifte) ougereguleer-deren aanvanke-lijk 20 mg 2x per dag.

Morfine wordt na orale toediening goed geab-sorbeerd, echter door een groot ‘first pass’-effect is de biologische beschikbaarheid 25-40%.

Na rectale toediening in een vette zetpilbasis wordt de maximale plas-maconcentratie na onge-veer 60 min bereikt. De biologische beschikbaar-heid is doorgaans iets hoger dan na orale toe-diening.

Na subcutane en intra-musculaire toediening is de absorptie goed.

De analgetische werking van 30 mg oraal komt ongeveer overeen met 10 mg intraveneus. Bij creatinineklaring 10-50 ml/min wordt morfine altijd gedoseerd op geleide van effect en bijwerkingen; dit is bij verminderde nierfunctie niet anders.

Wees echter alert op cumulatie van morfine-6-glucuronide, waardoor een lagere dosering nodig kan zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat veel mensen het moeilijk vinden om anderen uit te leggen hoeveel pijn ze hebben, wordt in deze folder uitgelegd hoe u uw pijn gemakkelijk kunt aangeven.. Het belang van

Merkt u dat uw naaste hier last van heeft, geef dit dan door aan de arts of verpleegkundige zodat zij de behandeling

Wanneer u minder pijn heeft na de operatie kunt u beter slapen, heeft u meer zin om te drinken en te eten en bent u minder moe.. Dit draagt bij aan een sneller herstel en eerder

Kijk voor de richtlijn Signaleren van pijn bij mensen met een verstandelijke beperking (V&amp;VN, 2015) op www.venvn.nl thema Richtlijnen. Niet-pluis

Over het algemeen werd in deze studie aangetoond dat er predictoren bestaan die de behandelingsuitkomst in een multidisciplinaire behandeling voor chronische pijn voorspellen,

Voor een goed herstel is het belangrijk dat doorademen, hoesten en bewegen mogelijk is bij de pijn die u ervaart.. De pijn mag hierbij geen

Jammer genoeg kunnen we je niet beloven dat je nu geen pijn meer hebt, maar misschien dat deze manieren je wel een beetje helpen. Heb

Bij het geven van een cijfer kan het helpen om terug te denken aan pijn waar u eerder last van hebt gehad, deze pijn kunt u vergelijken met de huidige pijn.. Als het geven van