• No results found

Ninove Ocmw/burchtstraat Archeologisch vooronderzoek op de Voormalige OCMW-site Conceptrapport

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ninove Ocmw/burchtstraat Archeologisch vooronderzoek op de Voormalige OCMW-site Conceptrapport"

Copied!
100
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INTERGEMEENTELIJK SAMENWERKINGSVERBAND

VOOR RUIMTELIJKE ORDENING EN SOCIO-ECONOMISCHE EXPANSIE

NINOVE

OCMW/BURCHTSTRAAT

ARCHEOLOGISCH VOORONDERZOEK OP DE

VOORMALIGE OCMW-SITE

Klinkenborg S. & Cherretté B.

(2)

2 Colofon

Project:

Archeologisch vooronderzoek Proefsleuvenonderzoek

Ninove, Burchtstraat 46-48 (voormalige OCMW-site) 14-NIN-BS Vergunningsnummer: 2016/039 Bouwheer: Stad Ninove Centrumlaan 100 9400 Ninove Opdrachtgever: Stad Ninove Centrumlaan 100 9400 Ninove Uitvoerder: SOLVA Intergemeentelijk samenwerkingsverband

voor ruimtelijke ordening en socio-economische expansie Gentsesteeweg 1B

9520 Vlierzele

Sigrid Klinkenborg (projectarcheoloog – vergunninghouder) Bart Cherretté (coördinatie)

Sam Depetter (technisch assistent) Wim Vanrolleghem (technisch assistent)

Wetenschappelijke ondersteuning (bodemkundige advisering):

Wouter De Maeyer (SOLVA)

Termijn terreinwerk:

23 februari 2016 tot en met 20 april 2016 Depotnummer:

D/2017/12.857/29

Afbeelding voorblad: zicht op het machinaal verwijderen van de pleinbedekking voor het aanleggen van Proefput 4

Copyright: Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van SOLVA. Alle foto’s, tenzij anders vermeld: © SOLVA.

(3)
(4)

4 CHRONOLOGIE Paleolithicum Oud 1.000.000/500.000 - 250.000 BP Midden 250.000 - 38.000 BP Jong 38.000 - 14.000 BP Finaal 14.000 - 12.000 BP Mesolithicum Vroeg ca. 9500 - 7700 BC

Midden 7700 - 7000/6500 BC Laat ca. 7000 - ca. 5000 BC Finaal ca. 5000 - ca. 4000 BC

Neolithicum Vroeg 5300 - 4800 BC Midden 4500 - 3500 BC Laat 3500 - 3000 BC Finaal 3000 - 2000 BC Bronstijd Vroege 2100/2000 - 1800/1750 BC Midden A 1800/1750 - 1500 BC Midden B 1500 - 1050 BC Late 1050 - 800 BC IJzertijd Vroege 800 - 475/450 BC Late 475/450 - 57 BC

Romeinse Tijd Vroeg 56 BC - 100 AD

Midden 101 - 300 AD

Laat 301 - 400 AD

Middeleeuwen Vroege / Frankisch 401 - 500 AD Vroege / Merovingisch 501 - 750 AD Vroege / Karolingisch 751 - 900 AD

Volle 901 - 1200 AD

Late 1201 - 1500 AD

Post-middeleeuwen Nieuwe Tijden 1501 - 1800 AD Nieuwste Tijden 1801 - heden

(5)

5

KEYWORDS

Onderwerpen Vondsten Post-excavation onderzoek

Landelijke context Voedselproductie Lithisch materiaal Gebruikssporenanalyse

Stedelijke context Keramiekproductie Botmateriaal Materiaalstudie

Metallurgie Keramiek C14-datering

Commercieel gebouw Artisanaat Staalname Archeomagnetisch

Religieus gebouw Bouwmateriaal Dendrochronologisch

Openbaar gebouw Begraving Metaal Optisch gestimuleerde luminescentie

Militair gebouw Funeraire structuur Glas Biochemisch analytisch

Hout Fysico-chemisch analytisch

Bewoning Kunststof Diatomeeën

Woonhuis Textiel Palynologisch

Villa Leder Zaden en vruchten

Agrarisch gebouw Natuursteen Hout

Technisch aardewerk Anthracologisch

Agrarische structuur Touw Gewervelde diersoorten

Haard Insecten en mijten

Kuil Malacologisch

Weg Bodemkundig

Waterwinning Fysisch antropologisch

Afwateringsgracht Geografisch

Perceelsgracht Geomorfologisch

Extractie Geologisch

Conservatie

(6)

6 INHOUDSTAFEL Chronologie ... 4 Keywords ... 5 Inhoudstafel ... 6 1. Dankwoord ... 8 2. Inleiding ... 9

3. Beschrijving van de vindplaats ... 10

3.1. Vindplaatsgegevens ...10

3.2. Topografische, landschappelijke, bodemkundige situering ...11

4. Archeologische en historische situering ... 12

5. Onderzoeksopdracht ... 13

5.1. Vraagstelling ...13

5.1.1. Overzicht resultaten bureaustudie ...13

5.1.2. Overzicht vragen ...18

5.2. Randvoorwaarden ...18

6. Werkwijze en opgravingsstrategie ... 19

6.1. Methodologie terreinwerk ...19

6.2. Methodologie verwerking ...21

6.3. Motivatie van de selectie van materiaal en staalname ...22

7. Beschrijving van het archeologisch onderzoek ... 23

7.1. Inleiding ...23 7.2. Proefsleuf 1 ...24 7.3. Proefsleuf 2 ...29 7.4. Proefsleuf 3 ...35 7.5. Proefput 4 ...40 7.6. Proefput 5 ...45 7.7. Proefput 6 ...51 7.8. Proefput 7 ...54

8. Assessment en basisanalyse van de vondsten en stalen ... 58

8.1. Vondsten ...58

9. Synthese ... 62

9.1. Synthese van de opgravingsgegevens ...62

9.2. Evaluatie ...64

9.2.1. Waardering en suggesties ...64

9.3. Antwoord op de vooropgestelde onderzoeksvragen zoals geformuleerd in de Bijzondere Voorwaarden ...64

10. Samenvatting ... 67

11. Bibliografie ... 68

12. Bijlagen ... 69

12.1. Handleiding bij het raadplegen van de bijlagen ...69

(7)

7 12.3. Grondplan ...71

(8)

8

1. DANKWOORD

De geplande bouw van zorgwoningen en een Sociaal Huis op de terreinen gelegen onmiddellijk achter en tussen de Onze-Lieve-Vrouwekapel (Burchtstraat 44) en het OCMW (Burchtstraat 50), vormde de aanleiding voor het uitvoeren van een bureaustudie (zie bijlage) en archeologisch vooronderzoek door de archeologische dienst van SOLVA en dit in opdracht van Stad Ninove. Deze ontwikkelingen maken deel uit van een groter masterplan (Inghelandt-site) dat de terreinen tussen de Burchtstraat – Graanmarkt – Dreefstraat – Fabriekstraat en de Meerbekeweg wil herbestemmen.

We wensen hierbij graag alle partijen die betrokken waren bij dit onderzoek te bedanken voor de goede samenwerking, in de eerste plaats Ann Wittouck van Stad Ninove en Willem de Laat van het studiebureau PS Investments. Verder ook een woord van dank voor de Technische Dienst van de stad voor de vlotte afgraving. Voorts danken we ook Nancy Lemay (agentschap Onroerend Erfgoed) voor de gedachtewisseling op het terrein. Tenslotte willen we onze collega’s van de archeologische dienst van SOLVA bedanken voor de ondersteuning bij het terreinwerk en de verwerking van de opgravingsgegevens.

(9)

9

2. INLEIDING

In het kader van het masterplan “OCMW-site”, heden onderdeel van ‘Inghelandt-site’ genaamd, wenst Stad Ninove in de zone onmiddellijk achter en tussen de Onze-Lieve-Vrouwekapel (Burchtstraat 44) en het OCMW (Burchtstraat 50), zorgwoningen en een Sociaal Huis te realiseren.

Op deze plaats, die binnen de grenzen van de 11de-12de eeuwse stadsuitbreiding te situeren is, was sinds de 13de eeuw het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal gevestigd. De oude statuten ervan, verleend door de bisschop van Kamerijk, dateren van 1268. Van 1763 tot 1776 werden de kapel en het hospitaal herbouwd.

Het latere OCMW-ziekenhuis, gebouwd in het 3de kwart van de 20ste eeuw op de locatie van het voormalige hospitaal, werden in 2012 gesloopt. Door de inplanting, maar vooral ook door de aanwezigheid van kelders en dergelijke, hebben deze onvermijdelijk voor een belangrijke verstoring van de ondergrond gezorgd. Momenteel worden de terreinen gebruikt als parking en grasland. Het was onduidelijk of er bij de sloopwerken sprake was van ontmuring en of de kelders nog steeds aanwezig zijn. Er kan alleszins verondersteld worden dat binnen de zone die onderkelderd was, de eventuele archeologische waarden verdwenen zijn. Bijkomend kan ook de flankerende infrastructuur van het terrein een zekere impact in de bodem gehad hebben.

In functie van de verdere planvorming is het derhalve wenselijk om de consequenties ten aanzien van archeologisch onderzoek tijdig in te schatten. Stad Ninove vroeg SOLVA dan ook om deze consequenties volgens verschillende scenario’s te willen inschatten door middel van een bureaustudie en archeologisch vooronderzoek. Zodoende kan deze informatie in de verdere planvorming mee in beschouwing genomen worden.

Het eerste deel, de bureaustudie, maakt een eerste inschatting van het aanwezige archeologische potentieel van het projectgebied ‘Inghelandt-site’, op basis van historische, archeologische en cartografische bronnen enerzijds, en de bestaande toestand anderzijds. Deze studie behelst het noordelijke deel van het projectgebied, ten noorden van de Dender. Op basis hiervan werd getracht de impact van de werken op het aanwezige archeologische erfgoed in te schatten en daaruit concrete aanbevelingen te formuleren voor de verdere prospectiestrategie. De bureaustudie is in bijlage bij dit document toegevoegd.

De resultaten van deze bureaustudie leidden vervolgens tot een voorstel van het sleuvenplan voor de zone onmiddellijk achter en tussen de Onze-Lieve-Vrouwekapel (Burchtstraat 44) en het OCMW (Burchtstraat 50), met name de zone die door de Stad Ninove zelf zal ontwikkeld worden. De overige delen van het plangebied zullen door andere partijen ontwikkeld worden en maken derhalve geen deel uit van het voorliggend onderzoek.

De voorwaarden waaraan het archeologisch vooronderzoek voor de OCMW-site moet voldoen, zijn door het agentschap Onroerend Erfgoed neergeschreven in de ‘Bijzondere voorwaarden bij de vergunning voor een archeologische prospectie met ingreep in de bodem: Ninove, Burchtstraat, ontwikkeling OCMW site’. Op 23/02/2016 startte het terreinwerk. De resultaten hiervan zijn beschreven in dit rapport. Hieronder volgt eerst een topografische en bodemkundige beschrijving van het gebied, gevolgd door een archeologische en historische situering. Vervolgens komt de vraagstelling en de toegepaste methodologie aan bod. Het rapport bestaat grotendeels uit de beschrijving van alle sporen en vondsten. Een synthese en samenvatting van dit alles wordt nadien besproken, net als de bibliografie. Tenslotte zijn achteraan de bijlagen toegevoegd.

(10)

10

3. BESCHRIJVING VAN DE VINDPLAATS 3.1. Vindplaatsgegevens

1. Administratieve gegevens

Opdrachtgever: Stad Ninove

Uitvoerder: SOLVA

Intergemeentelijk samenwerkingsverband

voor ruimtelijke ordening en socio-economische expansie

Gentsesteenweg 1B 9520 Vlierzele

Vergunninghouder: Sigrid Klinkenborg

Beheer en plaats opgravingsarchief: SOLVA, dienst Archeologie Industrielaan 25B

9320 Erembodegem

Beheer en plaats vondsten en stalen: SOLVA, dienst Archeologie Industrielaan 25B

9320 Erembodegem

Projectcode: 14-NIN-BS

Vindplaatsnaam: OCMW-site

Locatie: Ninove, Burchtstraat 46-48

Lambertcoördinaat 1: X:125664,1268; Y:169348,3919

Lambertcoördinaat 2: X:125710,0270; Y:169295,1605

Lambertcoördinaat 3: X:125687,7871; Y:169305,2101

Lambertcoördinaat 4: X:125806,7092; Y:169336,4948

Kadaster: Afdeling 2, Sectie B, perceelsnr. 1088r en 1081h

(partim)

Termijn: 23 februari - 20 april 2016

2. Onderzoeksopdracht

Verwijzing naar de bijzondere voorwaarden: Bijzondere voorwaarden bij de vergunning voor een archeologische prospectie met ingreep in de bodem: Ninove, Burchtstraat, ontwikkeling OCMW site

Omschrijving archeologische verwachtingen: Zie 5.1.1

Wetenschappelijke vraagstelling: Zie 5.1.2

Oorzaak voor de ingreep in de bodem: nieuwbouw in de vorm van zorgwoningen en een Sociaal Huis

Eventuele randvoorwaarden: Zie 5.2

3. Raadpleging van specialisten

Omschrijving van de inbreng als hun advies werd ingewonnen bij substantiële staalname:

/

Omschrijving van de inbreng als zij betrokken worden bij de conservatie:

/

Omschrijving van de algemene

wetenschappelijke advisering door externe personen:

(11)

11

3.2. Topografische, landschappelijke, bodemkundige situering

Voor een omstandige topografische, landschappelijke en bodemkundige situering van het projectgebied verwijzen we naar de bureaustudie1. Onder hoofdstuk 5, Onderzoeksopdracht, hernemen we de voornaamste elementen van belang voor de vraagstelling van het onderzoek.

(12)

12

4. ARCHEOLOGISCHE EN HISTORISCHE SITUERING

Voor een omstandige archeologische en historische situering van het projectgebied verwijzen we naar de bureaustudie2. Onder hoofdstuk 5, Onderzoeksopdracht, hernemen we de voornaamste elementen van belang voor de vraagstelling van het onderzoek.

(13)

13

5. ONDERZOEKSOPDRACHT 5.1. Vraagstelling

5.1.1. Overzicht resultaten bureaustudie3 Situering

De terreinen zijn te situeren tussen de Burchtstraat in het westen, de Dender in het zuiden en de Kaaischoolstraat in het oosten. Meer specifiek zullen in de zone onmiddellijk achter en tussen de Onze-Lieve-Vrouwekapel (Burchtstraat 44) en het OCMW (Burchtstraat 50) zorgwoningen en een Sociaal Huis gebouwd worden.

Historisch kader:

Met de stadsuitbreiding van de 11de en de 12de eeuw werden de gebieden langs de Burchtstraat, waar de terreinen deel van uitmaakten, bewoond. In dit opzicht moet binnen het onderzoeksgebied dan ook rekening gehouden worden met mogelijke restanten van deze bewoning. Het gebied kenmerkt zich tevens door de aanwezigheid van talrijke historische Denderarmen en zijriviertjes. Hierdoor is de kans groot dat de achtererven van de woningen langs de Burchtstraat plaats boden aan tal van ambachten en nijverheden. Door de uitgestrektheid van het hedendaagse bebouwde oppervlak en talrijke kanalisaties en overwelvingen van waterlopen is er echter nauwelijks iets geweten over de oorspronkelijke microtopografie en bodemgesteldheid. De exacte locatie van deze waterlopen is dan ook onmogelijk op voorhand te bepalen.

In de 13de eeuw krijgen we op de terreinen de oprichting van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal. De precieze stichtingsdatum is niet gekend, maar de oudst gekende statuten, verleend door de bisschop van Kamerijk, dateren van 1268. In de 13de eeuw bestond het hospitaal uit: een kapel in steenbouw, een ziekenzaal, een eetzaal en een slaapzaal voor de zusters en ook één voor de broeders, een kamer voor moeder-overste en stallen voor de huisdieren.4 In de loop der eeuwen zal het hospitaal tal van wijzigingen kennen. Zo worden hospitaal en kapel herbouwd in 1763 en voltooid in 1775-1776.

In het Algemeen Rijksarchief te Brussel bevinden zich nog enkele afbeeldingen van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal uit 1783. Het betreft een plattegrond van het terrein (figuur 1) en een vooraanzicht vanop de Burchtstraat (figuur 2). Op de plattegrond zijn de functies van de verschillende onderdelen van het complex weergegeven. Vooraan, langs de Burchtstraat, is er de kapel (figuur 1.A), het binnenplein (figuur 1.B) en de gastenverblijven (figuur 1.C). Daarachter bevinden zich de stallen/opslagplaats (figuur 1.D), de sacristie en het oratorium (figuur 1.E) en het hoofdgebouw (figuur 1.F). Achter de kapel is er sprake van een begraafplaats (figuur 1.G) en daarachter bevindt zich de eet- en wasplaats (figuur 1.H). De achterkant van het domein bestaat uit tuinen (figuur 1.I), boomgaard (figuur 1.J) en bosjes (figuur 1.K). Van de lege zone langs de Burchtstraat, rechts van het gebouwencomplex, wordt vermeld dat dit terrein nog moet verworven worden, zodat de kaai kan ontsloten worden (‘terrain à acquérir pour l’ouverture du quai’).

De versie van het O.-L.-V. hospitaal die hier is afgebeeld, dateert van na de herbouwing van 1763 tot 1775-177. Met enig voorbehoud lijkt deze ruimtelijke structuur in hoofdlijnen ook reeds op oudere kaarten deels waarneembaar (Sanderus, De Deyn).

3 Klinkenborg & Cherretté 2015.

(14)

14

Figuur 1: foto van een gedeelte van het plan van het O.-L.-V. hospitaal uit 1783 met aanduiding van de voornaamste elementen (foto: Dirk Van de Perre)

Figuur 2: foto van een vooraanzicht van het O.-L.-V. hospitaal zoals afgebeeld op de kaart uit 1783 (foto: Dirk Van de Perre)

(15)

15 Tenslotte zijn er ook enkele foto’s voorhanden uit het begin van de 20ste eeuw (figuur 3). Deze geven een beeld van de gebouwen van het Onze-lieve-Vrouwehospitaal langs de Burchtstraat. Hierop zijn de kapel, burelen en het weeshuis zichtbaar. Een vergelijking van deze foto’s met de plattegrond van het hospitaal uit 1783 toont duidelijk dat de burelen en het weeshuis een latere toevoeging zijn. De burelen zijn te lokaliseren op een gedeelte van het binnenplein. Het weeshuis staat evenwel op de locatie van de voormalige gastenverblijven en stallen, maar neemt een beduidend groter volume in. Deze uitbreiding dateert vermoedelijk uit de 19de eeuw.

(16)

16 Recente bebouwing/ verstoring:

De latere OCMW-gebouwen, gebouwd in het 3de kwart van de 20ste eeuw op de locatie van het voormalige hospitaal, werden in 2012 gesloopt. Enkel de kapel blijft bewaard. Door de inplanting, maar vooral ook door de aanwezigheid van kelders en dergelijke, hebben deze gebouwen onvermijdelijk voor een belangrijke verstoring van de ondergrond gezorgd (figuur 4). Een vergelijking van het grondplan van het gehele OCMW-complex met het grondplan van de kelders toont aan het complex grotendeels onderkelderd was. Momenteel worden de terreinen gebruikt als parking en grasland. Het is onduidelijk of er bij de sloopwerken sprake was van ontmuring en of de kelders nog steeds aanwezig zijn. Er kan alleszins verondersteld worden dat binnen de zone die onderkelderd was, de eventuele archeologische waarden verdwenen zijn. Bijkomend kan ook de flankerende infrastructuur van het terrein een zekere impact in de bodem gehad hebben.

Figuur 4: grondplan van de kelders van het voormalige OCMW hospitaal geprojecteerd op het kadasterplan uit 2012

Verwachtingen:

Op basis van de beschikbare cartografische informatie, zou zich achter de kapel een begraafplaats bevonden hebben. Het is onduidelijk wat de oppervlakte hiervan bedroeg. Vermoedelijk bevindt deze begraafplaats zich grotendeels onder het gebouw dat nu nog steeds aan de kapel grenst. Het is echter niet uit te sluiten dat deze begraafplaats zich nog verder uitstrekte. In ieder geval dient, in geval van ingrepen in de bodem in de zone achter de kapel, rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van begravingen.

Een projectie van de plattegrond van de gebouwen van het voormalige OCMW-complex op 19de eeuwse kadasterkaarten toont duidelijk aan dat deze niet volledig samenvallen met de gebouwen van het

(17)

17 postmiddeleeuwse Onze-Lieve-Vrouwehospitaal (figuur 5). Elders op het terrein, meer bepaald langs de straatzijde van het complex, kunnen misschien nog restanten (muren, vloeren, kelders, e.d.) van het voormalige hospitaal verwacht worden.

Figuur 5: locatie van het voormalige OCMW-complex geprojecteerd nop de Poppkaart

Over de locatie van de gebouwen van het hospitaal van voor de herbouwing in 1763 is niets sluitends geweten. Mogelijk zijn nog sporen in de ondergrond aanwezig, hoewel de volumes zich in hoofdlijnen op dezelfde plaats leken te bevinden.

(18)

18 5.1.2. Overzicht vragen

In deze studie moeten minimaal volgende onderzoeksvragen beantwoord worden (cfr. Bijzondere Voorwaarden):

1. Welke bodemopbouw kan tijdens het vooronderzoek vastgesteld worden? Is deze bodemopbouw over het hele terrein gelijkaardig of zijn er lokale verschillen? Welke impact hebben bodemvormende factoren en/of processen gehad op de bewaring van archeologisch erfgoed?

2. Kunnen op basis van vondstmateriaal, oversnijdingen en/of vulling uitspraken gedaan worden over de datering en de onderlinge fasering van de aangetroffen sporen?

3. Kan voor de vindplaats of voor delen van deze vindplaats het principe van behoud in situ nagestreefd worden, zoja aan welke randvoorwaarden dient voldaan te worden?

4. Voor archeologische vindplaatsen die bedreigd worden door de geplande ruimtelijke ontwikkeling en die niet in situ bewaard kunnen blijven; wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van deze zones?

5. Wat is het kennispotentieel van de archeologische vindplaats met betrekking tot de stadsgeschiedenis van Ninove en de specifiek geschiedenis van het hospitaal? Welke site-specifieke vraagstellingen kunnen geformuleerd worden bij een vervolgonderzoek?

6. Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken nodig? Zo ja, welk type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke vermoedelijke hoeveelheid?

7. Kunnen er -afgaand op de vondsten, de aard en de densiteit van de aangetroffen sporen tijdens het vooronderzoek en de kennis van gelijkaardige sites- uitspraken gedaan worden over de aard en de hoeveelheid vondstmateriaal die bij een vervolgonderzoek te verwachten valt? Zijn er specifieke methodologische aanbevelingen inzake de omgang met vondstmateriaal qua opgravingsmethode, sampling, conservatie,…

8. Is er sprake van een grondwaterproblematiek en dienen er maatregelen inzake grondwater of stabiliteit genomen te worden bij een eventueel vervolgonderzoek?

5.2. Randvoorwaarden

(19)

19

6. WERKWIJZE EN OPGRAVINGSSTRATEGIE 6.1. Methodologie terreinwerk

Dit terreinonderzoek vormt een aanvulling op de uitgevoerde bureaustudie. Daaruit bleek reeds dat de terreinen door recente bebouwing sterk verstoord en versnipperd waren. De opzet van het terreinonderzoek bestond er uit de zones buiten deze recente verstoring te evalueren op de aanwezigheid van oudere sporen. De positionering van de proefsleuven geschiedde in functie hiervan, waarbij deze tijdens het terreinwerk soms diende aangepast te worden door het vaststellen van bijkomende, ongekende verstoringen of obstakels.

Figuur 6: sleuvenplan ten opzichte van de in 2012 gesloopte OCMW gebouwen

Alle sleuven en putten werden, omwille van hun aanzienlijke diepte uit veiligheidsoverwegingen, onmiddellijk na het graven en registreren opnieuw opgevuld. De proefputten/proefsleuven die zich ter hoogte van de huidige parking bevinden, werden één per één aangelegd om de hinder op de parking maximaal te reduceren en het innemen van het aantal parkeerplaatsen zo beperkt mogelijk te houden. Er is telkens pas met het uitgraven van een nieuwe proefput begonnen op het moment dat de vorige put weer opgevuld en berijdbaar is.

In eerste instantie werden de sleuven ter hoogte van het huidige grasplein aangelegd (PS1 en PS2 genoemd). Vervolgens werd het gedeelte van deze sleuven dat zich ter hoogte van de huidige parking bevindt eveneens afgegraven. Door de aanwezigheid van een verhard wandelpad aan noordoostelijke zijde, werd PS2 ruim 7m korter dan oorspronkelijk voorzien. De aanwezigheid van bomen leidde er tevens toe dat deze sleuf een eerder gebogen verloop kent.

De volgende sleuf werd centraal op de parking aangelegd tussen de kapel en het huidige OCMW-gebouw, op ongeveer 25m van de Burchtstraat (PS3 genoemd). De precieze lokalisering van deze sleuf liet weinig

(20)

20 marge toe. Enerzijds bevindt zich ten noordwesten ervan een hoge concentratie aan nutsleidingen en anderzijds stond ten zuidoosten een gedeelte van de voormalige OCMW-gebouwen met kelderverdieping. Vervolgens werd het vooronderzoek aangevuld met enkele proefputten (PS4, PS5, PS6 en PS7). De proefput die voorzien was ter hoogte van de noordoostelijke hoek van de kapel bleek ter plaatse niet realiseerbaar. Deze proefput zou zich op basis van de bureaustudie binnen het 18de eeuwse kerkhof bevinden. In deze zone bevinden zich enkele grote rioleringen en verschillende andere leidingen, waardoor er niet genoeg ruimte overblijft om een proefput aan te leggen. De aanwezigheid van deze recente verstoringen laat toe te veronderstellen dat grote delen van de eventuele begravingen rond de kapel sowieso reeds vergraven zijn. De proefputten die oorspronkelijk voorzien waren als controleputten, met als doel vast te stellen of de begraving zich verder uitstrekt, konden wel gerealiseerd worden (PS4 en PS5). Vervolgens werd een proefput gegraven ter hoogte van de -op basis van de bureaustudie- veronderstelde boomgaard van het hospitaal (PS6). Deze had tot doel de eventueel aanwezige archeologische resten op de rand van de Dender vast te stellen. Omdat op basis van deze proefput een goede inschatting kon gemaakt worden van de archeologische bodemopbouw, werd in deze zone geen tweede proefput aangelegd. Als laatste werd de proefput langs de Burchtstraat, ter hoogte van de voormalige binnenplaats van het O.-L.-V.-hospitaal onderzocht (PS7).

Figuur 7: plan van de effectief uitgevoerde proefsleuven/proefputten (grondplan A), vergeleken met het oorspronkelijk voorziene sleuvenplan (in groen omlijnd)

Bij elk grondplan dat werd aangelegd, is het vlak opgekuist en gefotografeerd en zijn de aanwezige sporen geregistreerd en beschreven. Het aanwezige vondstmateriaal is gerecupereerd. Een aantal sporen zijn gecoupeerd om een beter inzicht te verwerven in hun aard en samenstelling. Deze coupes zijn eveneens volledig geregistreerd en beschreven en het vondstmateriaal gerecupereerd. Bij PS4 werd achtereenvolgens verdiept tot een tweede en derde grondplan. De vrijgekomen profielen werden vervolgens geregistreerd.

(21)

21 Bij de overige proefsleuven/proefputten was het aanleggen van bijkomende grondplannen overbodig voor een goed begrip van de bodemstratigrafie. Wel werden op weloverwogen plaatsen profielputten aangelegd. Bij elke profielput werden de relevante profielen geregistreerd en beschreven.

6.2. Methodologie verwerking

Het gebruik van gestandaardiseerde fiches en een gestandaardiseerde nummering van de sporen en de lagen in een spoor – en alles wat daarmee samenhangt (foto’s, plannen, vondsten) – heeft niet alleen te maken met het stroomlijnen van de registratie op het veld, maar ook met de verwerking van deze gegevens tijdens de rapportage.

De dienst archeologie van SOLVA heeft in de loop van 2009 de ontwikkeling van een databank geïnitieerd. Haar doel is het kunnen zowel invoeren en opslaan, als raadplegen en beheren van alle gegevens – velddata en externe informatie – in één systeem. Daarenboven is het de opzet om met de databank overzichtelijke lijsten te kunnen genereren, die als bijlagen kunnen dienen in de rapporten. Deze databank is geen star gegeven, maar een ‘ongoing’ project, te meer nu ook de stap is gezet naar een volledig digitale registratie op het terrein.

De absolute basis van de databank, de kleinste atomaire eenheid als het ware, is het spoor. Deze kleinste eenheid valt uiteen in acht types: ‘laag’, ‘muur’, ‘vloer’, ‘skelet’, ‘hout’, ‘vondst’, ‘vertical feature interface’ of ‘VFI’ en ‘horizontal feature interface’ of ‘HFI’. Voor elk type spoor bestaat één gestandaardiseerde fiche in de databank. Aan deze kleinste eenheid wordt alles gekoppeld: tekeningen, foto’s én vondsten. Bovendien worden op dit niveau de eerste relaties gelegd tussen de sporen onderling: een spoor ‘is recenter’, ‘is ouder’, ‘gelijktijdig met’ of ‘hetzelfde als’ een ander spoor.

Op een tweede niveau in de databank staan de contexten. Contexten groeperen één of meerdere sporen. Elke context krijgt een individueel nummer, namelijk het nummer van het eerste spoor dat tot deze context behoort. Het is evenwel zo dat niet elk spoor noodzakelijk deel uitmaakt van een context. Verstoringen en ‘negatieve sporen’, sporen die na couperen geen of een natuurlijk spoor blijken te zijn, worden niet tot het niveau van een context gebracht, maar bestaan enkel tot op het spoorniveau. De tekeningen, foto’s en vondsten die gekoppeld zijn aan een spoor worden door de databank automatisch verbonden aan de context waartoe ze behoren. Vanuit dit contextniveau kan men dus makkelijk navigeren in de verschillende sporen van die context en waaraan de vondsten, tekeningen en foto’s verbonden zijn. Op dit niveau laat de databank eveneens toe chronologische/stratigrafische relaties te leggen tussen de contexten onderling.

Het derde niveau in de databank bevat de structuren. Structuren groeperen op hun beurt één of meerdere contexten. Ook zij krijgen een individueel nummer, met name het eerste contextnummer dat tot deze structuur behoort. Indien bijvoorbeeld een gebouwplattegrond (structuurniveau) is vastgesteld, bestaande uit verschillende paalsporen (contextniveau), dan zal deze gebouwplattegrond het nummer dragen van een context (een paalspoor) die deel uitmaakt van deze structuur. Elk paalspoor (contextniveau) kan op zijn beurt bestaan uit een paalkern (spoorniveau) en een insteek (spoorniveau). Opnieuw is het zo dat niet elke context tot een structuur hoeft te behoren. De databank groepeert onder een structuur telkens de tekeningen, foto’s en vondsten die gekoppeld zijn aan de contexten die deel uitmaken van de structuur. Opnieuw is vanuit het structuurniveau gemakkelijk te navigeren tussen de verschillende contexten die ertoe behoren en zo, verder afdalend, uiteindelijk tussen de verschillende sporen. Op dit niveau kunnen eveneens chronologische/stratigrafische relaties gelegd worden tussen structuren.

(22)

22 In het geval dat het een rapportage van een vooronderzoek betreft, worden sporen in principe niet aan een context (en bij uitbreiding een structuur) toegewezen. Contexten en structuren worden pas aangemaakt op het moment van een archeologische opgraving, aangezien op dat ogenblik alle beschikbare informatie aanwezig is, en dit dus dan wel een zinvolle oefening is. Tijdens een vooronderzoek zijn heel wat relaties bijvoorbeeld nog niet duidelijk. Het zijn de spoornummers die verder in deze tekst de leidraad vormen.

Wat de vondsten en de staalnames betreft, wensen we mee te geven dat de databank een uitgebreide mogelijkheid tot determinatie en datering voorziet. Beide gebeuren zoals vermeld op het spoorniveau. Hieraan zijn de verschillende inventarisnummers van de vondsten gekoppeld. Bij het ingeven van de vondsten wordt ‘automatisch’ een datering gegenereerd, maar deze kan manueel overschreven worden. Dit geldt op spoor-, context- en structuurniveau. De databank laat eveneens toe de vondstgegevens te bevragen en te exporteren naar excel. Bovendien kan voor elke vondst een logboek van de verschillende behandelingen aangemaakt worden.

De databank bevat tot slot alle relevante documenten met betrekking tot een project in een map ‘bijlagen’: BVS, rapport, plannen, overzichtsfoto’s, rapporten natuurwetenschappelijk onderzoek, totaalplan,…

6.3. Motivatie van de selectie van materiaal en staalname

Tijdens het onderzoek zijn alle aangetroffen vondsten geregistreerd en gerecupereerd. Aangezien het een vooronderzoek betreft en gezien de zeer beperkte aanwezigheid van archeologisch relevante sporen, werden geen stalen voor verder natuurwetenschappelijk onderzoek genomen.

(23)

23

7. BESCHRIJVING VAN HET ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK 7.1. Inleiding

Het archeologisch vooronderzoek te Ninove Burchtstraat ging van start op 23 februari en werd afgerond op 20 april. Het onderzoeksgebied betreft de terreinen van de voormalige OCMW-gebouwen, ter hoogte van Burchtstraat 46-48.

De bureaustudie en het terreinonderzoek maakten duidelijk dat een groot gedeelte van de terreinen aanzienlijk verstoord is. Ook werd over het volledige terrein, behalve langs de Burchtstraat, een recente ophoging vastgesteld van 0,9 tot 1,75m. De grondwatertafel werd dan weer bereikt op een diepte van 1,7 tot 2m onder het huidige loopniveau. De combinatie van een aanzienlijke diepte waarop de archeologische sporen zich manifesteren en een vrij hoge grondwatertafel, bemoeilijkte de registratie en vooral interpretatie van de aangetroffen bodemstratigrafie. Het was niet altijd mogelijk door middel van een profielput de moederbodem te bereiken. Waar mogelijk werd getracht deze door middel van boringen te achterhalen.

In de onderstaande tekst bespreken we de sporen per proefsleuf/proefput. Indien mogelijk maken we de koppeling met andere profielputten of proefsleuven en wordt ook een chronologische positionering aangereikt. Dit levert hetzij een relatieve hetzij een absolute datering op, aan de hand van de aangetroffen vondsten. Gelet op de aard van de aangetroffen sporen (ophogingspakketten) beperkt de bespreking van het aardewerk zich tot een globale opsomming van de vondsten en een globale tijdsaflijning. Duidelijk gesloten contexten die nadere aandacht verdienen, werden niet aangetroffen.

Een samenvattende tabel met dieptes van de archeologische lagen is aansluitend aan de synthese van de opgravingsgegevens te vinden (p. 62 en volgende).

(24)

24

7.2. Proefsleuf 1

Figuur 8: grondplan A van proefsleuf 1

De eerste sleuf maakte al snel duidelijk dat het terrein in de loop der tijd aanzienlijk opgehoogd is. Onder de teelaarde treffen we verschillende recente ophogingslagen op een diepte van 1,4 m aan zuidwestelijke zijde tot 1,75 m aan noordoostelijke zijde (t.o.v. het huidige loopniveau). Deze zijn mogelijk in verband te brengen met de recente afbraak van het OCMW complex.5

Daaronder bevinden zich een 4-tal lagen die eveneens als ophoging geïnterpreteerd worden en die op basis van het gerecupereerde aardewerk ten vroegste in de 17de – 18de eeuw te plaatsen zijn.6 Het aangetroffen aardewerk bestaat overwegend uit sterk gefragmenteerde scherfjes lokaal rood en lokaal witbakkend aardewerk, faïence en faïence fine, steengoed met engobe/zoutglazuur en steengoed type Westerwald. Fragmenten lokaal grijs gedraaid aardewerk komen in deze contexten in zeer beperkte mate voor en zijn mogelijk intrusief. Voorts werden ook tal van fragmenten van pijpjes gerecupereerd (figuur 9 en 10).

5 De meerderheid van deze lagen werd als verstoring geregistreerd, maar hiertoe behoren eveneens PS1-9, PS1-10,

PS1-11, PS-25 en PS1-26

6 Gezien deze lagen in de verschillende profielputten niet met zekerheid aan elkaar gelijk gesteld konden worden,

kregen deze doorgaans een nieuw spoornummer. Volgende sporen behoren tot deze ophogingspakketten: PS1-2, PS1-5, PS1-7, PS1-12, PS1-13, PS1-14, PS1-15, PS1-16, PS1-17, PS1-27, PS1-28, PS1-29 en PS1-30.

(25)

25

Figuur 9: vondsten uit de ophogingslagen PS1-7 (links) en PS1-28 (rechts)

Figuur 10: vondsten uit de ophogingslagen PS1-2 (links) en PS1-5 (rechts)

De proefsleuf werd aangelegd op het niveau van de tweede post-middeleeuwse ophogingslaag (1,6m onder het huidige loopniveau) en dit omwille van het feit dat de grondwatertafel zich op ca. 1,7m onder het huidige loopniveau bevindt. Op dit niveau konden enkele mogelijke sporen afgelijnd worden.7 Na couperen bleken deze negatief of zeer ondiep bewaard te zijn. De onderliggende lagen en de eventuele aanwezigheid van archeologische sporen werden met behulp van brede profielputten afgetast.

Onder de ophogingslagen, 2,4 m tot 2,8 m onder het huidige loopniveau, komen in profielen 1 en 2 sterk kleiige lagen tevoorschijn die te interpreteren zijn als alluviale lagen8. Deze lagen leverden geen dateerbaar materiaal op. Op basis van de profielputten kan verondersteld worden dat deze lagen verbreden in noordoostelijke richting, m.a.w. naar de oorspronkelijke Denderarm toe. Ter hoogte van profiel 1 is overigens duidelijk zichtbaar dat deze alluviale lagen plotseling vrij scherp afdalen in de richting van de Dender (figuur 11).

7 PS1-3, PS1-4, PS1-6, PS1-32 en PS1-33

(26)

26

Figuur 11: Profiel 1 in proefsleuf 1 (met stippellijn aangeduid zijn de alluviale lagen die plots scherp afdalen richting Dender)

In profiel 3, aan zuidwestelijke zijde van de sleuf, werden geen kleiige lagen aangetroffen (figuur 12). In plaats daarvan bevindt zich onder de ophogingslagen bruine leemgrond die als moederbodem geïnterpreteerd is (PS1-31, op ca. 2,5m onder het huidige loopniveau). Het ontbreken van de alluviale lagen op deze plaats is niet onverwacht, gezien deze profielput zich verder van de historische Denderloop bevindt dan de andere.

(27)

27

Figuur 12: Profiel 3 in proefsleuf 1

Helemaal in de zuidwestelijke hoek van de sleuf werden 2 muurrestanten aangetroffen (figuur 13, PS1-34 en PS1-35). Deze werden in één van de 17de-18de eeuwse ophogingslagen (PS1-29) opgetrokken en lijken op basis van het baksteenformaat9 mogelijk eveneens tot deze periode te behoren (in de 18de eeuw werd het hospitaal grondig heropgebouwd). Mogelijk betreft het hier twee restanten van eenzelfde muur, die op deze plaats een rechte hoek maakt.

(28)

28

(29)

29

7.3. Proefsleuf 2

Figuur 14: grondplan A van proefsleuf 2

De tweede sleuf vertoont ter hoogte van het grasplein een gelijkaardig beeld als de eerste. Ook hier werden ophogingspakketten aangetroffen. Het betreft recente lagen, cfr. sleuf 1, op een diepte van 1,4 m onder het huidige loopniveau, met daaronder 4 tot 5 ophogingslagen die ten vroegste in de 17de-

18de eeuw te dateren zijn.10 Deze lagen werden gedateerd op basis van een beperkte hoeveelheid, sterk gefragmenteerde scherven in lokaal rood en lokaal witbakkend aardewerk, faïence fine en steengoed met engobe/zoutglazuur. Fragmenten lokaal grijs gedraaid aardewerk komen in deze contexten in zeer beperkte mate voor en zijn vermoedelijk intrusief. Voorts werden ook fragmenten van pijpjes gerecupereerd (figuur 15).

(30)

30

Figuur 15: vondsten uit de ophogingslaag PS2-6

Onder deze ophogingslagen, op een diepte van 2,6 m onder het huidige loopniveau, bevinden zich opnieuw kleiige, alluviale lagen.11 Deze lagen leverden eveneens geen dateerbaar materiaal op (figuur 16). Ook hier werd de proefsleuf net boven de grondwatertafel aangelegd en zijn de onderliggende lagen door middel van profielputten geregistreerd. In en onder de ophogingslagen konden verder geen sporen herkend worden.

(31)

31

Figuur 16: Profiel 2 in proefsleuf 2

Het zuidwestelijke gedeelte van deze sleuf vertoont een totaal verschillend beeld. Onder de recente, zeer puinige ophogingslagen (tot ca. 1,3m onder het huidige loopniveau) werden enkele vloeren en verschillende funderings- en keldermuren aangetroffen (figuur 17).12 Deze zijn hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven aan de meest recente bouwfasen van het O.L.V.-hospitaal (20ste eeuws). Onder andere de baksteenformaten lijken hierop te wijzen (18x8x5cm), alsook het aantreffen van enkele medische instrumenten (o.a. een koortsthermometer, figuur 18). Het aantreffen van deze recente gebouwsporen buiten de volgens de kadastrale bronnen veronderstelde locatie van de gebouwen (figuur 6), leidt tot de conclusie dat deze bebouwing zich ook meer zuidelijk uitstrekte en dat deze dus voor een nog grotere verstoring van het bodemarchief gezorgd heeft dan aanvankelijk werd aangenomen.

Oudere bouwfasen werden niet aangetroffen.

12 14, 15, 20, 22, 23, 24, 26, 28, 29, 30, 31, 32, 33,

(32)

32

(33)

33

Figuur 18: glazen vondsten uit PS2-19, met onder andere een proefbuis en een koortsthermometer

De aanleg van 2 profielputten en het uitvoeren van enkele boringen moesten toelaten een beeld te vormen van de verdere bodemopbouw. Hieruit blijkt dat de muren zijn opgericht op enkele ophogingslagen die sterke gelijkenissen vertonen met deze aangetroffen in het noordelijke deel van de sleuf (cfr. supra).13 Op basis van de eerder beperkte hoeveelheid en bovendien sterk gefragmenteerde scherven in lokaal rood en lokaal witbakkend aardewerk en faience fine zijn deze ophogingslagen opnieuw ten vroegste in de 17de -18de eeuw te situeren (figuur 19). Een fragment van een kan/kruik van het type Westerwald, een scherf in Majolica en een pijpfragment ondersteunen deze datering.

Onder deze ophogingslagen, op een diepte van ca. 2,5 m onder het huidige loopniveau, treffen we opnieuw kleiige, vermoedelijk alluviale lagen aan. Onder deze kleilagen, op een diepte van ca. 3,2 m onder het huidige loopniveau, treffen we een bruine leemlaag aan, met opvallend veel ijzerconcretie en waarin (op basis van de boringen) geen archeologisch materiaal kon aangetroffen worden. Mogelijk betreft het hier de moederbodem.14

13 Hiertoe behoren 13, 19, 25, 27, 36, 37, 38, 40, 42, 43, 44,

PS2-45 en PS2-46

(34)

34

(35)

35

7.4. Proefsleuf 3

Figuur 20: grondplan A van proefsleuf 3

De derde sleuf is verder van de oorspronkelijke Denderloop verwijderd en dit weerspiegelt zich ook in de bodemopbouw. Ook hier werden recente ophogingslagen aangetroffen (cfr. sleuf 1 en 2) en dit tot 1,6 à 1,7 m onder het huidige loopniveau. Hieronder bevinden zich een 4-tal ophogingslagen die opnieuw ten

vroegste in de 17de-18de eeuw te dateren zijn (figuur 21,22 en 23) en dit tot ongeveer 2,6 m onder het

huidige loopniveau.15 De proefsleuf zelf werd in eerste instantie aangelegd op het niveau van de eerste post-middeleeuwse ophogingslaag (PS3-1, 1,8 m onder het huidige loopniveau) en dit aangezien ook hier de grondwatertafel zich slechts een tiental centimeter lager bevindt.

(36)

36

Figuur 21: vondsten uit de ophogingslaag PS3-1 (lokaal rood gedraaid aardewerk en steengoed met engobe/zoutglazuur)

Figuur 22: vondsten uit de ophogingslaag PS3-3 (lokaal rood gedraaid aardewerk, steengoed met engobe/zoutglazuur en Majolica)

(37)

37

Figuur 23: vondsten uit de ophogingslaag PS3-4 (lokaal rood gedraaid aardewerk, steengoed met engobe/zoutglazuur, steengoed type Siegburg en lokaal grijs gedraaid aardewerk)

In het midden van de proefsleuf werd over een lengte van 1,8 m een profielput aangelegd tot een diepte van 3,4 m onder het huidige loopniveau (figuur 24 en 25). In tegenstelling tot de vorige proefsleuven, werden in deze proefsleuf geen kleiige lagen van mogelijk alluviale oorsprong aangetroffen. Dit kan betekenen dat deze hier niet aanwezig zijn of dat ze zich op een grotere diepte bevinden. Onder de post-middeleeuwse ophogingslagen werden echter wel lagen aangetroffen die mogelijk deel uitmaken van een

gracht of kuil, maar waarvan de volledige omvang niet kon achterhaald worden.16 Mogelijk werd in de profielput de zuidoostelijke rand van dit spoor aangesneden, aangezien de lagen in noordwestelijke richting verbreden. Sommige lagen lijken een eerder humeuze vulling te bevatten. Dateerbaar materiaal werd niet aangetroffen. In deze profielput kon de moederbodem niet bereikt worden.

(38)

38

(39)

39

(40)

40

7.5. Proefput 4

Figuur 26: grondplan A van proefput 4

(41)

41

Figuur 28: grondplan C van proefput 4

Proefput 4 bevindt zich ten noordwesten van proefsleuf 1. Deze proefput was voorzien als controleput,

om vast te stellen of de mogelijk aanwezige begraving zich verder in noordoostelijke richting uitstrekt. Aanvankelijk diende deze dan ook niet volledig stratigrafisch opgegraven te worden en volstond de registratie van het eerste archeologische niveau. Omdat de oorspronkelijk voorziene proefput dicht bij de noordoostelijke hoek van de kapel echter niet kon aangelegd worden (cfr. supra), werd besloten proefput vier, voor zover mogelijk, wel volledig op te graven.

In deze proefput werden geen sporen van begraving aangetroffen. De proefput werd machinaal aangelegd op de eerste postmiddeleeuwse ophogingslaag, ongeveer 1,4 m onder het huidige loopniveau. Vervolgens werd manueel verder verdiept tot een tweede (1,7 m t.o.v huidige loopniveau) en derde niveau (2 m t.o.v. huidige loopniveau = niveau grondwatertafel), aangevuld met een profielput tot 2,5 m onder het huidige loopniveau (figuur 26, 27 en 28).

Ook deze proefput bevatte verschillende recente ophogingslagen, tot een diepte van 1,2 m t.o.v. het huidige loopniveau. Daaronder bevinden zich eveneens ophogingslagen die op basis van het gerecupereerde aardewerk ten vroegste in de 17de-18de eeuw te dateren zijn (figuur 29, 30 en 31).17 De aanwezigheid in deze lagen van verschillende fragmenten faience fine lijkt zelfs eerder een datering ten vroegste in de 18de eeuw te suggereren.

(42)

42

Figuur 29: vondsten uit de ophogingslaag PS4-4

(43)

43

Figuur 31: vondsten uit de ophogingslaag PS4-7

In deze ophogingslagen, en dus recenter, werden behalve enkele kuiltjes (PS4-1, PS4-2, PS4-5 en PS4-9) tevens 2 muren en een restant van een tegelvloertje aangetroffen (figuur 32). Een eerste muur (PS4-10) kwam tevoorschijn op 1,5 m onder het huidige loopniveau. Deze heeft een zuid-zuidwest/noord-noordoost oriëntatie en is opgetrokken in baksteen (baksteenformaat: 23x11x6cm). Ten zuid-zuidwest/noord-noordoosten van deze muur bevindt zich een dik puinpakket (PS4-11). Dit houdt mogelijk verband met de afbraak van het gebouw waar deze muur deel van uitmaakte. Het valt niet uit te sluiten dat het aan deze zijde een opgevulde kelder betreft, hoewel er geen pleister tegen de muur werd aangetroffen. Op basis van het gerecupereerde aardewerk, kan dit puinpakket ten vroegste in de 18de eeuw gesitueerd worden (figuur 33). Aan de andere zijde, ten zuidwesten van de muur, kon het restant van een tegelvloertje herkend worden (PS4-12, 1,68 m onder het huidige loopniveau). De muur en het tegelvloertje behoren vermoedelijk tot dezelfde constructie. Op 2,05 m onder het huidige loopniveau kwam een tweede muur in baksteen aan het licht (PS4-13, baksteenformaat: 23x11x5cm), ditmaal met een zuidwest-noordoost oriëntatie. Deze was slechts 30 cm diep bewaard en behoort ongetwijfeld tot een oudere bouwfase dan de eerste muur, aangezien deze laatste er overheen gebouwd is. Een precieze datering van de muur is niet mogelijk, maar deze lijkt, onder andere op basis van de situering in een postmiddeleeuwse laag (PS4-19), eveneens in de post-middeleeuwen te situeren. Het manueel aanleggen van de profielput tenslotte, bracht nog enkele lagen aan het licht met onderaan (2,5 m onder het huidige loopniveau) een oude afvoer opgebouwd uit

buizen in aardewerk (PS4-21). De bovenliggende laag (PS4-19) is dan ook vermoedelijk de

(44)

44

Figuur 32: profiel XY in proefput 4 met aanduiding van de muur- en vloerresten

(45)

45

7.6. Proefput 5

Figuur 34: grondplan A van proefput 5

Proefput vijf is te situeren ten noordwesten van de kapel en was eveneens voorzien als controleput om de

eventuele uitgestrektheid van de begraving in noordwestelijke richting vast te stellen. Net als in proefput 4 werden hier geen sporen van begraving aangetroffen.

In plaats daarvan bracht deze proefput de goed bewaarde resten van een woning aan het licht, in de vorm van een kelder, een trap en enkele bijhorende muren. Deze resten zijn vermoedelijk toe te schrijven aan een woning, gelegen ten noordwesten van de kapel, die te zien is op de Atlas der Buurtwegen (ca. 1840, figuur 41). Ze hebben met andere woorden niets te zien met de voormalige hospitaalsite en met de vraagstellingen hieromtrent.

(46)

46

Figuur 35: zicht op de kelder in proefput 5

(47)

47 De trap en de muren komen tevoorschijn op 0,5 m onder het huidige loopniveau. De kelder is opgevuld met bouwpuin, vermoedelijk afkomstig van de afbraak van het gebouw. De keldervloer bevindt zich 1,8 m onder het huidige loopniveau. Een kleine profielput in de noordoostelijke hoek van de proefput leert dat de muren opgetrokken werden in ophogingslagen die opnieuw ten vroegste in de 17de-18de eeuw te plaatsen zijn (figuur 37 en 38).18

Figuur 37: profiel WX in de noordoostelijke hoek van proefput 5

(48)

48

Figuur 38: vondsten uit de ophogingslagen PS5-14 (links) en PS5-17 (rechts)

Ter hoogte van de keldervloer werd eveneens een profielput aangelegd (figuur 39). Onder de vloer en haar opmaaklaag is een drainage- of afvoerbuis aanwezig, samengesteld uit gegolfde dakpannen.19 Deze werd uitgegraven in enkele vermoedelijke ophogingslagen.20 Slechts één van deze ophogingslagen leverde dateerbaar materiaal op (PS5-20, figuur 40). De aanwezigheid van enkele fragmenten Hoogversierd aardewerk van Noord-Franse herkomst, in combinatie met een overwicht aan grijs lokaal gedraaid aardewerk, lijkt een datering in de 12de-13de eeuw te suggereren. Het aantreffen van een scherf steengoed met engobe/zoutglazuur veronderstelt dan weer een datering ten vroegste in de 14de eeuw. De fragmenten Hoogversierd aardewerk zijn vermoedelijk als intrusief te beschouwen. Vanaf een diepte van 2,4 m onder het huidige loopniveau werden mogelijk natuurlijke lagen bereikt.21

19 PS5-25

20 PS5-20, PS5-21 en PS5-22

(49)

49

Figuur 39: coupe AB op de keldervloer in proefput 5; aan de rechterzijde is een gegolfde dakpan zichtbaar die deel uitmaakte van een drainagesysteem

(50)

50

Figuur 41: detail van de Atlas der Buurtwegen met aanduiding (rode pijl) van de woning die vermoedelijk deels werd aangesneden in proefput 5

(51)

51

7.7. Proefput 6

Figuur 42: grondplan A van proefput 6

Proefput zes bevindt zich achteraan het terrein, dicht bij een samenvloeiingspunt van twee oude

Denderarmen. De archeologische verwachting in deze zone was op basis van de bureaustudie zeer gering. De aanwezigheid van eventueel oudere bewoningssporen viel evenwel niet uit te sluiten.

Net als de overige sleuven en putten, bevatte deze proefput een recent ophogingspakket, ditmaal eerder beperkt met een diepte tot 0,9 m onder het huidige loopniveau (het loopniveau t.h.v. deze put ligt echter gemiddeld 40 cm lager dan rond de overige sleuven en putten, wat het verschil in dikte van de ophoging kan verklaren). De zuidwestelijke zijde van de proefput bevatte een grote recente uitgraving tot een diepte van meer dan 2 m. Onder het recente ophogingspakket bevinden zich, net als bij proefsleuven 1, 2 en 3 en proefputten 4 en 5, ophogingslagen die ten vroegste in de 17de-18de eeuw te dateren zijn.22 Slechts één context leverde voldoende materiaal op om een datering naar voor te schuiven. Op basis van enkele scherven lokaal rood en lokaal witbakkend aardewerk, in combinatie met fragmenten faience en faience fine, is de bovenste van deze ophogingslagen ten vroegste in de 18de eeuw te plaatsen (figuur 43).

(52)

52

Figuur 43: vondsten uit de ophogingslaag PS6-6

De proefput werd aangelegd tot een diepte van 2,1 m onder het huidige loopniveau (= enkele centimeters boven de grondwatertafel), in de vierde post-middeleeuwse ophogingslaag. Op dit niveau was tevens een

puinkuil zichtbaar.23 Deze puinkuil werd uitgegraven tussen de tweede en de derde postmiddeleeuwse ophogingslaag en is op basis van 2 scherven (steengoed met engobe/zoutglazuur en lokaal rood gedraaid) onder voorbehoud ten vroegste in de 17de eeuw te situeren.

Vervolgens werd langs het noordoostelijke profiel een profielput gegraven (figuur 44). In dit profiel was de fundering van een muur met steunberen zichtbaar (figuur 45).24 Deze bevond zich ongeveer 1 m onder het huidige loopniveau. Een vergelijking met de beschikbare post-middeleeuwse kaarten wijst er op dat we hier te maken hebben met de omheiningsmuur van het hospitaaldomein (deze ommuurde de tuin en de boomgaard van het complex). Onderaan de profielput, op een diepte van ongeveer 2,3 m onder het huidige loopniveau, is een kleiige laag zichtbaar die vermoedelijk opnieuw als alluviaal te beschouwen is.25

23 PS6-1

24 PS6-4 en PS6-5

(53)

53

Figuur 44: profiel XY in proefput 6 zoals het geregistreerd werd

(54)

54

7.8. Proefput 7

Figuur 46: grondplan A van proefput 7

Proefput zeven werd aangelegd in het voetpad langs de Burchtstraat, ter hoogte van de voormalige

binnenplaats van het hospitaal en binnen de 19de eeuwse uitbreiding ervan. Deze proefput is tevens het verst verwijderd van de Dender en dit weerspiegelt zich in de bodemopbouw: alluviale lagen werden niet aangetroffen. Onder de klinkers en bijhorende fundering bevindt zich in deze put nagenoeg geen recent ophogingspakket. Dit in tegenstelling tot alle vorige sleuven en putten.

Er zijn echter wel enkele grote verstoringen in de put aanwezig in de vorm van een oude kabel dwars door de put, de puinfundering van de bestaande omheining ten noordoosten en de aanzet van de uitgraving voor de recente Belgacomkabels in het zuidwesten.

Op een diepte van slechts 0,45 m onder het huidige loopniveau komen 2 restanten van muren tevoorschijn, beide met een ondiepe bewaring en een noordoost-zuidwest oriëntatie (figuur 47).26 Mogelijk zijn deze in verband te brengen met de 19de eeuwse uitbreiding van het hospitaal. Restanten van

vloeren en loopniveaus die hiermee samen horen zijn niet meer bewaard. Het betreft dan ook slechts de

onderste restant van de fundering van deze muren. Beide muren zijn opgetrokken in een laag waarvan de dikte varieert van 0,5 m tot 1 m.27 Het is onduidelijk, gezien de beperkte oppervlakte van de put, of het gaat om een ophogingslaag, dan wel om de vulling van een grote kuil. Onder deze laag bevinden zich opnieuw verschillende ophogingslagen28, waarbinnen enkele kuilen kunnen herkend worden. Onderaan, op een diepte van 2,1 m onder het huidige loopniveau bevindt zich moederbodem bestaande uit geel lemig zand (figuur 48).29

26 PS7-1 (baksteenformaten 22,5/21,5x11x5,5/5cm) en PS7-4 (geen baksteenformaten, bestaat uit puinfundering)

27 PS7-8

28 PS7-3, PS7-16, PS7-17, PS7-18 en PS7-19 zijn vermoedelijk ophogingslagen

(55)

55

Figuur 47: grondplan A in proefput 7

(56)

56 Het onderzoek van deze proefput leverde opnieuw slechts een zeer beperkte hoeveelheid vondsten op. Slechts 5 sporen konden op basis van het aangetroffen aardewerk gedateerd worden, waarbij het in 3 gevallen om een datering onder voorbehoud gaat, gezien de zeer beperkte hoeveelheid scherven.30 Laag PS7-8, waarin de muurresten lijken gebouwd te zijn, is op basis van fragmenten rood lokaal gedraaid en lokaal witbakkend aardewerk, steengoed met engobe/zoutglazuur en steengoed type Westerwald, faience en Majolica ten vroegste in de 17de eeuw te dateren (figuur 49). De aanwezigheid van enkele scherven grijs lokaal gedraaid aardewerk zijn hierbij vermoedelijk als intrusief te beschouwen.

Figuur 49: vondsten uit PS7-8

Eén van de lager gelegen ophogingslagen, PS7-17, kan op basis van het aangetroffen aardewerk als middeleeuws beschouwd worden (figuur 50). Het betreft nagenoeg uitsluitend scherven in grijs lokaal

gedraaid aardewerk en 1 scherf uit het Maasland (Andenne-waar). De aanwezigheid van een Maaslandse scherf veronderstelt eerder een datering in 11de tot 14de eeuw, doch deze kan evenzeer intrusief aanwezig zijn en de context kan dus ook jonger zijn.

(57)

57

(58)

58

8. ASSESSMENT EN BASISANALYSE VAN DE VONDSTEN EN STALEN 8.1. Vondsten

Het archeologisch vooronderzoek op de terreinen van het voormalige OCMW-ziekenhuis langs de Burchtstraat te Ninove leverde een eerder beperkte hoeveelheid vondsten op. De meerderheid van de vondsten bestaat uit sterk gefragmenteerd aardewerk. Daarnaast werden ook enkele fragmenten bouwmateriaal, glas, dierlijk bot en metaal aangetroffen.

Verspreid over het terrein bevatten de archeologische lagen en sporen over het algemeen vrij weinig aardewerk. Deze vondsten werden grotendeels besproken bij het overzicht van de aangetroffen sporen in functie van de datering ervan, de meeste vondsten zijn afkomstig uit ophogingslagen. Opvallend hierbij is dat het doorgaans een sterk gefragmenteerde en zeer heterogene samenstelling betreft, die bijgevolg een zeer brede datering oplevert. Het gaat overwegend om materiaal daterend uit de post-middeleeuwen. Een doorgedreven analyse lijkt in deze niet relevant, gelet op de aard van de sporen en de heterogene samenstelling van het materiaal. Slechts 2 contexten kunnen met zekerheid als middeleeuws beschouwd worden. Gezien het hier om een vooronderzoek gaat, zijn er geen contexten volledig opgegraven waardoor er geen zicht is op het volledige ensemble per context. Dit geldt uiteraard ook voor de overige vondstcategorieën.

Het bouwmateriaal kwam deels reeds ter sprake bij het overzicht van de sporen. Het betreft enkele gegolfde dakpan-fragmenten (waarvan enkele dienst deden als drainagesysteem), fragmenten van een drainagebuis in aardewerk, enkele muurtegel-brokken in faience en een vloertegel afkomstig uit de kelder van de postmiddeleeuwse woning ten noordwesten van de kapel.

Er kwamen enkele fragmenten glas tevoorschijn, afkomstig van postmiddeleeuwse wijnflessen, vensterglas en medische instrumenten.

Het gevonden botmateriaal betreft uitsluitend dierlijk bot en is afkomstig van een heterogene groep van sporen.

De beperkte hoeveelheid metalen vondsten bestaat overwegend uit fragmenten in ijzer (afkomstig van constructiemateriaal zoals spijkers/nagels) en enkele metaalslakken. Daarnaast werden 2 fragmenten non-ferro aangetroffen, waaronder 1 kopspeldje.

Er werden in dit stadium van het onderzoek geen stalen genomen voor verder natuurwetenschappelijk onderzoek.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

OCMW Borgloon - Raad voor Maatschappelijk Welzijn van 26 februari 2019 :

1 2019_RMW_00008 Goedkeuring huishoudelijk reglement van de OCMW-raad 2 2019_RMW_00009 Goedkeuring deontologische code voor lokale mandatarissen 3 2019_RMW_00010 Goedkeuring

OCMW Borgloon - Raad voor Maatschappelijk Welzijn van 23 april 2019 :

3 2019_RMW_00018 Delegatiebeslissing van organogram en personeelsformatie van raad voor maatschappelijk welzijn naar vast bureau.

OCMW Borgloon - Raad voor Maatschappelijk Welzijn van 25 juni 2019 :

1 2021_RMW_00005 Goedkeuring delegatie bevoegdheid arbeidsreglement van raad voor maatschappelijk welzijn naar vast

OCMW Borgloon - Raad voor Maatschappelijk Welzijn van 29 juni 2021 :

Ter kennisgeving: lijsten wijzigingen dienstprestaties personeel OCMW 4de kwartaal 2020, 1ste en 2de kwartaal 2021.