• No results found

De ontwikkeling van agressie-incidenten binnen de gesloten jeugdzorg en de verhouding tot de ontwikkelingen van een positief leefklimaat

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ontwikkeling van agressie-incidenten binnen de gesloten jeugdzorg en de verhouding tot de ontwikkelingen van een positief leefklimaat"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Ontwikkeling van Agressie-Incidenten binnen de Gesloten Jeugdzorgen de Verhouding tot de Ontwikkelingen van een Positief Leefklimaat

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam M. L. A. Schuijt - 10198075

(2)

Amsterdam, juli 2015 Inhoudsopgave Abstract ... 4 1. Inleiding ... 5 1.1 Verscherpt toezicht ... 5 1.2 Gesloten jeugdzorg ... 6 1.3 De Koppeling ... 7 1.4 Agressie ... 8

1.5 Leefklimaat binnen de gesloten jeugdzorg ... 8

1.6 Separaties ... 10

1.7 De huidige studie ... 11

2. Methode ... 13

2.1 Onderzoeksgedeelte I: Kwantitatief onderzoek ... 13

2.1.1 Participanten ... 13

2.1.2 Meetinstrumenten ... 15

2.1.3 Strategie van analyse ... 16

2.2 Onderzoeksgedeelte II: Kwalitatief onderzoek ... 16

2.2.1 Steekproef ... 16

2.2.2 Dataverzameling ... 17

2.2.3 Strategie van analyse ... 18

3. Resultaten ... 18

(3)

3.1.1 Prevalentie agressie-incidenten ... 18

3.1.2 Aard agressie-incidenten ... 19

3.1.3 Maatregelen ... 20

3.1.4 Tijdsduur ... 21

` 3.2 Onderzoeksgedeelte II: Kwalitatief onderzoek ... 22

3.2.1 Uitleg en ervaring agressie ... 22

3.2.2 Verschil en verklaring hoeveelheid agressie ... 23

3.2.3 Voorkomen agressie ... 24

3.2.4 Kennis en ontwikkelingen leefklimaat ... 24

4 Discussie ... 25

4.1 Beperkingen ... 26

4.2 Aanbevelingen ... 28

4.3 Toekomst gesloten jeugdzorg ... 29

(4)

Abstract

This study examined how the prevalence and nature of violent incidents has developed in the course of time within a youth prison and how this relates to the development of a positive group climate. First, there is conducted a quantitative study in which the violent incidents from 2012 (n = 474) and 2014 (n = 337) were compared. The results showed that in 2014 than in 2012, both absolute and average, fewer incidents have occurred. There is also a decrease in the number and duration of separations. The second part was a qualitative research. For this part five interviews were conducted with employees of the Koppeling. The results showed that there were different perceptions regarding the developments of incidents. All respondents saw a positive development in the group climate. Following this results, cautiously can

concluded that there is a decrease in violent incidents. This has to be tantatively concluded, because not all employees experienced a decrease in aggression.

(5)

1. De Ontwikkeling van Agressie-Incidenten binnen de Gesloten Jeugdzorg en de Verhouding tot de Ontwikkelingen van een Positief Leefklimaat

Agressie is iets dat regelmatig voorkomt binnen jeugdinrichtingen (Van der Helm, Stams, Van Genabeek, & Van der Laan, 2013a). Het leefklimaat binnen deze jeugdinrichtingen lijkt van invloed te zijn op het aantal agressie-incidenten, namelijk hoe veiliger en stabieler het leefklimaat is binnen een jeugdinrichting, hoe minder agressie-incidenten lijken voor te komen op de leefgroep (Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011b). Verder is gebleken dat in een positief en aangenaam leefklimaat de jongeren meer tevreden zijn, waardoor er weinig externe oorzaken zijn voor agressie (Valenkamp, Jeremiasse-Neve, Sondeijker, Flos, & Verheij, 2014). In dit huidige onderzoek wordt onderzocht hoe de aard en prevalentie van agressie-incidenten zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld binnen de gesloten jeugdzorg en hoe dit zich verhoudt tot de ontwikkelingen van een positief leefklimaat.

1.1 Verscherpt toezicht

In 2007 is door de gezamenlijke jeugdinspecties geconcludeerd dat het veel justitiële jeugdinstellingen onvoldoende lukte om een veilig leefklimaat te realiseren. Om deze reden kwam er in 2008 veel instemming voor het verbeteren van het leefklimaat (Jongepier, Struijk, & Van der Helm, 2010). Een behandeling binnen een justitiële jeugdinrichting kan namelijk niet effectief zijn zolang er geen veilig leefklimaat heerst. Er is daarom verscherpt toezicht gekomen. De controles op het leefklimaat werden strenger en er kwamen inspecties binnen de instellingen waarbij het leefklimaat werd onderzocht. Verder is de Prison Group Climate Instrument (PGCI) voor jongeren in een instelling ontwikkeld en gevalideerd, hiermee wordt de kwaliteit van de vier belangrijkste elementen van het leefklimaat getoetst. Toen bleek dat er veel vooruitgang werd geboekt binnen de justitiële jeugdinrichtingen met betrekking tot een veilig en positief leefklimaat, is het verscherpte toezicht weer opgeheven (Jongepier et al., 2010).

(6)

1.2 Gesloten jeugdzorg

Evenals binnen justitiële jeugdinrichtingen is er binnen de gesloten jeugdzorg ook verscherpt toezicht geweest. Pas sinds 2008 is de gesloten jeugdzorg opgenomen in de Wet op de jeugdzorg (Duits & Bartels, 2008). Voor die tijd werden jongeren die ernstige

gedragsproblemen lieten zien, maar geen strafbare feiten hadden gepleegd, opgenomen in een justitiële jeugdinrichting (Tielen, Diemen-Steenvoorde, & Roeters, 2014). Vanaf 2010 worden de strafrechtelijke- en civielrechtelijke jongeren officieel gescheiden geplaatst. Nu is er

namelijk de zogenoemde gesloten jeugdzorg, ook wel JeugdzorgPlus genoemd. Deze maatregel wordt toegepast als een jongere ernstige opgroei- en opvoedproblemen laat zien, waarbij zijn of haar ontwikkeling in het gedrang komt (Duits & Bartels, 2008). Het

probleemgedrag uit zich grotendeels in externaliserend gedrag, zoals agressiviteit en opstandig gedrag (Nijhof, Van Dam, Veerman, Engels, & Scholte, 2010). Naast dit externaliserende probleemgedrag komt er bij 67 procent van de jongeren in de gesloten jeugdzorg ook internaliserende problematiek voor, zoals depressies en angststoornissen. Uit het onderzoek van Nijhof et al. (2010) is verder gebleken dat 70 procent van de jongeren die werd opgenomen in de gesloten jeugdzorg te maken had gehad met de politie. In de gesloten jeugdzorg wordt verplichte hulp gegeven aan de jongeren, er komt dus drang en dwang bij kijken. Voor plaatsing in de gesloten jeugdzorg moet een ‘machtiging gesloten jeugdzorg’ afgegeven zijn door de kinderrechter (Duits & Bartels, 2008). Naast de wet gesloten

jeugdzorg is in 2008 het Kwaliteitskader Gesloten Jeugdzorg vastgesteld (Tielen et al., 2014), waarbij de inspecties Jeugdzorg, Gezondheidszorg en Onderwijs de gesloten jeugdzorg controleren. Hierbij worden verschillende aspecten van de gesloten jeugdzorg onder de loep genomen en gecontroleerd, waarbij in de periode 2010-2011 het leefklimaat van alle gesloten jeugdzorginstellingen is onderzocht.

(7)

1.3 De Koppeling

Ook binnen gesloten jeugdzorginstelling de Koppeling is het leefklimaat onderzocht. De Koppeling is één van de dertien gesloten jeugdzorginstellingen in Nederland. In de

Koppeling verblijven jongens en meisjes van 12 tot 18 jaar oud, waarbij plaats is voor zo’n 60 jongeren. Binnen de Koppeling werken vijf organisaties samen, namelijk Spirit vanuit de jeugdzorg, de Bascule vanuit de psychiatrie, Altra vanuit het onderwijs, Lijn5 met de

specifieke kennis over licht verstandelijk beperkte jongeren en Arkin met de specifieke kennis van verslaving en middelenmisbruik.

In 2011 is het eerste rapport over het leefklimaat uitgebracht door de inspecties

Jeugdzorg en Onderwijs. Hierin is antwoord gegeven op de vraag in hoeverre de Koppeling in staat is om een veilig en verantwoord leefklimaat te bieden (Inspectie Jeugdzorg & Inspectie Onderwijs, 2011). Hierbij is gekeken naar vier thema’s, namelijk het dagprogramma, een passende en aandachtvolle omgeving, aandacht voor de samenstelling van de groep en voldoende toegerust personeel op de leefgroep. Het eindoordeel luidde dat de kwaliteit van het leefklimaat binnen de Koppeling onvoldoende was. Naar aanleiding hiervan is er in 2012 een hertest gekomen, waarbij de onderdelen zijn getoetst die de eerste keer onvoldoende bleken. Het eindoordeel van dit rapport luidde dat de kwaliteit van het leefklimaat nu wel voldoende was (Inspectie Jeugdzorg & Inspectie Onderwijs, 2012). Als gevolg van de inspecties en de hierop volgende verbeteringen van het leefklimaat binnen de Koppeling lijkt de algehele kwaliteit van het leefklimaat te verbeteren in de loop van de tijd. Aangezien het erop lijkt dat het leefklimaat en agressie met elkaar in verband staan (Van der Helm et al., 2011b, & Van der Helm et al., 2013a), maar in deze rapporten niet is gekeken naar het onderdeel agressie, geeft dit aanleiding om de aard en prevalentie van agressie-incidenten binnen de gesloten jeugdzorg te onderzoeken.

(8)

1.4 Agressie

Agressie wordt gezien als een bekend probleem binnen jeugdzorginstellingen (Van der Helm et al., 2013a). Agressie is de intentie om bij anderen schade toe te brengen (Card, Stucky, Sawalani, & Little, 2008). Agressie kan opgesplitst worden in directe en indirecte agressie. Onder directe agressie vallen fysieke en verbale agressie. Deze vorm van agressie uit zich direct tot het slachtoffer. Naast directe agressie is er ook indirecte agressie, waarbij sprake is van uitsluiting en afwijzing. Het is dus niet direct gericht op het slachtoffer. Een voorbeeld van indirecte agressie is roddelen achter iemand zijn rug om. Indirecte agressie kan net zoveel schade toebrengen aan andere mensen als fysieke agressie (Archer & Coyne, 2005). Aangezien het in rapportages van agressie-incidenten binnen jeugdzorginstellingen grotendeels gaat om fysieke en verbale agressie, zal in het huidige onderzoek in relatie tot agressie-incidenten gericht worden op de vorm directe agressie, waarbij zowel de fysieke agressie als de verbale agressie binnen de gesloten jeugdzorg onderzocht zal worden. Uit het onderzoek van Van der Helm et al. (2011b) is gebleken dat het leefklimaat van invloed is op het aantal agressie-incidenten binnen een jeugdinrichting. Namelijk hoe negatiever het leefklimaat is, hoe meer agressie-incidenten er voorkomen.

1.5 Leefklimaat binnen de gesloten jeugdzorg

De belangrijkste motor van processen die leiden tot vooruitgang bij een jongere in een gesloten instelling, is volgens Van der Helm et al. (2013b) het orthopedagogisch leefklimaat. Het leefklimaat is letterlijk ‘de omgeving waarin en de mensen met wie je relaties hebt en onderhoudt, woont, werkt, vrije tijd doorbrengt, je ontwikkelt en leert’ (De Geus & Petersen, 2003). Aangezien jongeren in justitiële of gesloten jeugdinrichtingen veel tijd op de groep doorbrengen met elkaar en de groepsleiders is het aannemelijk dat het leefklimaat van grote invloed is op de jongeren. Het leefklimaat op de groep is een basiswaarde voor alle processen binnen de gesloten jeugdzorg. Een positief leefklimaat leidt tot vooruitgang bij een jongere

(9)

binnen de gesloten jeugdzorg (Van der Helm, Van Tol, & Stams, 2013b). Als er namelijk een positief leefklimaat op de groep heerst, is dit volgens Van der Helm, Klapwijk, Stams en Van der Laan (2009) ten eerste bevorderlijk voor de behandelmotivatie van de jongeren. Ten tweede ontstaat er meer actieve coping, wat inhoudt dat problemen op een juiste manier worden aangepakt door de jongeren en deze niet worden vermeden. Ten derde is er sprake van meer interne locus of control bij de jongeren, dit betekent dat zij hun succes of falen toeschrijven aan hun eigen gedrag (Van der Helm et al., 2009). Om een positief leefklimaat binnen de gesloten jeugdzorg te kunnen realiseren, moet er een balans worden gevonden tussen de dagelijkse structuur binnen de instelling en de mate waarin de groepsleiding flexibel om kan gaan met deze structuur (Van der Helm, Boekee, Stams, & Van der Laan, 2011a). Als deze balans is gevonden wordt angst voor agressie voorkomen. Er moet bij de groepsleiding dus zowel sprake zijn van flexibiliteit als van structuur.

Pas sinds de laatste jaren is er veel aandacht gekomen voor het leefklimaat binnen de gesloten jeugdzorg en wordt dit begrip meegenomen in onderzoek naar justitiële of gesloten jeugdinrichtingen. Toch is er al sinds 1900 belangstelling voor het opvoeden binnen deze jeugdinrichtingen. In de twintigste eeuw vonden er veel ontwikkelingen plaats binnen de justitiële jeugdinrichtingen, welke uiteindelijk hebben geleid tot de huidige aandacht voor een positief leefklimaat. Al in 1925 werden er uitspraken gedaan over het leefklimaat, Aichhorn (1925) benadrukte in zijn boek bijvoorbeeld de noodzaak van een positief en veilig

leefklimaat (Dekker et al., 2012). Ook uit het artikel van Marshall en Burton (2010) kwam naar voren dat er steeds meer aandacht kwam voor het leefklimaat. Nichols en Taylor (1975) vonden bijvoorbeeld in hun onderzoek dat het gevoel van cohesie bij de groepsleden de meest belangrijke factor was voor een beter klimaat binnen de zorg. Daarnaast concludeerde

Karterud (1988) dat ondersteunende groepsleiders voor een beter groepsklimaat zorgden, waardoor de behandeling effectiever werd. Deze twee begrippen hangen samen met de

(10)

huidige definities van het leefklimaat binnen de gesloten jeugdzorg. Ook kreeg het leefklimaat meer aandacht toen bleek dat de What-Works principes, welke zijn ontstaan na jarenlang onderzoek naar recidivevermindering en uiteindelijk bleken bij te dragen aan effectieve interventies (Lowenkamp, 2006), niet compleet waren. Het leefklimaat ontbrak namelijk binnen deze principes, terwijl uit onderzoek bleek dit ook een belangrijke factor was voor een effectievere behandeling (Van der Helm et al., 2013b). De What-Works principes, welke tot op heden nog steeds veel gebruikt worden en ook effectief blijken, zouden dus eigenlijk moeten worden uitgebreid met het aspect leefklimaat.

Bij het leefklimaat spelen vier elementen een belangrijke rol (Van der Helm et al., 2013b). Het eerste element is ondersteuning, waarbij het draait om steun en responsiviteit van groepsleiders. Ten tweede is groei een belangrijk element, dit verwijst naar de mogelijkheden van de instelling die het leren en voorbereiden op het leven buiten de instelling

vergemakkelijken. Het derde element is repressie, dit omvat de mate van straf, eerlijkheid en controle van de groepsleiders en de hoeveelheid regels. Repressie kan ontstaan door een gebrek aan structuur of juist bij overmaat aan structuur en het is dus van belang dat hier een balans in wordt gevonden (Van der Helm et al., 2011a). Het laatste element is sfeer, waarbij het draait om veiligheid en vertrouwen tussen de jongeren binnen de instelling (Van der Helm et al., 2013b). Uit het onderzoek van Van der Helm et al. (2009) kwamen verschillende factoren naar voren die garant staan voor een open leefklimaat. Denk hierbij aan onder andere het ervaren van eigen verantwoordelijkheid, respect hebben voor elkaar en een gelijkwaardige communicatie tussen de groepsleiding en de jongeren.

1.6 Separaties

De separeermaatregel is een maatregel die valt onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) (Dörenberg, 2012). Ook binnen de gesloten jeugdzorg wordt deze maatregel nog regelmatig toegepast. Het is een maatregel die wordt

(11)

toegepast als een jongere agressief is. Er komt dwang en drang bij kijken en doet een groot beroep op de vrijheid van de jongeren binnen de gesloten jeugdzorg. Uit het onderzoek van Bongers, Van den Reek, Roman, Van den Wijngaart, Balogh en Van Dijk (2010) kwam naar voren dat stakeholders het erover eens waren dat separeren niet binnen een optimaal

therapeutisch klimaat thuishoort en deze maatregel tot een minimum zou moeten worden teruggebracht. Het lijkt er op dat dit een maatregel is die binnen een positief leefklimaat weinig zou moeten worden toegepast, aangezien de sfeer in het gedrang komt. Omdat de jongere met een separatie wordt vastgepakt door vijf medewerkers en vervolgens in de cel naar de grond wordt gebracht en wordt ingewikkeld met een wikkeldeken, is er ook geen sprake meer van een positieve en gelijkwaardige communicatie tussen de groepsleiding en de jongere.

1.7 De huidige studie

In het huidige onderzoek zal worden onderzocht hoe de prevalentie en aard van agressie-incidenten zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld binnen de gesloten jeugdzorg en hoe dit zich verhoudt tot de ontwikkelingen van een positief leefklimaat.

In de huidige studie staat de volgende onderzoeksvraag centraal: ‘Hoe heeft de prevalentie en aard van agressie-incidenten zich in de loop van de tijd ontwikkeld binnen de gesloten jeugdzorg en hoe verhoudt zich dit tot de ontwikkelingen van een positief

leefklimaat?’

Op basis van deze onderzoeksvraag zijn een drietal deelvragen gevormd, met als eerste vraag: ‘In hoeverre is er in 2014 een verschil in de prevalentie en aard van

agressie-incidenten ten opzichte van 2012?’ De tweede deelvraag luidt: ‘In hoeverre is er in 2014 een verschil in de prevalentie en duur van de separeermaatregel die medewerkers treffen ten opzichte van 2012?’. Tot slot zal getracht worden een antwoord te vinden op de derde deelvraag: ‘Wat is het perspectief van de medewerkers op de ontwikkelingen van de

(12)

incidenten en het leefklimaat binnen de gesloten jeugdzorg?’

Voor de onderzoeksvraag is gekozen omdat kennis over de ontwikkeling van agressie-incidenten en het leefklimaat binnen de gesloten jeugdzorg belangrijk is, zodat gesloten jeugdinstellingen bijvoorbeeld weten of zij bepaalde werk- of handelswijzen moeten aanpassen of juist behouden. Elk jaar wordt binnen de Koppeling namelijk gekeken naar de mate van agressie en hoe dit verminderd kan worden, maar ook hoe een positiever leefklimaat gecreëerd kan worden. Dit doen zij bijvoorbeeld met bepaalde trainingen of het inzetten van een coach. Als blijkt dat de agressie afneemt en de medewerkers hebben hier vóór deze afname ook een bepaalde training voor gevolgd, zou dit mogelijk met elkaar in verband gebracht kunnen worden. Het streven naar een vermindering van agressie-incidenten is belangrijk, aangezien incidenten voor angst zorgen bij de jongeren en angst kan leiden tot een negatief behandelresultaat (Kury & Smartt, 2002). Daarnaast kan er door middel van de huidige studie mogelijk meer duidelijkheid komen over de verhouding agressie-incidenten en het leefklimaat, dit is tot op heden namelijk nog niet helemaal helder. Of het leefklimaat ook daadwerkelijk verbeterd is zal niet worden onderzocht in het huidige onderzoek, hier wordt enkel vanuit gegaan op basis van eerder onderzoek. Echter wordt in het kwalitatieve

onderzoeksgedeelte wel aan medewerkers gevraagd hoe zij het leefklimaat veranderd vinden in de loop van de tijd. Aangezien de gesloten jeugdzorg pas sinds 2008 in beeld is, is er nog weinig kennis over deze gesloten maatregel. Ook zijn er weinig gegevens bekend over incidenten binnen de gesloten jeugdzorg in Nederland (Van der Laan, Maaskant, Stams, Fukkink, & Van der Voort, 2007). Tot slot is in het bestaande onderzoek binnen de Koppeling naar het leefklimaat niet gekeken naar agressie (Inspectie Jeugdzorg & Inspectie Onderwijs, 2011; Inspectie Jeugdzorg & Inspectie Onderwijs, 2012), in het huidige onderzoek zal dit aspect wel worden meegenomen.

(13)

toezicht op het leefklimaat binnen de gesloten jeugdzorg wordt verwacht dat er in de loop van de tijd meer kennis is opgedaan over het leefklimaat binnen de gesloten jeugdzorg. Deze ontwikkelingen zouden in gunstige zin moeten doorwerken op de leefgroepen en hierdoor wordt verwacht dat er in 2014 een significante vermindering is van het aantal agressie-incidenten op de Koppeling ten opzichte van 2012. Ook wordt hierdoor verwacht dat er minder separaties plaatsvinden en de duur hiervan korter is. Tot slot wordt verwacht dat de medewerkers van de Koppeling het leefklimaat verbeterd vinden en daarmee ook de agressie-incidenten verminderd.

Ten eerste zal door middel van een Chi-kwadraat toets worden onderzocht in hoeverre er in 2014 een verschil is in de aard en prevalentie van agressie-incidenten binnen de gesloten jeugdzorg ten opzichte van 2012. Ook het verschil in separaties zal met een Chi-kwadraat toets worden onderzocht, de duur van de separaties zal worden berekend met een t-toets voor twee onafhankelijke groepen. Tot slot zal door middel van vijf diepte-interviews het

perspectief van de medewerkers op de ontwikkelingen van de incidenten en het leefklimaat onderzocht worden.

2. Methode

2.1 Onderzoeksgedeelte I: Kwantitatief onderzoek

2.1.1 Participanten

De data die zijn onderzocht zijn afkomstig uit twee databestanden, namelijk een databestand met incidenten gepleegd in 2012 en een databestand met agressie-incidenten gepleegd in 2014. De participanten die de agressie-agressie-incidenten hebben gepleegd verbleven in gesloten jeugdzorginstelling de Koppeling in Amsterdam. De ‘incident evaluatieformulieren’ zijn ingevuld door de medewerkers van de Koppeling die bij het desbetreffende incident aanwezig waren. Alle afzonderlijke ‘incident evaluatieformulieren’ zijn door onderzoekstagiaires digitaal ingevoerd in SPSS Statistics 22, waardoor de

(14)

databestanden ontstonden. Deze twee aparte databestanden zijn voor de analyses die gedaan moesten worden voor het huidige onderzoek samengevoegd tot één databestand. Vanuit dit databestand zijn de analyses uitgevoerd.

In de incidentenanalyse over 2012 zijn in totaal 652 incidenten geregistreerd, er verbleven dat jaar 154 jongeren in de Koppeling. Ongeveer een kwart van deze incidenten waren periodieke controles, oftewel kamercontroles, urinecontroles (om het gebruik van drugs te controleren) en controles van lichaam en kleding (vaak als een jongere terugkeert van verlof). Deze controles worden terecht geregistreerd en meegenomen, aangezien het individuele vrijheidsbeperkende maatregelen betreft. Ze kunnen echter niet worden

vergeleken met agressie-incidenten en zijn daarom niet meegenomen in de verdere analyses. In 2012 zijn er daarom exclusief periodieke controles 474 incidenten voorgevallen. Bij deze incidenten werd 248 keer (52%) een verbale agressievorm gebruikt en 247 (52%) een fysieke agressievorm. Dit aantal komt hoger uit dan het totaal, omdat er meerdere vormen van

agressie mogelijk zijn. In 2012 vonden er 114 separaties plaats (24%).

In de incidentenanalyse over 2014 zijn in totaal 481 incidenten geregistreerd, er verbleven dat jaar 141 jongeren in de Koppeling. Ook hier worden de periodieke controles weer buiten beschouwing gelaten, waardoor 337 agressie-incidenten overblijven voor de verdere analyse. Bij deze incidenten werd 187 keer (55%) een verbale agressievorm gebruikt en 129 keer (38%) een fysieke agressievorm. Dit aantal komt lager uit dan het totaal, omdat niet altijd is geregistreerd of het verbale of fysieke agressie betrof. In 2014 vonden er 60 separaties plaats (18%).

Aangezien de databestanden al zijn ingevoerd en het meenemen van de jongeren in de incidentenanalyse een vaste procedure binnen Spirit is, is er geen toestemming gevraagd aan de participanten. Zij hebben dan ook geen beloning gekregen. In de huidige studie draait het dan ook voornamelijk om de agressie-incidenten die gepleegd zijn en niet om de jongeren

(15)

zelf. Inclusiecriteria voor deelname aan dit onderzoek waren verblijf op de Koppeling en het betrokken zijn bij een incident.

2.1.2 Meetinstrumenten

Het databestand bestond uit alle ‘incident evaluatie formulieren’ van de agressie-incidenten die zijn voorgevallen binnen de Koppeling in 2012 en 2014. Op dit incident evaluatie formulier werd door de groepsleiding die aanwezig was bij het desbetreffende incident allereerst de datum, het tijdstip, de naam van de jongere, de plaats van het incident, de medewerker en de afdeling genoteerd. Vervolgens kon er verschillende informatie over het incident worden gegeven. Ten eerste de aanleiding van het incident, waarbij vier opties konden worden aangekruist: ‘conflict met andere jongere’, ‘jongere wordt iets niet

toegestaan’, ‘jongere accepteert stop instructie niet’ of ‘andere reden:…’. Ten tweede kon een korte beschrijving van het incident worden gegeven. Ten derde moest een doelwit van agressie worden aangekruist, gekozen kon worden uit ‘objecten/materiaal’, ‘teamlid’, ‘andere jongere’, ‘zichzelf’, ‘organisatie’ of ‘andere personen:…’. Ten vierde werd de gebruikte agressievorm aangekruist, waarbij gekozen kon worden uit ‘schelden’, ‘slaan’, ‘schoppen’, ‘bijten’, ‘spugen’, ‘krabben’ en ‘anders:...’. Hierbij werden ook nog de eventueel gebruikte voorwerpen genoteerd. Ten vijfde moest worden ingevuld wat de maatregel was geweest om de agressie te stoppen: ‘confronterende technieken’, ‘de-escalerende technieken’,

‘stopinstructie’ of ‘andere maatregelen:…’. Ten zesde moest duidelijk zijn wat de inperkende maatregelen zijn geweest. Hierbij kon worden gekozen uit elf opties, namelijk ‘jongere vast gehouden’, ‘jongere gefixeerd’, ‘eigen kamer met tijdsduur van 10 minuten’, ‘eigen kamer met deur op slot met tijdsduur van … minuten’, ‘time out met tijdsduur van … minuten’, ‘separeer met tijdsduur van … minuten’, ‘medicatie (met stofnaam)’, ‘kamer controle’, ‘UC controle’, ‘controle lichaam en kleding’ en ‘beperking post, bezoek of telefonisch verkeer’. De zevende informatiebron ging over het beschadigen van meubels, waarbij kon worden

(16)

aangevinkt of er eigen materiaal is beschadigd, materiaal van een medewerker, materiaal van de Koppeling of ander materiaal. Vervolgens moest informatie ingevuld worden over de personen, namelijk of iemand letsel had en zo ja, wat de aard van het letsel was, of behandeling noodzakelijk was en of behandeling door een arts noodzakelijk was. Hierbij konden ook nog bijzonderheden worden genoteerd. Ook werden de geïnformeerde personen ingevuld, waarbij bijvoorbeeld de naam van de afdelingsmanager, de ouders of de school kon worden genoteerd. Tot slot kon nog iets worden ingevuld over de samenwerking tussen collega’s en werd het formulier getekend door de behandelingsverantwoordelijke, de afdelingsmanager of het zorgteam.

2.1.3 Strategie van analyse

De eerste deelvraag is beantwoord door middel van Chi-kwadraat toets. Deze methode is gebruikt omdat er is gekeken naar een verandering in de hoeveelheid agressie-incidenten en een verandering in de mate van verbale en fysieke agressie bij twee verschillende groepen, namelijk de incidenten gepleegd in 2012 en de incidenten gepleegd in 2014. Hierbij is het aantal agressie-incidenten de afhankelijke variabele en het jaartal de onafhankelijke variabele. De tweede deelvraag is beantwoord door middel van een Chi-kwadraat toets en een t-toets voor twee onafhankelijke groepen. Er is namelijk gekeken naar een verandering in de mate van separeren, maar ook naar een verschil in tijdsduur van deze maatregel. De separatie is de afhankelijke variabele, het jaartal de onafhankelijke. De toetsen zijn uitgevoerd met SPSS Statistics 22.

2.2 Onderzoeksgedeelte II: Kwalitatief onderzoek 2.2.1 Steekproef

Het kwalitatieve deel bestond uit diepte-interviews met medewerkers van de Koppeling. Deze respondenten zijn door de onderzoeker zelf geworven door naar de

(17)

mee wilden werken aan een onderzoek naar agressie-incidenten en het leefklimaat binnen de gesloten jeugdzorg. Een exclusiecriterium was dat medewerkers korter dan drie jaar op de Koppeling werkzaam waren, aangezien zij tijdens het interview het verschil moesten kunnen benoemen tussen nu en drie jaar geleden. Inclusiecriteria waren dat zij op de Koppeling moesten werken, bij voorkeur als groepsmedewerker, en hun werk op de Koppeling al langer dan drie jaar uitvoerden. Voor het huidige onderzoek zijn vijf medewerkers van de Koppeling geïnterviewd, waarbij vier werkzaam als groepsmedewerker en één werkzaam als

‘Koppelaar’. Deze laatste heeft wel voor lange tijd als groepsmedewerker gewerkt. Om beide invalshoeken aan bod te kunnen laten komen is tijdens het werven van de respondenten naar een evenredige man-vrouw verhouding gestreefd (Agresti & Franklin, 2008). Uiteindelijk zijn er drie vrouwen en twee mannen geïnterviewd.

2.2.2 Dataverzameling

De individuele diepte-interviews zijn afgenomen aan de hand van

semi-gestructureerde interviews, ook wel halfopen interviews genoemd. Hierbij zijn er bepaalde vragen van te voren zijn opgesteld, maar kon er tijdens het interview nog wel van deze vragen worden afgeweken (Boeije, 2014). Ook kon er worden doorgevraagd als een respondent onvoldoende of onduidelijk antwoord gaf. Er zijn vijftien vragen opgesteld, zowel open als gesloten, waarbij de eerste vier vragen over algemene informatie gingen, vraag vijf t/m elf over agressie en vraag twaalf t/m vijftien over het leefklimaat. De vooraf opgestelde vragen waren bijvoorbeeld in hoeverre er een verschil werd gezien in de hoeveelheid agressie, wat de respondent zelf deed om agressie te voorkomen en of er volgens de respondent genoeg aan het leefklimaat werd gedaan binnen de Koppeling. De vragen zijn mondeling gesteld aan de respondent. De interviews zijn auditief opgenomen met behulp van een opnameapparaat en zijn vervolgens getranscribeerd op de computer, waardoor er tijdens het coderen en

(18)

2.2.3 Strategie van analyse

De kwalitatieve analyse is uitgevoerd aan de hand van het boek van Boeije (2014). De interviews zijn transcribeerd in een word-bestand en vervolgens met pen en papier gecodeerd, zodat er onder andere thema’s konden worden vastgesteld in de onderzoeksgegevens (Boeije, 2014). Aangezien er van te voren een vragenlijst is opgesteld, waren de thema’s al deels bekend. Tijdens het coderen van de getranscribeerde interviews is overbodige tekst

weggestreept. Vervolgens zijn de uitspraken van de respondenten aan de hand van thema’s gecodeerd, zoals ‘uitleg werk’, ‘mening werk’, ‘uitleg agressie’, ‘hoeveelheid agressie’, ‘voorbeeld agressie’, ‘voorkomen van agressie’, ‘kennis leefklimaat’ en ‘ontwikkelingen leefklimaat’. De uitspraken zijn per respondent en per thema geordend en onder elkaar gezet in een Excel bestand, zodat op een overzichtelijke manier naar verbanden gezocht kon worden. Op deze manier zijn alle antwoorden van de respondenten per thema gesorteerd. Hierop volgend vond een kwalitatieve analyse plaats. Per thema is gekeken naar verschillen en overeenkomsten tussen medewerkers, maar is er ook per medewerker gekeken naar verbanden tussen bepaalde antwoorden.

3. Resultaten

3.1 Onderzoeksgedeelte I: Kwantitatief onderzoek

In het kwantitatieve deel is onderzocht in hoeverre er in 2014 een verschil was in de prevalentie en aard van agressie-incidenten ten opzichte van 2012. Ook is gekeken in hoeverre er in 2014 een verschil was in de prevalentie en duur van de separeermaatregel ten opzichte van 2012.

3.1.1 Prevalentie agressie-incidenten

In 2012 zijn er 474 agressie-incidenten geregistreerd, in 2014 zijn er 337 incidenten geregistreerd. Er lijkt een afname te zijn in het aantal agressie-incidenten, maar aangezien het aantal jongeren per jaar verschilt is gekeken naar het gemiddeld aantal incidenten per jongere.

(19)

Tabel 1

Beschrijvende statistieken over 2012 en 2014 Incidenten 2012 2014 Aantal jongeren Aantal incidenten Aantal jongeren Aantal incidenten 154 474 (3.08) 141 337 (2.39) Noot. Gemiddelden staan tussen haakjes

In 2012 verbleven er 154 jongeren in de Koppeling, in 2014 waren dit er 141. In 2012 vonden er daarom afgerond gemiddeld 3 incidenten plaats per jongere en in 2014 vonden er afgerond 2 agressie-incidenten plaats per jongere. Er zijn in 2014 dus zowel absoluut als gemiddeld minder incidenten per jongere voorgevallen dan in 2012. In Tabel 1 zijn de verdere beschrijvende statistieken weergegeven.

3.1.2 Aard agressie-incidenten

Het verschil in de aard van agressie-incidenten is door middel van een Chi-kwadraat toets berekend. In Tabel 2 zijn de resultaten weergegeven wat betreft het verschil in verbale en fysieke agressie-incidenten.

Tabel 2

Kruistabel: Verschil tussen 2012 en 2014 in verbale en fysieke agressie

χ² Df Sig (2- tailed) Verbaal Fysiek Bijten Krabben Slaan Spugen Schoppen .63 1.25 2.13 3.03 3.00 9.33 1 1 1 1 1 1 .43 .26 .14 .08 .08 .00*

(20)

Op het registratieformulier vallen bijten, krabben, slaan, spugen en schoppen onder fysieke agressie. Deze vijf verschillende agressievormen staan in de tabel apart weergegeven. Als het gaat om een verandering in verbale agressie, is er geen significant verschil (p > .05) tussen 2012 en 2014. Wat betreft de verandering in fysieke agressie, is er enkel een significant verschil (p < .05) in schoppen tussen 2012 en 2014. In Tabel 3 zijn de beschrijvende

statistieken voor schoppen weergegeven.

Tabel 3

Beschrijvende statistieken wat betreft schoppen Schoppen 2012 2014 Ja Nee 104 322 52 285

Noot. Met een geregistreerd aantal van 426 incidenten in 2012 en 337 incidenten in 2014

Uit deze tabel kan worden afgeleid dat het aantal schop-incidenten in 2014 is afgenomen ten opzichte van 2012. Er zijn negen procent minder schop-incidenten dan in 2012. De overige fysieke agressie-vormen zijn niet significant toe- of afgenomen. 3.1.3 Maatregelen

Er is een inperkende maatregel binnen de gesloten jeugdzorg die een groot beroep kan doen op de vrijheid van de jongeren en wellicht niet thuishoort binnen een positief

leefklimaat, namelijk een jongere in de separeercel plaatsen. Er is door middel van een Chi-kwadraat toets berekend of er een verandering heeft plaatsgevonden wat betreft deze maatregel. In Tabel 4 zijn de resultaten weergegeven.

(21)

Tabel 4

Kruistabel: Verschil tussen 2012 en 2014 wat betreft de separeermaatregel

χ² Df Sig

(2- tailed)

Separeer 4.3 1 .03 Noot. * = p < .05, χ² = toetsingsgrootheid, df = vrijheidsgraden en Sig = significantie

Er is een significant verschil (p <.05) gevonden wat betreft een verandering in

plaatsing in de separeercel. In Tabel 5 staan de beschrijvende statistieken van deze maatregel weergegeven.

Tabel 5

Beschrijvende statistieken wat betreft plaatsing in de separeer Separeer 2012 2014 Ja Nee 114 356 60 277

Noot. Met een geregistreerd aantal van 470 incidenten in 2012 en 337 incidenten in 2014

Uit bovenstaande tabel wordt duidelijk dat er in 2014 minder separeerplaatsingen zijn. Er is een procentuele afname zichtbaar van 6,5 procent, namelijk van 24,3 procent in 2012 naar 17,8 procent in 2014.

3.1.4 Tijdsduur

Tot slot is er door middel van een t-toets voor twee onafhankelijke groepen gekeken naar het verschil tussen 2012 en 2014 wat betreft de tijdsduur van de separeermaatregel (Tabel 6). De verschillen zijn significant bij een significantieniveau van .05.

(22)

Tabel 6

T-toetstabel: Verschil in tijdsduur separeerplaatsingen 2012 en 2014 M 2012 M SE 2014 t df Sig (2-tailed) Separeer 68.82 29.16 17.52 2.26 141 .03* Noot. * = p < .05, M = gemiddelde, SE = standaardfout, t = toetsingsgrootheid, df = vrijheidsgraden en Sig = significantie

Uit de analyse kwam naar voren dat er tussen 2012 en 2014 een significant verschil is in de duur van de plaatsing in de separeer (t = 2.26, p < .05). Dat betekent dat in 2014

jongeren minder lang in de separeer verbleven dan in 2012. Gemiddeld verbleven in 2014 jongeren 39,66 minuten korter in de separeer dan in 2012.

3.2 Onderzoeksgedeelte II: Kwalitatief onderzoek

Voor het kwalitatieve onderzoeksgedeelte zijn vijf medewerkers van de Koppeling geïnterviewd. De gecodeerde en geanalyseerde interviews zijn in dit hoofdstuk per relevant thema besproken.

3.2.1 Uitleg en ervaring agressie

Bij de vraag over wat de respondenten onder agressie verstaan is door alle

respondenten twee soorten agressie beschreven. Bijna alle respondenten geven de fysieke en verbale agressie aan in hun omschrijving, daarnaast wordt door sommigen enkel onderscheid gemaakt tussen verbale- en non-verbale agressie. Als wordt gevraagd naar hoe zij de agressie ervaren binnen hun werk, geven twee medewerkers aan dat agressie simpelweg bij het werk

Eén medewerker werkt sinds 2010 op de Koppeling. Hij accepteert de agressie die hij meemaakt binnen zijn werk en vindt dat het erbij hoort.

‘’Het hoort erbij. Het komt heel vaak voor dat je wordt uitgescholden, het zijn jongeren die geen

grenzen kennen. Ik denk dat er weinig mensen thuiskomen na een dienst en zeggen: ‘nou, vandaag ben ik tien keer uitgescholden voor kankerlijer’. Bij ons is het normaal en dat klinkt eigenlijk heel belachelijk, maar dat is gewoon de reden, ja’’. (Mannelijke medewerker)

(23)

binnen de gesloten jeugdzorg hoort.

3.2.2 Verschil en verklaring hoeveelheid agressie

Er zijn verschillende belevingen wat betreft het verschil in de hoeveelheid agressie tussen 2012 en 2014. De meningen zijn gelijk verdeeld, er is ook één respondent die aangeeft geen verschil te zien in de hoeveelheid agressie. Volgens deze respondent zijn er namelijk altijd incidenten geweest en ziet zij geen duidelijke verandering tussen 2012 en 2014 wat betreft de hoeveelheid agressie-incidenten.

De afname wordt door de respondenten verklaard door een verandering in de werkwijze van de medewerkers. Er wordt volgens de respondenten meer gede-escaleerd en medewerkers zijn minder repressief dan een paar jaar geleden. Ook het positief leefklimaat wordt hierbij genoemd. Het lijkt er daarom op dat de professionelere werkwijze van

medewerkers en daardoor de afname van agressie-incidenten verklaard kan worden door de positieve ontwikkelingen van het leefklimaat.

Daarentegen zijn er ook twee respondenten die aangeven dat zij de agressie toegenomen vinden. Volgens hen is een eerste verklaring hiervoor dat er een steeds complexere doelgroep in de gesloten jeugdzorginstelling binnenkomt met een zwaardere problematiek. Ten tweede wordt de verharding van de maatschappij als verklaring gegeven, ten derde dat er minder medewerkers werkzaam zijn. Dat de meningen wat betreft de

hoeveelheid agressie uiteenlopen, zou bijvoorbeeld kunnen komen door de leefgroep waarop

Een medewerker vertelt over zijn beleving van de hoeveelheid agressie binnen de Koppeling. Hij heeft vóór dit werk op een open leefgroep gewerkt en ziet een duidelijk verschil in de agressie binnen de open en gesloten instellingen. Toch merkt hij op dat de agressie is afgenomen binnen de gesloten jeugdzorg.

‘’Toen ik hier net binnenkwam, had je er weken bij dat je 5, 6, 7 alarmen per dag had, met een

intensiteit veel heftiger dan nu. Dit komt omdat toen ik hier net binnenkwam, je veel

medewerkers had die aan de beheersmatige kant zaten. En daarmee wil ik zeggen, twee keer waarschuwen naar kamer, luister je niet dan druk ik op alarm en gooien we je in de separeer. Nu zijn er veel meer mensen die de uitdaging vinden in het de-escaleren, het geduld, het gesprek aangaan, empathie tonen. Dat heeft vooral die kentering gebracht’’. (Mannelijke medewerker)

(24)

de medewerkers werkzaam zijn. Eén respondent die aangeeft een toename te zien, werkt op de meisjes-specifieke groep en deze staat bekend als een groep met veel en heftige incidenten. Wat ook zou kunnen meespelen is de leeftijd van de medewerkers en het aantal jaar ervaring. Eén medewerker, die aangeeft al lange tijd als groepsmedewerker werkzaam te zijn, geeft aan een afname te zien van de agressie-incidenten. Mogelijk heeft hij al zoveel meegemaakt dat gewenning aan agressie is opgetreden. Hierdoor kan het zo zijn dat hij juist van mening is dat er een afname van incidenten plaatsvindt.

3.2.3 Voorkomen agressie

Op de vraag wat medewerkers doen om agressie binnen hun werk te voorkomen, beschrijven alle respondenten een andere aanpak. De verschillende manieren hebben wel één ding gemeen, ze zijn namelijk allemaal gericht op het belang van de jongeren. Respectievelijk wordt vroeg signaleren genoemd, onder de jongeren gaan zitten, een helikopterview hebben, de-escalerend werken, geduld hebben, blijven herhalen en tot slot eerlijk zijn naar de jongeren toe. Dit zijn de manieren waarop volgens de respondenten agressie kan worden voorkomen. Er komt geen negativiteit uit deze antwoorden naar voren en het zijn manieren waarbij de

respondenten het beste met de jongeren voor lijken te hebben. Deze werkwijze lijkt goed te passen bij twee pijlers van het leefklimaat, namelijk ondersteuning (vanuit de medewerkers) Eén van de respondenten zit al 16 jaar in het vak en werkt vanaf de opening op de Koppeling. Toch geeft zij aan nog nooit agressie te hebben meegemaakt die gericht was tegen haarzelf. Volgens haar ligt de kracht in het teruggaan naar je eigen jeugd.

‘’Ik zit al 16 jaar in het werk. Ik ben van mening, het maakt niet uit welke jongere je tegenover je hebt, als je even terug kan gaan naar die leeftijdsfase maakt dat het een stuk makkelijker. En ook eerlijk naar de jongeren toe: ik begrijp het, zo was ik namelijk ook. Echt inleven. De jongeren hebben heel snel zoiets van: je hebt gestudeerd, het zijn allemaal regels uit het boekje en ze weten helemaal niks, maar dan als ze het van jou zelf horen, je eigen ervaring, dan hebben ze zoiets van, even grof gezegd: je lult niet. Je praat niet met me mee. Je meent het echt met me. En dat vermindert wel de agressie’’. (Vrouwelijke medewerker)

(25)

en repressie.

3.2.4 Kennis en ontwikkelingen leefklimaat

Aangezien er positieve ontwikkelingen zichtbaar zijn wat betreft het leefklimaat binnen de gesloten jeugdzorg, is aan de respondenten gevraagd wat zij zelf weten te vertellen over het leefklimaat en wat het leefklimaat inhoudt. Alle respondenten weten wat het

leefklimaat inhoudt en spreken over de vier pijlers van het leefklimaat. Opvallend is dat bijna alle medewerkers praten over een opbouwende fase, het is in beweging maar de Koppeling is er nog niet helemaal wat betreft een volledig ontwikkeld leefklimaat. Volgens de

respondenten zou dit beter kunnen door bijvoorbeeld uitgebreidere trainingen aan te bieden, zodat het onderwerp meer gaat spelen binnen de instelling. Wel is het leefklimaat volgens hen al beter en positiever ontwikkeld dan drie jaar geleden. Een belangrijk aspect hierin is de overgang van de oudbouw naar de nieuwbouw, waardoor de sfeer een stuk aangenamer is geworden.

4. Discussie

In dit onderzoek is onderzocht hoe de aard en prevalentie van agressie-incidenten zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld en hoe dit zich verhoudt tot de ontwikkelingen van een positief leefklimaat. Ten eerste is gekeken naar de aard en prevalentie van

agressie-incidenten. Aangezien in de theorie naar voren kwam dat de positieve ontwikkelingen van het leefklimaat van gunstige invloed zouden kunnen zijn op de ontwikkeling van

agressie-incidenten (Van der Helm et al., 2011b; Van der Helm et al., 2013a), werd daarom een afname van agressie-incidenten verwacht. Uit de kwantitatieve resultaten kwam inderdaad naar voren dat er in 2014 zowel gemiddeld als absoluut minder incidenten zijn voorgevallen dan in 2012. Dit strookt met de vooraf opgestelde hypothese. Wat betreft de aard van agressie-incidenten was er enkel een significante afname in de fysieke agressievorm ‘schoppen’. Verder is er geen verschil gevonden in de aard van agressie-incidenten tussen

(26)

2012 en 2014.

Ten tweede bleek uit de eerder besproken theorie bleek dat stakeholders het erover eens waren dat separeerplaatsingen niet binnen een optimaal therapeutisch klimaat thuishoren (Bongers et al., 2010). Separeerplaatsingen zouden tot een minimum moeten worden beperkt en daarom werd verwacht dat in de resultaten een afname van separaties te zien zou zijn. Er bleken in 2014 inderdaad minder separeerplaatsingen te zijn ten opzichte van 2012, de duur was ook significant korter. Deze resultaten stroken opnieuw met de vooraf opgestelde hypothese.

Ten derde bleek uit het kwalitatieve onderzoeksgedeelte dat er wisselende belevingen waren over een verschil in de hoeveelheid agressie-incidenten, de meningen waren verdeeld. De respondenten vertelden allemaal over een positieve aanpak om agressie te voorkomen. Het leefklimaat vonden de respondenten een stuk beter ontwikkeld dan in 2012, wel zou er

volgens bijna allemaal nóg meer aandacht moeten komen voor het leefklimaat, het zit namelijk nog steeds in een opbouwende fase.

Bekend is nu dat er een afname van agressie-incidenten is, dit strookt deels met de resultaten van het kwalitatieve onderzoeksgedeelte. Deze afname werd naar aanleiding van het theoretisch kader uit de inleiding verwacht. Er is een afname zichtbaar in het aantal schop-incidenten en separaties. Ook dit werd aan de hand van de beschreven theorie verwacht. Wellicht zouden deze resultaten in verband gebracht kunnen worden met de positieve aanpak die de respondenten aangaven om agressie te voorkomen en de positieve ontwikkelingen van het leefklimaat die in de inleiding naar voren kwamen. Of deze positieve ontwikkelingen ook werkelijk zichtbaar zijn binnen de gesloten jeugdzorg, bleek uit de bevestigende antwoorden van de respondenten op de vragen over de ontwikkelingen van het leefklimaat. Aangezien het leefklimaat in het huidige onderzoek verder niet is onderzocht is er (nog) geen zekerheid over een verband tussen de positieve ontwikkelingen van het leefklimaat en agressie-incidenten.

(27)

4.1 Beperkingen

Bij dit onderzoek zijn een aantal kanttekeningen te plaatsen. Het invullen van de incident-evaluatieformulieren is door een groot aantal verschillende medewerkers gedaan, waardoor de procedure minder eenduidig wordt. Het onderzoek wordt hierdoor vanzelf minder betrouwbaar (Hoyle, Harris, & Judd, 2002). Niet elke medewerker vindt een bepaald incident belangrijk genoeg om hierover een evaluatieformulier in te vullen, daarnaast wordt het invullen soms vergeten, is er geen tijd meer voor of wordt het formulier nalatig ingevuld. Ook is er geen training of bepaald protocol voor het invullen van de formulieren, waardoor de cijfers die zijn gebaseerd op de evaluatieformulieren mogelijk zouden kunnen verschillen van de realiteit.

Tevens is in het huidige onderzoek voornamelijk gekeken naar een verschil in agressie vanuit het leefklimaat, welke zich positief lijkt te ontwikkelen en een invloed lijkt te hebben op agressie-incidenten. Hierdoor zijn factoren die mogelijk ook van invloed kunnen zijn op agressie niet meegenomen in het theoretisch kader. Naast het leefklimaat zijn er nog andere factoren die mogelijk kunnen leiden tot een afname van agressie (Dodge, Coie, & Lynam, 2007). Zo kan medicatie agressie verminderen, maar ook bepaalde trainingen, zoals het aanleren van sociaal-cognitieve vaardigheden, kunnen leiden tot een afname van agressie. Uit het onderzoek van McGuire (2008) bleken er daarnaast meerdere interventies te zijn die tot een mogelijke afname van agressie leiden, namelijk deze die zich richten op emotieregulatie, interpersoonlijke vaardigheden en het sociaal probleemoplossend vermogen. In het huidige onderzoek wordt hier niet over gesproken.

Wat betreft het kwalitatieve onderzoeksgedeelte zijn er bij de afname van interviews ook nog twee kanttekeningen te plaatsen. Bij interviews kan er namelijk altijd sprake zijn van de zogenoemde interviewer bias (Hoyle et al., 2002). Bij een diepte-interview kunnen

(28)

bijvoorbeeld voorkomen dat de verwachtingen en de eigenschappen van de interviewer de antwoorden van de respondent beïnvloeden. Het kan dan dus ook gebeuren dat een respondent geneigd is om sociaalwenselijke antwoorden te geven, dit komt de betrouwbaarheid van een onderzoek niet ten goede. Ook zou de onderzoeksgroep mogelijk te klein zijn en zijn er in het huidige onderzoek te weinig respondenten geïnterviewd. Volgens Guest, Bunce en Johnson (2006) treedt er binnen twaalf interviews data-verzadiging op, dit zou dus kunnen betekenen dat er nog geen verzadiging is in het huidige onderzoek. Echter is voor vijf interviews gekozen om puur verdieping op de verzamelde gegevens uit het kwantitatieve onderzoek te verkrijgen.

Een laatste kanttekening is dat de gebruikte gegevens en de weergegeven resultaten van het huidige onderzoek enkel zijn gebaseerd op één van de dertien gesloten

jeugdzorginstellingen in Nederland, namelijk de Koppeling in Amsterdam. Hierdoor zou het generaliseren van de resultaten naar de populatie, dus alle gesloten jeugdzorginstellingen, in het gedrang kunnen komen (Hoyle et al., 2002). Aangezien deze dertien instellingen

homogeen zijn wat betreft de doelgroep, de doelstelling en de ontwikkelingen van onder andere het leefklimaat is dit echter wel een reden om aan te kunnen nemen dat in al deze instellingen dezelfde bevindingen worden gevonden.

4.2 Aanbevelingen

Om meer inzicht te krijgen in het onderwerp is vervolgonderzoek gewenst. Een eerste aanbeveling is om een protocol op te stellen wat betreft het invullen van de ‘agressie evaluatie formulieren’. In dit protocol zou het belang moeten worden opgenomen van het invullen van deze formulieren en moeten duidelijke regels komen te staan over het invullen ervan. Zo wordt er één lijn getrokken binnen de gesloten jeugdzorginstelling en wordt eenzelfde manier van invullen bevorderd. Ook zouden medewerkers tweemaal per jaar een voorlichting kunnen krijgen over het invullen van de evaluatieformulieren, zodat de regels mondeling

(29)

gecommuniceerd kunnen worden.

Een tweede aanbeveling is om in vervolgonderzoek te kijken naar andere factoren die een rol kunnen spelen bij de ontwikkelingen van agressie-incidenten binnen de gesloten jeugdzorg, zodat een vermindering van agressie-incidenten ook in verband kan worden gebracht met wellicht andere factoren dan het leefklimaat. Als duidelijk wordt welke factoren nog meer van invloed kunnen zijn op een vermindering van agressie-incidenten, kan hier binnen de gesloten jeugdzorginstellingen op worden ingespeeld.

Een derde aanbeveling is om in vervolgonderzoek de diepte-interviews uit te laten voeren door een professionele en getrainde interviewer, zodat de kans op interviewer bias verkleind wordt. Daarnaast zouden er in vervolgonderzoek nog meer interviews kunnen worden afgenomen bij een grotere steekproef van medewerkers binnen de gesloten jeugdzorg. Op die manier kan gekeken worden of de resultaten van het huidige onderzoek overeen komen met de resultaten van een breder kwalitatief onderzoek.

Een laatste aanbeveling is om in de toekomst meer jeugdzorginstellingen te onderzoeken, zodat generalisatie mogelijk is. Op deze manier kunnen de resultaten van verschillende instellingen vergeleken worden en kunnen er valide uitspraken gedaan worden over alle gesloten jeugdzorginstellingen in Nederland.

4.3 Toekomst gesloten jeugdzorg

In de inleiding kwam al naar voren dat het erop lijkt dat het leefklimaat en de agressie binnen de gesloten jeugdzorg met elkaar in verband staan, namelijk hoe positiever het

leefklimaat, hoe minder agressie-incidenten er voorvallen. Aangezien uit eerder onderzoek naar voren komt dat er positieve ontwikkelingen van het leefklimaat gaande zijn, werd verwacht dat er in 2014 minder agressie-incidenten voorkwamen dan in 2012. Uit de

resultaten van het huidige onderzoek is er inderdaad een afname zichtbaar, echter strookt niet volledig met de perceptie van de medewerkers. Omdat de ontwikkelingen van het leefklimaat

(30)

niet zijn onderzocht in dit onderzoek, kan een verband niet worden vastgesteld. Wel is er, tegelijk met de positieve ontwikkelingen van het leefklimaat, een positieve ontwikkeling in de agressie-incidenten zichtbaar. Met deze resultaten in het achterhoofd is het van belang dat het leefklimaat binnen alle dertien gesloten jeugdzorginstellingen op de voorgrond komt te staan. Op deze manier kan de kwetsbare groep jongeren die hier, vaak met tegenzin, verblijft optimaal behandeld worden en uiteindelijk met vertrouwen de toekomst tegemoet gaan.

(31)

Literatuur

Agresti, A., & Franklin, C. A. (2008). Statistics: The art and science of learning from data. USA, Boston: Pearson.

Aichhorn, A. (1952). Verwaarloosde jeugd. De psychoanalyse in de heropvoeding. Utrecht: Bijleveld.

Archer, J., & Coyne, S. M. (2005). An integrated review of indirect, relational, and social aggression. Personality and Social Psychologal Review, 9, 212-230.

doi:10.1207/s15327957pspr0903_2

Boeije, H. (2014). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom Uitgevers. Bongers, I., Reek, E. van den, Roman, B., Wijngaart, M. van den, Balogh, L., & Dijk, A. van

(2010). Separeren in de GGZ: Beleid, praktijk en toezicht. Onderzoek naar de vorderingen in het terugdringen van separaties. Verkregen van

https://www.dwangindezorg.nl/depraktijk/pdf/Onderzoek%20naar%terugdringing %20separaties.pdf

Card, N. A., Stucky, B. D., Sawalani, G. M., & Little, T. D. (2008). Direct and indirect aggression during childhood and adolescence: A meta-analytic review of gender differences, intercorrelations, and relations to maladjustment. Child Development, 79, 1185-1229. doi: 10.1111/j.1467-8624.2008.01184.x

Dekker, J. J. H., Amsing, M., Bij, I. van der, Dekker, M., Grietens, H. W. E., Harder, A., … Timmerman, M. C. (2012). Jeugdzorg in Nederland, 1945-2010. Resultaten van deelonderzoek 1 van de commissie-Samson: Historische schets van de institutionele ontwikkeling van de jeugdzorg vanuit het perspectief van het kind en de aan hem/ haar verleende zorg. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.

Dodge, K. A., Coie, J. D., & Lynam, D. (2007) Aggression and antisocial behavior in youth. In W. Damon and R. Lerner (Eds.), Child and adolescent development. An advanced course (pp. 437-473). Hoboken, New Jersey: Wiley & Sons.

(32)

Dörenberg, V. E. T. (2012). Agressie in de gedwongen zorg. Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, 6, 455. Verkregen van

http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/TvGR/2012/6/TvGR_0165 0874_2012_036_006_001

Duits, N., & Bartels, J. A. C. (2011). Jeugdpsychiatrie en recht. Wetgeving, zorgveld en praktijk. Assen: Van Gorcum.

Geus, B., de, & Petersen, L. (2003). Jasmijn de Windt. Werkboek voor kwalificatieniveau 3, deelkwalificatie 310. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Guest, G., Bunce, A., & Johnson, A. (2006) How many interviews are enough? An

experiment with data saturation and variability. Field methods, 18(1), 59-82. doi: 10.1177/1525822X05279903

Helm, G. H. P. van der, Boekee, I., Stams, G. J. J. M., & Laan, P. H. van der (2011a). Fear is the key. Keeping the delicate balance between flexibility and control in a Dutch youth prison. Journal of Children’s services, 6, 248-263. Verkregen van

http://dare.uva.nl/document/2/132603

Helm, G. H. P. van der, Klapwijk, M., Stams, G. J. J. M., & Laan, P. H. van der (2009). ‘What Works’ for juvenile prisoners: The role of group climate in a youth prison. Journal of Children’s Services, 4(2), 36-48.

doi:http://dx.doi.org/10.1108/17466660200900011

Helm, G. H. P. van der, Stams, G. J. J. M., & Laan, P. H. van der (2011b). Measuring group climate in prison. The Prison Journal, 91, 158-177. doi:10.1177/0032885511403595 Helm, G. H. P. van der, Stams, G. J. J. M., Genabeek, M. van, & Laan, P. H. van der

(2013a). Group climate, personality and self-reported aggression in incarcerated male youth. The Journal of Forensic Psychiatry and Psychology, 23(1), 23-39. doi:

(33)

Helm, G. H. P. van der, Tol, N. van, & Stams, G. J. J. M. (2013b). De invloed van het orthopedagogisch leefklimaat in de residentiele justitiële jeugdzorg:

Recidivevermindering door opvoeding, behandeling en scholing. Verkregen van http://www.hsleiden.nl/aems/lectoraatResidentieleJeugdzorg/Leefklimaat.pdf Hoyle, R. H., Harris, M. J., & Judd, C. M. (2002). Research methods in social relations. USA, New York: Wadsworth.

Inspectie Jeugdzorg, & Inspectie Onderwijs (2011). Het leefklimaat van jongeren in de Koppeling. Stap 2 van het stapsgewijs toezicht op basis van het Kwaliteitskader Gesloten Jeugdzorg. Instellingsrapport. Utrecht: Inspectie Jeugdzorg en Inspectie Onderwijs.

Inspectie Jeugdzorg, & Inspectie Onderwijs (2012). Het leefklimaat van jongeren in de Koppeling. Hertoets. Stap 2 van het stapsgewijs toezicht op basis van het Kwaliteitskader Gesloten Jeugdzorg. Instellingsrapport. Utrecht: Inspectie Jeugdzorg en Inspectie Onderwijs.

Jongepier, N., Struijk, M., & Helm, G. H. P. van der (2010). Zes uitgangspunten voor een goed pedagogisch klimaat: Pedagogisch handelen in de residentiele zorg. Jeugd en Co Kennis, 9(1), 9-18. Verkregen van www.jeugdenco.nl.

Karterud, S. (1988). The influence of task definition, leadership and therapeutic style on inpatient group cultures. International Journal of Therapeutic Communities, 9, 231-247. Verkregen van http://psycnet.apa.org/psycinfo/1990-20787-001

Kury, H. & Smartt, U. (2002). Prisoner-on-prisoner violence: Victimization of young offenders in prison. Some German findings. Criminal Justice, 2, 411–437. doi: 10.1177/17488958020020040301

Lowenkamp, C. (2006). What Works in Reducing Recidivsm? University of St. Thomas Law Journal, 3, 521-535. Verkregen van

(34)

http://ir.stthomas.edu/cgi/viewcontent.cgi?article=1096&context=ustlj

Marshall, W. L., & Burton, D. L. (2010). The importance of group processes in offender treatment. Aggression and Violent Behavior, 15, 141-149. doi:

10.1016/j.avb.2009.08.008

Nichols, M. P., & Taylor, T. Y. (1975). Impact of therapist interventions on early sessions of group therapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 31, 726–729. Verkregen van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/1194434

Nijhof, K. S., Dam, C. van, Veerman, J. W., Engels, R. C. M. E., & Scholte, R. H. J. (2010). Nieuw zorgaanbod: Gesloten jeugdzorg voor adolescenten met ernstige

gedragsproblemen. Pedagogiek, 30, 177-191. Verkregen van

http://www.pedagogiekonline.nl/index.php/pedagogiek/article/viewFile/URN%3A BN%3ANL%3AUI%A10-1-100842/401

Tielen, G. E. M., Diemen-Steenvoorde, J. A. A. M. van, & Roeters, A. S. (2014). Zes jaar toezicht jeugdzorgplus. Van streefbeeld naar resultaat, eindrapportage. Verkregen van

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2014/10/01/zes-jaar-toezicht-jeugdzorg-plus.html

Valenkamp, M., Jeremiasse-Neve, L., Sondeijker, F., Flos, M., & Verheij, F. (2014). Omgaan met agressie in de jeugdzorg. Apeldoorn: Garant.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A client, located at an arbitrary location in the plane, needs to retrieve M by combining information from various caches. We assume that the client has full knowledge of the

analysis of registry data may help to gain insights into the clinical performance of second- generation DES. However, data obtained from randomized controlled trials are considered

During the first experiment and also our first interview, we collected the changes which are requested by care-givers (i.e.,unforeseen changes). Some of the changes are related

By utilizing the F-PEC and relating it to six different financial indicators, the authors sought to answer the research question: Which effect does the

Segments: Variable that shows 4 different segments of beer: Premium, Non-Premium, Imported, Light.. In the data set the variable is reported as nest1 Price interaction: Interaction

They are used in the fabrication of a growing range of devices such as transducers (such as ultrasonic acoustic wave), actuators (microfludic pump), pressure sensor

Ook voor deze regeling zal aan de hand van voorbeelden worden geïllustreerd of er een mogelijkheid bestaat om de renteaftrekbeperking te ontwijken door een fiscale eenheid aan te

Recently, it has been shown that performance of a face recognition system depends on the quality of both face im- ages participating in the recognition process: the reference and