• No results found

De morele ontwikkeling van kinderen op de basisschool : zijn er sekseverschillen in de morele ontwikkeling en in agressief gedrag bij kinderen tussen 9 en 12 jaar en is er een verband tussen morele ontwikkeling en agres

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De morele ontwikkeling van kinderen op de basisschool : zijn er sekseverschillen in de morele ontwikkeling en in agressief gedrag bij kinderen tussen 9 en 12 jaar en is er een verband tussen morele ontwikkeling en agres"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Master Forensische Orthopedagogiek

De morele ontwikkeling van kinderen op de basisschool:

Zijn er sekseverschillen in de morele ontwikkeling en in agressief gedrag bij kinderen tussen 9 en 12 jaar en is er een verband tussen morele ontwikkeling en agressief gedrag?

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam

G. van der Vliet (10003886)

Begeleiding: mw. dr. I.B. Wissink, dhr. dr. P.J. Hoffenaar Amsterdam, 28 juni 2014

(2)

Inhoud Abstract 3 Inleiding 4 Methode 9 Deelnemers 9 Procedure 9 Materialen 10 Resultaten 15

Verschil tussen jongens en meisjes 15

Correlatie 16

Discussie 18

Morele ontwikkeling 18

Agressie 19

Correlatie 20

Beperkingen en suggesties vervolgonderzoek 25

Conclusie 26

Literatuurlijst 27

Bijlage 31

(3)

The moral development of children in primary school: Are there gender differences in moral development and aggressive behavior in children between 9 and 12 years old, and is there a correlation between moral development and aggressive behavior?

Abstract

In this study, the differences between boys and girls in moral development, as well as in aggressive behavior, are examined. In addition, this study examined if there is a correlation between moral development and aggressive behavior. The sample consisted of 30 boys and 35 girls (mean age = 10.2; SD = 1.1). The results showed no gender differences in moral

development or aggressive behavior. A marginally significant correlation was found between the subscale Relationship of the Sociomoral Reflection Measure-Short Form (which measures moral development) and aggressive behavior for boys and for the total group (but not for girls). That is, the higher the level of moral reasoning in terms of relationships with family and friends, the less aggressive behavior.

(4)

Inleiding

Hoewel er de laatste jaren steeds meer aandacht is voor meisjescriminaliteit, komen jongens nog altijd vaker in aanraking met politie dan meisjes (Laan, van der & Blom, 2012). Deze oververtegenwoordiging van jongens wordt niet alleen gevonden in onderzoek op basis van geregistreerde jeugdcriminaliteit, maar ook in onderzoek op basis van zelfrapportages. Zo rapporteerden jongens, volgens onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek en

Documentatiecentrum (Laan, van der & Blom, 2012), anderhalf keer zo vaak zich schuldig te hebben gemaakt aan een delict in vergelijking met meisjes. In onderzoek naar geregistreerde criminaliteit werd gevonden dat 4% van de jongens tussen 12 en 18 jaar verdacht werd van een strafbaar feit, en slechts 1% van de meisjes tussen 12 en 18 jaar (Laan, van der, Blom, Tollenaar, & Kea, 2010).

Verklaringen voor een verschil in delinquent gedrag tussen jongens en meisjes zijn naar voren gebracht door verschillende onderzoekers. Zo zouden meisjes volgens onderzoek van Wong, Slotboom en Bijleveld (2010) minder risicofactoren hebben voor het vertonen van delinquent gedrag in vergelijking met jongens. Voor jongens zou het risico op delinquent gedrag daarmee groter zijn. Dit onderzoek van Wong et al. (2010) geeft daarnaast aan dat meisjes een hogere drempel hebben, er zouden meer risicofactoren nodig zijn om te komen tot het plegen van een delict. Onderzoek van Kroneman, Loeber, Hipwell en Koot (2009)

ondersteunt de gedachte van de hogere drempelwaarde. Er zouden meer risicofactoren nodig zijn voor het overschrijden van de drempelwaarde, er wordt echter ook meer problematiek

(5)

vertoond wanneer de drempelwaarde eenmaal is overschreden. Mocht een meisje dus delinquent gedrag vertonen, dan is er vaak sprake van heftiger gedrag en/of meer problematiek, in vergelijking met jongens.

De risicofactoren zouden daarnaast verschillen voor jongens en meisjes. Jongens en meisjes hebben een aantal overeenkomende risicofactoren, zoals lage zelfcontrole, laag IQ, middelengebruik en een gebrek aan gevoel van schaamte (aspect van de morele

ontwikkeling). Meisjes hebben volgens Wong et al. (2010) echter ook een aantal unieke risicofactoren, zoals het aantal negatieve levensgebeurtenissen, ongehoorzaamheid, hoge zelfwaardering, depressie en suïcidaal gedrag. Voor jongens waren problemen bij de geboorte en psychologische gezondheid unieke risicofactoren (Wong et al., 2010).

Om bij te dragen aan een mogelijke verklaring voor het verschil tussen jongens en meisjes in delinquent en agressief gedrag gaat het huidige onderzoek in op de morele ontwikkeling van kinderen in de basisschoolleeftijd. Eerder onderzoek naar morele

ontwikkeling bij vrouwen toonde aan dat er geen verschil was in de morele ontwikkeling van vrouwen veroordeeld voor een delict en de morele ontwikkeling van vrouwelijke studenten (Stevenson, Hall, & Innes, 2004). Dit zou kunnen betekenen dat er bij meisjes geen verband bestaat tussen morele ontwikkeling en externaliserend (delinquent en agressief) gedrag. De bevindingen in het onderzoek van Stevenson et al. (2004) zouden echter ook verklaard kunnen worden, doordat in het onderzoek alleen volwassenen participeerden. Wellicht is er alleen bij volwassen vrouwen geen verband tussen morele ontwikkeling en externaliserend

(6)

gedrag. Stevenson et al. (2004) maakten daarnaast alleen onderscheid in een volwassen en onvolwassen niveau in de morele ontwikkeling.Mogelijk waren hierdoor de verschillen in morele ontwikkeling tussen de delinquente en niet-delinquente vrouwen klein.

Onder kinderen lijkt namelijk volgens onderzoek van Wong et al. (2010) wel een verband te bestaan tussen morele ontwikkeling en delinquent gedrag. Zoals eerder aangegeven werd bijvoorbeeld aangetoond dat een gebrek aan schaamte (aspect van de morele ontwikkeling) voor zowel jongens als meisjes een risicofactor is voor delinquent gedrag (Wong et al., 2010). Een mogelijk verschil in morele ontwikkeling tussen meisjes en jongens en een mogelijk verband tussen morele ontwikkeling en externaliserend (delinquent en/of agressief) gedrag zouden daarmee een verklaring kunnen bieden voor het verschil in delinquent gedrag tussen meisjes en jongens.

Onder morele ontwikkeling wordt de groei van kennis van culturele waarden en normen verstaan, wat zou moeten leiden tot ethisch verantwoorde beslissingen (Kohlberg & Hersch, 1977). Het huidige onderzoek gaat uit van de theorie van Gibbs, Basinger en Fuller (1992) over de verschillende stadia van morele ontwikkeling. De zogenaamde stadia 1 en 2 vallen onder het Onrijpe niveau. In stadium 1 zou een kind goed en fout weten te

onderscheiden door de consequenties van de daad. In stadium 2 kan het moreel redeneren beschreven worden als het ‘voor wat, hoort wat’ principe. Moreel begrip wordt in dit stadium met name verkregen uit de interactie met de omgeving. Stadium 3 en 4 vallen onder het Rijpe niveau. In Stadium 3 worden interpersoonlijke relaties belangrijk en speelt empathie een rol

(7)

bij het moreel redeneren. Vriendschappen en relaties spelen een rol. In het vierde stadium breidt het gevoel van empathie uit van vrienden en relaties, naar een breder maatschappelijk niveau.

Schuld en schaamte gevoelens zijn onderdeel van de morele ontwikkeling (Eisenberg, 2000). Schuld wordt gedefinieerd als een emotie gebaseerd op spanning, of een pijnlijk gevoel van spijt, dat wordt opgewekt wanneer iemand schuldig is aan het veroorzaken van of

anticiperen op een weerzinwekkende gebeurtenis (Eisenberg, 2000). Schaamte wordt beschreven als een emotie gebaseerd op neerslachtigheid, waarbij het veroorzaken van of anticiperen op een gebeurtenis met name leidt tot een daling of veroordeling van eigenwaarde (Eisenberg, 2000).

Volgens onderzoek van Stuewig, Tangney, Heigel, Harty en McCloskey (2010) hangen schuld en schaamte samen met externaliserend probleemgedrag. Onder

externaliserend probleemgedrag wordt gedrag verstaan dat naar buiten en op anderen gericht is, zoals agressiviteit (Overbeek, 2003). Stuewig et al. (2010) onderzochten onder

adolescenten, delinquente volwassenen en delinquente adolescenten of er een verband was tussen onder andere schuld en agressie en schaamte en agressie. Er werd een directe positieve relatie gevonden tussen schuldgevoelens en agressie, op basis van zelfrapportage bij alle doelgroepen. Voor een relatie tussen schaamte en agressie werd onvoldoende bewijs

gevonden (Stuewig et al., 2010). In onderzoek van Ferguson, Stegge, Miller en Olsen (1999) is gekeken naar verschillen wat betreft het verband tussen schuldgevoelens en externaliserend

(8)

gedrag voor jongens en meisjes. Voor jongens zou schuldgevoel niet samenhangen met

externaliserend gedrag. Voor meisjes werd echter gevonden dat wanneer zij veel schuldgevoel ervaren, ze eerder geneigd zouden zijn tot externaliserend gedrag(Ferguson et al., 1999).De verklaring voor de neiging tot externaliserend gedrag zou zijn dat meisjes aan de ene kant ervaren dat voor hen andere gedragsnormen gelden dan voor jongens wat betreft het uiten van woede. Aan de andere kant zouden meisjes beseffen dat het niet uiten van schuldgevoelens negatieve gevolgen kan hebben (Ferguson et al., 1999).De door schuldgevoelens ontstaande woede zou geuit willen worden, maar het besef van bepaalde verwachtingen wat betreft gedrag, leidt tot een tweestrijd. Deze tweestrijd kan volgens Ferguson et al. (1999) leiden tot externaliserend gedrag.

Een belangrijk doel van het huidige onderzoek is om te kijken of er een verband bestaat tussen de morele ontwikkeling en externaliserend gedrag bij kinderen (jongens en meisjes). Van externaliserend probleemgedrag in de kindertijd is bekend dat het de kans op het vertonen van delinquent en agressief gedrag in de adolescentie kan vergroten (Farrington, 1997). De nadruk zal hierbij liggen op agressief gedrag. Agressief gedrag is opzettelijk schadelijk of destructief gedrag (Bandura, 1976, zoals beschreven in Snethen & Van

Puymbroeck, 2008). Daarbij zal in het huidige onderzoek gekeken worden of er een verschil is tussen jongens en meisjes tussen 9 en 12 jaar in het algehele niveau van morele

ontwikkeling, als mede in moreel redeneren specifiek ten aanzien van contract en waarheid, verwantschap, leven en eigendom en recht. Daarnaast zal er gekeken worden of er verschil is

(9)

in agressief gedrag tussen jongens en meisjes. Tot slot zal er gekeken worden of er een

verband is tussen de morele ontwikkeling en agressief gedrag voor zowel jongens als meisjes. Gezien de verschillen tussen jongens en meisjes wat betreft de vertegenwoordiging binnen het jeugdstrafrecht en de sekseverschillen die reeds omschreven zijn uit eerder onderzoek, wordt binnen het huidige onderzoek een sekseverschil verwacht in morele ontwikkeling en in agressief gedrag, alsmede een verband tussen agressie en morele ontwikkeling. Een gevonden verband en/of verschil in morele ontwikkeling en agressief gedrag zou een bijdrage kunnen leveren aan verder onderzoek naar het vinden van een verklaring voor de verschillen tussen jongens en meisjes wat betreft vertegenwoordiging binnen het jeugdstrafrecht.

(10)

Methode Deelnemers

Er deden 65 kinderen mee aan dit onderzoek, van wie 35 meisjes en 30 jongens. De gemiddelde leeftijd van de totale groep was 10.2 jaar (SD = 1.1). De gemiddelde leeftijd van de meisjes was 10.51 (SD = 1.12) en de gemiddelde leeftijd van de jongens was 9.87 (SD = 0.97). De gemiddelde leeftijden van de jongens en de meisjes verschilden significant van elkaar t(63) = 2.47, p = .02. Door dit significante verschil zal in alle analyses gecorrigeerd worden voor de variabele ‘leeftijd’. De kinderen zaten op dezelfde basisschool en waren verdeeld over drie klassen (groep 6, 7 en 8). De etnische samenstelling was als volgt: 23 Turks-Nederlandse kinderen, 13 Marokkaans-Nederlandse kinderen, 12

Surinaams-Nederlandse kinderen, 6 autochtoon Surinaams-Nederlandse kinderen en 11 kinderen van andere etnische achtergronden ¹. De verdeling autochtoon en allochtoon onder jongens en meisjes was niet significant verschillend χ²(1) = 1.12, p = .29.

Procedure

De ouders van de deelnemers hebben voorafgaand aan het onderzoek een

toestemmingsbrief meegekregen waarin de opzet van het onderzoek werd uitgelegd. De onderzoeker is vervolgens beschikbaar geweest voor vragen van ouders. De ouders konden deelname van hun kind weigeren door te reageren op de brief (er waren echter geen ouders die geweigerd hebben). De kinderen hebben vervolgens klassikaal twee vragenlijsten

ingevuld. De vragenlijsten werden anoniem ingevuld en de kinderen kenden het doel van het

(11)

onderzoek niet. De vragenlijsten werden voorgelezen door de eigen leerkracht, waarbij enkele items van de SRM-SF extra werden toegelicht in verband met lastig taalgebruik. Tijdens het invullen was er de mogelijkheid om vragen te stellen met betrekking tot de betekenis van bepaalde woorden. Tijdens het invullen was overleg met klasgenootjes niet toegestaan. Slechts een zeer klein percentage van de leerlingen heeft de vragenlijsten niet ingevuld (1.34%; door afwezigheid op de dag van de afname).

Materialen

Morele ontwikkeling. De morele ontwikkeling is gemeten door middel van de vragenlijst

‘Sociomoral Reflection Measure-Short Form’ (SRM-SF). De SRM-SF is een vragenlijst die het algehele niveau van moreel redeneren inschaalt in een bepaald stadium. De SRMF-SF is eveneens ingedeeld in verschillende subschalen. Voor elke subschaal zijn er twee tot vier vragen die betrekking hebben op bepaalde ethische kwesties. Het door de deelnemer gegeven antwoord wordt voor elk item beoordeeld en ingeschaald binnen een bepaald stadium. De vragenlijst is gescoord door een getrainde student die bekend was met de lijst. Vervolgens zijn de scores per schaal opgeteld en is het gemiddelde bepaald (i.e. in welke stadium de

deelnemer zich bevindt per schaal). Het gemiddelde van alle schalen bepaalt het algemene stadium. Verder geeft een hogere score op de totale schaal of een subschaal een verder ontwikkeld stadium van morele ontwikkeling aan.

Binnen de subschaal ‘Contract’ hebben de vragen betrekking op het houden aan afspraken en beloften. Een vraag binnen deze subschaal is: ”Hoe belangrijk is het in het

(12)

algemeen dat mensen de waarheid spreken?”. Binnen de subschaal ‘Verwantschap’ hebben de vragen betrekking op vrienden en familie. Een vraag binnen deze subschaal is: “Denk eens terug aan een keer dat je jouw vader of moeder hebt geholpen. Hoe belangrijk is het dat kinderen hun ouders helpen?”. Binnen de subschaal ‘Leven’ hebben de vragen betrekking op het belang van leven of dood. Een vraag binnen deze subschaal is: “Hoe belangrijk is het dat iemand blijft leven, zelfs als de betrokkene dit zelf niet wil?”. Tot slot hebben de vragen binnen de subschaal ‘Eigendom en wet’ betrekking op diefstal en de wet, een vraag binnen deze subschaal is: “Hoe belangrijk is het dat mensen geen dingen wegnemen die aan andere mensen toebehoren?”. ²

Deze vragenlijst is ook klassikaal af te nemen en is als voldoende beoordeeld op betrouwbaarheid en validiteit (Gibbs, Basinger & Fuller, 1992). Binnen het huidige onderzoek kwam naar voren dat de betrouwbaarheid van zowel de totale schaal, als de subschalen

redelijk was (α ≥= .75).

Agressie. De mate van agressief gedrag is gemeten met behulp van de subschaal Agressie van

de ‘Youth Self Report’ (YSR). Deze subschaal bestaat uit 18 stellingen die gericht zijn op de neiging tot agressief gedrag en wordt beantwoord door middel van een driepunts Likertschaal. Een vraag uit deze lijst is: “Ik dreig andere mensen pijn te doen”. ² Een hogere score op de YSR geeft een grotere neiging tot agressief gedrag aan. De YSR is door COTAN als goed beoordeeld op het kenmerk betrouwbaarheid; de begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit zijn

(13)

als voldoende beoordeeld (NJI, 2014). Binnen het huidige onderzoek kwam naar voren dat de betrouwbaarheid van deze schaal redelijk was (α = .73).

Om te toetsen of er een significant sekseverschil bestond in de morele ontwikkeling, is een covariantie analyse (ANCOVA) uitgevoerd met geslacht als factor en de totale score op de SRM-SF als afhankelijke variabele, en waarbij ‘leeftijd’ is meegenomen als covariaat. Daarnaast is een multivariate covariantie analyse (MANCOVA) gebruikt om mogelijke sekseverschillen in de subschalen van de SRMF-SF (Contract, Verwantschap, Leven en Eigendom en wet) te toetsen. Geslacht was hierbij de factor en de scores op de subschalen van de SRM-SF waren de afhankelijke variabelen, en leeftijd is meegenomen als covariaat. De scores op agressief gedrag van de YSR zijn ook door middel van een ANCOVA toets met elkaar vergeleken, met geslacht als factor en de totale score van de YSR als afhankelijke variabele, en leeftijd is meegenomen als covariaat.

Verder is gekeken of er een verband is tussen de morele ontwikkeling en agressief gedrag door middel van een partiële correlatie analyse (zowel in de totale groep, als voor jongens en meisjes apart), waarbij gecontroleerd is voor ‘leeftijd’. Daarnaast is gekeken of er een verband was tussen de subschalen (Contract, Verwantschap, Leven en Eigendom en wet) van de SRM-SF en agressief gedrag. Tot slot is met Fisher’s Z-toets getoetst of de gevonden correlaties tussen morele ontwikkeling en agressief gedrag van jongens en meisjes significant van elkaar verschilden.

(14)

¹ Informatie omtrent de etnische achtergronden is verkregen bij het invullen van de vragenlijsten. De deelnemers

hebben zelfstandig het geboorteland van zowel vader als moeder ingevuld. Wanneer de geboortelanden van

vader en moeder verschillend waren, is de etnische achtergrond als ‘overig’ ingedeeld. Wanneer beide ouders in

Nederland waren geboren, werd de etnische achtergrond van de deelnemers als ‘autochtoon Nederlands’

ingeschaald.

² Van beide vragenlijsten zijn alle vragen voorgelezen, waarbij zinnen van de SRM-SF zoals “geen dingen van

een ander wegnemen” zijn vervangen door “geen dingen stelen”. Enkele vragen van de YSR zijn vereenvoudigd,

de YSR wordt namelijk officieel pas vanaf 11 jaar ingezet.

(15)

Resultaten

De gemiddelden en standaarddeviaties op de totale schaal en de vier subschalen van Morele ontwikkeling en op de Agressie schaal zijn apart voor jongens en meisjes

weergegeven in Tabel 1. Opvallend is dat de gemiddelden van de meisjes hoger zijn dan de gemiddelden van de jongens (op alle schalen).

Tabel 1.

Beschrijvende statistieken: gemiddelden (standaarddeviatie) op de totale schaal van Morele ontwikkeling, op de subschalen van Morele ontwikkeling en op de schaal Agressie

Jongens Meisjes Totaal

Morele ontwikkeling 165.12 (27.85) 184.57 (31.54) 175.59 (31.23) Contract 162.09 (33.57) 177.51 (42.55) 170.39 (39.14) Verwantschap 188.33 (40.33) 210.71 (39.89) 200.39 (41.34) Leven 185.00 (45.77) 197.79 (38.12) 191.80 (42.04) Wet 144.17 (36.37) 163.57 (44.28) 154.62 (41.67) Agressie 3.87 (3.70) 5.23 (3.94) 4.60 (3.86)

Verschil tussen jongens en meisjes

Naast het toetsen van de sekseverschillen in de totaalscore, is ook getoetst of er sekseverschillen bestonden op de subschalen van Morele ontwikkeling (Contract,

Verwantschap, Leven en Eigendom en wet). Hiervoor is een MANCOVA gebruikt, met als covariaat leeftijd. Er werd geen significant multivariaat effect gevonden voor geslacht F(4, 58) = 1.01, p = .41.

(16)

Om te kijken of de gemiddelden voor jongens en meisjes op zowel Morele

ontwikkeling als Agressie significant van elkaar verschillen, is gebruik gemaakt van twee ANCOVA-analyses, met controle voor leeftijd (covariaat). Voor Morele ontwikkeling werd geen significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes F(1, 62) = 2.70, p = .11. Ook voor Agressie werd geen significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes F(1, 62) = .33, p = .57.

Correlatie

Met een partiële correlatie analyse is gekeken of er een verband was tussen Morele ontwikkeling en Agressie. Hierbij is gecontroleerd voor de variabele ‘leeftijd’. Er werd geen significante samenhang gevonden tussen Morele ontwikkeling en Agressie voor de totale groep (r = -.04, p = .76), voor jongens (r = -.16, p = .42) en ook niet voor de meisjes (r = -.01,

p = .97). Met Fisher’s Z-toets is berekend of de correlaties van de jongens en meisjes

significant van elkaar verschilden, dit bleek niet het geval (z = -.58, p = .56).

Bij de toetsing voor een samenhang tussen de subschalen van de SRM-SF en de Agressie schaal werd een marginaal significante samenhang gevonden tussen de subschaal Verwantschap en Agressie bij de totale groep (r = -.22, p = .08) en bij de jongens (r = -.32, p = .10). Met Fisher’s Z-toets is berekend of de correlaties van de totale groep en de jongens significant van elkaar verschilden, dit bleek niet het geval (z = -.47, p = .64). Een overzicht van de gevonden correlaties tussen de subschalen en Agressie zijn te vinden in Tabel 2.

(17)

Tabel 2.

Partiële correlatie analyse: samenhang tussen de subschalen van de SRM-SF en Agressie voor jongens, meisjes en de totale groep.

Jongens Meisjes Totaal

1.Contract -.04 (.83) .01 (.94) .01 (.96) 2.Verwantschap 3.Leven 4.Eigendom en wet -.32 (.10)+ .09 (.63) -.03 (.87) -.19 (.28) -.02 (.92) .15 (.40) -.22 (.08)+ .05 (.73) .09 (51) Noot. + p < .10. 17

(18)

Discussie

In dit onderzoek is getoetst of er een verschil bestaat tussen jongens en meisjes (van 9 tot en met 12 jaar) in morele ontwikkeling. Daarnaast is gekeken of er een verschil bestaat in agressief gedrag tussen jongens en meisjes en naar een mogelijk verband tussen morele ontwikkeling en agressief gedrag.

Morele ontwikkeling

In het huidige onderzoek zijn geen significante verschillen gevonden tussen jongens en meisjes in de morele ontwikkeling. Zowel voor de totale schaal Morele ontwikkeling als voor de subschalen Contract, Verwantschap, Leven en Eigendom en recht werden geen significante sekseverschillen gevonden. Een mogelijke verklaring voor deze resultaten is dat aan het huidige onderzoek te weinig deelnemers hebben deelgenomen, waardoor een ‘type II fout” gemaakt is. Een type II fout betekent dat er geen effect gevonden is, terwijl er wel een effect is (Agresti & Franklin, 2009). De kans dat er geen type II fout gemaakt wordt, noemt men het onderscheidingsvermogen (of wel de ‘power’) van een toets. De power van het huidige onderzoek was .51, wat vrij laag is, een power van .80 is gewenst (Agresti &

Franklin, 2009). Mocht er in het huidige onderzoek sprake zijn van een type II fout, dan zou dit betekenen dat er wel een sekseverschil is in de morele ontwikkeling, maar door de kleine steekproef in het huidige onderzoek dit niet is gevonden.

Een andere verklaring voor het niet vinden van een sekseverschil, zou kunnen zijn dat het verschil in morele ontwikkeling tussen jongens en meisjes in werkelijkheid klein is.

(19)

Volgens Hyde (2005) is de veronderstelling dat jongens en meisjes (en mannen en vrouwen) op allerlei gebieden verschillen vaak onjuist. In onderzoek toetste Hyde (2005) eerder

onderzochte sekseverschillen en constateerde op basis van een meta-analyse dat er slechts op weinig gebieden sprake was van sekseverschillen. Hyde noemt dit de ‘Gender similarities hypothesis’, deze hypothese gaat er van uit dat er juist meer sekseovereenkomsten zijn in plaats van sekseverschillen. Zo bleek in onderzoek van Hyde (2005) onder andere dat op het gebied van moreel redeneren, jongens en meisjes weinig van elkaar verschilden. Deze hypothese van sekseovereenkomsten onderbouwt het gevonden resultaat in het huidige onderzoek. Vervolgonderzoek met een grotere steekproef zou kunnen uitwijzen of er

daadwerkelijk weinig verschil is in de morele ontwikkeling tussen jongens en meisjes, of dat er mogelijk toch een type II fout gemaakt is in het huidige onderzoek.

Agressie

In het huidige onderzoek werd daarnaast geen significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes in de mate van zelf gerapporteerd agressief gedrag. Mogelijk speelt ook hier de steekproefgrootte een rol, en is wellicht onterecht geen verschil gevonden. Een andere mogelijke verklaring is dat de gebruikte vragenlijst, de YSR, in principe niet bedoeld is voor kinderen onder 11 jaar. De gevraagde agressieve gedragingen in de YSR zijn mogelijk niet van toepassing voor kinderen in de leeftijd 9 en 10 jaar, waardoor deze leeftijdsgroep over het algemeen laag scoorde op de YSR en hierdoor weinig variatie was in de scores op agressief gedrag. Zo had 27.5 procent van de 9 en 10 jarigen een score van 0.0 op de schaal Agressie,

(20)

tegen 8 procent van de kinderen in de leeftijd 11 en 12 jaar. Mogelijk zouden met een grotere steekproef, waarbij meer kinderen van 11 en 12 jaar participeren, andere resultaten dan de huidige resultaten gevonden worden.

Een andere verklaring zou kunnen zijn dat het verschil in agressief gedrag tussen jongens en meisjes kleiner is dan men mogelijk verwacht, zoals de eerder beschreven

hypothese van sekseovereenkomsten. In onderzoek van Lightdale en Prentice (1994) werd de invloed getoetst van maatschappelijke verwachtingen op agressief gedrag bij meisjes. Zij vonden dat wanneer deze verwachtingen wegvielen, het sekseverschil in agressief gedrag zeer klein was. De sekseverschillen in agressief gedrag werden getoetst met twee groepen, waarbij tegen de ene groep gezegd dat ze gemonitord werden en de andere groep zou anoniem zijn. Het sekseverschil in de anonieme groep bleek veel kleiner zijn; de meisjes scoorden zelfs iets hoger dan de jongens. Aangezien in het huidige onderzoek gebruik gemaakt is van

geanonimiseerde vragenlijsten, heeft dit mogelijk ook bijgedragen aan de gevonden resultaten.

Correlatie

Naast sekseverschillen is verder gekeken naar een mogelijk verband tussen de morele ontwikkeling van de basisschoolkinderen en hun zelfgerapporteerde mate van agressie. In het huidige onderzoek werd geen significant verband gevonden tussen de totale morele

ontwikkeling en agressief gedrag voor zowel de totale groep, als voor jongens en meisjes apart. Er werd echter wel een (marginaal) significant negatief verband gevonden tussen de

(21)

subschaal van morele ontwikkeling ‘verwantschap’ en agressief gedrag voor zowel de totale groep, als voor de jongens. Met de subschaal verwantschap wordt het moreel redeneren op het gebied van relaties met vrienden en familie gemeten. Een vraag binnen deze schaal is: “Hoe belangrijk is het dat kinderen hun ouders helpen?”. Belang hechten aan het helpen van

verwanten, of dit in de opvoeding meekrijgen van ouders of verzorgers kan daarmee mogelijk een beschermende factor zijn tegen het vertonen van agressief gedrag. Om dit nader te

onderzoeken zou een grotere steekproef wenselijk zijn, evenals longitudinaal onderzoek om te kijken of dit aspect van de morele ontwikkeling daadwerkelijk de mate van agressief gedrag voorspelt (of wellicht andersom: dat de mate van agressief gedrag het gevoel van

verwantschap beïnvloedt).

Daarnaast zou het interessant zijn om te kijken of het huidige resultaat ook voor adolescenten opgaat die bekend zijn binnen het jeugdstrafrecht. Wanneer dit verband tussen de subschaal verwantschap en agressief gedrag wordt gerepliceerd in vervolgonderzoek kunnen interventies hierop inspelen. Bestaande interventies kunnen dan mogelijk worden uitgebreid met extra aandacht voor het gevoel van verwantschap. De interventie EQUIP (waarmee gewerkt is in veel justitiële jeugdinstellingen) bestaat uit groepsbijeenkomsten en is onder andere gericht op het verbeteren van moreel besef, verantwoordelijkheid nemen voor het eigen handelen en het vergroten van sociale vaardigheden (NJI, 2014). Binnen deze interventie zou meer aandacht besteed kunnen worden aan het gevoel van verwantschap door bijvoorbeeld de behandelgroep in te richten als een familie (met de daarbij horende taken,

(22)

rollen en verantwoordelijkheden). Dit zou gunstig kunnen zijn omdat er op deze manier op meerdere vlakken gewerkt wordt aan het voorkomen of verminderen van agressief en delinquent gedrag.

Opvallend is dat het verband tussen de subschaal ‘verwantschap’ en agressief gedrag voor de meisjes niet werd gevonden. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van een significant verband bij de meisjes (in vergelijking met het marginaal significante resultaat bij de totale groep en de jongens), zou kunnen zijn dat het voor jongens mogelijk meer

uitzonderlijk is om het belangrijk te vinden bijvoorbeeld te helpen in de huishouding, waardoor een hogere score op de schaal ‘verwantschap’ iets kan zeggen over bepaalde persoonlijke kenmerken, die mogelijk samenhangen met het vertonen van agressief gedrag. Voor de meisjes geldt dat zij het wellicht meer vanzelfsprekend vinden om bijvoorbeeld te helpen in de huishouding, waardoor ‘verwantschap’ als schaal voor meisjes minder zegt (minder een onderscheidende factor is) en hierdoor mogelijk meer los staat van het uiten van agressief gedrag. Het verschil in vanzelfsprekendheid, zou verklaard kunnen worden vanuit twee richtingen; ‘nature’ en ‘nurture’. Met andere woorden: komt het verschil door

aangeboren verschillen tussen jongens en meisjes of zijn de verschillen tussen jongens en meisjes aangeleerd?

Voor ‘nature’ (aangeboren verschillen) geldt dat verschillen tussen jongens en meisjes in het brein ontstaan tussen de 5e en 8e week in de zwangerschap (Vreugdenhil, z.j.). De sekseverschillen in de hersenontwikkeling zouden er toe leiden dat meisjes beter toegerust

(23)

zijn op het herkennen van bepaalde emoties. Vreugdenhil (z.j.) stelt dat deze sociale instelling er toe leidt dat meisjes gedurende hun gehele leven meer contact willen en relaties willen aangaan met anderen, in vergelijking met jongens. Zoals eerder aangegeven staat de subschaal ‘verwantschap’ voor het moreel redeneren op het gebied van relaties met vrienden en familie. Mogelijk ligt ‘nature’ dus aan de basis van gevonden verschil; het zou meer uitzonderlijk voor jongens zijn wanneer zij een sterk gevoel van verwantschap ervaren (in vergelijking met meisjes) en daardoor is er bij jongens wel een (marginaal) significant negatief verband gevonden tussen de subschaal ‘verwantschap’ en agressief gedrag.

Voor ‘nurture’ (verschillen door opvoeding) geldt dat mogelijk de etnische

samenstelling van de groep deelnemers invloed heeft gehad op het gevonden resultaat. Van alle deelnemers was in het huidige onderzoek slechts 9 procent van autochtoon Nederlandse afkomst, tegenover 73.9 procent van Marokkaanse, Turkse en Surinaamse afkomst. Van Turkse en Marokkaanse, maar ook van Surinaamse gezinnen is bekend dat zij vaak een traditionele opvatting hebben wat betreft de rolverdeling van mannen en vrouwen binnen een gezin (Riele, 2009). Deze rolverdelingen zijn onderdeel van de structurele kenmerken binnen het gezin en hebben invloed op de mate van seksespecifieke socialisatie (Tavecchio, Oomen-van de Kerkhof, & Roorde-Honée, 1991). Seksespecifieke socialisatie houdt in dat jongens en meisjes door verschillende verwachtingen, zich verschillend gaan gedragen. Dit verschil in gedrag zou ontstaan doordat de rolpatronen en rolverwachtingen invloed hebben op de alledaagse interactie (Tavecchio et al., 1991). Volgens Tavecchio et al. (1991) werken

(24)

traditionele sekseverwachtingen en –opvattingen, seksespecifieke socialisatie meer in de hand in vergelijking met gezinnen waarbij meer ruimte is voor autonomie. Er zouden op deze manier grotere verschillen in gedrag tussen jongens en meisjes ontstaan. De gevonden sekseverschillen met betrekking tot het verband tussen de subschaal ‘verwantschap’ en agressief gedrag binnen het huidige onderzoek zouden daarmee door de opvoeding verklaard kunnen worden. Door de opvoeding zou het voor jongens wederom meer uitzonderlijk kunnen zijn om het belangrijk te vinden hulp te bieden aan ouders in de huishouding, waardoor een hogere score op de schaal ‘verwantschap’ iets kan zeggen over bepaalde persoonlijke kenmerken, die mogelijk samenhangen met het vertonen van agressief gedrag. Voor meisjes is het wellicht meer vanzelfsprekend en minder een onderscheidende factor.

Vervolgonderzoek naar ‘verwantschap’ bij jongens en meisjes van allochtoon Nederlandse afkomst in vergelijking met jongens en meisjes van autochtoon Nederlandse afkomst zou meer duidelijkheid hierover kunnen bieden.

De kwestie ‘nature’ of ‘nurture’ wordt al geruime tijd vanuit meerdere invalshoeken onderzocht. In onderzoek naar sekseverschillen, gedragsproblemen en andere kwesties komt men vaak tot de conclusie dat de oorzaak niet alleen in ‘nature’ of alleen in ‘nurture’ te vinden is. Vaak is het een wisselwerking tussen beide factoren. Voor het huidige onderzoek wordt er ook vanuit gegaan dat het gevonden resultaat mogelijk te verklaren is vanuit een

wisselwerking tussen zowel aangeboren verschillen tussen jongens en meisjes, alsmede vanuit seksespecifieke socialisatie door opvoeding.

(25)

Beperkingen en suggesties vervolgonderzoek

Er is in het huidige onderzoek geen rekening gehouden met een mogelijk verschil tussen jongens en meisjes in de uiting van agressief gedrag. Agressief gedrag staat bij veel mensen voor verschillende manieren om iemand fysiek pijn doen. Agressief gedrag kan echter ook zonder enkele vorm van fysiek contact tot uiting komen. Van meisjes is bekend dat zij minder geneigd zijn tot fysieke agressie en voornamelijk relationele agressie inzetten (Kroneman et al., 2009). Relationele agressie is geweld waarbij de relatie met ouders, leeftijdsgenoten en dergelijke wordt geschaad zonder letterlijk fysiek contact. De

Agressieschaal van de YSR, zoals gebruikt in het onderzoek, houdt geen rekening met een dergelijk verschil in relationele en fysieke agressie. In vervolgonderzoek naar

sekseverschillen in agressief gedrag bij kinderen in deze leeftijd zouden deze afzonderlijke aspecten van agressief gedrag gemeten kunnen worden.

In het huidige onderzoek deden daarnaast 65 kinderen mee en, zoals reeds

aangegeven, was een grotere steekproef gewenst (maar niet haalbaar binnen het bestek van het huidig scriptieonderzoek). Daarbij is, zoals eveneens reeds vermeld, gebruik gemaakt van de YSR, en hoewel de vragen vereenvoudigd waren, is deze vragenlijst in principe niet

bedoeld voor kinderen onder 11 jaar. De vragen zouden wellicht voor 9- en 10-jarige kinderen lastig te beantwoorden zijn geweest. Ook de vragenlijst SRM-SF bevatte vragen die wellicht lastig te beantwoorden waren voor kinderen in de leeftijd 9 en 10 jaar. Het is daarnaast de vraag of kinderen in de leeftijd 9 en 10 jaar in staat zijn hun eigen (agressieve) gedrag te

(26)

beoordelen. Een grotere steekproef en aangepaste vragenlijsten zouden wellicht ook bijdragen aan een hogere betrouwbaarheid van de metingen van morele ontwikkeling en agressie. In het huidige onderzoek bleken beide vragenlijsten ‘redelijk betrouwbaar’, wat voldoende is, maar een hogere betrouwbaarheid zou nog meer vertrouwen in de resultaten geven.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat in de zoektocht naar een verklaring voor het verschil in politiecontacten tussen jongens en meisjes, kleine successen zijn geboekt. Zo bleek een

minder sterk gevoel van verwantschap met ouders en vrienden enigszins samen te gaan met meer agressief gedrag, dit geldt alleen niet voor meisjes. Verder werden geen verschillen gevonden tussen jongens en meisjes wat betreft morele ontwikkeling en agressief gedrag. De gevonden resultaten nodigen uit tot verder onderzoek naar de samenhang tussen morele ontwikkeling en agressief gedrag, aangezien een grotere steekproef wellicht meer inzicht en zekerheid kan geven.

(27)

Literatuur

Agresti, A., & Franklin, C. (2009). Statistics: The art and science of learning from data . Upper Saddle River, NJ: Pearson Education

Eisenberg, N. (2000). Emotion, regulation, and moral development. Annual Review of

Psychology, 51, 665-697. Opgehaald van http://psych.colorado.edu/~tito/

sp03/7536/eisenberg_2000.pdf

Farrington, D.P. (1997). The relationship between low resting heart rate and violence. In Raine A., Brennan, P.A., Mednick, S.A. (Ed.) Biosocial bases of violence (pp. 89 106). New York: Plenum.

Ferguson, T.L., Stegge, H., Miller, E.R., & Olsen, M.E. (1999). Guilt, shame, and symptoms in children. Developmental Psychology, 35(2), 347-357. DOI:

10.1037/0012-1649.35.2.347

Gibbs, J.C., Basinger, K.S. & Fuller, D. (1992). Moral maturity: Measuring the development

of sociomoral reflection. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates.

Hyde, J.S. (2005). The gender similarities hypothesis. American Psychologist, 60(6), 581-529. DOI: 10.1037/0003-066X.60.6.581

Kohlberg, L., & Hersh, R.H. (1977). Moral development: A review of the theory. Theory

into Practice, 16(2), 53-59. Opgehaald van http://worldroom.tamu.edu/Workshops/

(28)

CommOfRespect07/MoralDilemmas/

Moral%20Development%20a%20Review%20of%20Theory.pdf

Kroneman, L. M., Loeber, R., Hipwell, A. E., & Koot, H. M. (2009). Girls’ disruptive behavior and its relationship to family functioning: A review. Journal of Child and

Family Studies, 18, 259–273

Laan, van der, A.M., & Blom M. (2012). Jeugdcriminaliteit in de periode 1996-2010. Den Haag, Nederland: CBS. Opgehaald van http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/ 1767c-monitorjeugdcriminaliteit-2010.aspx?cp=44&cs=6799

Laan, van der, A.M., Blom, M., Tollenaar, N., & Kea, R. (2010). Trends in de geregistreerde

jeugdcriminaliteit onder 12- tot en met 24-jarigen in de periode 1996-2007. Den Haag,

Nederland: CBS. Opgehaald van https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/ 1767a-monitor-jeugdcriminaliteit-2008-2011.aspx

Lightdale, J.R., & Prentice, D.A. (1994). Rethinking sex difference in aggression: Aggressive behavior in the absence of social roles. Personality and Social Psychology Bulletin,

20, 34-44. DOI: 10.1177/0146167294201003

Overbeek, G. (2010). Internalizing and externalizing problem behaviors in adolescence and

young adulthood. Universiteitsbibliotheek, Universiteit Utrecht. Opgehaald van:

http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/823

Nederlands Jeugd Instituut, NJI. (2014). http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/Databank Instrumenten-en-Richtlijnen/Youth-Self-Report-%28YSR%29

(29)

Riele, te, S. (2009). Religie aan het begin van de 21e eeuw. Den Haag, Nederland: CBS.

Opgehaald van: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/953535E3-9D25-4C28-A70D 7A4AEEA76E27/0%20/2008e16pub.pdf#page=117

Snethen, G., & Van Puymbroeck, M. (2008). Girls and physical aggression: Causes, trends, and intervention guided by Social Learning Theory. Aggression and Violent

Behavior, 13, 346-354. DOI: 10.1016/j.avb.2008.05.003

Stevenson, S.F., Hall, G., & Innes, J.M. (2004). Rationalizing criminal behavior: The

influence of criminal sentiments on sociomoral development in violent offenders and non-offenders. International Journal of Offender Therapy and Comparative

Criminology, 48, 161. DOI: 10.1177/0306624X03258483

Stuewig, J., Tangney, J.P., Heigel, C., Hary, L., & McCloskey, L. (2010) Shaming, blaming, and maiming: Functional links among the moral emotions, externalization of blame, and aggression. Journal of Research in Personality, 44, 91-102. DOI:

10.1016/j.jrp.2009.12.005

Tavecchio, L.W.C., Oomen-van de Kerkhof, H.W., Roorda-Honée, J.M.T.G. (1991). De relatie tussen seksespecifieke socialisatie, psychosociale stress en gedragsproblemen bij jongens. Gezinsontwikkeling, 5, 89-108. Opgehaald van: http://dare.uva.nl/ document/96740

Vreugdenhil, C. (z.j.). Het brein van meisjes en jongens. Geraadpleegd op: http://www.breinbewust-onderwijs.nl/?q=content/downloads

(30)

Wong, T. M. L., Slotboom, A., & Bijleveld, C. C. J. H. (2010). Risk factors of delinquency of adolescent and young adult females: A European review. European Journal of

Criminology, 7, 266-284.

(31)

Bijlage

Aangepaste YSR vragenlijst met betrekking tot Agressie.

Past niet bij mij Er tussen in Past wel bij mij

1. Ik maak veel ruzie 1 3 5

2. Ik schep op of doe stoer 1 3 5

3. Ik ben gemeen voor anderen 1 3 5

4. Ik probeer veel aandacht te krijgen 1 3 5

5. Ik verniel mijn eigen spullen 1 3 5

6. Ik ben ongehoorzaam op school 1 3 5

7. Ik ben jaloers op anderen 1 3 5

8. Ik vecht veel 1 3 5

9. Ik val anderen aan 1 3 5

10. Ik schreeuw of gil veel 1 3 5

11. Ik doe raar of ‘gek’ om de aandacht te trekken 1 3 5

12. Ik ben koppig 1 3 5

13. Mijn stemming of gevoelens veranderen

plotseling 1 3 5

14. Ik praat te veel 1 3 5

15. Ik plaag anderen 1 3 5

16. Ik ben snel driftig 1 3 5

17. Ik dreig andere mensen pijn te doen 1 3 5 18. Ik maak meer lawaai dan andere jongens of

meisjes 1 3 5

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The authors of this article would like to clarify the fact that the de finitions of the five variables for Figure 1 were taken from the same source as the model featured in the

Therefor, this paper emphasizes the relevance of economic exclusion resulting from undocumented residency for the varying participation of immigrants from CA in the

Methods: The efficiency of the procedure was determined by spiking blood with SKBR-3 cells, enrichment with the CellSearch system, followed by single cell sorting

derivadas del mismo, han permitido identificar y caracterizar los principales años secos ocurridos durante el período de estudio (2001-2015) en las zonas de dehesa de la

Overall responsibility lies with Ministry of Human Research Development with co-ordination by University Grants Commission (UGC) Many Categories of HEIs (central universities;

Continuous compliance compensation of position-dependent flexible structures Nikolaos Kontaras ∗ Marcel Heertjes ∗∗ Hans Zwart ∗∗∗ ∗ Control Systems Technology group,

We compared the performance of motion-energy features to the performance of an encoding model that uses features from a trained convolutional neural network in order to cover

De belangrijkste problemen rondom de implementatie van het beleid voor de robuuste verbindingen ‘Sallandse Heuvelrug – Drents Plateau’ en ‘Veluwe – Utrechtse