• No results found

Is legalisering van hulp bij zelfdoding gewenst?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is legalisering van hulp bij zelfdoding gewenst?"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Is legalisering van hulp bij zelfdoding gewenst?

Naam: Juriaan J. de Boer Studentnummer: 6178731 Datum: 30 juni 2015

Begeleider : mw. dr. mr. R.P. Wijne Master Gezondheidsrecht

(2)

2

Inhoud

1. Inleiding... 4

2. Wettelijk kader ... 6

2.0 Inleiding... 6

2.1 Wetgeving rondom hulp bij zelfdoding ... 6

2.1.0 Opmerkingen vooraf ... 6 2.1.1 Artikel 294 Sr ... 6 2.1.2 Artikel 293 Sr ... 7 2.2 Jurisprudentie ... 8 2.2.1 Artikel 294 Sr ... 8 2.2.2 Artikel 293 Sr ... 9 2.3 Conclusie ... 10

3 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding ... 10

3.0 Inleiding... 10

3.1 De Wet toetsing levensbeëindiging nader bekeken ... 11

3.1.0 Opmerkingen vooraf ... 11

3.1.2 Samenhang ... 11

3.1.3 Het doel van de Wet toetsing levensbeëindiging ... 12

3.2 Zorgvuldigheidseisen uit artikel 2 Wtl ... 12

3.2.0 Opmerkingen vooraf ... 12

3.2.1 Vrijwillig en weloverwogen verzoek ... 13

3.2.2 Uitzichtloos en ondraaglijk lijden ... 14

3.2.3 Voorlichting huidige situatie en vooruitzichten ... 14

3.2.4 Geen redelijke andere oplossing ... 15

3.2.5 Raadplegen onafhankelijke arts ... 16

3.2.6 Medisch zorgvuldige uitvoering ... 16

3.3 Conclusie ... 17

4. Klaar met het leven ... 17

4.0 Inleiding... 17 4.1 ‘Voltooid leven’ ... 18 4.2 Chabot-arrest ... 18 4.3 Brongersma-arrest ... 20 4.4 Toetsingscommissies ... 22 4.5 Conclusie ... 23

(3)

3

5 Reacties op de huidige wetgeving ... 23

5.0 Inleiding... 23

5.1 Zelfbeschikkingsrecht ... 24

5.2 Hulp bij zelfdoding en organisaties ... 25

5.2.0 Opmerkingen vooraf ... 25

5.2.1 Stichting de Einder ... 25

5.2.2 Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde ... 25

5.2.3 Coöperatie Laatste Wil ... 26

5.3 Zelfmoordtoerisme ... 26

5.4 Conclusie ... 27

6 Legalisering hulp bij zelfdoding ... 28

6.0 Inleiding... 28

6.1. Legalisering voor niet-artsen ... 28

6.1.0 Opmerkingen vooraf ... 28

6.1.1 Argumenten voor legalisering ... 28

6.1.2 Argumenten tegen legalisering ... 29

6.2. Legalisering voor artsen ... 30

6.2.1 Argumenten voor legalisering ... 30

6.2.2 Argumenten tegen legalisering ... 30

7 Conclusie en aanbevelingen ... 30

(4)

4

1. Inleiding

Op 22 oktober 2013 werd Albert Heringa schuldig verklaard aan het opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam zijn en hem middelen daartoe verschaffen, terwijl de zelfdoding volgt.1 Heringa had zijn 99 jaar oude (stief-)moeder, Maria Heringa, in 2008 geholpen bij haar zelfdoding. Maria Heringa had last van verschillende ouderdomskwalen en was klaar met het leven. Ze had haar huisarts op de hoogte gesteld van haar wil om te sterven, maar deze wilde haar daarbij niet direct helpen. Maria besloot daarom het recht in eigen hand te nemen en begon pillen op te sparen om deze op een bepaald moment in te nemen en haar leven zo te beëindigen. Albert vond de opgespaarde pillen, confronteerde zijn moeder daarmee en kwam achter haar voornemen om uit het leven te willen stappen. Albert besloot zijn moeder te helpen bij haar zelfdoding en verschafte haar een dodelijk aantal malariapillen, dat hij had overgehouden aan zijn reizen over de wereld. Hij vermaalde een aantal pillen en deed deze door twee bakjes yoghurt, de overige pillen moesten met een glas water worden ingenomen. Albert rijkte de yoghurt en de pillen aan maar Maria at ze zelf op. Het hele proces heeft Albert opgenomen op film zodat hij later kon laten zien dat Maria op haar eigen initiatief de pillen innam. Volgens de Rechtbank Gelderland is Albert Heringa schuldig aan hulp bij zelfdoding.2 Er werd hem echter geen straf opgelegd omdat het handelen van Albert, volgens de rechtbank, werd ingegeven door naastenliefde en door zijn wens zijn moeder bij te staan, te helpen en zich over haar te ontfermen.3

Een van de doelen van het strafrecht is het beschermen van de maatschappij voor niet wenselijk gedrag.4 Maar is de gang van zaken zoals in het geval Heringa wel te typeren als niet wenselijk gedrag? Je eigen moeder helpen sterven op een redelijk humane manier zie ik niet meteen als iets dat slecht is, maar meer als een daad uit naastenliefde, zoals de rechtbank ook opmerkte. Hulp bij zelfdoding kan een oplossing vormen voor het probleem van ouderen die ‘klaar met het leven’ zijn. Deze ouderen lijden niet aan een uitzichtloze en ondraaglijke ziekte, maar zien de kwaliteit van hun leven als zodanig laag dat zij de dood boven het leven verkiezen.5 Zij vallen buiten de euthanasiewet omdat er geen sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden.6 De enige optie voor ouderen die ‘klaar met het leven’ zijn is dan om op een andere manier zelf uit het leven te stappen. Denk aan het springen van een flat, voor de trein duiken of zoveel mogelijk pillen in te slikken in de hoop niet meer wakker

1

Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976.

2 Art. 294 lid 2 sr.

3 Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976.

4 Chris Van den Wyngaert m.m.v. Steven Vandromme, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht

in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu 2006, p.27.

5 Op zoek naar normen voor het handelen van artsen bij vragen om hulp bij zelfdoding in het geval van lijden

aan het leven (Verslag van de werkzaamheden van een commissie onder voorzitterschap van prof. J.H. Dijkhuis), Utrecht, 2004. p. 14.

6

(5)

5 te worden. Bovenstaande voorbeelden zijn inhumaan en hebben een grotere weerslag op de maatschappij. Denk aan omstanders die iemand van een gebouw zien springen of de treinmachinist die iemand voor zijn trein krijgt. Het toestaan van hulp bij zelfdoding lijkt een beter initiatief. Zoals in het geval van Maria Heringa, zij kon zelf uit het leven stappen zonder dat er iemand last van had.

Sinds 1942 bestaat er in Zwitserland een liberale wetgeving wanneer het gaat om hulp bij zelfdoding. In bepaalde klinieken in Zwitserland kan men vrijwillig zijn of haar leven beëindigen. Buitenlanders reizen naar Zwitserland om gebruikt te kunnen maken van deze klinieken, er wordt ook wel gesproken van zelfmoordtoerisme. De afgelopen jaren is het aan buitenlanders dat naar Zwitserland vertrok voor hulp bij zelfdoding verdubbeld.7 Het is de vraag of Nederland het Zwitserse voorbeeld moet volgen en moet overgaan tot legalisering van hulp bij zelfdoding.

De probleemstelling die ik in mijn scriptie zal bespreken luidt als volgt:

Is legalisering van hulp bij zelfdoding gewenst? En zo ja, hoe moet die legalisering vorm krijgen? Moet Nederland het Zwitserse voorbeeld volgen?

De probleemstelling beantwoord ik door in hoofdstuk 2 een wettelijk kader te scheppen zodat de lezer op de hoogte is van de rechtsregels rondom hulp bij zelfdoding. In hoofdstuk 3 behandel ik de Wet toetsing levensbeëindiging om meer inzicht te krijgen in de zorgvuldigheidseisen die de wet stelt voor hulp bij zelfdoding. In hoofdstuk 4 ga ik in op de ‘klaar met het leven’ of de ‘lijden aan het leven’ problematiek om een duidelijk beeld te schetsen van de groep die nu buiten de euthanasiewet valt. De problemen die de huidige wetgeving met zich meebrengen en de reacties uit de maatschappij daarop komen aan bod in hoofdstuk 5. Het zelfbeschikkingsrecht en de verschillen tussen de Nederlandse en Zwitserse wetgeving op het gebied van hulp bij zelfdoding bespreek ik ook in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 ga ik verder in op de vraag of legalisering daadwerkelijk gewenst is en in welke vorm. Deze scriptie sluit ik af met een conclusie en aanbeveling in hoofdstuk 7.

7 <http://www.nu.nl/gezondheid/3857311/meer-mensen-zwitserland-zelfdoding.html> laatst geraadpleegd op 18

(6)

6

2. Wettelijk kader

2.0 Inleiding

In dit hoofdstuk bespreek ik het verbod op hulp bij zelfdoding en euthanasie.8 Wanneer is er sprake van hulp bij zelfdoding en aan welke criteria moet zijn voldaan, wil een arts niet vervolgd worden? In paragraaf 2.1 komen de artikelen 293 en 294 Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) aan bod. Deze artikelen zien op het verbod op euthanasie en hulp bij zelfdoding. In paragraaf 2.2 komt de relevante jurisprudentie aan bod. In paragraaf 2.3 wordt een conclusie getrokken.

2.1 Wetgeving rondom hulp bij zelfdoding

2.1.0 Opmerkingen vooraf

Hulp bij zelfdoding en euthanasie zijn als verbod opgenomen in het wetboek van strafrecht. Artikel 293 Sr, verbiedt levensberoving op verzoek, oftewel euthanasie. Het verbod op hulp bij zelfdoding staat in artikel 294 Sr. Hulp bij zelfdoding en euthanasie zijn niet strafbaar wanneer er wordt voldaan aan de criteria in artikel 293, tweede lid, Sr, daarin wordt ook verwezen naar de zorgvuldigheidseisen uit artikel 2 Wet toetsing levensbeëindiging (hierna Wtl).

2.1.1 Artikel 294 Sr

‘Hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem middelen daartoe verschaft, wordt, indien de zelfdoding volgt, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie. Artikel 293, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.’9

In artikel 294, tweede lid, Sr wordt hulp bij zelfdoding strafbaar gesteld door de wetgever. Een overtreding van het verbod leidt tot een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of een geldboete van de vierde categorie. Een geldboete van de vierde categorie houdt een boete in van maximaal 20.250

8 Art. 294 Sr, art. 293 Sr. 9

(7)

7 euro.10 Het belang dat door het artikel beschermd wordt is het menselijk leven in het algemeen. De mens moet weerhouden worden om zelfdoding te begunstigen.11

Zelfdoding of zelfmoord is zelf niet strafbaar gesteld door de wetgever. Iedereen mag zichzelf van het leven beroven. Een strafbaarstelling van zelfmoord lijkt ook niet logisch, omdat bij een succesvolle zelfmoord degene die gestraft moet worden overleden is. Een poging tot zelfmoord kan wel strafbaar gesteld worden, maar of de maatschappij daar iets mee opschiet is een andere vraag.

Er wordt ook wel gesteld dat de hoofddader van de zelfmoord niet strafbaar is, maar de deelnemer wel.12 Dit komt in de wet naar voren in artikel 294, eerste lid, Sr, daar wordt het opzettelijk een ander tot zelfdoding aanzetten strafbaar gesteld. Een vereiste is dat de zelfdoding daadwerkelijk ook volgt.13 Een bijkomende voorwaarde van de strafbaarheid is, in het geval van hulp bij zelfdoding, het intreden van de daadwerkelijke zelfmoord. In andere woorden, degene die hulp geeft aan een persoon die zelfmoord wil plegen is pas strafbaar wanneer deze persoon daadwerkelijk ook echt zelfmoord pleegt. Indien de bijkomende voorwaarde van strafbaarheid niet intreedt, is er dus geen sprake van een voltooid delict en evenmin van een strafbare poging.14 Een uitzondering op de strafbaarheid van hulp bij zelfdoding is te vinden in artikel 293, tweede lid, Sr.

2.1.2 Artikel 293 Sr

In artikel 293, eerste lid, Sr wordt het plegen van euthanasie strafbaar gesteld. Een overtreding van het verbod kan leiden tot een gevangenisstraf van maximaal 12 jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Een geldboete van de vijfde categorie houdt een boete in van maximaal 81.000 euro.15 Euthanasie wordt minder zwaar bestraft dan moord, terwijl in beide gevallen er sprake is van het wegnemen van het leven van een ander. Moord kan bestraft worden met een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke van maximaal 30 jaar.16 Euthanasie wordt minder zwaar bestraft dan moord, omdat er bij euthanasie geen sprake is van een aanslag op de persoon zelf, maar een aantasting van het leven.17 De wetgever heeft de bescherming van het menselijk leven beoogd met artikel 293 Sr, ook als een mens zelf niet meer in leven wil zijn. 18

‘Het in het eerste lid bedoelde feit is niet strafbaar, indien het is begaan door een arts die daarbij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op

10 Art. 23 lid 4 Sr. 11

Cleiren, Strafrecht, Tekst en Commentaar, Deventer: Wolters Kluwer, art 294.

12 Cleiren, Strafrecht, Tekst en Commentaar, Deventer: Wolters Kluwer, art 294. 13 Art. 294 lid 2 Sr.

14 Noyon-Langemeijer-Remmelink, Strafrecht, Tekst en Commentaar, Deventer: Wolters Kluwer, art. 294,

aant.2.

15 Art. 23 lid 4 Sr. 16 Art. 289 Sr.

17 Duijst-Heesters, Gezondheidsrecht, Tekst en Commentaar, Deventer: Wolters Kluwer, art. 293 Sr. 18

(8)

8 verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.’19

In artikel 293, tweede lid, Sr staat een uitzondering op de strafbaarheid van euthanasie. De strafbaarheid vervalt, indien de euthanasie wordt uitgevoerd door een arts die zich houdt aan de zorgvuldigheidseisen voortvloeiend uit de Wet toetsing levensbeëindiging en tevens mededeling doet over de euthanasie aan de gemeentelijke lijkschouwer. Een arts die zich niet aan de meldingsplicht houdt, kan geen beroep doen op de uitzondering op de strafbaarheid en kan vervolgd worden.20 De meldingsprocedure start wanneer de behandelend arts een verslag van de euthanasie inlevert bij de gemeentelijke lijkschouwer. Het verslag wordt door de gemeentelijke lijkschouwer doorgestuurd naar een van de vijf regionale toetsingscommissies die belast zijn met het toetsen van euthanasie.21 De toetsingscommissie komt binnen zes weken met een uitspraak en deelt deze schriftelijk mede aan de arts. De uitspraak wordt, in het geval dat de arts een van de zorgvuldigheidseisen niet heeft nageleefd, opgestuurd naar het Openbaar Ministerie en de regionaal Inspecteur voor de Volksgezondheid. Indien de arts heeft gehandeld volgens alle wettelijke eisen, dan kan hij zich beroepen op de bijzondere uitsluitingsgrond van artikel 293, tweede lid, Sr. Maar heeft de arts een van de zorgvuldigheidseisen niet nageleefd, dan kan het Openbaar Ministerie of de inspecteur beslissen dat er een tuchtklacht wordt ingediend of overgaan tot strafrechtelijke vervolging.

Artikel 293, tweede lid, Sr, is ook van toepassing in het geval van hulp bij zelfdoding. Hulp bij zelfdoding is niet strafbaar, indien de hulp is gegeven door een arts die aan de zorgvuldigheidseisen uit de Wet toetsing levensbeëindiging heeft voldaan en de dood heeft gemeld bij een gemeentelijke lijkschouwer.22 De wetgever stelt expliciet dat het om een arts moet gaan en de exceptie van strafbaarheid lijkt dus niet te bestaan voor niet-artsen.

2.2 Jurisprudentie

2.2.1 Artikel 294 Sr

In artikel 294, tweede lid, Sr wordt er door de wetgever gesproken over het behulpzaam zijn bij een zelfdoding. Er staat verder niet uitgelegd wat er onder behulpzaam zijn moet worden verstaan. Het Gerechtshof Amsterdam geeft in een zaak tegen een consulent van Stichting de Einder meer

19 Duijst-Heesters, Gezondheidsrecht, Tekst en Commentaar, Deventer: Wolters Kluwer, art. 293 Sr. 20

H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p. 355.

21 H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de

gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p. 356.

22

(9)

9 duidelijkheid rondom het delictsdeel behulpzaam zijn.23 Uit de uitspraak kan worden opgemaakt dat het verstrekken van algemene informatie en het geven van morele steun niet wordt aangemerkt als behulpzaam zijn in de zin van artikel 294, tweede lid, Sr. Het geven van concrete instructies en het actief verschaffen van middelen die bij de zelfmoord gebruikt kunnen worden moet wel worden gezien als behulpzaam zijn bij een zelfdoding. In andere woorden: de ‘instructies’ en ‘concrete handelingen of vaardigheden’ die voorafgaand aan de zelfmoord plaatsvinden worden in beginsel gezien als vormen van hulp die onder het delictsdeel ‘behulpzaam zijn’ vallen. 24 Daarbij moet gedacht worden aan het aangeven van een overdosis pillen, het duidelijk instructies geven aan degene die zelfmoord gaat plegen of het aanreiken van een plastic zak waarmee een persoon zichzelf kan verstikken.25 Het geven van algemene informatie over zelfdoding wordt niet aangemerkt als hulp in de zin van ‘behulpzaam zijn’ bij zelfdoding.26

2.2.2 Artikel 293 Sr

Op grond van artikel 293, tweede lid, Sr moet een arts de euthanasie mededelen aan de gemeentelijke lijkschouwer. Het kan natuurlijk voorkomen dat een arts een valse geneeskundige verklaring aan de gemeentelijke lijkschouwer mededeelt omdat er angst is voor een strafrechtelijke vervolging. Het afgeven van een valse verklaring is strafbaar en kan worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal drie jaar of een geldboete van de vierde categorie.27 Een arts-uroloog die verdacht werd van het uitvoeren van een euthanasie en het afgeven van een valse geneeskundige verklaring vroeg zich af of de meldplicht bij levensbeëindigend handelen niet in strijd is met het “nemo tenetur”-beginsel.28 Het “nemo tenetur”-beginsel houdt in het kort in dat een verdachte niet verplicht kan worden om aan zijn eigen veroordeling mee te werken. De arts-uroloog was van mening dat de meldplicht in strijd was met het “nemo tenetur”-beginsel, omdat hij als arts verplicht was om de euthanasie, waarvoor je vervolgd kan worden, te moeten melden. Opvallend is dat de Hoge Raad zich enkel richt op het feit dat de arts-uroloog een valse geneeskundige verklaring heeft afgegeven en op de strafbaarheid hiervan, maar geen antwoord geeft op de vraag of deze meldingsplicht in strijd is met het “nemo tenetur”-beginsel. De vraag of de meldingsplicht in strijd is met het “nemo tenetur”-beginsel blijft dus onbeantwoord.

23 Hof Amsterdam 31 augustus 2006, GJ 2006/146. 24

HR 22 maart 2005, NJ 2011/341. 25

W.L.J.M. Duijst, Gezondheidsstrafrecht, Deventer: Kluwer 2009, p.97.

26 Cleiren, Strafrecht, Tekst en Commentaar, Deventer: Wolters Kluwer, art 294, p.3. 27 Art. 228 lid 1 Sr.

28

(10)

10

2.3 Conclusie

Uit dit hoofdstuk blijkt dat hulp bij zelfdoding strafbaar is op grond van artikel 294, tweede lid, Sr. Overtreders riskeren een gevangenisstraf of een geldboete. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak vastgesteld dat het geven van algemene informatie of morele steun aan iemand die zelfmoord wilt plegen niet wordt gezien als hulp bij zelfdoding, maar het geven van concrete handelingen en instructies zijn wel strafbaar krachtens artikel 294 Sr. Het verbod geldt voor iedereen. De uitzondering op het verbod uit artikel 293, tweede lid, Sr is alleen van toepassing op artsen. Burgers die geen arts zijn kunnen dus nooit een beroep doen op de uitzondering op de strafbaarheid. Om een geslaagd beroep te doen op de uitzondering moet een arts voldoen aan de zorgvuldigheidseisen uit artikel 2 van de Wtl en een mededeling van de hulp bij zelfdoding doen aan de gemeentelijke lijkschouwer. Voor euthanasie geldt hetzelfde. Euthanasie is strafbaar op grond van artikel 293 Sr, maar artsen kunnen net zoals bij hulp bij zelfdoding gebruik maken van de uitzondering uit artikel 293, tweede lid, Sr.

De hoofdvraag van dit stuk is of legalisering van hulp bij zelfdoding wenselijk is. Uit de besproken wetsartikelen en jurisprudentie blijkt dat een arts onder voorwaarden hulp bij zelfdoding mag verlenen. Of hierdoor legalisering van hulp bij zelfdoding niet wenselijk is, hangt af van de voorwaarden waaraan een arts moet voldoen. Het is van belang om een duidelijker beeld van de voorwaarden uit de Wtl te krijgen om een antwoord te kunnen geven aan de in de inleiding gestelde hoofdvraag.

3 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding

3.0 Inleiding

De zorgvuldigheidseisen waar naar verwezen wordt in artikel 293, tweede lid, Sr, staan opgesomd in de Wet toetsing levensbeëindiging. In dit hoofdstuk wordt duidelijk wat de Wet toetsing levensbeëindiging inhoudt en wanneer deze is ontstaan. In paragraaf 3.1 bespreek ik de doelen en de samenhang van de Wet toetsing levensbeëindiging. Vervolgens bespreek ik in paragraaf 3.2 wat de zorgvuldigheidseisen uit artikel 2 Wtl inhouden. In paragraaf 3.3 wordt een conclusie getrokken.

(11)

11

3.1 De Wet toetsing levensbeëindiging nader bekeken

3.1.0 Opmerkingen vooraf

Op 1 april 2002 is de Wet toetsing levensbeëindiging in werking getreden. Hiervoor was er dus nog geen wetgeving voor euthanasie en hulp bij zelfdoding. De uitzondering uit artikel 293, tweede lid, Sr, bestond nog niet en euthanasie en hulp bij zelfdoding waren verboden op grond van artikel 293 en 294 Sr. Euthanasie en hulp bij zelfdoding werden voor 2002 echter wel door artsen uitgevoerd. In de rechtspraak werd onder omstandigheden een uitzondering op het verbod op euthanasie en hulp bij zelfdoding geaccepteerd.29 Om een uitzondering op het verbod te accepteren, was het van belang dat het ging om een vrijwillig verzoek van de patiënt en moest de arts aan een aantal zorgvuldigheidsnormen in acht nemen. De arts kon onder het verbod uitkomen door zich te beroepen op overmacht.30 Een beroep op overmacht kon slagen indien de arts kon aantonen dat er een conflict van plichten was ontstaan. Een conflict tussen de plicht van een arts om een patiënt die lijdt te helpen en de plicht om de wet te gehoorzamen.

Deze juridische constructie werd door de Hoge Raad in 1984 geaccepteerd en vormde vanaf dat moment, tot aan de invoering van de Wtl, de juridische basis voor de uitvoering van euthanasie en hulp bij zelfdoding.31 De komst van de Wtl maakte een einde aan de scheve verhouding tussen de wet en de praktijk. Euthanasie was bij wet verboden, maar de overheid stelde wel toetsingscommissies en meldingsprocedures in. Ook was men van mening dat er oneigenlijk gebruik werd gemaakt van het beroep op overmacht op grond van artikel 40 WvS.32 Artikel 40 WvS moest gebruikt worden voor uitzonderlijke noodgevallen en niet om als basis te dienen voor een praktijk die door de wetgever verboden was maar door de maatschappij steeds meer werd geaccepteerd.

3.1.2 Samenhang

De Wtl moet niet gezien worden als op zichzelf staand. De Wtl vormt samen met de artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de lijkbezorging een samenhangend stelsel.33 De samenhang tussen deze drie wetten komt tot uitdrukking in artikel 293, tweede lid, Sr. Euthanasie is strafbaar op grond van het Wetboek van Strafrecht, tenzij door de arts is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen uit

29 H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de

gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p. 346.

30 Art. 40 WvS. 31

H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p. 346.

32 H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de

gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p. 347.

33

(12)

12 de Wet toetsing levensbeëindiging en van de euthanasie melding is gedaan aan de gemeentelijke lijkschouwer, overeenkomstig de Wet op de lijkbezorging.

3.1.3 Het doel van de Wet toetsing levensbeëindiging

De invoering van de Wtl dient meerdere doelen.34 Een daarvan is het vergroten van de rechtszekerheid voor de artsen doormiddel van het vastleggen van zorgvuldigheidseisen. Het instellen van onafhankelijke toetsingscommissies dient ook de rechtszekerheid voor de artsen te vergroten. Een ander doel is het vergroten van de transparantie en de controleerbaarheid rondom euthanasie en hulp bij zelfdoding. De hoop is dat de meldingsbereidheid onder de artsen door de invoering van de Wtl toeneemt.35 Deze meldingsbereidheid werd voor de invoering van de Wtl verondersteld niet zo hoog te zijn. Artsen waren zich bewust van de strafbaarheid van hun handelen wanneer zij euthanasie uitvoerden of behulpzaam waren bij een zelfdoding en mede door de toen nog niet-transparante wetgeving huiverig om daarvan melding te maken. De invoering van de Wet toetsing levensbeëindiging heeft tevens tot doel om de kwaliteit van medische beslissingen rondom euthanasie en hulp bij zelfdoding te behouden en te verbeteren.36

3.2 Zorgvuldigheidseisen uit artikel 2 Wtl

3.2.0 Opmerkingen vooraf

Ook na de invoering van de Wtl in 2002 zijn euthanasie en hulp bij zelfdoding strafbaar gebleven. Het grote verschil ten overstaan van voor 2002 ligt in artikel 293, tweede lid, Sr, en in artikel 294, tweede lid Sr. Het daarin bepaalde kan worden gezien als een bijzondere strafuitsluitingsgrond.37 Een eerste vereiste is dat de euthanasie of hulp bij zelfdoding uitgevoerd moet worden door een arts.38 Een tweede vereiste is dat die arts bij het uitvoeren van de euthanasie of hulp bij zelfdoding zich houdt aan de zorgvuldigheideisen als gesteld in artikel 2 Wtl. Deze zorgvuldigheidseisen vallen in de volgende onderdelen uiteen39:

34

Duijst-Heesters, Gezondheidsrecht, Tekst en Commentaar, Deventer: Wolters Kluwer, Inleidende opmerking bij: Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, p.2.

35 H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de

gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p. 347.

36

Kamerstukken II 2007/08, 31 036, nr. 2, p.2.

37 H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de

gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p. 347.

38 Art. 293 lid 2 Sr. 39

(13)

13 - De arts heeft de overtuiging gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen

verzoek van de patiënt. Paragraaf 3.2.1

- De arts heeft de overtuiging gekregen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk

lijden van de patiënt. Paragraaf 3.2.2

- De arts heeft de patiënt voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens vooruitzichten. Paragraaf 3.2.3

- De arts is met de patiënt tot de overtuiging gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was. Paragraaf 3.2.4

- De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de hierboven genoemde zorgvuldigheidseisen. Paragraaf 3.2.5

- De arts heeft de euthanasie of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uitgevoerd. Paragraaf 3.2.6

3.2.1 Vrijwillig en weloverwogen verzoek

Een verzoek om euthanasie of hulp bij zelfdoding moet vrijwillig en weloverwogen zijn. Met vrijwillig wordt bedoeld dat het verzoek door de patiënt zelf gedaan moet zijn, zonder druk of invloed van anderen. De patiënt moet op het moment dat hij het verzoek indiende in staat zijn geweest zijn wil te bepalen.40 Een weloverwogen verzoek valt uiteen in drie onderdelen.41 De patiënt moet allereerst goed geïnformeerd en op de hoogte zijn over zijn gezondheidstoestand en over de andere mogelijkheden om zijn lijden lichter te maken en/of helemaal weg te nemen. Zoals hierboven geschreven moet de patiënt in staat zijn geweest zijn wil te bepalen. De wilsbekwaamheid van de patiënt is dan ook het tweede onderdeel van een weloverwogen verzoek. Vooral bij demente mensen of in het geval van psychische stoornissen kan dit een moeilijk punt zijn. Voor die gevallen bestaan richtlijnen, zo ook bij euthanasie bij comapatiënten.42 Het laatste onderdeel van het weloverwogen verzoek bestaat uit de duurzaamheid van het verzoek.43 De patiënt moet goed hebben nagedacht over het verzoek en moet er niet in een neerslachtige, ondoordachte bui opeens mee aankomen. De wet geeft verder niet aan op welke manier het verzoek gedaan moet worden, dus lijkt mij dat het verzoek zowel schriftelijk als mondeling ingediend kan worden. Als laatste valt op te merken dat het verzoek

40 Kamerstukken II 1989/99, 26 691, nr. 3, p.9.

41 H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de

gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p. 348.

42

KNMG, KNMG-richtlijn euthanasie bij een verlaagd bewustzijn, Utrecht: KNMG april 2010. 43

(14)

14 duidelijk moet zijn. Toespelingen over de eigen dood moeten niet gezien worden als een verzoek om euthanasie of hulp bij zelfdoding.44

3.2.2 Uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Op deze zorgvuldigheidseis lopen de meeste verzoeken stuk. Want wanneer is er precies sprake van uitzichtloos en ondraaglijk lijden? Aangezien ik mij in de rest van dit stuk uitgebreid met deze vraag bezighoud, beperk ik mij hier tot een korte beschrijving van de huidige invulling van het “uitzichtloos en ondraaglijk lijden”. Volgens jurisprudentie moet het lijden zijn oorzaak vinden in medisch classificeerbare somatische of psychische ziekten of aandoeningen.45 De vraag wanneer iemand lijdt is moeilijk te beantwoorden, omdat lijden zelf een subjectieve ervaring is. En deze subjectieve ervaring moet invoelbaar zijn voor een arts.46 Het lijden hoeft niet direct voort te vloeien uit pijn, maar kan ook voortkomen uit steeds verdergaande ontluistering, toenemende onafhankelijkheid en het vooruitzicht van een naderende afschrikwekkende dood.47 Men kan dan denken aan ouderen met beginnende dementie die, nu ze nog wilsbekwaam zijn, een verzoek willen indienen, omdat zij de verdere aftakeling niet willen meemaken. Maar ook in het geval van mensen die in de beginfase van een ernstig progressieve ziekte zitten, zoals ALS. Het lijden is uitzichtloos, indien elke redelijke ander oplossing ontbreekt.48 De ondraaglijkheid van lijden is moeilijker vast te stellen, omdat het een subjectief karakter heeft. Hetzelfde lijden kan voor de ene persoon ondraaglijk zijn, maar voor de ander draaglijk. Het is aan de arts om te beslissen of het lijden ondraaglijk is. De arts moet zich dan ook in kunnen leven in de patiënt en bepalen of de ondraaglijkheid van het lijden invoelbaar is. Volgens de wetgever is het van belang dat de arts in redelijkheid tot de conclusie kan komen dat er sprake is van ondraaglijk lijden.49

3.2.3 Voorlichting huidige situatie en vooruitzichten

Om tot een goed verzoek te kunnen komen is het van belang dat de patiënt goed voorgelicht wordt. Op grond van artikel 7:448, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna BW), is de arts verplicht om de patiënt in te lichten over de behandeling en over zijn huidige gezondheidstoestand. Omdat een verzoek grote gevolgen heeft voor de patiënt is het van belang dat deze goed op de hoogte is van zijn ziekte en eventuele behandelmogelijkheden. Hierdoor wordt voorkomen dat een patiënt niet goed geïnformeerd

44 Medisch Tuchtcollege Den Haag 28 oktober 1987, TvGR 1988/15. 45 HR 24 december 2002, NJ 2003/167.

46 H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de

gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p. 350.

47 Kamerstukken II 1999/2000, 26 691, nr. 6, p.59.

48 Duijst-Heesters, Gezondheidsrecht, Tekst en Commentaar, Deventer: Wolters Kluwer, Zorgvuldigheidseisen

bij: Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Artikel 2, p.3.

49

(15)

15 is en daardoor een verzoek tot euthanasie of hulp bij zelfdoding indient, terwijl er nog andere opties openstaan.50 Daarbij moet gedacht worden aan alternatieve behandelingen of medicijnen.

3.2.4 Geen redelijke andere oplossing

Het lijkt logisch dat er alleen tot euthanasie of hulp bij zelfdoding overgegaan moet worden, indien er geen redelijke andere oplossing bestaat. Euthanasie en hulp bij zelfdoding moeten gezien worden als uiterst laatste middel, aangezien er na voltooiing geen weg meer terug is. Daarom moet er eerst onderzocht worden of er geen redelijke andere oplossing is. Daarbij moet duidelijk zijn wat verstaan kan worden onder een redelijk andere oplossing. In de literatuur wordt aangenomen dat er sprake is van geen redelijke andere oplossing wanneer een geobjectiveerde en naar gangbare medische maatstaven reëel behandelperspectief ontbreekt.51 Van een reëel behandelperspectief wordt gesproken wanneer er:

- naar actueel medisch inzicht bij adequate behandeling zicht op verbetering bestaat; - binnen een afzienbare termijn;

- met een redelijke verhouding tussen de te verwachten resultaten en de belasting van de behandeling voor de patiënt.52

Vooral in situaties waarbij een patiënt alleen psychisch lijdt, moet er eerst goed nagegaan worden of er geen redelijk andere oplossing bestaat.53 Daarbij moeten vaak eerst behandelingen geprobeerd worden voordat deze uitgesloten kunnen worden.54 Bij lijden met een somatische oorzaak ligt het meestal eenvoudiger, aangezien het bij een lichamelijke aandoening sneller duidelijk is of er nog behandelmogelijkheden over zijn. Verder is het van belang om te onderzoeken of met vormen van palliatieve zorg het lijden niet weggenomen en verzacht kan worden. Indien palliatieve zorg de enige andere behandeloptie is en deze de uitzichtloosheid van het leiden niet wegneemt, dan is er geen sprake van een reëel behandelingsperspectief.55 Het is de taak van de arts om samen met de patiënt tot de conclusie te komen dat euthanasie of hulp bij zelfdoding de laatste en enige optie is.56

50 H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de

gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p. 352.

51 Duijst-Heesters, Gezondheidsrecht, Tekst en Commentaar, Deventer: Wolters Kluwer, Zorgvuldigheidseisen

bij: Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Artikel 2, p.4.

52 Kamerstukken I 2000/01, 26 691, nr. 137e, p.8. 53

H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p.353.

54 Rechtbank Haarlem 4 juli 1994, Med. Contact 1994, 1575-1577. 55 Kamerstukken I 2000/01, 26 691, nr. 137e, p.8.

56

(16)

16

3.2.5 Raadplegen onafhankelijke arts

De arts dient een tweede onafhankelijke arts te raadplegen. Deze arts dient schriftelijk zijn oordeel te geven over alle bovenstaande zorgvuldigheidseisen. Sinds de start van het SCEN-project (Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland) kunnen artsen die geconfronteerd worden met een verzoek tot euthanasie of hulp bij zelfdoding zogenaamde SCEN-artsen raadplegen als andere onafhankelijk arts. SCEN-artsen zijn speciaal getraind voor consultatie met betrekking tot euthanasie en hulp bij zelfdoding. Het schriftelijk oordeel van de andere arts moet als een advies gezien worden en mag van worden afgeweken.57 Een afwijking van het advies van de andere arts laat bij de toetsingscommissie waarschijnlijk wel de alarmbellen afgaan en deze zal dan ook extra aandacht geven aan de desbetreffende euthanasie of hulp bij zelfdoding. De consultatie moet voldoende actueel zijn. Er mag niet te veel tijd liggen tussen de consultatie en de uitvoering van de euthanasie of hulp bij zelfdoding.58 Een periode van vier maanden is al te lang. Verder is het vereist dat de geraadpleegde arts onafhankelijk is. Deze onafhankelijkheid geldt zowel tegenover de arts als de patiënt. De onafhankelijke arts mag geen familie van de patiënt zijn of een vriendschappelijke relatie met de patiënt onderhouden.59 Ook mag de onafhankelijke arts geen familie zijn van de behandelende arts. Verder is het ook niet toegestaan dat de onafhankelijke arts een collega is van de behandelende arts.60 Ondanks dat consultatie bij een SCEN-arts wordt aanbevolen, omdat deze SCEN-artsen speciale consultatietraining krijgen, is de behandelende arts niet wettelijk verplicht om een SCEN-arts te raadplegen.61

3.2.6 Medisch zorgvuldige uitvoering

Deze laatste zorgvuldigheidseis ziet op een juiste uitvoering van de daadwerkelijke euthanasie of hulp bij zelfdoding. De arts moet de juiste medicatie in de juiste hoeveelheid en op de juiste manier toedienen. Verder is het van belang dat de arts bij de patiënt blijft totdat de dood is ingetreden.62 De arts moet aanwezig blijven, zodat er ingegrepen kan worden wanneer de medicatie niet blijkt te werken of wanneer de hoeveelheid niet genoeg blijkt te zijn.63 Soms kan het nodig zijn dat er tot euthanasie wordt overgegaan, indien de hulp bij zelfdoding mislukt. De medische uitvoering wordt als

57 H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de

gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p.354.

58 Jaarverslag Regionale toetsingscommissie euthanasie, Den Haag: Koninklijke de Swart 2010, p.42-43. 59 Duijst-Heesters, Gezondheidsrecht, Tekst en Commentaar, Deventer: Wolters Kluwer, Zorgvuldigheidseisen

bij: Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Artikel 2, p5.

60

H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p.354.

61 Kamerstukken II 1999/2000, 26 691, nr. 6, p.121.

62 Jaarverslag Regionale toetsingscommissie euthanasie, Den Haag: Koninklijke de Swart 2010, p.58. 63

(17)

17 onzorgvuldig beschouwd, indien een arts al ruim voor de zelfmoord de middelen die bij de zelfmoord ingenomen zullen worden heeft geleverd.64 Indien aan een van deze vereisten niet wordt voldaan is er sprake van medisch onzorgvuldige uitvoering.

3.3 Conclusie

Voor de invoering van de Wtl moest een arts zich beroepen op overmacht om onder de strafbaarheid van euthanasie of hulp bij zelfdoding uit te komen. Na de invoering van de Wtl in april 2002 moeten artsen aan de daarin gestelde zorgvuldigheidseisen voldoen. In artikel 2 Wtl staan de zorgvuldigheidseisen waaraan een arts moet voldoen om zich te kunnen beroepen op de uitzondering uit artikel 293, tweede lid, Sr. Het niet voldoen aan één van de zorgvuldigheidseisen resulteert in het feit dat het voor een arts niet mogelijk is om een beroep te doen op de uitzondering uit artikel 293, tweede lid, Sr. Een arts die niet aan één van de zorgvuldigheidseisen voldoet en toch hulp bij zelfdoding verleent is strafbaar. Voor de hoofdvraag is het van belang om te weten op welke zorgvuldigheidseis de meeste verzoeken stuk lopen en welke groep mensen niet in aanmerking komt voor euthanasie en hulp bij zelfdoding. Is voor deze groep legalisering van hulp bij zelfdoding gewenst? Een duidelijke groep die niet voor euthanasie en hulp bij zelfdoding in aanmerking komt zijn de mensen die volgens de wet niet uitzichtloos en ondraaglijk lijden. In hoofdstuk 4 wordt de problematiek van de zorgvuldigheidseis van uitzichtloos en ondraaglijk lijden verder besproken.

4. Klaar met het leven

4.0 Inleiding

In hoofdstuk 2 en 3 is duidelijk geworden welke rechtsregels van toepassing zijn op hulp bij zelfdoding en euthanasie. Het is om de hoofdvraag te beantwoorden van belang om aan de hand van jurisprudentie te onderzoeken hoe deze regels in de praktijk werken. In paragraaf 4.1 schets ik de problematiek rondom het ‘voltooid leven’ en het ‘lijden aan het leven’. Mensen die aan deze problematiek lijden vallen buiten de Wtl en zijn het meest gebaat bij een legalisering van de hulp bij zelfdoding, omdat zij dan niet de hand aan zichzelf hoeven te slaan. Aan de hand van het Chabot-arrest en het Brongersma-Chabot-arrest ga ik in paragrafen 4.2 en 4.3 dieper in op de problematiek van het ‘voltooid leven’ en het ‘lijden aan het leven’ en bespreek ik hoe de zorgvuldigheidseis van ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden’ daar een belangrijke rol in speelt. In paragraaf 4.4 bespreek ik de rol van de regionale toetsingscommissies. Deze toetsingscommissies bekijken of aan alle

64

(18)

18 zorgvuldigheidseisen voldaan is. De toetsingscommissie toetst daarbij ook de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden. In paragraaf 4.5 wordt een conclusie getrokken.

4.1 ‘Voltooid leven’

In de inleiding van dit stuk wordt gesproken over de (stief-)moeder van Heringa die klaar is met het leven. Om het over de problematiek van het ‘lijden aan het leven’ of het ‘voltooid leven’ te kunnen hebben, is het van belang om te weten wat deze begrippen inhouden. De commissie Dijkhuis omschrijft de problematiek op deze manier:

‘lijden aan het vooruitzicht verder te moeten leven op een zodanige manier dat daarbij geen of slechts een gebrekkige kwaliteit van leven wordt ervaren, hetgeen aanleiding geeft tot een persisterend doodsverlangen, terwijl ter verklaring voor de afwezigheid of gebrekkigheid in kwaliteit van leven niet of niet in overwegende mate een somatische of psychische aandoening kan worden aangewezen.’65

De oorzaak van het lijden ligt bij mensen die aan het leven lijden dus niet in een somatische of psychische aandoening. Het is dan ook maar de vraag of mensen die aan het leven lijden wel onder de Wtl vallen. Een van de zorgvuldigheidseisen uit de Wtl is dat er sprake moet zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.66 Maar het lijden moet wel zijn oorzaak vinden in medisch classificeerbare somatische of psychische ziekten of aandoeningen.67 In de arresten Chabot en Brongersma gaat het dan ook om de vraag of mensen die ‘lijden aan het leven’ wel ondraaglijk en uitzichtloos lijden in de zin van de Wtl. Vallen mensen die ‘lijden aan het leven’ niet onder de Wtl, dan komen zij niet in aanmerking voor euthanasie of hulp bij zelfdoding en zijn dan aangewezen op andere methodes om een einde aan hun leven te kunnen maken.

4.2 Chabot-arrest

Het arrest gaat over de psychiater Chabot. Hij wordt vervolgd wegens een overtreding van artikel 294 Sr. Chabot voert bij de eerste aanleg en het hoger beroep aan dat hij in noodtoestand heeft gehandeld en onschuldig is. De rechtbank te Assen en het gerechtshof te Leeuwarden gaan mee in deze redenering en ontslaan Chabot van rechtsvervolging.68 De procureur-generaal van het Hof stelde een

65

J.H. Dijkhuis e.a., Op zoek naar normen voor het handelen van artsen bij vragen om hulp bij levensbeeindiging ingeval van lijden aan het leven, Utrecht: KNMG 2011, p.15.

66 Art. 2 lid 1 sub b Wtl.

67 HR 24 december 2002, NJ 2003/167. 68

(19)

19 beroep in cassatie in tegen het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden. In het Chabot-arrest gaat het over mevrouw B. Zij had een man, een slecht huwelijk en twee kinderen. Haar oudste zoon pleegde zelfmoord toen hij voor militaire dienst in Duitsland zat. Vanaf dat moment verergerden de huwelijksproblemen van mevrouw B. en ontstond er een nadrukkelijke doodswens. Zij gaf aan alleen nog maar te leven voor haar overgebleven zoon. Een echtscheiding volgde en niet lang daarna sloeg het noodlot weer toe. Haar jongste zoon kwam door een verkeersongeval in het ziekenhuis terecht, daar werd bij een onderzoek een tumor ontdekt waaraan hij een half jaar later overleed. Op de avond van het overlijden van haar jongste zoon deed mevrouw B. een eerste poging tot zelfmoord. De zelfmoord mislukte, maar haar doodswens ging haar hele leven beheersen. Zij wilde op een humane manier zelfmoord kunnen plegen zonder daarmee anderen tot last te zijn. Mevrouw B. nam contact op met de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie (hierna NVVE) en kwam op die manier in aanraking met psychiater Chabot. Chabot voerde met haar verschillende gesprekken en was van mening dat mevrouw B. aan een stoornis zonder psychotische kenmerken leed. En dat er sprake was van intens psychisch lijden van duurzame aard, dat voor mevrouw B. uitzichtloos en ondraaglijk was. Chabot besloot uiteindelijk om mevrouw B. te helpen met haar zelfmoord en verstrekte haar in het bijzijn van haar huisarts de medicijnen waarmee zij een einde aan haar leven kon maken. Chabot wordt uiteindelijk schuldig bevonden aan hulp bij zelfdoding, maar krijgt geen straf opgelegd.

De Hoge Raad doet in het arrest een aantal uitspraken, welke van belang zijn om het criterium ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden’ in te kunnen vullen. Allereerst spreekt de Hoge Raad zich uit over de vraag of het lijden naast een somatische oorzaak ook een psychische oorzaak kan hebben. De Hoge Raad zegt daarover het volgende:

‘Een beroep op noodtoestand is dan ook niet zonder meer uitgesloten op de enkele grond dat het ondraaglijk en uitzichtloos lijden van een patiënt niet een somatische oorzaak heeft en die patiënt niet in de stervensfase verkeert.’69

Hiermee geeft de Hoge Raad aan dat het lijden niet alleen een somatische oorzaak hoeft te hebben en dat degene die lijdt niet in de stervensfase hoeft te verkeren. Op basis van deze uitspraak moeten mensen die ‘lijden aan het leven’, waarbij het lijden geen somatische oorzaak heeft, dus ondraaglijk en uitzichtloos kunnen lijden. Over de oorzaak van het lijden is de Hoge Raad ook duidelijk:

‘Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval het lijden van een persoon als zo ondraaglijk en uitzichtloos moet worden aangemerkt, dat een handelen in strijd met het in art. 294 Sr vervatte verbod gerechtvaardigd moet worden geacht omdat er sprake is van noodtoestand, moet dit

69

(20)

20 lijden in zoverre worden geabstraheerd van de oorzaak daarvan dat de oorzaak van het lijden niet afdoet aan de mate waarin het lijden wordt ervaren.’70

De Hoge Raad neemt met die uitspraak een nieuw standpunt in. Het gaat bij het lijden om de ernst ervan en niet om de oorzaak van het lijden. 71 Op grond van deze uitspraak kunnen mensen die ‘lijden aan het leven’, zoals de moeder van Albert Heringa, in aanmerking komen voor euthanasie of hulp bij zelfdoding. Het lijden hoeft niet zijn oorzaak te vinden in een somatische of psychische aandoening. Het criterium van ondraaglijk en uitzichtloos lijden kan dus ook vervuld worden wanneer de oorzaak van het lijden niet ligt in een somatische aandoening. Dat het objectief vaststellen van de ondraaglijkheid en uitzichtloosheid van het lijden, indien er geen sprake is van een somatische oorzaak, geen gemakkelijke taak is, lijkt de Hoge Raad te beseffen.

‘Dit neemt niet weg dat in geval het lijden van een patiënt niet aantoonbaar voortvloeit uit een somatische ziekte of aandoening en niet enkel bestaat uit beleving van pijn en verlies van lichamelijke functies het lijden en met name de ernst en uitzichtloosheid ervan moeilijker objectief kunnen worden vastgesteld. Daarom dient het onderzoek van de rechter of in dergelijke gevallen sprake is van noodtoestand met uitzonderlijk grote behoedzaamheid te geschieden.’72

Met het Chabot-arrest lijkt de Hoge Raad aan te geven dat ook in gevallen waarbij de oorzaak van het lijden niet ligt in een somatische aandoening of ziekte, er sprak kan zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Het legaliseren van hulp bij zelfdoding is in dat geval niet nodig, ook mensen die ‘lijden aan het leven’ vallen dan onder de Wtl en kunnen voor euthanasie of hulp bij zelfdoding in aanmerking komen.

4.3 Brongersma-arrest

In het Brongersma-arrest wordt de huisarts Sutorius ervan verdacht opzettelijk behulpzaam te zijn geweest bij de zelfdoding van zijn patiënt Brongersma.73 De heer Brongersma had een druk leven geleid als advocaat en Eerste Kamerlid. Hij was altijd alleenstaand geweest en had, nu hij zelf achter in de tachtig was, geen familie meer en nagenoeg al zijn vrienden waren overleden. Hij was gezond, op de bij zijn leeftijd passende lichamelijke ouderdomsklachten na. Brongersma deelde op een gegeven moment zijn doodswens met Sutorius en vertelde hem dat hij twee jaar daarvoor al een

70 HR 21 juni 1994, NJ 1994, 656. r.o. 5.2.

71 G. den Hartogh, ‘Voltooid leven – Binnen of buiten het wettelijk kader?’, NJB 2011, 172. 72 HR 21 juni 1994, NJ 1994, 656. r.o. 5.2.

73

(21)

21 zelfmoordpoging ondernomen had. Sinds die tijd was zijn doodswens niet veranderd. In een uitgebreide brief aan Sutorius schetste Brongersma zijn situatie en kwam hij met een verzoek om euthanasie. Naar aanleiding van het verzoek om euthanasie voerden de twee acht of negen gesprekken met elkaar en probeerde Sutorius een oordeel te vormen over de ernst en duurzaamheid van het verzoek. Om een behandelbare psychiatrische aandoening uit te sluiten consulteerde Brongersma psychiater Noll. Deze stelde vast dat Brongersma bij een psychiatrisch onderzoek geen afwijkingen vertoonde. Ook consulteerde Brongersma op het verzoek van Sutorius nog een andere arts, huisarts Wassenberg, en voerde daar een uitgebreid gesprek mee. Wassenberg was net als Sutorius van mening dat er sprake was van een vrijwillig tot stand gekomen euthanasieverzoek en dat het verzoek weloverwogen was en het verlangen naar de dood absoluut en duurzaam was. Verder stelde hij vast dat het leven voor Brongersma een uitzichtloos lijden was. Een week later heeft Brongersma de, door Sutorius verstrekte, middelen in het bijzijn van Sutorios ingenomen en is korte tijd daarna overleden. Sutorius heeft bij de gemeentelijke lijkschouwer melding gedaan en omschreef de hoofddiagnose als volgt:

‘Eenzaamheid, gevoel van zinloosheid, fysieke achteruitgang, een lang bestaande doodswens bij afwezigheid van depressie (in psychiatrische zin)’74

De Hoge Raad maakt in het Brongersma-arrest een einde aan de veronderstelling dat er op grond van het Chabot-arrest aangenomen kan worden dat mensen die ‘lijden aan het leven’ uitzichtloos en ondraaglijk kunnen lijden in de zin van de Wtl. De Hoge Raad legt zijn uitspraken uit het Chabot-arrest een stuk restrictiever uit. Dit wordt vooral duidelijk in de volgende uitspraak:

‘Gelet op dat arrest kan dus in uitzonderlijke gevallen ook indien het lijden van de patiënt voortvloeit uit een geclassificeerde psychische stoornis, hulp bij zelfdoding door een arts onder omstandigheden door noodtoestand gerechtvaardigd zijn.’75

De Hoge Raad verlaat hier het ingenomen standpunt, waarbij het lijden los moest worden gezien van de oorzaak van het lijden en stelt nu dat alleen in uitzonderlijke gevallen waarbij het lijden voortvloeit uit een medisch geclassificeerde psychische stoornis, hulp bij zelfdoding door een arts onder omstandigheden mogelijk moet zijn. ‘Lijden aan het leven’ wordt niet gezien als een geclassificeerde psychische stoornis en dus is hulp bij zelfdoding niet toegestaan bij mensen waar het lijden voortvloeit uit het ‘lijden aan het leven’. Volgens de Hoge Raad mogen artsen geen uitspraak doen over de onbehandelbaarheid, uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden dat zijn oorzaak vindt in het ‘lijden aan het leven’ omdat een oordeel daarover de specifieke deskundigheid van een arts te buiten

74 HR 24 december 2002, NJ 2003, 167, r.o. 5. 75

(22)

22 gaat.76 Een arts begeeft zich volgens de Hoge Raad dan op een terrein dat buiten zijn professionele competentie ligt.77 Het Brongersma-arrest schept volgens den Hartogh een zevende zorgvuldigheidseis in de zin van artikel 2 Wtl: het lijden moet voortkomen uit een medisch geclassificeerde ziekte of aandoening.78

4.4 Toetsingscommissies

Een arts die overgaat tot hulp bij zelfdoding of euthanasie kan zich alleen op de uitzondering uit artikel 293, tweede lid, Sr, beroepen indien hij of zij naast het voldoen aan de zorgvuldigheidseisen, melding doet aan de gemeentelijke lijkschouwer. De arts moet verschillende formulieren invullen en overdragen aan de gemeentelijke lijkschouwer.79 De gemeentelijke lijkschouwer stuurt de formulieren door naar een van de regionale toetsingscommissies euthanasie.80 Deze toetsingscommissie bestaat uit een oneven aantal leden met in elk geval een jurist-voorzitter, een arts en een deskundige op het gebied van ethische en zingevingsvraagstukken.81 De toetsingscommissie beoordeelt of de arts volgens de zorgvuldigheidseisen uit artikel 2 Wtl heeft gehandeld.82 Over de vraag of er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden moet de commissie zich ook buigen. De toetsingscommissies lijken de zevende zorgvuldigheidseis soepeler toe te passen dan de Hoge Raad in het Brongersma-arrest. Volgens de commissie was in alle gevallen tussen 2007 en 2011, waarbij de term ‘lijden aan het leven’ naar voren kwam, er geen sprake van daadwerkelijk ‘lijden aan het leven’ zoals in de maatschappelijke discussie wordt bedoeld.83 Het lijden van de patiënten in die gevallen viel volgens de commissie binnen de in de rechtspraak gemarkeerde medische lijnen. De uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden van de patiënt was in de gevallen waarbij er over ‘lijden aan het leven’ werd gesproken volgens de commissie in overwegende mate terug te voeren op een medisch classificeerbare ziekte of aandoening.84 Een opstapeling van ouderdomsklachten in combinatie van het verlies van waardigheid kan ook de basis vormen voor de conclusie dat aan de eis van uitzichtloos en ondraaglijk lijden voldaan is.85

76 HR 24 december 2002, NJ 2003, 167, r.o. 8.3. 77 HR 24 december 2002, NJ 2003, 167, r.o. 8.2. 78

G. den Hartogh, ‘Voltooid leven – Binnen of buiten het wettelijk kader?’, NJB 2011, 172.

79 Art. 7 lid 2 Wet op de lijkbezorging.

80 H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I: Rechten van mensen in de

gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010, p. 356.

81

Art. 3 lid 2 Wtl.

82 Art. 8 lid 1 Wtl.

83

A. van der Heide, Tweede evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Den Haag: ZonMw 2012, p. 56.

84

A. van der Heide, Tweede evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Den Haag: ZonMw 2012, p. 57.

85

A. van der Heide, Tweede evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Den Haag: ZonMw 2012, p. 57.

(23)

23 Als een opeenstapeling van ouderdomsklachten ervoor kan zorgen dat het lijden terug te voeren is op een classificeerbare ziekte of aandoening, dan komen de meeste gevallen waarbij er sprake is van ‘lijden aan het leven’ gewoon in aanmerking voor hulp bij zelfdoding en euthanasie omdat zij dan onder de Wtl vallen. De meeste ouderen hebben namelijk op een of andere manier wel last van ouderdomsklachten. Indien de commissie deze lijn blijft volgen, dan is er voor de ouderen die ‘lijden aan het leven’ geen noodzaak voor legalisering van de hulp bij zelfdoding.

4.5 Conclusie

Bij mensen die aan het leven lijden ligt de oorzaak van dat lijden niet in een somatische of psychische aandoening. In het Chabot-arrest oordeelt de Hoge Raad dat de ernst van het lijden los moet worden gezien van de oorzaak daarvan. Het lijden van mensen die aan het leven lijden kan volgens die lezing uitzichtloos en ondraaglijk zijn, waardoor de weg naar euthanasie en hulp bij zelfdoding openstaat. In het Brongersma-arrest bepaalt de Hoge Raad echter dat het lijden wel degelijk zijn oorzaak moet vinden in een medisch classificeerbare ziekte of aandoening. Het ‘lijden aan het leven’ valt daar niet onder en zo worden mensen die daaraan lijden uitgesloten van euthanasie en hulp bij zelfdoding. De toetsingscommissies oordelen over het nakomen van de zorgvuldigheidseisen uit de Wtl. Uit evaluatie van de Wtl blijkt dat bij de toetsingscommissies in alle gevallen waarbij patiënten zouden ‘lijden aan het leven’ er ook sprake was van een lijden met een somatische oorzaak. Een opstapeling van somatische ouderdomsklachten kan volgens de toetsingscommissies gezien worden als de somatische oorzaak van het lijden. Het is dus goed mogelijk dat veel mensen die aan het leven lijden wel in aanmerking kunnen komen voor euthanasie of hulp bij zelfdoding, maar dat de arts zijn handen er niet aan wil branden vanwege angst voor afwijzing van zijn beroep op artikel 293, tweede lid, Sr, omdat er geen sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. In dat geval ligt de oplossing niet in het legaliseren van hulp bij zelfdoding, maar moeten de toetsingscommissies een transparanter beleid voeren zodat artsen weten op welke manier de zorgvuldigheidseisen worden uitgelegd en welke patiënten voor euthanasie en hulp bij zelfdoding in aanmerking komen.

5 Reacties op de huidige wetgeving

5.0 Inleiding

De problemen rondom de huidige wetgeving liggen in het feit dat hulp bij zelfdoding en euthanasie alleen uitgevoerd mogen worden door artsen. Onder voorwaarden kunnen artsen onder de strafbaarheid uitkomen. Gewone burgers kunnen geen gebruik maken van de uitzondering op de strafbaarheid. Het is niet mogelijk om vanuit een humaan oogpunt een ander te helpen met zijn

(24)

24 zelfdoding. In dit hoofdstuk bespreek ik kort het zelfbeschikkingsrecht in paragraaf 5.1. Ook kijk ik naar de reacties op de huidige wetgeving vanuit de maatschappij in paragraaf 5.2. Verschillende stichtingen en verenigingen, zoals stichting de Einder en de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (hierna NVVE), zijn opgericht als reactie op de huidige wetgeving. Het zelfmoordtoerisme en de liberale wetgeving van Zwitserland komen kort aan bod in paragraaf 5.3. In paragraaf 5.4 wordt een conclusie getrokken.

5.1 Zelfbeschikkingsrecht

Er vallen drie soorten zelfbeschikkingsrecht in de gezondheidsethiek te onderscheiden.86 Allereerst is er het zelfbeschikkingsrecht als afweerrecht. Het zelfbeschikkingsrecht kan in die vorm gebruikt worden om behandelingen te weigeren. Het moet mogelijk zijn om een eigen keuze te maken zonder invloed van buitenaf. De tweede vorm van zelfbeschikkingsrecht is die van keuzevrijheid. Op het gebied van de gezondheidszorg moet iedereen de behandeling kunnen kiezen die het meest geschikt lijkt. Een derde vorm van het zelfbeschikkingsrecht is zelfontplooiing. Om de juiste keuzes te kunnen maken is het van belang om jezelf te ontplooien, zodat de keuze ook daadwerkelijk weloverwogen is en past bij jouw levenswijze. De tweede vorm van zelfbeschikking, die van keuzevrijheid, lijkt geschikt om voor de legalisering van hulp bij zelfdoding te pleiten. Op grond van keuzevrijheid moet het mogelijk zijn om zelf voor de dood te kiezen en daarbij te kiezen voor hulp van een ander. Dit kwam ook naar voren in de zaak Pretty vs. Verenigd Koninkrijk.87 Mevrouw Pretty was ernstig ziek en wilde een einde aan haar leven maken met behulp van haar man. Zij vroeg de regering om haar man daarvoor niet te vervolgen, maar die toezegging kreeg zij niet. Bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) beroept zij zich op de artikelen 2 en 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna EVRM), het recht op leven en het recht op bescherming van de privésfeer. Uit het recht op het leven leidde zij het recht om te sterven af. Het EHRM ging hier echter niet in mee en stelde vast dat de artikelen niet geschonden waren. Ook in de zaak van Haas tegen Zwitserland beroept Haas zich op het recht op zelfbeschikking en koppelt dat recht aan artikel 8 EVRM.88 Haas lijdt aan een ernstige bipolaire stoornis en vraagt om een dodelijk middel om zelfmoord te kunnen plegen. Dit wordt hem echter geweigerd. Ook zijn beroep op het recht op zelfbeschikking in combinatie met artikel 8 EVRM wordt door het Hof afgewezen. Het beroepen op het zelfbeschikkingsrecht lijkt niet de oplossing te zijn voor mensen die onder de huidige

wetgeving niet in aanmerking komen voor hulp bij zelfdoding of euthanasie.

86

A.C. Hendriks, R.D. Friele, J. Legemaate & G.A.M. Widdershoven (red.), Thematische Wetsevaluatie. Zelfbeschikking in de zorg, Den Haag: ZonMw 2013, p. 30.

87 EHRM 29 april 2002, nr. 2346/02 (Pretty vs. VK). 88

(25)

25

5.2 Hulp bij zelfdoding en organisaties

5.2.0 Opmerkingen vooraf

In Nederland bestaan er organisaties die strijden voor het zelfbeschikkingsrecht. Zij proberen mensen die uit het leven willen stappen en buiten de Wtl vallen bij te staan. Deze organisaties zijn ontstaan als een reactie op de huidige wetgeving rondom hulp bij zelfdoding en euthanasie. In deze paragraaf bespreek ik de Stichting de Einder, Coöperatie Laatste Wil en de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde.

5.2.1 Stichting de Einder

Stichting de Einder werd in juni 1995 opgericht.89 Het doel van de stichting is om professionele hulp te bieden aan mensen die een doodswens hebben met respect voor de autonomie van degene die om hulp vragen. Een ander doel van de stichting is het bespreekbaar maken dat er mensen bestaan met een doodswens.90 Deze doelen wil de stichting realiseren door middel van trainingen te geven aan hulpverleners die mensen met een doodswens moeten begeleiden. Het geven van openbare voorlichtingsbijeenkomsten moeten aan deze doelen bijdragen. Verder wil de Stichting een centraal punt creëren waar hulpverleners die de standpunten van de stichting delen geregistreerd kunnen worden. Eén van de speerpunten van de stichting is het verwijderen van artikel 294, tweede lid, Sr, zodat hulp bij zelfdoding niet meer strafbaar is. De stichting biedt de mogelijkheid om contact op te nemen met een ‘counselor’. De counselor kan informatie geven over de middelen en mogelijkheden die er zijn om een vrijwillig einde aan het leven te maken.

5.2.2 Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde

De Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde is er voor iedereen die waardig wil sterven, aldus de slagzin op de website.91 De NVVE is op 23 februari 1973 opgericht als reactie op de eerste euthanasiezaak in Nederland, de zaak-Postma. De NVVE wil beschikbaarheid van keuzemogelijkheden voor een waardig levenseinde voor iedereen. Het doel van de NVVE is een optimale uitvoering van de Wtl. Vooral groepen die nu buiten de Wtl vallen, zoals mensen die aan het leven lijden, moeten geholpen worden. De ruimte die de wet biedt wordt door artsen niet volledig benut. Het is volgens de NVVE belangrijk dat de artsen deze ruimte gaan benutten, omdat mensen die

89 <www.deeinder.nl> zoek op ‘Historie’. 90 <www.deeinder.nl> zoek op ‘Doelstelling’. 91

(26)

26 een gekozen levenseinde willen in grote mate afhankelijk zijn van de bereidheid van de artsen. De doelen van de vereniging moeten bereikt worden door het geven van optimale voorlichting en informatie aan haar leden. De NVVE heeft in 2012 de Levenseindekliniek opgericht. Deze kliniek is voor mensen die aan de zorgvuldigheidseisen van de Wtl voldoen, maar geen arts kunnen vinden die hulp bij zelfdoding of euthanasie wil of kan geven. Een team van een arts en een verpleegkundige kan, wanneer aan alle wettelijke eisen is voldaan, de euthanasie of hulp bij zelfdoding uitvoeren.

5.2.3 Coöperatie Laatste Wil

De Coöperatie Laatste Wil (hierna CWL) is van mening dat er te weinig mogelijkheden zijn om op een humane manier het leven te verlaten, zonder inmenging van anderen, op een zelfgekozen moment. De CWL is in 2013 opgericht. De leden vormen een coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid.92 Hierdoor kunnen leden met elkaar praten over manieren en middelen op een einde aan het eigen leven te maken zonder dat er sprak is van hulp bij zelfdoding. De leden zijn van mening dat zij hun leven, wanneer dat in hun ogen voltooid is, op een humane manier en onder eigen regie moeten kunnen beëindigen, zonder beoordeling van een dokter. Samen willen de leden de verschillende mogelijkheden onderzoeken en de publieke opinie over het zelfgekozen levenseinde veranderen. De CWL wil haar doelen verwezenlijken door middel van ontwikkeling en benutting van alle wettelijk toegestane manieren om de uitoefening van zelfhulp bij een voltooid leven in immateriële en materiële zin te ondersteunen.93

5.3 Zelfmoordtoerisme

Indien de wetgeving in eigen land hulp bij zelfdoding of een zelfgekozen levenseinde niet toestaat, zit er niks anders op dan je heil te zoeken in andere landen waar andere wetgeving van toepassing is. Als mensen naar een ander land reizen om daar te kunnen sterven, kan er gesproken worden van zelfmoordtoerisme. Zo reizen steeds meer buitenlanders naar Zwitserland om daar te kunnen sterven. Tussen 2009 en 2012 is het zelfmoordtoerisme naar Zwitserland verdubbeld.94 Zwitserland heeft een liberale wetgeving wat hulp bij zelfdoding betreft. In artikel 115 van het Zwitserse Wetboek van Strafrecht staat het volgende:

92 <www.laatstewil.nu>

93 <www.laatstewil.nu> zoek op ‘Activiteiten van de coöperatie’.

94 <http://www.nu.nl/gezondheid/3857311/meer-mensen-zwitserland-zelfdoding.html> laatst geraadpleegd op 18

(27)

27 ‘Wer aus selbstsüchtigen Beweggründen jemanden zum Selbstmorde verleitet oder ihm dazu Hilfe leistet, wird, wenn der Selbstmord ausgeführt oder versucht wurde, mit Freiheitsstrafe bis zu fünf Jahren oder Geldstrafe bestraft’95

Hulp bij zelfdoding is alleen strafbaar, indien er sprake is van een egoïstisch motief. Met andere woorden, hulp bij zelfdoding is dus legaal indien deze egoïstische motieven ontbreken. Artikel 115 staat al sinds de inwerkingtreding in 1942 in het Zwitserse Wetboek van Strafrecht. Op grond van dit artikel is het dus niet verplicht om door een arts of ander soort hulpverlener geholpen te worden bij de zelfdoding. Het vereiste van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden lijkt niet aan de orde te zijn.96 Hulp bij zelfdoding wordt in Zwitserland voornamelijk uitgevoerd door stichtingen als Exit en Dignitas. Exit en Dignitas delen dezelfde idealen als de Nederlandse tegenhangers. Het grote verschil ligt in het feit dat de stichtingen in Zwitserland, door de liberale wetgeving aldaar, naast het informeren en adviseren ook daadwerkelijk kunnen helpen bij de zelfdoding. Om te zorgen dat egoïstische motieven ontbreken, worden de medewerkers van Dignitas niet betaald voor hun werkzaamheden.97

5.4 Conclusie

Het recht op zelfbeschikking kan gezien worden als een afweerrecht, het recht op keuzevrijheid en als het recht op zelfontplooiing. Het recht op zelfbeschikking werd in zaken als Pretty vs. VK en Haas vs. Zwitserland gekoppeld aan artikel 2 EVRM en artikel 8 EVRM. Het beroep op die artikelen om een zelfgekozen levenseinde met hulp af te dwingen slaagde bij het EHRM niet. Hieruit blijkt dat het recht op zelfbeschikking geen oplossing biedt voor mensen die buiten de Wtl vallen en hulp bij zelfdoding willen. Verschillende organisaties in Nederland strijden voor het zelfbeschikkingsrecht en het zelfgekozen levenseinde. Stichting de Einder, de NVVE en de CWL proberen door middel van informatie en consultatie de groep mensen die een zelfgekozen levenseinde verlangen te helpen. Deze organisaties moeten zich echter ook aan de Nederlandse wetgeving houden en kunnen dus niet volledig voorzien in de behoeftes van die groep mensen. Mijns inziens is een aanpassing van de wet nodig om echt geholpen te worden bij de zelfdoding. Wetgeving waaronder hulp bij zelfdoding mogelijk is kan gevonden worden in Zwitserland. Hulp bij zelfdoding is in Zwitserland straffeloos, mits er geen sprake is van een egoïstisch motief. Het liberale Zwitserse model bestaat al tientallen jaren en kan als voorbeeld bieden voor de Nederlandse wetgever.

95 Art. 115 des Schweizerischen Strafgezetsbuches.

96 Dr. M. de Blois, ‘Hulp bij zelfdoding in Zwitserland’, PVH 10e jaargang - 2003 nr. 3-4, p. 86-88. 97

(28)

28

6 Legalisering hulp bij zelfdoding

6.0 Inleiding

De hoofdvraag in dit stuk is of legalisering van hulp bij zelfdoding gewenst is. In dit hoofdstuk bekijk ik de argumenten die voor legalisering pleiten en de argumenten die tegen legalisering pleiten. Ik maak hierbij onderscheid tussen legalisering voor niet-artsen en legalisering voor artsen. Dit onderscheid is van belang omdat legalisering op beide groepen een ander effect kan hebben. Voor niet-artsen is hulp bij zelfdoding op dit moment strafbaar zonder uitzonderingen. Artsen kunnen op grond van artikel 293, tweede lid, Sr onder de strafbaarheid uit komen. Legalisering voor niet-artsen bespreek ik in paragraaf 6.1. Legalisering voor artsen komt in paragraaf 6.2 aan de orde.

6.1. Legalisering voor niet-artsen

6.1.0 Opmerkingen vooraf

Hulp bij zelfdoding legaliseren voor niet-artsen. Het zou een uitkomst bieden voor de mensen die aan het leven lijden en niet onder de Wtl vallen. Deze mensen komen niet voor hulp bij zelfdoding in aanmerking en zijn op zichzelf aangewezen. Verschillende organisaties als de NVVE en de WCL nemen het voor deze groep op. Door hulp bij zelfdoding te legaliseren kunnen deze mensen op een humane manier een einde maken aan hun leven.

6.1.1 Argumenten voor legalisering

Het recht op een zelfgekozen levenseinde is inherent aan het zelfbeschikkingsrecht. Dit zelfbeschikkingsrecht wordt ontnomen van de mensen die aan het leven lijden en niet voor hulp bij zelfdoding in aanmerking komen. Deze groep wordt aan zichzelf overgelaten en moet zich tot inhumane manieren wenden om te kunnen sterven. Van een flat of voor een trein springen heeft een grotere impact op de maatschappij dan rustig thuis sterven met behulp van geliefden. De wetgever beschermt het leven van de burger en gaat daarin zo ver dat een zelfgekozen levenseinde op die manier niet mogelijk is. In het Brongersma-arrest stelt de Hoge Raad dat een arts niet de juiste competentie heeft om uitspraken te doen over lijden waarbij de oorzaak niet in een somatische of psychische aandoening ligt.98 Deze mening van de Hoge Raad deel ik. Een partner van degene die wil sterven kan

98

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook mensen die hun leven ‘voltooid’ achten, maar bij wie er geen sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden met een in overwegende mate medische grondslag, kunnen hulp

Nu heeft de ethische commissie van de gezondheidsdienst in regio Le Marche besloten dat Mario gezien zijn medische toestand inderdaad in aanmerking komt voor hulp bij zelfdoding..

Wie zelf voor de dood koos, zoals Seneca door Nero werd opgedragen, toonde zich loyaal ten opzichte van de keizer en dus kon de erfenis probleemloos worden opgenomen door

Ik heb momenteel geen klachten, maar bij ouder worden weet je nooit wat het gaat worden.&#34; Elodie (78), die niet met haar achternaam in de krant wil, is een van de mensen die

Dat is opmerkelijk omdat de raadkamer zich helemaal niet over de mogelijk problematische ‘euthanasie’ van Simona De Moor

Volgens Justitie gaat het immers niet om euthanasie, maar om een geval van hulp bij.. zelfdoding, wat niet

De rechtbank Limburg heeft dinsdag een 48-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden wegens het geven van hulp bij de zelfdoding van zijn vader

■ Mensen die ziek zijn maar niet terminaal en in aanmerking komen voor euthanasie en hulp bij zelfdoding en geen arts kunnen vinden die de gevraagde hulp wil verlenen. ■ Mensen die