• No results found

'Ook jij verdient een morgen, dus leef gezond!' - Over het gebruik van verschillende argumentatietypen om te anticiperen op twijfel over het advies in de preventieteksten van KWF Kankerbestrijding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Ook jij verdient een morgen, dus leef gezond!' - Over het gebruik van verschillende argumentatietypen om te anticiperen op twijfel over het advies in de preventieteksten van KWF Kankerbestrijding"

Copied!
103
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Ook jij verdient een morgen,

dus leef gezond!’

Over het gebruik van verschillende argumentatietypen om te anticiperen op

twijfel over het advies in de preventieteksten van KWF Kankerbestrijding

Masterscriptie Tekst en communicatie Universiteit van Amsterdam

Capaciteitsgroep Taalbeheersing, Argumentatietheorie en Retorica

Datum: 8 juni 2015

Begeleider: mw. dr. E.T. Feteris

Tweede lezer: dhr. dr. H.L.M. Meuffels

Anemone van Arcken - 10835008 a.v.vanarcken@gmail.com

(2)

2

Samenvatting

In preventieteksten adviseert KWF haar lezers om gezond te leven omdat een gezonde levensstijl bijdraagt aan het voorkomen van kanker. In deze scriptie wordt uitgelegd dat de schrijver van de preventieteksten van KWF bepaalde twijfel over dit advies kan verwachten en dat die te verwachten twijfel van invloed is op de keuze voor een bepaald

argumentatietype. Op basis van de institutionele context, de taalhandelingstheorie, de theorie van gepland gedrag en de argumentatietheorie wordt uitgelegd welke twijfel over het advies de schrijver van de preventieteksten van KWF kan verwachten en met welke

argumentatietypen de schrijver op deze twijfel kan anticiperen. De schrijver kan twee soorten twijfel over het advies verwachten en hij kan met twee argumentatietypen inspelen op deze twijfel. Ten eerste kan hij twijfel over de wenselijkheid van de geadviseerde handelswijze verwachten. De schrijver kan op deze twijfel anticiperen door met pragmatische argumentatie te laten zien dat hij reden heeft om te geloven dat de handelswijze ten goede komt van de lezer omdat de handelswijze bijdraagt aan het voorkomen van kanker (voorbereidende

voorwaarde voor de taalhandeling). Daarmee speelt de schrijver in op de attitude van de lezer (gedragsdeterminant van gepland gedrag): de lezer gaat positief denken over de handelswijze. Met pragmatische argumentatie wijst de schrijver op de gevolgen van de handelswijze

(kanker wel of niet voorkomen) en dus op de voordelen en de nadelen van de handelswijze. Voor- en nadelen noemen is een van de institutionele conventies. Bovendien houdt de schrijver op deze manier rekening met het kennisverschil tussen de lezer en de schrijver en kan de lezer op basis van de voor- en nadelen een weloverwogen beslissing nemen

(institutionele beperking: ‘Informed Consent’). Ten tweede kan de schrijver van de

preventieteksten van KWF twijfel over de uitvoerbaarheid van de geadviseerde handelswijze verwachten. Op deze twijfel kan de schrijver anticiperen door met kentekenargumentatie te laten zien dat hij gelooft dat de lezer in principe in staat is om de handelswijze uit te voeren (voorbereidende voorwaarde voor de taalhandeling). Daarmee speelt de schrijver in op de ervaren gedragscontrole van de lezer (gedragsdeterminant van gepland gedrag): de lezer gaat denken dat hij in staat is om de handelswijze uit te voeren. Op deze manier geeft de schrijver praktische informatie (institutionele conventie) zodat de lezer weet hoe hij de handelswijze kan uitvoeren. Op basis van de gevonden resultaten wordt een argumentatiepatroon opgesteld. Aan de hand van pragma-dialectische analyses van vier preventieteksten van KWF wordt onderzocht hoe de schrijver het argumentatiepatroon implementeert in concrete teksten.

(3)

3

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 2

1. Inleiding ... 6

2. De invloed van de institutionele context op de preventieteksten van KWF als argumentatief activiteitstype ... 10

2.1 KWF en de preventieteksten binnen het medisch domein ... 11

2.1.1 De eigenschappen van de preventieteksten van KWF ... 11

2.1.2 De institutionele conventies van de preventieteksten van KWF ... 12

2.1.3 De institutionele beperkingen voor de preventieteksten van KWF ... 13

2.2 De preventieteksten van KWF als argumentatief activiteitstype ... 15

2.3 De preventieteksten van KWF in termen van het ideaalmodel van een kritische discussie ... 17

2.5 Conclusie ... 22

3. De argumentatiefase in de preventieteksten van KWF: anticiperen op de te verwachten twijfel over het advies van KWF ... 24

3.1 Anticiperen op twijfel over het advies van KWF vanuit een taalhandelingperspectief . 25 3.1.1 Geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in kankerpreventieteksten’ ... 26

3.1.2 Twijfel of is voldaan aan de geslaagdheidsvoorwaarden ... 28

3.2 Anticiperen op twijfel over het advies van KWF vanuit een sociaal-psychologisch perspectief ... 29

3.2.1 Levensstijl aanpassen als gepland gedrag ... 30

3.2.2 Gedragsdeterminanten van gepland gedrag ... 31

3.3 Verband tussen geslaagdheidsvoorwaarden en gedragsdeterminanten ... 32

(4)

4 4. Pragmatische argumentatie en kentekenargumentatie in de

preventieteksten van KWF om te anticiperen op de te verwachten twijfel ... 36 4.1 Pragmatische argumentatie om te anticiperen op twijfel over de wenselijkheid van het advies van KWF ... 37 4.2 Anticiperen op twijfel over de pragmatische argumentatie... 40 4.3 Kentekenargumentatie om te anticiperen op twijfel over de uitvoerbaarheid van het advies van KWF ... 43 4.4 Anticiperen op twijfel over de kentekenargumentatie ... 45 4.5 Conclusie ... 47

5. De praktijk: anticiperen op twijfel over het advies en de argumentatie in

de preventieteksten van KWF ... 51 5.1 Anticiperen op twijfel over het advies en de argumentatie in de preventietekst

‘Bewegen en kanker’ ... 53 5.1.1 Basispatroon: pragmatische argumentatie en kentekenargumentatie ... 53 5.1.2 Uitbreidingen basispatroon: anticiperen op kritische vragen bij het pragmatische argumentatieschema ... 55 5.1.3 Uitbreidingen basispatroon: anticiperen op kritische vragen bij het

kentekenargumentatieschema ... 57 5.1.4 Argumentatiepatroon in de tekst ‘Bewegen en kanker’ ... 59 5.2 Anticiperen op twijfel over het advies en de argumentatie in de preventietekst

‘Voeding en kanker’ ... 59 5.2.1 Basispatroon: pragmatische argumentatie en kentekenargumentatie ... 59 5.2.2 Uitbreidingen basispatroon: anticiperen op kritische vragen bij het pragmatische argumentatieschema ... 65 5.2.3 Uitbreidingen basispatroon: anticiperen op kritische vragen bij het

kentekenargumentatieschema ... 66 5.2.4 Argumentatiepatroon in de tekst ‘Voeding en kanker’ ... 67

(5)

5 5.3 Anticiperen op twijfel over het advies en de argumentatie in de preventietekst

‘Gewicht en kanker’ ... 69

5.3.1 Basispatroon: pragmatische argumentatie en kentekenargumentatie ... 69

5.3.2 Uitbreidingen basispatroon: anticiperen op kritische vragen bij het pragmatische argumentatieschema ... 71

5.3.3 Uitbreidingen basispatroon: pragmatische argumentatie ter ondersteuning van de kentekenargumentatie ... 72

5.3.4 Argumentatiepatroon in de tekst ‘Gewicht en kanker’ ... 74

5.4 Anticiperen op twijfel over het advies en de argumentatie in de preventietekst ‘Alcohol en kanker’ ... 75

5.4.1 Basispatroon: pragmatische argumentatie ... 75

5.4.2 Uitbreidingen basispatroon: anticiperen op kritische vragen bij het pragmatische argumentatieschema ... 77

5.4.3 Argumentatiepatroon in de tekst ‘Alcohol en kanker’... 80

5.5 Conclusie ... 81

6. Conclusie ... 84

Bibliografie ... 87

Bijlage A: Geslaagdheidsvoorwaarden ... 89

Bijlage B: Schema’s en kritische vragen bij pragmatische argumentatie ... 90

Bijlage C: Schema en kritische vragen bij kentekenargumentatie ... 91

Bijlage D: Tekst ‘Bewegen en kanker’ ... 92

Bijlage E: Argumentatiestructuur ‘Bewegen en kanker’ ... 93

Bijlage F: Tekst ‘Voeding en kanker’ ... 95

Bijlage G: Argumentatiestructuur ‘Voeding en kanker’ ... 96

Bijlage H: Tekst ‘Gewicht en kanker’ ... 98

Bijlage I: Argumentatiestructuur ‘Gewicht en kanker’ ... 99

Bijlage J: Tekst ‘Alcohol en kanker’ ... 101

(6)

6

1. Inleiding

‘Genoeg beweging helpt om je kans op kanker te verkleinen. Volwassenen hebben 5 dagen per week een halfuur bewegen nodig. Dit halfuur kun je zelfs doen in 3 blokken van 10 minuten!’

Dit is een fragment uit de tekst ‘Bewegen en kanker’ op de website van KWF

Kankerbestrijding (Bewegen en kanker, KWF, z.j.). Deze tekst is onderdeel van een serie online teksten waarin KWF haar lezers adviseert om een gezonde levensstijl aan te nemen omdat een gezonde levensstijl bijdraagt aan het voorkomen van kanker. Het doel van deze teksten is kankerpreventie. Daarom worden deze teksten vanaf nu preventieteksten genoemd.

Het advies van KWF is: zorg voor een gezonde levensstijl. KWF wil dat de lezer dit advies accepteert en opvolgt. Het probleem is dat veel mensen wel weten dat een gezonde levensstijl beter is dan een ongezonde levensstijl maar toch een ongezonde levensstijl hebben. Een oorzaak hiervoor kan zijn dat mensen niet goed weten wat ongezond is en/of de risico’s van een ongezonde levensstijl niet goed inschatten. Ze weten bijvoorbeeld niet dat genoeg beweging kan bijdragen aan het voorkomen van kanker. Deze mensen zullen het advies om genoeg te bewegen niet zomaar opvolgen want ze zullen geen reden zien om voor voldoende beweging te zorgen. Ze zullen twijfelen aan het advies. Door middel van argumentatie kan KWF deze twijfel over het advies wegnemen en de kans dat de lezers het advies accepteren vergroten.

In het voorbeeldfragment beargumenteert KWF dat genoeg bewegen een wenselijk gevolg heeft: het helpt om de kans op kanker te verkleinen. Kennelijk verwacht KWF twijfel over de relatie tussen beweging en kanker. Daarom proberen ze met een argument deze twijfel weg te nemen. Het voorbeeld laat ook zien dat KWF daarnaast een ander soort twijfel

verwacht. Ze leggen precies uit hoeveel je moet bewegen en hoe je dat makkelijk kan doen. Dit laat zien dat KWF het vermoeden heeft dat lezers niet weten wat ‘genoeg bewegen’ is en/of dat lezers denken dat het lastig is om genoeg te bewegen. Door uit te leggen dat 3 keer 10 minuten per dag bewegen al voldoende is proberen ze deze twijfel weg te nemen. Ze proberen het de lezer zo makkelijk mogelijk te maken om het gewenste gedrag (genoeg bewegen) uit te voeren.

Het is dus de taak van de schrijver om met argumentatie te anticiperen op de twijfel die hij verwacht. Om deze twijfel zoveel mogelijk weg te nemen kiest de schrijver voor bepaalde argumentatietypen. De keuze voor een bepaald argumentatietype om bepaalde

(7)

7 twijfel weg te nemen is een argumentatieve keuze. In het voorbeeldfragment kiest de schrijver voor een argumentatietype waarmee hij wijst op een wenselijk gevolg en een

argumentatietype waarmee hij laat zien hoe de lezer het gewenste gedrag kan uitvoeren. Waarom kiest de schrijver voor deze argumentatietypen om op twijfel over het advies te anticiperen? En welke twijfel over het advies kan de schrijver allemaal verwachten? Op deze vragen zal een antwoord worden gegeven in deze scriptie. De centrale vraag is:

Wat is de invloed van de te verwachten twijfel op de keuze voor een bepaald argumentatietype in de preventieteksten van KWF?

Om deze vraag te beantwoorden zal in hoofdstuk 2 eerst de institutionele context van de preventieteksten van KWF worden bestudeerd omdat deze van invloed is op de argumentatie in de teksten. Er zal worden uitgelegd wat KWF als gezondheidsinstitutie doet, wat KWF met hun preventieteksten probeert te bereiken en met welke kenmerken van de institutionele context de schrijver rekening moet houden bij het schrijven van de teksten. Een aantal kenmerken van de institutionele context zijn van invloed op het gebruik van argumentatie in de preventieteksten van KWF. Deze kenmerken bepalen voor welke argumentatietypen de schrijver van de preventieteksten van KWF kan kiezen. Om te bepalen welke kenmerken van de institutionele context van invloed zijn op de keuze voor een bepaald argumentatietype zullen de teksten eerst als argumentatief activiteitstype1 worden gedefinieerd. Vervolgens zal het ideaalmodel van een kritische discussie worden gebruikt (Van Eemeren & Grootendorst, 1984). Dit model geeft een systematisch overzicht van het argumentatieve proces. Door de preventieteksten van KWF te vergelijken met het ideaalmodel kunnen de argumentatieve keuzes van de schrijver systematisch worden weergegeven en kan de invloed van de institutionele kenmerken op de preventieteksten als argumentatief activiteitstype worden uitgelegd. In hoofdstuk 2 zal een antwoord worden gegeven op de deelvraag: Wat is de invloed van de kenmerken van de institutionele context op de preventieteksten van KWF als argumentatief activiteitstype?

Zodra bekend is welke kenmerken van de institutionele context van invloed zijn op de argumentatie kan het gebruik van argumentatie in de preventieteksten van KWF nader worden bekeken. De schrijver gebruikt argumentatie om te anticiperen op twijfel van de lezer. De twijfel van de lezer is dus ook van invloed op het gebruik van de argumentatie en dus ook op

1

Wanneer er in een communicatieve handeling gebruik wordt gemaakt van argumentatie, is er sprake van een argumentatief activiteitstype (Van Eemeren, 2010: 145).

(8)

8 de argumentatieve keuzes van de schrijver. Daarom zal in hoofdstuk 3 worden uitgelegd waarom de schrijver bepaalde twijfel over het advies kan verwachten. Dit zal vanuit twee theoretische invalshoeken worden uitgelegd. Ten eerste zal vanuit de taalhandelingstheorie naar de preventieteksten van KWF worden gekeken omdat de taalhandeling adviseren wordt uitgevoerd. Met behulp van de dissertatie van Van Poppel (2013) worden alle

geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in kankerpreventieteksten’ uiteengezet. Met deze geslaagdheidsvoorwaarden kan worden uitgelegd welke twijfel de schrijver over het advies kan verwachten. Vervolgens zal vanuit een sociaal-psychologisch perspectief naar de preventieteksten van KWF worden gekeken. Vanuit dit perspectief kan worden gesteld dat het doel van de teksten is om het gedrag van de lezer te beïnvloeden. Bij gedragsbeïnvloeding spelen verschillende gedragsdeterminanten een rol. Door een verband te leggen tussen de geslaagdheidsvoorwaarden en de gedragsdeterminanten kan worden

uitgelegd waarom de schrijver bepaalde twijfel over het advies in de preventieteksten van KWF kan verwachten. Vervolgens kan worden uitgelegd wat de invloed is van deze te verwachten twijfel op de argumentatieve keuzes van de schrijver. In hoofdstuk 3 zal een antwoord worden gegeven op de deelvraag: Wat is de invloed van de te verwachten twijfel over het advies op de argumentatieve keuzes van de schrijver van de preventieteksten van KWF?

Op basis van de kenmerken van de institutionele context en de te verwachten twijfel zal in hoofdstuk 4 worden uitgelegd welke argumentatietypen de schrijver van de

preventieteksten van KWF kan kiezen om te anticiperen op twijfel over het advies. Daarnaast zal worden uitgelegd dat de lezers kunnen twijfelen aan de argumentatie die de schrijver gebruikt en dat de schrijver ook op deze twijfel kan anticiperen. De verschillende

argumentatieve mogelijkheden om te anticiperen op twijfel in de preventieteksten van KWF zullen worden weergegeven in een argumentatiepatroon. In hoofdstuk 4 zal een antwoord worden gegeven op de deelvraag: Wat is de invloed van de kenmerken van de institutionele context en de te verwachten twijfel op de keuze voor een bepaald argumentatietype in de preventieteksten van KWF?

Hoofdstuk 2 tot en met hoofdstuk 4 bieden een theoretische basis voor de rol van verschillende argumentatietypen in de preventieteksten van KWF. In hoofdstuk 5 zal naar de praktijk worden gekeken. Er zal worden uitgelegd hoe de schrijver het argumentatiepatroon uit hoofdstuk 4 implementeert in de verschillende preventieteksten. Daartoe zal een dialectische analyse van vier preventieteksten van KWF worden gemaakt. Een pragma-dialectische analyse geeft een systematisch inzicht in de argumentatieve keuzes die een

(9)

9 schrijver maakt om de lezers te overtuigen van het advies (Van Eemeren, 2010: 129). Door middel van zo’n analyse wordt duidelijk hoe de schrijver de verschillende argumentatietypen gebruikt om te anticiperen op twijfel over het advies en hoe de schrijver vervolgens

anticipeert op twijfel over de argumentatie. In hoofdstuk 5 zal met behulp van deze analyses een antwoord worden gegeven op de deelvraag: Wat is de invloed van de kenmerken van de institutionele context en de te verwachten twijfel op de manier waarop de schrijver het argumentatiepatroon implementeert in de preventieteksten van KWF?

Tot slot zal in de conclusie in hoofdstuk 6 een antwoord worden gegeven op de hoofdvraag. Het doel van deze scriptie is om de rol van argumentatie(typen) in de preventieteksten van KWF uit te leggen. De teksten worden bestudeerd vanuit de

institutionele context, vanuit een taalhandelingsperspectief, vanuit een sociaal-psychologisch perspectief en vanuit een pragma-dialectisch perspectief. Zo kan worden uitgelegd waarom de schrijver bepaalde twijfel over het advies kan verwachten en welke argumentatietypen de schrijver kan kiezen om bepaalde soorten twijfel over het advies weg te nemen om de kans te vergroten dat de lezers het advies accepteren en opvolgen. Door de combinatie van deze theoretische inzichten biedt deze scriptie een interessante bijdrage aan de discussie over de rol van argumentatie in (preventie)teksten.

(10)

10

2. De invloed van de institutionele context op de preventieteksten van KWF

als argumentatief activiteitstype

In de inleiding werd uitgelegd dat de schrijver van de preventieteksten van KWF door middel van argumentatie probeert om twijfel bij de lezer weg te nemen. Daarbij kiest hij voor een bepaald argumentatietype. Volgens de uitgebreide versie van de pragma-dialectiek is de context waarin een discussie plaatsvindt van invloed op de manier waarop de argumentatie gebruikt kan worden (Van Eemeren, 2010: 129). De context biedt bepaalde mogelijkheden en beperkingen voor de argumentatie. Deze mogelijkheden en beperkingen beïnvloeden de preventieteksten van KWF en dus ook de keuze van de schrijver voor een bepaald

argumentatietype. Daarom zullen in dit hoofdstuk de kenmerken van de institutionele context van de preventieteksten van KWF worden geïdentificeerd. Vervolgens zal worden uitgelegd op welke manier de institutionele kenmerken de preventieteksten van KWF beïnvloeden.

Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2.1 zullen KWF en de preventieteksten binnen het medisch domein worden geplaatst. Op deze manier wordt duidelijk wat de kenmerken van de institutionele context van de preventieteksten van KWF zijn. Deze institutionele kenmerken bestaan uit het institutionele doel van KWF, de

eigenschappen van de preventieteksten, de institutionele conventies van de preventieteksten en de institutionele beperkingen. De institutionele kenmerken beïnvloeden de manier waarop de argumentatie kan worden gebruikt in verschillende communicatieve activiteitstypes2. Daarom zal in paragraaf 2.2 specifieker worden ingegaan op de preventieteksten van KWF als argumentatief activiteitstype. In paragraaf 2.3 zullen de preventieteksten van KWF worden vergeleken met het ideaalmodel van een kritische discussie. Dit ideaalmodel vormt een (beredeneerd) verwachtingspatroon dat als interpretatiekader kan fungeren (Van Eemeren, Grootendorst, & Kruiger, 1983: 125). Dit interpretatiekader wordt in dit hoofdstuk gebruikt om uit te leggen welke institutionele kenmerken van invloed zijn op de preventieteksten van KWF als argumentatief activiteitstype. Het interpretatiekader wordt later in de scriptie ook gebruikt om de argumentatieve keuzes van de schrijver nader uit te leggen. In de conclusie in paragraaf 2.4 zal een antwoord worden gegeven op de deelvraag: Wat is de invloed van de kenmerken van de institutionele context op de preventieteksten van KWF als argumentatief activiteitstype?

2 De term ‘communicatief activiteitstype’ is ontwikkeld door Van Eemeren (2010: 139) en wordt vaak toegepast

in de uitgebreide versie van de pragma-dialectiek om bepaalde geconventionaliseerde communicatieve handelingen op systematische wijze te kunnen beschrijven vanuit hun institutionele doel.

(11)

11 2.1 KWF en de preventieteksten binnen het medisch domein

Jaarlijks sterven ongeveer 44 duizend mensen als gevolg van kanker. Kanker is hiermee doodsoorzaak nummer één in Nederland. Het ideaal van KWF is een wereld waarin niemand meer sterft aan kanker. KWF wil dat minder mensen kanker krijgen, meer mensen genezen en dat de kwaliteit van leven van de patiënt zo goed mogelijk is, tijdens en na de ziekte (Onze missie, KWF, z.j.). Om deze doelen te bereiken financieren en faciliteren ze wetenschappelijk onderzoek, beïnvloeden ze beleid en delen ze kennis over kanker en de behandeling ervan. Kennis over kanker deelt KWF onder andere in preventieteksten op hun website (Preventie, KWF, z.j.).

Zoals in de inleiding van deze scriptie werd uitgelegd maakt KWF in haar preventieteksten gebruik van argumentatie. Volgens Van Eemeren (2010: 129) vallen

argumentatieve praktijken binnen bepaalde institutionele contexten of domeinen en dienen zij een specifiek doel binnen die context. De institutie KWF en de preventieteksten van KWF zijn gericht op de gezondheid en vallen daarom binnen het medisch domein. Het institutionele doel binnen het medisch domein is over het algemeen het aankaarten, oplossen en voorkomen van gezondheidsproblemen. Dit institutionele doel is terug te zien in de algemene beleidsvisie van KWF: minder kanker, meer genezing en een betere kwaliteit van leven voor de patiënt (Onze missie, KWF, z.j.). De preventieteksten van KWF zijn gericht op het voorkomen van kanker en zijn dus gericht op het eerste deel van de beleidsvisie: minder kanker. De teksten hebben de functie om lezers te informeren en te overtuigen dat zij kanker kunnen voorkomen door gezond te leven. Een gezonde levensstijl houdt in: voldoende bewegen, gezond eten, een gezond gewicht, geen alcohol, niet roken en verstandig zonnen. Elk onderdeel van een

gezonde levensstijl wordt in een aparte preventietekst besproken (Preventie, KWF, z.j.). In al deze teksten adviseert KWF de lezers om gezond te leven vanwege het institutionele doel: het voorkomen van kanker.

2.1.1 De eigenschappen van de preventieteksten van KWF

Binnen elk institutioneel domein zijn verschillende tekstgenres te onderscheiden. Een tekstgenre binnen het medisch domein is de adviserende gezondheidsbrochure. Van Poppel (2013: 22-25) bespreekt de eigenschappen en institutionele conventies van adviserende gezondheidsbrochures. Deze brochures bestaan uit korte teksten die verspreid worden onder een algemeen publiek door officiële instanties om leken te helpen om noodzakelijke

(12)

12 veranderingen in hun leven te maken om gezondheidsrisico’s te minimaliseren (Van Poppel, 2013: 22). Ook de preventieteksten van KWF bestaan uit korte teksten. Ze worden door een officiële instantie (KWF) online verspreid onder een algemeen publiek om het risico op kanker te minimaliseren. Het algemene publiek bestaat uit de lezers van de preventieteksten. De lezers zijn leken. Ze hebben weinig kennis over kanker en over de invloed van een

gezonde levensstijl op kankerpreventie. De preventieteksten bieden de lezers deze kennis. De lezers worden door middel van de preventieteksten geholpen om noodzakelijke veranderingen in hun leven te maken om zo het risico op kanker te verkleinen.

De schrijver van de preventieteksten van KWF moet bij het schrijven de teksten dus rekening houden met het institutionele doel: kanker voorkomen. Daarnaast moet hij rekening houden met een aantal eigenschappen van de preventieteksten: ze zijn kort, ze worden door KWF online verspreid, ze zijn gericht aan een algemeen publiek dat uit leken bestaat en het doel van de teksten is dat de lezers hun levensstijl (kunnen) aanpassen om zo het risico op kanker te verkleinen. Vanwege de overeenkomsten in de eigenschappen van de adviserende gezondheidsbrochures en de eigenschappen van de preventieteksten van KWF kunnen de institutionele conventies die Van Poppel (2013) identificeert voor adviserende

gezondheidsbrochures ook worden gebruikt voor de preventieteksten van KWF. In de volgende paragraaf zullen deze conventies worden besproken omdat deze conventies een aantal beperkingen opleggen aan de vorm en de inhoud van de teksten. Ook de keuze van de schrijver voor een bepaald argumentatietype kan hierdoor worden beperkt.

2.1.2 De institutionele conventies van de preventieteksten van KWF

Volgens Van Poppel (2013: 23) zijn er geen regels voor de verschijning van

gezondheidsbrochures maar kunnen gezien het gemeenschappelijke doel en onderwerp een aantal conventies worden geïdentificeerd. Op de voorpagina of bovenaan de tekst staat meestal een afbeelding en slagzin om aandacht te trekken. Dan introduceert de schrijver een potentieel gezondheidsprobleem. Vervolgens stelt de schrijver een handelswijze voor als oplossing van het probleem (het advies) en noemt hij voordelen en nadelen van deze

handelswijze. De schrijver kan daarnaast praktische informatie geven over hoe het verder gaat en verdere informatie geven over de campagne of institutie. Deze conventies zijn ook terug te zien in de preventieteksten van KWF, bijvoorbeeld in de tekst ‘Voeding en kanker’ (bijlage F). Boven aan de pagina staat een foto van een meisje voor een fruitkraam en de titel ‘Hoe voeding je kans op kanker verkleint of juist vergroot’. Vervolgens legt de schrijver uit dat

(13)

13 ongezonde voeding kanker kan veroorzaken. Dan geeft de schrijver de oplossing, hij adviseert gezonde voeding. Dan noemt de schrijver het bijbehorende voordeel: het risico op

verschillende soorten kanker verkleinen. Vervolgens geeft de schrijver praktische informatie over hoe je gezond kunt eten en verwijst hij voor verdere informatie naar de website van het voedingscentrum. Ook in de andere preventieteksten van KWF zijn deze conventies te identificeren.

2.1.3 De institutionele beperkingen voor de preventieteksten van KWF

De eigenschappen van de preventieteksten van KWF en de institutionele conventies leggen een aantal beperkingen op aan de vorm en de inhoud van de teksten. Niet elk

gezondheidsprobleem is bijvoorbeeld te behandelen. Alleen als het probleem goed is

onderzocht, mensen er actie tegen kunnen ondernemen en het probleem past binnen het beleid van de institutie. De preventieteksten van KWF passen binnen hun beleid (minder kanker) en kaarten een probleem aan dat goed is onderzocht. Het is een probleem dat de lezer kan

oplossen omdat het risico wordt veroorzaakt door het eigen (ongezonde) gedrag. In de teksten wordt daarom alleen ingegaan op oorzaken waar de lezer invloed op heeft en oplossingen die de lezer zelf kan uitvoeren. Er wordt bijvoorbeeld niet ingegaan op de relatie tussen

genetische aanleg en het krijgen van kanker. Dat is iets waar de lezer zelf geen invloed op heeft. Maar er wordt wel ingegaan op bijvoorbeeld de relatie tussen voldoende bewegen en het krijgen van kanker. De lezer kan namelijk zelf meer gaan bewegen om het risico op kanker te verkleinen.

Na het lezen van de tekst zal de lezer er zelf voor kiezen om wel of niet meer te gaan bewegen. Zoals eerder in dit hoofdstuk werd besproken zijn de lezers leken. Een eigenschap van alle vormen van communicatie in het medisch domein tussen een institutie en een leek is dat er een verschil in kennis, ervaring en macht is tussen de spreker of schrijver en de

luisteraar of lezer (Van Poppel, 2013: 24). Een duidelijk voorbeeld van het verschil in kennis, ervaring en macht in de medische context is te zien in arts-patiëntgesprekken. Een arts schrijft op basis van zijn kennis en ervaring een bepaalde behandeling voor omdat hij denkt dat de patiënt hier beter van zal worden. De patiënt heeft niet dezelfde kennis en ervaring als de arts. Daarom bestaat de doctrine van ‘Informed Consent’ (Schulz & Rubinelli, 2008: 427). Dit is een artikel in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). In deze WGBO is vastgelegd dat de patiënt recht heeft op alle relevante informatie en dat er een toestemmingsvereiste is (Schouten, 2000: 238). Het recht op informatie houdt in dat de patiënt

(14)

14 recht heeft op informatie over onder meer de aard en het doel van de behandeling, mogelijke alternatieve behandelingen en eventuele gevolgen en risico’s. Het toestemmingsvereiste houdt in dat in principe voor elke behandeling de toestemming van de patiënt is vereist. Dit

toestemmingsvereiste hangt nauw samen met het recht op informatie, omdat wordt

aangenomen dat de patiënt pas weloverwogen toestemming kan geven voor een behandeling als hij goed is geïnformeerd (Schouten, 2000: 238-241). De arts kan dus niet zomaar een behandeling voorschrijven, hij moet deze behandeling ook uitleggen aan de patiënt en de patiënt moet deze uitleg begrijpen en vervolgens toestemming geven.

In het geval van de preventieteksten van KWF is niet zozeer sprake van een verschil in macht maar wel van een verschil in kennis en ervaring. Als gezondheidsinstitutie weet KWF uit onderzoek alles over de oorzaken en gevolgen van kanker. De lezer heeft deze kennis en ervaring niet. KWF moet deze kennis op een begrijpelijke manier delen met de lezer. Met deze kennis moet de lezer in staat worden gesteld om zelf beslissingen te nemen over de eigen levensstijl. Ook de schrijver van de preventieteksten van KWF heeft dus met een vorm van ‘Informed Consent’ te maken. Hij kan niet zomaar een gezonde levensstijl adviseren. Het advies moet voorzien zijn van voldoende relevante informatie zodat de lezer zelf de afweging kan maken of hij het advies wil opvolgen. Er is in dit geval geen wettelijke

toestemmingsvereiste maar de lezer bepaalt wel zelf of hij het advies wel of niet opvolgt en of hij dus wel of niet zijn levensstijl aanpast.

De schrijver van de preventieteksten van KWF heeft dus te maken met twee institutionele beperkingen. Ten eerste kan hij alleen ingaan op oorzaken waar de lezer zelf invloed op heeft en oplossingen die de lezer zelf kan uitvoeren. Andere oorzaken en oplossingen moet de schrijver buiten beschouwing laten. Ten tweede vormt het verschil in kennis en ervaring tussen de schrijver en de lezer een beperking. De schrijver moet het advies voorzien van relevante informatie zodat de lezer zelf een weloverwogen keuze kan maken om het advies wel of niet op te volgen (‘Informed Consent’). Vanwege deze twee institutionele beperkingen is het belangrijk dat de schrijver in de preventieteksten laat zien waarom en hoe de lezer bepaald gezond gedrag kan uitvoeren.

In deze paragraaf werd uitgelegd met welke kenmerken van de institutionele context van de preventieteksten van KWF de schrijver rekening moet houden bij het schrijven van de teksten. Deze institutionele kenmerken zijn:

(15)

15 - het institutionele doel: kankerpreventie;

- de eigenschappen van de preventieteksten: korte teksten, online verspreid door KWF, gericht aan algemeen publiek dat uit leken bestaat, doel van de teksten is om lezers te helpen om noodzakelijke veranderingen in hun leven te maken om het risico op kanker te verkleinen;

- de institutionele conventies: afbeelding/slagzin om aandacht te trekken, potentieel gezondheidsprobleem, handelswijze als oplossing, voordelen en/of nadelen van de handelswijze, praktische informatie, verdere informatie;

- de institutionele beperkingen: de lezer moet invloed kunnen hebben op de genoemde oorzaken en moet de genoemde oplossingen kunnen uitvoeren, en de lezer moet een weloverwogen beslissing kunnen nemen om het advies wel of niet op te volgen

(‘Informed Consent’) waarbij er is sprake van een verschil in kennis en ervaring tussen de lezer en de schrijver.

Deze institutionele kenmerken beïnvloeden de manier waarop de argumentatie kan worden gebruikt in verschillende activiteitstypes3. Daarom zal in de volgende paragraaf worden uitgelegd hoe de preventieteksten van KWF kunnen worden gedefinieerd als activiteitstype.

2.2 De preventieteksten van KWF als argumentatief activiteitstype

De preventieteksten van KWF zijn bedoeld om een van de institutionele doelen van KWF te dienen: het voorkomen van kanker. Om kanker te voorkomen adviseert KWF de lezers om een gezonde levensstijl te hebben. Lezers kunnen twijfelen of het wel nodig is om een gezonde levensstijl te hebben, of ze wel in staat zijn om een gezonde levensstijl te hebben en of een gezonde levensstijl daadwerkelijk kanker kan voorkomen. Deze twijfel kan ervoor zorgen dat de lezers het advies niet accepteren. De schrijver doet een poging om de twijfel weg te nemen zodat de lezers het advies wel accepteren. Dat doet hij door de lezers ervan te overtuigen dat het advies opvolgen noodzakelijk en effectief en door hen ervan te overtuigen dat ze in staat zijn om het advies op te volgen. De schrijver probeert de lezers hiervan te overtuigen door het advies te ondersteunen met argumentatie. Om deze reden kunnen de

3 De term ‘communicatief activiteitstype’ is ontwikkeld door Van Eemeren (2010: 139) en wordt vaak toegepast

in de uitgebreide versie van de pragma-dialectiek om bepaalde geconventionaliseerde communicatieve handelingen op systematische wijze te kunnen beschrijven vanuit hun institutionele doel.

(16)

16 preventieteksten van KWF gezien worden als een argumentatief activiteitstype.4 De

institutionele kenmerken beïnvloeden de manier waarop argumentatie kan worden gebruikt in verschillende activiteitstypes. Door de preventieteksten van KWF te bekijken vanuit een pragma-dialectisch perspectief kan worden uitgelegd wat de invloed van de institutionele kenmerken is op de preventieteksten van KWF als argumentatief activiteitstype.

Vanuit een pragma-dialectisch perspectief kan worden gesteld dat argumentatie altijd wordt gebruikt als reactie of anticipatie op een (mogelijk) meningsverschil tussen partijen (Van Eemeren, 2010: 1). Een preventietekst van KWF kan worden gezien als een impliciete discussie over een meningsverschil tussen KWF en de lezer waarbij KWF argumentatie aanvoert om te anticiperen op eventuele twijfel van de lezer over het advies. De discussie is impliciet omdat de schrijver als enige aan het woord is in de teksten. Het doel van het

aanvoeren van de argumentatie is om zoveel mogelijk twijfel van de lezer over het advies weg te nemen en zo de kans te vergroten dat de lezer het advies accepteert. Wat de

pragma-dialectische benadering van argumentatief taalgebruik inhoudt wordt duidelijk in het ideaalmodel van een kritische discussie die erop gericht is een meningsverschil op te lossen (Van Eemeren & Grootendorst, 1984). In dit model wordt een specificatie gegeven van de verschillende fasen die bij het oplossen van een meningsverschil moeten worden

onderscheiden en de verschillende zetten die in de verschillende fasen een functie vervullen in het oplossingsproces (Van Eemeren, Houtlosser, & Snoeck Henkemans, 2005: 19). Het uitgangspunt daarbij is dat het meningsverschil pas is opgelost als de betrokken partijen het erover eens zijn geworden of het omstreden standpunt wel of niet juist is verdedigd met argumentatie.

In deze scriptie heeft het ideaalmodel van een kritische discussie een heuristische functie5. Het model is een leidraad om alle aspecten en elementen in de discussie op het spoor te komen en theoretisch te duiden (Van Eemeren et al., 2005: 20). Door de impliciete

discussie tussen KWF en de lezer te vertalen in termen van het ideaalmodel van een kritische discussie kan worden bepaald welke fasen de schrijver en de lezer impliciet of expliciet doorlopen om tot een oplossing van het meningsverschil over het advies te komen. De kenmerken van de institutionele context beïnvloeden de manier waarop de schrijver en de

4 Wanneer er in een communicatieve handeling gebruik wordt gemaakt van argumentatie, is er sprake van een

argumentatief activiteitstype (Van Eemeren, 2010: 145).

5

Daarnaast kan het ideaalmodel van een kritische discussie ook een kritische functie hebben. De kritische functie houdt in dat het ideaalmodel een standaard verschaft voor de beoordeling: het specificeert een reeks normen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld in welke opzichten de argumentatieve gedachtewisseling afwijkt van de gang van zaken die voor het oplossen van een meningsverschil het meest bevorderlijk is (Van Eemeren, Houtlosser & Snoeck Henkemans, 2005: 20).

(17)

17 lezer deze fasen doorlopen. Met het ideaalmodel van een kritische discussie zal in de

volgende paragraaf de invloed van de institutionele kenmerken op de preventieteksten als argumentatief activiteitstype worden uitgelegd.

2.3 De preventieteksten van KWF in termen van het ideaalmodel van een kritische discussie

Het ideaalmodel van een kritische discussie bestaat uit vier fasen: de confrontatiefase, de openingsfase, de argumentatiefase en de conclusiefase. Deze fasen corresponderen met de fasen die discussianten in een argumentatieve discussie moeten doorlopen om tot een oplossing van het meningsverschil te komen (Van Eemeren, 2010: 10). In deze paragraaf zullen de vier fasen worden besproken. Bij elke fase zal worden uitgelegd welke institutionele kenmerken in de fasen een rol spelen en hoe deze kenmerken de preventieteksten van KWF als argumentatief activiteitstype beïnvloeden. De institutionele kenmerken bestaan uit het institutionele doel van KWF, de eigenschappen van de preventieteksten, de institutionele conventies en de institutionele beperkingen die werden besproken in paragraaf 2.1.

Confrontatiefase

De eerste fase is de confrontatiefase waarin duidelijk wordt dat er een verschil van mening bestaat tussen partijen. De ene partij is KWF of preciezer gezegd: de schrijver van de

preventieteksten van KWF. De andere partij is de lezer van de preventieteksten van KWF. In de preventieteksten van KWF geeft de schrijver een advies en gaat hij ervan uit dat er een mogelijkheid is dat de lezer dit advies niet direct accepteert. De schrijver veronderstelt daarom dat er een meningsverschil over het advies kan ontstaan. Er is geen directe interactie mogelijk tussen de schrijver en de lezer. De schrijver is als enige aan het woord in de teksten en de lezer kan niet expliciet twijfel of kritiek uiten aan de schrijver. Daarom kan het

meningsverschil niet volledig expliciet worden gemaakt. In de preventieteksten van KWF is dus sprake van een impliciet meningsverschil.

Het standpunt van de schrijver is prescriptief omdat de schrijver de lezer een advies geeft. De schrijver adviseert de lezer om een bepaalde handelswijze wel of niet uit te voeren omdat dat bijdraagt aan het institutionele doel, kanker voorkomen. De lezer moet in staat zijn om de handelswijze die de schrijver in het standpunt adviseert uit te voeren. Het standpunt, het advies, kan zowel positief als negatief zijn. Een voorbeeld van een positief advies van

(18)

18 KWF is: je zou gezond moeten eten. Een voorbeeld van een negatief advies is: je zou niet moeten roken.

De tekst is gericht aan een algemeen publiek. Dit is een gemengd publiek. Dit betekent dat het publiek uit individuen of subgroepen bestaat die verschillende posities en startpunten hebben in de discussie (van Eemeren 2010: 10). De lezers verschillen bijvoorbeeld in leeftijd en zullen daarom anders denken over de onderwerpen die in de teksten worden behandeld. Een puber zal anders over alcohol drinken denken dan een man van zeventig. De lezers

verschillen ook in gedrag. Er zijn bijvoorbeeld lezers die al jaren roken en lezers die nog nooit hebben gerookt. De schrijver moet rekening houden met deze verschillende posities en

startpunten bij het geven van een advies. Hij kan bijvoorbeeld niet het advies geven om te stoppen met roken aangezien dat advies alleen gericht is aan rokers. Wel kan de schrijver adviseren om niet te roken. Dit advies geldt voor zowel rokers als voor niet-rokers. Voor rokers betekent dit advies stoppen met roken, voor niet-rokers betekent dit advies niet beginnen met roken.

Openingsfase

In de openingsfase worden de rollen en uitgangspunten van de deelnemers aan de discussie bepaald. Omdat de discussie in de preventieteksten van KWF impliciet is kunnen de

deelnemers het niet expliciet eens zijn over de rollen die zij innemen. De schrijver begint met een standpunt over het advies en neemt daarmee de rol van de protagonist in. De lezer neemt de rol van de antagonist in en kan niet actief deelnemen aan de discussie. De schrijver en de lezer kunnen het ook niet expliciet eens worden over de uitgangspunten. De schrijver kan wel bedenken welke gedeelde uitgangspunten er kunnen zijn waar de schrijver en de lezer het allebei over eens zijn. De schrijver van de preventieteksten van KWF gaat ervan uit dat een gedeeld uitgangspunt is dat een lang en gezond leven wenselijk is en dat kanker voorkomen dus wenselijk is.

Argumentatiefase

In de argumentatiefase verdedigt de protagonist het standpunt tegen eventuele kritiek van de antagonist door argumentatie aan te voeren. Omdat het meningsverschil impliciet is kan de lezer geen kritiek uiten en kan de schrijver alleen anticiperen op mogelijke twijfel en kritiek van de lezer. De schrijver kan er bewust voor kiezen om op bepaalde twijfel wel te anticiperen en op bepaalde twijfel niet te anticiperen. Ook kan hij er bewust voor kiezen om bepaalde twijfel expliciet te maken of juist niet.

(19)

19 Het standpunt bestaat uit het advies om een bepaalde handelswijze wel of niet uit te voeren. De schrijver moet rekening houden met het kennisverschil tussen de lezer en de schrijver. De lezer moet goed geïnformeerd worden over de handelswijze: wat houdt de handelswijze in, wat zijn de gevolgen, zijn er neveneffecten, enzovoort? In de argumentatiefase kan de

schrijver met argumentatie toelichten waarom de lezer de handelswijze moet uitvoeren en hoe de lezer de handelswijze moet uitvoeren zodat de lezer uiteindelijk in de laatste fase een weloverwogen keuze kan maken om het advies wel of niet te accepteren (‘Informed Consent’). Een onderdeel van de argumentatie kan gericht zijn op de voordelen en nadelen van de handelswijze. Een van de institutionele conventies van de preventieteksten van KWF is namelijk dat de schrijver de voordelen en de nadelen van de handelswijze bespreekt. Bovendien past deze vorm van argumentatie bij het prescriptieve standpunt waarin de lezer wordt geadviseerd om een bepaalde handelswijze wel of niet uit te voeren: een voordelige handelswijze zou je wel moeten uitvoeren, een nadelige handelswijze zou je niet moeten uitvoeren.

De lezer kan twijfelen over het standpunt. De schrijver kan dit standpunt ondersteunen met argumentatie. Als de schrijver het standpunt ondersteunt met één argument is er sprake van enkelvoudige argumentatie. Als de schrijver meerdere argumenten gebruikt die

onafhankelijk van elkaar het standpunt ondersteunen is er sprake van meervoudige argumentatie. De schrijver kan meervoudige argumentatie gebruiken om op twijfel van verschillende individuen van het gemengde publiek te anticiperen. Het ene individu kan bijvoorbeeld denken dat hij niet meer kan gaan bewegen omdat hij hier geen tijd voor heeft. Het andere individu kan denken dat hij niet meer kan gaan bewegen omdat hij niet kan

sporten. Daarom beargumenteert de schrijver dat een halfuur per dag bewegen al voldoende is en dat bewegen dagelijkse activiteiten kunnen zijn. Zo speelt de schrijver in op twijfel van beide individuen van het gemengde publiek.

De schrijver kan ook meerdere argumenten gebruiken die gezamenlijk een

ondersteuning zijn van het standpunt. Dit heet samengestelde argumentatie. In samengestelde argumentatie bieden de afzonderlijke argumenten niet voldoende ondersteuning van het standpunt maar gezamenlijk wel. De schrijver beargumenteert bijvoorbeeld dat bewegen mee helpt aan een gezond gewicht (argument 1) en dat een gezond gewicht de kans op kanker verkleint (argument 2). Argument 1 en 2 zijn gezamenlijk een ondersteuning van het

standpunt dat bewegen het risico op kanker verlaagt. Alleen argument 1 of alleen argument 2 is niet voldoende om het standpunt te ondersteunen. Als de samengestelde argumentatie direct het standpunt ondersteunt is er sprake van nevenschikkende argumentatie.

(20)

20 De schrijver weet niet of de lezers de gegeven argumentatie direct accepteren of dat zij

kritisch reageren op de argumentatie. De lezers kunnen denken dat het argument geen juiste ondersteuning is van het standpunt. Door de argumentatie te ondersteunen met andere argumentatie kan de schrijver anticiperen op mogelijke kritiek van de lezer over de

argumentatie. De argumenten ondersteunen dan gezamenlijk het standpunt. Er is dus sprake van samengestelde argumentatie maar niet elk argument dient als directe ondersteuning van het standpunt. Daarom is er sprake van onderschikkende argumentatie: de schrijver geeft een argument ter ondersteuning van een argument ter ondersteuning van een standpunt.

Afsluitingsfase

De laatste fase is de afsluitingsfase waarin wordt bepaald in wiens voordeel het

meningsverschil is opgelost. In de preventieteksten van KWF blijft de uitkomst impliciet. Lezers besluiten voor zichzelf of ze de argumentatie overtuigend vonden, of ze het advies accepteren en of ze hun gedrag hierop aanpassen. Op basis van bovenstaande fasen moet de lezer in de afsluitingsfase een weloverwogen keuze kunnen maken om het advies wel of niet te accepteren (‘Informed Consent’).

In tabel 1 op de volgende pagina staat een overzicht van de invloed van de institutionele kenmerken op de preventieteksten van KWF als argumentatief activiteitstype. Per fase is te zien op welke manier de institutionele kenmerken van invloed zijn op de discussie tussen de schrijver en de lezer van de preventieteksten van KWF.

(21)

21

Tabel 1 De invloed van de institutionele kenmerken op de preventieteksten van KWF als argumentatief activiteitstype

Institutionele kenmerken

Confrontatiefase Openingsfase Argumentatiefase Afsluitingsfase

Eigenschap van de preventieteksten: Tekst  Impliciete discussie De schrijver veronderstelt dat er een meningsverschil over het advies kan ontstaan.

De schrijver neemt de rol van

protagonist in en gaat uit van gedeelde uitgangspunten. De lezer neemt de rol van antagonist in en neemt niet actief deel aan de discussie.

De schrijver kan alleen anticiperen op mogelijke twijfel en kritiek van de lezer over het advies en de argumentatie. Uitkomst blijft impliciet. Lezers besluiten voor zichzelf of ze de argumentatie overtuigend vonden, of ze het advies accepteren en of ze hun gedrag hierop aanpassen. Eigenschap van de preventieteksten: Algemeen publiek  Gemengd publiek Publiek heeft verschillende posities en startpunten in de discussie. Publiek denkt verschillend over de uitgangspunten. De schrijver kan alleen uitgaan van gedeelde uitgangspunten. De schrijver kan meervoudige argumentatie gericht op verschillende individuen binnen het gemengde publiek gebruiken. Institutionele conventies: Afbeelding/slagzin, probleem, oplossing, voordelen/nadelen, verdere informatie Afbeelding en slagzin om aandacht te trekken. De schrijver introduceert het potentiële gezondheidsprobleem (kanker) en stelt een handelswijze voor als oplossing van het probleem. De schrijver licht de voordelen en nadelen van de handelswijze toe, geeft praktische informatie over hoe het verder gaat en verwijst naar een andere bron voor verdere informatie. Institutionele conventie: Advies  Prescriptief standpunt De schrijver adviseert de lezer om een bepaalde handelswijze wel of niet uit te voeren omdat dat bijdraagt aan het institutionele doel, kanker voorkomen. De schrijver probeert twijfel over het prescriptieve standpunt weg te nemen. Institutionele beperkingen: Kennisverschil en ‘Informed Consent’ De schrijver moet uitleggen waarom de lezer de handelswijze moet uitvoeren en hoe de lezer de handelswijze moet uitvoeren. De lezer moet op basis van de eerdere fasen een weloverwogen keuze kunnen maken.

(22)

22 2.5 Conclusie

In dit hoofdstuk werd een antwoord gegeven op de deelvraag: Wat is de invloed van de kenmerken van de institutionele context op de preventieteksten van KWF als argumentatief activiteitstype? De schrijver van de preventieteksten van KWF moet rekening houden met de volgende kenmerken van de institutionele context: het institutionele doel van KWF, de eigenschappen van de preventieteksten, de institutionele conventies van de preventieteksten en de institutionele beperkingen.

Door de preventieteksten van KWF te vertalen in termen van het ideaalmodel van een kritische discussie kon worden uitgelegd wat de invloed is van de institutionele kenmerken op de preventieteksten als argumentatief activiteitstype. Het ideaalmodel van een kritische discussie bestaat uit vier fasen. Per fase werd uitgelegd welke institutionele kenmerken een rol spelen en hoe deze kenmerken de preventieteksten van KWF beïnvloeden.

De eerste fase is de confrontatiefase waarin duidelijk wordt dat er een verschil van mening bestaat tussen partijen. De discussie is impliciet omdat KWF als enige aan het woord is in de teksten. De schrijver geeft een advies en gaat ervan uit dat er een mogelijkheid is dat de lezer dit advies niet direct accepteert. De schrijver veronderstelt daarom dat er een

meningsverschil over het advies kan ontstaan. Het standpunt is prescriptief omdat de schrijver de lezer adviseert om een bepaalde handelswijze wel of niet uit te voeren om kanker te

voorkomen. Kanker voorkomen is een institutioneel doel. Het advies is gericht aan een gemengd publiek. De schrijver moet rekening houden met de verschillende posities en startpunten van dit gemengde publiek.

In de tweede fase, de openingsfase, worden de rollen en uitgangspunten van de deelnemers aan de discussie bepaald. Omdat de discussie in de preventieteksten van KWF impliciet is kunnen de deelnemers het niet expliciet eens worden over de rollen die zij innemen en over de uitgangspunten. De schrijver neemt de rol van protagonist in en gaat ervan uit dat een gedeeld uitgangspunt is dat een lang en gezond leven wenselijk is en dat kanker voorkomen dus wenselijk is. De lezer neemt de rol van antagonist in en kan niet actief deelnemen aan de discussie.

In de derde fase, de argumentatiefase, verdedigt de protagonist het standpunt tegen eventuele kritiek van de antagonist door argumentatie aan te voeren. Aangezien de discussie impliciet is kan de schrijver alleen anticiperen op mogelijke twijfel en kritiek van de lezer. De schrijver kan met argumenten wijzen op de voordelen en nadelen van de handelswijze. Het wijzen op voordelen en nadelen van de handelswijze is een van de institutionele conventies en

(23)

23 past bij het prescriptieve standpunt waarin een handelswijze wordt aangeraden of afgeraden. Door de argumentatie te ondersteunen met andere argumentatie kan de schrijver anticiperen op mogelijke kritiek van de lezer over de argumentatie.

De schrijver kan in de argumentatiefase met argumentatie toelichten waarom de lezer de handelswijze moet uitvoeren en hoe de lezer de handelswijze moet uitvoeren zodat de lezer uiteindelijk in de laatste fase, de afsluitingsfase, een weloverwogen keuze kan maken

(‘Informed Consent’). Op deze manier houdt de schrijver rekening met het kennisverschil tussen de schrijver en de lezer van de preventieteksten van KWF.

Door de preventieteksten van KWF te vertalen in termen van het ideaalmodel van een kritische discussie kon de invloed van kenmerken van de institutionele context op de

preventieteksten van KWF als argumentatief activiteitstype worden uitgelegd. Deze invloed werd schematisch weergegeven in tabel 1 op pagina 21. De schrijver moet rekening houden met deze kenmerken van de institutionele context als hij voor een bepaald argumentatietype kiest. De keuze voor een bepaald argumentatietype wordt gemaakt in de argumentatiefase. Daarom zal in hoofdstuk 3 de argumentatiefase nader worden bekeken.

(24)

24

3. De argumentatiefase in de preventieteksten van KWF: anticiperen op de

te verwachten twijfel over het advies van KWF

In het vorige hoofdstuk werd aan de hand van de institutionele kenmerken uitgelegd dat er in de preventieteksten van KWF sprake is van een impliciete discussie waarin de schrijver een prescriptief standpunt (het advies) verdedigt door te anticiperen op mogelijke twijfel van de lezer. De schrijver kan in deze fase met argumentatie toelichten waarom de lezer de

handelswijze moet uitvoeren en hoe de lezer de handelswijze moet uitvoeren. Daarbij kan hij wijzen op de voordelen en de nadelen van de handelswijze.

In de argumentatiefase anticipeert de schrijver op mogelijke twijfel van de lezer om de kans te vergroten dat de lezer het advies accepteert. De schrijver kan bij een

gezondheidsadvies bepaalde soorten twijfel verwachten. Het voorbeeld over bewegen en kanker in de inleiding laat zien dat de schrijver op twee soorten twijfel over het advies anticipeert en dat de schrijver dus deze twee soorten twijfel verwacht. Ten eerste anticipeert hij op twijfel over de relatie tussen bewegen en kanker: leidt genoeg bewegen wel tot het wenselijke gevolg kanker voorkomen? Ten tweede anticipeert hij op twijfel over hoe je genoeg kunt bewegen: wat is ‘genoeg bewegen’ en hoe doe je dat? De schrijver verwacht dus twijfel over de wenselijkheid en over de uitvoerbaarheid van de geadviseerde handelswijze. In dit hoofdstuk zal worden uitgelegd waarom de schrijver juist deze twee soorten twijfel over het advies kan verwachten. Eerst zal vanuit een taalhandelingsperspectief worden uitgelegd welke soorten twijfel over het advies de schrijver allemaal kan verwachten. Vervolgens zal vanuit een sociaal-psychologisch perspectief worden uitgelegd waarom de schrijver van de preventieteksten van KWF op twee soorten twijfel anticipeert. De keuze van de schrijver om met argumentatie op bepaalde twijfel te anticiperen is een argumentatieve keuze.

Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd. In paragraaf 3.1 zal vanuit een

taalhandelingsperspectief worden uitgelegd hoe de geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren’ kunnen worden gebruikt om te bepalen welke twijfel over een advies een schrijver kan verwachten. De geslaagdheidsvoorwaarden zullen worden gespecificeerd voor de preventieteksten van KWF. Op basis van deze specifieke

geslaagdheidsvoorwaarden kan worden uitgelegd welke twijfel over het advies de schrijver van de preventieteksten van KWF kan verwachten. Dan zal blijken dat de schrijver meer soorten twijfel kan verwachten dan alleen de twee soorten twijfel uit het voorbeeldfragment in de inleiding. Om uit te leggen waarom de schrijver maar op twee soorten twijfel anticipeert,

(25)

25 zullen de preventieteksten van KWF in paragraaf 3.2 vanuit een sociaal-psychologisch

perspectief worden bekeken. Er zal worden uitgelegd dat de preventieteksten van KWF zijn gericht op een gedragsverandering en dat deze gedragverandering gedefinieerd kan worden als gepland gedrag. Vervolgens zal worden besproken welke factoren van invloed zijn op gepland gedrag. Deze factoren zijn de gedragsdeterminanten. In paragraaf 3.3 zal een verband worden gelegd tussen de geslaagdheidsvoorwaarden uit paragraaf 3.1 en de

gedragsdeterminanten uit paragraaf 3.2. Door dit verband te leggen kan worden uitgelegd waarom de schrijver bepaalde argumentatieve keuzes kan maken: op welke twijfel over het advies kan hij met argumentatie anticiperen en hoe kan die argumentatie eruitzien? In de conclusie in paragraaf 3.4 zal een antwoord worden gegeven op de deelvraag: Wat is de invloed van de te verwachten twijfel over het advies op de argumentatieve keuzes van de schrijver van de preventieteksten van KWF?

3.1 Anticiperen op twijfel over het advies van KWF vanuit een taalhandelingperspectief

Volgens de taalhandelingstheorie (Austin, 1962; Searle, 1969; Grice, 1975) moet elke

taalhandeling aan bepaalde voorwaarden voldoen om geslaagd te kunnen worden uitgevoerd. Deze voorwaarden worden de geslaagdheidsvoorwaarden genoemd en verschillen per type taalhandeling. In de preventieteksten geeft KWF een advies en daarom wordt de taalhandeling adviseren uitgevoerd. Met de geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling adviseren kan worden bepaald wanneer het gezondheidsadvies in de preventieteksten van KWF geslaagd is. De lezer kan twijfelen of aan de geslaagdheidsvoorwaarden is voldaan. Als de lezer hierover twijfelt, zal hij het advies niet accepteren. De geslaagdheidsvoorwaarden geven dus aan welke twijfel over het advies de schrijver kan verwachten. Als de schrijver dit soort twijfel van de lezer verwacht kan hij de taalhandeling rechtvaardigen door te laten zien dat er is voldaan aan de geslaagdheidsvoorwaarden (Van Poppel, 2013: 58). Hij laat dan zien dat de lezer het advies zou moeten accepteren omdat het advies aan de geslaagdheidsvoorwaarden voldoet. Zo kan de schrijver twijfel over het feit of aan de geslaagdheidsvoorwaarden is voldaan

wegnemen.

Aan de hand van inzichten uit Austins (1962) en Searles (1969) taalhandelingstheorie en de toevoegingen van Van Eemeren en Grootendorst (1984) specificeert Van Poppel (2013: 55-56) de geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in

(26)

26 overeenkomen met adviserende gezondheidsbrochures. Daarom kunnen de door Van Poppel (2013) opgestelde geslaagdheidsvoorwaarden in principe ook voor de taalhandeling

‘adviseren’ in de preventieteksten van KWF worden gebruikt. Een overzicht van de geslaagdheidsvoorwaarden voor een positief gezondheidsadvies staan in bijlage A.

Het advies in de adviserende gezondheidsbrochures is erg algemeen. Het advies is gericht op de gezondheid van de lezer met als doel het voorkomen van een

gezondheidsprobleem. In de preventieteksten van KWF is het advies specifieker. Het doel is het voorkomen van kanker. Daarom zullen de geslaagdheidsvoorwaarden voor de

taalhandeling ‘adviseren in gezondheidsbrochures’ hieronder worden gespecificeerd.

3.1.1 Geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in kankerpreventieteksten’

De geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in gezondheidsbrochures’ van Van Poppel (2013: 56) kunnen worden gespecificeerd voor de taalhandeling ‘adviseren in kankerpreventieteksten’. Deze geslaagdheidsvoorwaarden kunnen worden ingedeeld in twee categorieën: de identiteitsvoorwaarden en de correctheidsvoorwaarden.

Identiteitsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in kankerpreventieteksten’

De identiteitsvoorwaarden laten zien dat de taalhandeling moet worden opgevat als een poging tot het geven van een advies. Als er niet is voldaan aan een van de

identiteitsvoorwaarden kan het advies niet als advies beschouwd worden. Dat betekent namelijk dat de taalhandeling adviseren niet wordt uigevoerd. De identiteitsvoorwaarden bestaan uit de essentiële voorwaarde en de propositionele inhoudsvoorwaarde:

(S staat voor schrijver, L voor lezer en H voor handelswijze6)

- Essentiële voorwaarde: adviseren geldt als een poging van S om L de voordelige H uit te laten voeren om zo kanker te voorkomen.

- Propositionele inhoudsvoorwaarde: S verwacht een toekomstige voordelige H van L die bijdraagt aan het voorkomen van kanker.

6

Bij een negatief advies met een afgeraden handelswijze gaat het om een nadelige H. S adviseert L dan om H niet uit te voeren.

(27)

27 In kankerpreventieteksten geldt adviseren als een poging van de schrijver om de lezer een voordelige handelswijze te laten uitvoeren met als resultaat het voorkomen van kanker (essentiële voorwaarde). In de preventieteksten van KWF wordt per tekst een voordelige handelswijze besproken, bijvoorbeeld gezond eten of genoeg bewegen. De schrijver van kankerpreventieteksten verwacht een toekomstige voordelige handelswijze van de lezer die bijdraagt aan het voorkomen van kanker (propositionele inhoudsvoorwaarde). De schrijver van de preventieteksten van KWF verwacht dat de lezer op basis van het advies in de toekomst bijvoorbeeld gezond zal gaan eten om kanker te voorkomen.

Correctheidsvoorwaarden voor de taalhandeling ‘adviseren in kankerpreventieteksten’

De correctheidsvoorwaarden bepalen of het gegeven advies een correct advies is. De lezer zal het advies niet accepteren als het advies niet correct is. De correctheidsvoorwaarden bestaan uit de voorbereidende voorwaarden en de oprechtheidsvoorwaarden:

(S staat voor schrijver, L voor lezer en H voor handelswijze7)

- Voorbereidende voorwaarden:

a. S heeft reden om te geloven dat H ten goede komt van L omdat H bijdraagt aan het voorkomen van kanker.

b. S gelooft dat L in principe bereid is om H uit te voeren. c. S gelooft dat L in principe in staat is om H uit te voeren. d. S heeft kennis en/of ervaring met H en de effecten van H.

e. Het is niet vanzelfsprekend voor S en L dat L H bij normale gang van zaken zal uitvoeren.

f. S gelooft dat L H nog niet heeft uitgevoerd of aan het uitvoeren is. - Oprechtheidsvoorwaarden:

a. S wil dat L H uitvoert.

b. S gelooft dat H het beste is voor L omdat H bijdraagt aan het voorkomen van kanker.

Voor een correct advies moet het advies nuttig en oprecht zijn. Het advies is alleen nuttig voor de lezer als het advies aan alle voorbereidende voorwaarden is voldoet. De handelswijze moet

7 Bij een negatief advies met een afgeraden handelswijze gaat het om een nadelige H. S heeft dan reden om te

geloven dat H niet goed is voor L. Daarnaast gaat het om het niet uitvoeren van H in plaats van om het uitvoeren van H.

(28)

28 dus voordelig zijn voor de lezer, de lezer moet bereid zijn en in staat zijn om de handelswijze uit te voeren en de lezer moet de handelswijze niet al uitvoeren en/of hebben uigevoerd. Bovendien is het advies alleen nuttig als de schrijver kennis en ervaring heeft op het gebied van de handelswijze en de bijbehorende effecten. De oprechtheidsvoorwaarden bepalen wanneer een advies oprecht is. Een advies is oprecht als de schrijver wil dat de lezer de handelswijze uitvoert en als de schrijver gelooft dat de handelswijze het beste is voor de lezer omdat de handelswijze bijdraagt aan het voorkomen van kanker.

3.1.2 Twijfel of is voldaan aan de geslaagdheidsvoorwaarden

De lezer kan twijfelen of de schrijver wel aan alle geslaagdheidsvoorwaarden heeft voldaan. De identiteitsvoorwaarden laten zien dat de taalhandeling moet worden opgevat als een advies. Gezien de kenmerken van de institutionele context zal de lezer niet snel

twijfelen of er aan deze voorwaarden is voldaan. Het zal direct duidelijk zijn dat het in de preventieteksten van KWF om een advies gaat met het doel het voorkomen van kanker. De schrijver hoeft dus geen twijfel te verwachten over het feit of is voldaan aan de

identiteitsvoorwaarden.

De schrijver kan wel twijfel verwachten over het feit of is voldaan aan de

correctheidsvoorwaarden. De lezer zal het advies niet accepteren als hij het advies niet nuttig en correct vindt. Daarom is het extra belangrijk dat de schrijver laat zien dat aan de

correctheidsvoorwaarden is voldaan. In het voorbeeldfragment uit de tekst ‘Bewegen en kanker’ dat al eerder werd besproken is te zien dat de schrijver refereert aan het voldaan zijn van twee voorbereidende voorwaarden, namelijk a en c. De schrijver noemt dat genoeg bewegen het risico op kanker verkleint. Daarmee geeft hij aan dat hij reden heeft om te geloven dat de handelswijze (genoeg bewegen) ten goede komt van de lezer omdat de handelswijze bijdraagt aan het voorkomen van kanker (voorbereidende voorwaarde a). Vervolgens noemt de schrijver dat je 5 dagen per week een halfuur moet bewegen en legt hij uit dat je dat in 3 blokken van 10 minuten kan doen. Daarmee laat hij zien dat het heel

makkelijk is om het advies op te volgen en geeft hij aan dat hij gelooft dat de lezer in principe in staat is om de handelswijze uit te voeren (voorbereideinde voorwaarde c).

Dat de schrijver refereert aan het voldaan zijn van deze twee voorbereidende voorwaarden laat zien dat de schrijver deze twijfel bij de lezer mogelijk acht. In de

argumentatiefase kan de schrijver met argumentatie de twijfel die hij verwacht wegnemen. Dat kan hij doen door te laten zien dat aan de voorbereidende voorwaarden is voldaan. Bij de

(29)

29 keuze voor een bepaald argumentatietype zal de schrijver dus rekening moeten houden met deze voorbereidende voorwaarden. In het volgende hoofdstuk zal worden uitgelegd voor welke argumentatietypen de schrijver kan kiezen. Eerst zal in de volgende paragraaf worden uitgelegd waarom de schrijver maar aan twee voorbereidende voorwaarden refereert (en dus maar twee soorten twijfel over het advies verwacht) en de andere voorbereidende

voorwaarden buiten beschouwing laat. Om dit te kunnen uitleggen zullen de preventieteksten van KWF vanuit een sociaal-psychologisch perspectief worden bekeken.

3.2 Anticiperen op twijfel over het advies van KWF vanuit een sociaal-psychologisch perspectief

In hoofdstuk 2 werd uitgelegd dat de preventieteksten van KWF kunnen worden gezien als een argumentatief activiteitstype waarin de schrijver zijn standpunt, het advies, ondersteunt met argumentatie. Met deze argumentatie doet de schrijver een poging om twijfel over het advies weg te nemen zodat de lezers het advies accepteren. Hij probeert de lezers ervan te overtuigen dat het advies opvolgen noodzakelijk en effectief is en dat de lezers in staat zijn om het advies op te volgen. Overtuigen werd hier dus gezien als een poging om twijfel over het advies weg te nemen. In de sociale psychologie is er een andere conceptie van overtuigen. Overtuigen is meer gericht op het resultaat: volgt de lezer het advies daadwerkelijk op? Na het lezen van de preventietekst ‘Bewegen en kanker’ moet de lezer niet alleen denken dat het opvolgen van het advies noodzakelijk is, effectief is en dat hij hiertoe in staat is, de lezer moet ook daadwerkelijk meer gaan bewegen. Overtuigen wordt hier dus gezien als het resultaat van de argumentatie. Als de lezer wordt overtuigd door de argumenten in de preventietekst dan zal hij zijn levensstijl aanpassen, als de lezer niet wordt overtuigd dan zal hij dit niet doen.

Als vanuit een sociaal-psychologisch perspectief naar de preventieteksten van KWF wordt gekeken kan worden gesteld dat de schrijver het doel heeft om het gedrag van de lezer te beïnvloeden. Communicatie kan gedrag niet rechtstreeks beïnvloeden maar wel via de attitude. De attitude is een evaluatief oordeel over een bepaald object met een bepaalde mate van voor- of afkeur (Eagly & Chaiken, 1993: 1). Het object kan een persoon, instantie, product, beleid of gedrag zijn. Daar kan men een positief of negatief oordeel over hebben. De lezer van de preventieteksten van KWF kan bijvoorbeeld een negatieve attitude hebben over bepaald gezond gedrag. Hij kan bijvoorbeeld negatief denken over meer bewegen omdat hij niet van sporten houdt. Communicatie kan leiden tot de vorming of verandering van een

(30)

30 attitude, die op zijn beurt weer het gedrag kan beïnvloeden (Hoeken, Hornikx, & Hustinx, 2009: 14). De schrijver kan proberen om door middel van de preventieteksten de attitude van de lezer over het gezonde gedrag te vormen tot of te veranderen in een positieve attitude. Als de lezer een positieve attitude heeft over gezond gedrag dan zal hij het gezonde gedrag eerder gaan vertonen. Door uit te leggen dat de lezer meer kan bewegen zonder te gaan sporten (maar door bijvoorbeeld de trap te nemen en naar zijn werk te fietsen) zal de lezer een positievere attitude over meer bewegen krijgen en daarom eerder daadwerkelijk meer gaan bewegen. In de volgende paragraaf zal worden uitgelegd dat de attitude niet de enige factor is die het gedrag van de lezer kan beïnvloeden.

3.2.1 Levensstijl aanpassen als gepland gedrag

De attitude is dus een factor die bepaalt hoe iemand zich gedraagt. Er zijn meerdere factoren die bepalend zijn voor iemands gedrag. Dit worden de gedragsdeterminanten genoemd. Om te bepalen welke determinanten van belang zijn voor een bepaald gedrag moet een onderscheid worden gemaakt tussen automatisch gedrag en gepland gedrag. Automatisch gedrag is gedrag dat we uitvoeren zonder erbij na te denken. Als we eenmaal ons rijbewijs hebben stappen we in de auto en rijden we automatisch weg. We denken daarbij niet meer na over starten, gas geven en schakelen. Gepland gedrag is gedrag waar we wel over nadenken, het komt tot stand na een zekere mate van overweging en afweging (Pol & Swankhuisen, 2013: 51).

Voorbeelden van gepland gedrag zijn een huis kopen, een studie kiezen of van baan veranderen.

Leven volgens een bepaalde levensstijl kan worden beschouwd als automatisch gedrag. Iemand wordt bijvoorbeeld ’s morgens wakker, neemt een douche, ontbijt en pakt vervolgens de auto naar zijn werk. Hier denkt hij niet bij na. Het is een gewoonte. Je

levensstijl aanpassen kan worden gezien als gepland gedrag. Iemand zal niet zomaar de fiets naar zijn werk pakken als hij altijd met de auto gaat. Hij zal nadenken over deze verandering: fietsend duurt de reis langer maar zal ik niet in de file staan, als het regent word ik nat op de fiets, enzovoort. In de preventieteksten van KWF wordt ingespeeld op een verandering in levensstijl. Er wordt dus ingespeeld op gepland gedrag en niet op automatisch gedrag. Daarom zal worden uitgelegd welke determinanten een rol spelen bij de beïnvloeding van gepland gedrag.

(31)

31 3.2.2 Gedragsdeterminanten van gepland gedrag

Volgens de theorie van gepland gedrag (Ajzen, 1991) wordt gepland gedrag bepaald door de intentie om dit gedrag te vertonen en de ervaren gedragscontrole. De intentie houdt in dat iemand het gedrag wil vertonen. De ervaren gedragscontrole houdt in dat iemand het idee heeft dat hij het gedrag kan vertonen. Als een lezer na het lezen van een preventietekst meer wil gaan bewegen en hij denkt dat hij meer kan gaan bewegen door bijvoorbeeld naar zijn werk te fietsen dan is de kans groot dat hij dit gaat doen. Wil de lezer niet meer gaan bewegen en/of denkt hij dat hij niet meer kan gaan bewegen dan is de kans klein dat hij dit gaat doen. De ervaren gedragscontrole beïnvloedt het gedrag op twee manieren: via de intentie en

rechtstreeks. Er zijn ook nog twee andere gedragsdeterminanten van invloed op de intentie. In figuur 1 is een schematische weergave te zien van deze gedragsdeterminanten.

Figuur 1 Gedragsdeterminanten volgens de theorie van gepland gedrag (Ajzen, 1991)

Attitude

De attitude is de houding of mening over het gedrag. Belangrijk hierbij is hoe het individu denkt over de waarschijnlijkheid en de wenselijkheid van de gevolgen van het uitvoeren van het gedrag (wat vindt het individu van het gedrag en waarom?). Bijvoorbeeld: de lezer denkt positief over een gezonde levensstijl omdat daarmee kanker kan worden voorkomen en kanker voorkomen vindt de lezer wenselijk.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een religie kan in veel goden (hindoeïsme), één god (islam) of geen goden (atheïsme) geloven, maar ze hebben allemaal een gemeenschappelijk thema: ze verwerpen de Drie- enige God

De aanleg en onderhoud van grasbufferstroken en grasgangen en perceelrandenbeheer natuur kunnen in beperkte mate meetellen, indien ze gelegen zijn in open gebied

Voor het aanvaringsaspect bij vogels bevat de natuurnota onvoldoende informatie om de effecten van de windturbines goed te kunnen beoordelen. Er zijn meer

Voorwaarde is ook dat de vogels tijdens activiteiten in het kabelpark kunnen uitwijken naar een zone waar voldoende gunstige omstandigheden voor watervogels aanwezig zijn (zie

Bovenstaande inschatting kan mogelijk in tegenspraak beschouwd worden met de vaststelling dat de steenmarter – een oorspronkelijk inheemse soort – tot voor enkele

Weber (1989) vermeldt dit in relatie tot resten van amfibieën (die vaak door bunzingen maar nauwelijks door steenmarters worden gegeten), maar mutatis mutandis lijkt ons dit

Rkey Vkey VolPct TypHfd TypSub TypNaam. SM0005 1 95,00 Ve VeMaRX

genheden: Kerstmis- Nieuwjaar- Pasen· Pinksteren. RESTAURANT DES SPECIALITES. EINDHOVEN, VESTDIJK 47. Zulks overigens geheel aansluitend op art. Naar mijn mening moest er