• No results found

Bilaterale oogbewegingen : werkgeheugen-belastend of dopamine-verhogend?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bilaterale oogbewegingen : werkgeheugen-belastend of dopamine-verhogend?"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bilaterale oogbewegingen:

Werkgeheugen-belastend of dopamine-verhogend?

Augustus 2015 Student: R.M. Kok Studentnummer: 5818052 Masterthese Psychologie

Specialisatie: Klinische Neuropsychologie

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam

Supervisor: Dr. R.H. Phaf

Tweede beoordelaar: Dr. H.A. Slagter Aantal woorden: 9.574

(2)

2 Abstract

Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) richt zich op het afzwakken van de emotionele lading gekoppeld aan een traumatische herinnering bij post-traumatische stress-stoornissen. Over het werkingsmechanisme van EMDR blijft tot op heden veel

onduidelijkheid bestaan. Twee relatief concrete verklaringen betreffen de

werkgeheugenhypothese en de oriëntatieresponshypothese, die weer gerelateerd is aan de dopaminehypothese. De twee hypothesen werden hier met elkaar vergeleken door de invloed van bilaterale oogbewegingen op de breedte van aandachtfocus en de visuele en verbale geheugenprestatie te onderzoeken. De globale-lokale aandachtsfocustaak van Navon diende als alternatieve maat voor toenaderingsmotivatie en dopamine-productie. Het experiment werd afgenomen bij 50 deelnemers, die terwijl ze oogbewegingen uitvoerden of de blik fixeerden moesten terugdenken aan een neutraal- en negatief geladen video. Vanuit de

werkgeheugenhypothese werd een overbelasting verwacht met een geheugenafzwakking voor zowel neutraal als negatief visueel materiaal en een afname van de motivationele intensiteit (leidend tot een meer globale aandachtfocus). Vanuit de oriëntatierespons-theorie werd verwacht dat oogbewegingen een oriëntatierespons triggeren, met een geheugenversterking voor alleen negatieve stimuli en een actieve emotionele deregulatie als gevolg

(corresponderend met een lokale aandachtfocus). In de resultaten bestonden lichte

aanwijzingen dat oogbewegingen leiden tot een sterker geheugen voor visuele kenmerken en een meer lokale aandachtfocus dan fixatie na de negative video. Na de neutrale video

vertoonden de deelnemers geen duidelijke veranderingen in aandachtfocus en

geheugenprestatie. De oriëntatierespons-theorie krijgt door deze resultaten enigszins meer ondersteuning dan de werkgeheugenverklaring.

(3)

3 Inhoud Inleiding ... 4 Methode ... 12 Deelnemers ... 12 Design ... 12 Materiaal en Apparatuur ... 13 Procedure ... 15 Resultaten ... 17 Discussie ... 25 Referentielijst...34 Appendix ... 37

(4)

4 Inleiding

Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR; Shapiro, 1989) is een relatief nieuwe behandelmethode die voornamelijk wordt toegepast bij mensen die lijden aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS), en andere psychische klachten en stoornissen die gerelateerd zijn aan angst (Engelhard, Arntz & van den Hout, 2007). Hoewel over het werkingsmechanisme van EMDR nog weinig bekend is, suggereren verschillende onderzoeken dat EMDR een effectieve behandelingsvorm is voor het desensitiseren van traumatische herinneringen (Bessel, van der Kolk, Spinozzola, Blaustein & Hopper, 2007; Seidler & Wagner, 2006). In sommige gevallen lijkt EMDR zelfs effectiever te zijn dan cognitieve gedragstherapie (Van Minnen, Hendriks & Olff, 2010) of het gebruik van

medicatie (Van der Kolk et al., 2007). Sommige klinische onderzoeken betwijfelen echter ook de specifieke effectiviteit van EMDR. Zo wordt gerapporteerd dat EMDR-therapie niet

effectiever zou zijn dan exposure therapie bij patiënten met PTSS (Rothbaum, Astin & Marsteller, 2005).

EMDR-therapie richt zich op het afzwakken van de emotionele lading die is

gekoppeld aan traumatische herinneringen, waardoor de verwerking van de herinnering wordt bevorderd. Een EMDR-behandeling wordt uitgevoerd aan de hand van een vast basisprotocol (Shapiro, 2001). De patiënt wordt verzocht om de meest beladen traumatische herinnering op te halen, en deze sterk in gedachten te nemen. Hierna wordt de patiënt bilateraal gestimuleerd doordat de therapeut heen-en-weergaande handbewegingen maakt, die de patiënt met

oogbewegingen dient te volgen. Na meerdere sessies van bilaterale stimulatie neemt de mate van stress af, hetgeen blijkt uit een verlaagde hartslag en huidgeleiding (Aubert-Khalfa, Roques & Blin, 2008). Daarnaast rapporteren patiënten subjectief een verminderde

emotionele intensiteit en helderheid van traumatische herinneringen (Shapiro & Maxfield, 2002).

(5)

5 Ondanks toenemend wetenschappelijk onderzoek bestaat onder wetenschappers geen consensus over hoe de werking van EMDR, zover die er al is, kan worden verklaard. Wel bestaan er verschillende theorieën die het onderliggende werkingsmechanisme van EMDR pogen te verklaren. Een van de eerste verklaringen van EMDR komt voort uit de

interhemisferische interactietheorie. Deze theorie gaat er van uit dat oogbewegingen leiden tot een intensievere communicatie tussen de linker en rechter hersenhelft, met een snellere en verbeterde verwerking van traumatische herinnering als gevolg (Christman, Garvey, Propper & Phaneuf, 2003). Dit zou ook kunnen verklaren waarom in laboratoriumonderzoek grotere effecten van oogbewegingen worden gevonden van extreem rechts- of linkshandigen dan bij meer gemengd handigen (Lyle, Logan & Roediger, 2008). De interhemisferische

interactietheorie krijgt tegenwoordig weinig empirische ondersteuning en de intensievere communicatie wordt zelfs tegengesproken door EEG-onderzoek (Samara, Elzinga, Slagter & Nieuwenhuis, 2011).

Momenteel bestaan er twee dominante verklaringen over hoe EMDR de traumatische herinnering zou doen afzwakken. De werkgeheugenverklaring en de oriëntatierespons-theorie worden door meer evidentie ondersteund, maar nemen tegenovergestelde uitgangspunten in (Jeffries & Davis, 2013).

De werkgeheugenverklaring voor EMDR vindt zijn oorsprong in de theorie van Baddeley en Hitch (1986) over het werkgeheugen. Volgens Baddeley en Hitch is het werkgeheugen een taak-relevante opslagplaats waar informatie slechts tijdelijk actief wordt gehouden. Volgens de oudste vorm van de theorie bestaat het werkgeheugen uit drie

componenten: een fonologische lus waar auditieve informatie tijdelijk actief wordt gehouden, een visuospatieel kladblok waar visuele en spatiele informatie actief wordt gehouden en een ‘central executive’ waar de eigenlijke verwerking gebeurt. De fonologische lus en het visuospatiële kladblok verwerken niet zelf de informatie, maar houden die alleen gedurende

(6)

6 enige tijd beschikbaar voor verwerking door de central executive. Aangezien de componenten een beperkte capaciteit hebben, kan het uitvoeren van twee taken die hetzelfde deel van het werkgeheugen aanspreken, een lagere prestatie op de taken tot gevolg hebben (Cocchini, Logie, Della Sala & Baddeley, 2002).

Analoog hieraan voorspelt de werkgeheugenverklaring van EMDR dat het tegelijkertijd ophalen van een traumatische herinnering en het uitvoeren van bilaterale oogbewegingen, leiden tot een overbelasting van specifiek het visuospatieel kladblok. Het gevolg van deze overbelasting is dat de emotionele intensiteit en helderheid van de

herinnering wordt afgezwakt, voordat het wordt teruggeplaatst naar het lange-termijn

geheugen (Andrade, Kavanagh & Baddeley, 1997; Maxfield, Melnyk & Hayman, 2008). De werkgeheugentheorie kan ook een verklaring bieden voor de bevinding dat bilaterale

auditieve tikken, een stuk minder effectief zijn dan bilaterale oogbewegingen (Van den Hout et al., 2010a). De auditieve tikken doen namelijk een beroep op een andere, de fonologische, component van het werkgeheugen, waardoor er geen interferentie in het visuospatiële werkgeheugen kan optreden.

Tegenover de werkgeheugenverklaring staat het oriëntatierespons model van EMDR (Armstrong & Vaughan, 1996). Deze theorie stelt dat de bilaterale oogbewegingen een ‘oriëntatierespons’ triggeren: een specifieke gedragsrespons waardoor mensen worden gestimuleerd om bedreigingen uit de omgeving te detecteren en om daarmee om te gaan. Sokolov (1990) typeert twee typen oogbewegingen: de alerteringrespons die wordt ontlokt door een externe stimulus, en de onderzoekende respons die tot stand komt door een intern geactiveerde scan van de omgeving. Tijdens de alerteringrespons is een organisme in staat in actie te komen ten opzichte van externe stimuli. Tijdens de onderzoekende respons zal het organisme de omgeving scannen op gevaar. De oogbewegingen van EMDR zorgen voor een ontspannende oriëntatierespons, aangezien er geen gevaar zal worden gedetecteerd in de

(7)

7 omgeving. Hierdoor wordt de arousal vervangen door een gevoel van veiligheid, waardoor het vermijdingsgedrag voor de stimulus vermindert. De oriëntatierespons hypothese wordt ondersteund door Stickgold (2002), die suggereert dat de oriëntatierespons een REM-slaap-achtige neurobiologische staat induceert. De continue heroriëntatie die wordt opgewekt door de bilaterale oogbewegingen, zouden hersensystemen activeren om de hersenen in een regulatietoestand te brengen, die ook wordt gevonden tijdens de REM-slaap. Door de

oriëntatierespons zouden traumatische herinneringen worden gereconsolideerd en gereguleerd in semantische corticale netwerken (Stickgold, Hobson & Fosse, 2001).

Samenhangend met het oriëntatierespons model, is er door Dame (2013) een derde verklaring opgesteld: de dopaminehypothese. Deze hypothese gaat uit van een verhoogde dopamineproductie als mogelijk verklaring voor de desensitiserende werking van EMDR. Zoals gezegd zorgt de oriëntatierespons dat evolutionair gezien zeer oude hersennetwerken worden geactiveerd. Er vindt met name activatie plaats van de substantia nigra pars compacta (SNc), met een verhoogde dopamineproductie tot gevolg (Stahl & Muntner, 2008). De

dopaminehypothese stelt dat de verhoogde dopamineproductie op hersenniveau samenhangt met de regulerende werking van de oriëntatierespons.

Panksepp (1998) opperde al dat er een samenhang bestaat tussen dopamine-productie en emotionele gedragssystemen. De mens beschikt volgens Panksepp (1998) over het

dopaminerge SEEKING systeem, dat doelgerichte neigingen en positieve verwachtingen stimuleert, en toenaderingsgedrag bevordert. Het FEAR systeem reageert daarentegen op negatieve stimuli of bedreigingen, en kan onder andere leiden tot het welbekende vlucht- of vecht-gedrag. Mogelijk wordt ook door oogbewegingen het dopaminerge SEEKING systeem geactiveerd. De activatie van dopaminerge neuronen bij zowel positief- als negatief

motivationele stimuli wordt ondersteund door neuraal onderzoek. Zo wordt gevonden dat twee verschillende typen dopaminerge groepen neuronen specifiek reageren op positief- en

(8)

8 negatief motivationele signalen (Matsumoto & Hikosaka, 2009). Het SEEKING systeem heeft dan ook niet een specifieke affectieve valentie, maar stimuleert een persoon om alert te zijn en te reageren op aangeboden stimuli om er iets mee te doen, zoals het naar beneden reguleren van de emotionele waarde. Mogelijk hangt de dopamine-productie dan ook samen met de alerteringsrespons van de oriëntatiereactie, die voorbereidt om een gedragsrespons te geven op potentieel relevante stimuli. Deze respons zou volgens de dopaminehypothese uiteindelijk zorgen voor een ‘down-regulatie’ van de negatieve waarde van herinneringen en stimuli, maar deze stimuli tegelijkertijd sterker elaboreren en reguleren.

Dame (2013) onderzocht de dopaminehypothese door zowel affectieve- als

geheugeninvloeden van bilaterale oogbewegingen te meten. Hierbij verrichtten 40 studenten een free recall geheugentaak van positieve, neutrale en negatieve woorden, waarbij

voorafgaand aan het ophalen van de woorden bilaterale oogbewegingen of oogfixatie werden uitgevoerd, waarbij deelnemers geïnstrueerd werden om tijdens de manipulatie de bestudeerde woorden terug te halen en in te beelden. Deze laatste instructie lijkt cruciaal, omdat zonder zo’n impliciete instructie de geheugenversterking soms niet gerepliceerd kon worden (Matzke, Nieuwenhuis, van Rijn, Slagter, van der Molen, & Wagenmakers, 2015; zie ook Phaf, ingediend voor publicatie). Vanwege het niet beschikbaar hebben van meer

fysiologische maten werd de oogknipperfrequentie gebruikt als gedragsmaat voor het dopamine-niveau (Taylor, Elsworth, Lawrence, Sladek, Roth & Redmond, 1999). Tentatief werd verondersteld dat oogbewegingen de elaboratie en regulatie van specifiek negatieve herinneringen versterken, hetgeen zou wijzen op een affectieve component in de werking van bilaterale oogbewegingen.

Het onderzoek van Dame (2013) geeft voorzichtige evidentie voor de

dopaminehypothese, aangezien gevonden werd dat bilaterale oogbewegingen zorgen voor een geheugenversterking bij negatieve woorden. Uit de resultaten bleek dat de oogbewegingen

(9)

9 leidden tot een geheugenversterking voor negatieve woorden en ook enigszins, maar niet betrouwbaar, voor neutrale en positieve woorden. Tevens bleek ten opzichte van

fixatieconditie de oogknipperfrequentie enigszins toe te nemen onder invloed van de oogbewegingen, maar dit effect was niet statistisch betrouwbaar. Er werd echter geen duidelijke geheugenversterking gevonden voor positieve en neutrale woorden, terwijl de dopaminehypothese dit wel zou voorspellen. Mogelijk hadden de positieve woorden een te lage motivationele intensiteit voor de deelnemers, waardoor een duidelijke verhoging van de dopamine-productie uit bleef.

De werkgeheugenverklaring van EMDR werd door de resultaten van Dame (2013) tegengesproken. Deze verklaring verwacht namelijk een geheugenverzwakking voor alle type woorden, als gevolg van een overbelasting van het werkgeheugen. De

werkgeheugenverklaring zou deze kritische noot kunnen ondervangen door te stellen dat het onthouden van de woorden een andere werkgeheugencomponent aanspreekt, de fonologische lus. Hierdoor vindt er geen overbelasting plaats in het visuospatieel kladblok. Wanneer er gebruik zou worden gemaakt van visuele stimuli in de geheugentaak, zou er in theorie wél overbelasting kunnen optreden in het visuospatiële werkgeheugen en moet daarvoor een geheugenverzwakking optreden.

Tot op heden ontbreekt overtuigende evidentie om te kunnen beslissen tussen de werkgeheugen- of de oriëntatiereponse/dopamine-verklaring voor de werking van bilaterale oogbewegingen. In een integrerende verklaring zouden zowel de mogelijke geheugeneffecten, als de verzwakkende effecten op de emotionele intensiteit moeten kunnen worden

ondergebracht. De vraag die in dit experiment dan ook centraal staat is: veroorzaken bilaterale oogbewegingen een overbelasting van het visuospatiële werkgeheugen met een

(10)

10 dopamine-productie met een geheugenversterking en actieve emotionele downregulatie tot gevolg?

Deze vraag werd onderzocht aan de hand van de globale- lokale verwerkingstaak van Navon (1977), een alternatieve gedragsmaat die mogelijk correspondeert met motivationele intensiteit, sterkte van de SEEKING-neiging en daarmee ook het dopamineniveau. In deze taak wordt de globale (grootschalige) of lokale (kleinschalige) aandachtfocus bepaald, die volgens Harmon-Jones en Gable (2012a) wordt beïnvloed door de mate van motivationele intensiteit. In tegenstelling tot het algemene idee dat positief affect leidt tot een globale focus, en negatief affect tot een lokale focus (Gasper & Clore, 2002), stellen Harmon-Jones en Gable dat niet de valentie van het affect, maar de hoogte van motivationele intensiteit bepalend is voor de aandachtfocus. Een lage motivationele intensiteit kan zowel positief (bv. amusement) als negatief (bv. verdrietigheid bij een depressie) van aard zijn. Ook een hoge motivationele intensiteit kan zowel positief (bv. verlangen) als negatief (bv. walging) van aard zijn. Hierbij leidt een lage motivationele intensiteit tot een globale aandachtfocus, terwijl een hoge motivationele intensiteit leidt tot een lokale aandachtfocus (Harmon-Jones & Gable, 2012a). De hoogte van de motivationele intensiteit hangt waarschijnlijk samen met het dopamine-niveau, en kan de motivatie zijn om een object te benaderen (approach motivation, bv. bij verlangen), of om van object af te bewegen (avoidance motivation, bv. bij walging). Volgens de theorie van Harmon-Jones en Gable (2012a) zou in een neutrale stemming een lage motivationele intensiteit overheersen met een snellere respons op de globale component van Navon-stimuli. Dit staat voor een globale aandachtfocus. Een hoge motivationele intensiteit betekent een snellere respons op de lokale component van Navon-stimuli, die staat voor een meer lokale aandachtfocus.

In de eerste fase van het experiment werd bij alle deelnemers een laag motivationeel, neutraal affect geïnduceerd door een neutraal geladen video te tonen. Voorafgaand aan de

(11)

11 video werd eerst de dominante focus van de deelnemer bepaald in het eerste blok van de taak van Navon (1977). Hierna werden er oogbewegingen uitgevoerd of werden de ogen gefixeerd op één punt. Vervolgens werd opnieuw de globale- of lokale aandachtfocus bepaald. In de tweede fase van het experiment werd de procedure herhaald, maar werd bij alle deelnemers nu een hoog motivationeel, negatief affect geïnduceerd door een schokkende, negatief geladen video te tonen. Aan het eind van beide fasen werd een geheugentaak afgenomen, om te onderzoeken of een geheugenverzwakking of –versterking optrad voor het neutrale- en negatieve materiaal. In de geheugentaak werden de verbale en de visuele geheugenprestatie afzonderlijk gemeten.

Volgens de werkgeheugenverklaring werd verwacht dat de bilaterale oogbewegingen leiden tot een geheugenverzwakking van vooral de visuele aspecten van zowel neutrale als negatieve stimuli, en een afzwakking van de motivationele intensiteit vooral na de negatieve video. Dit zou moeten leiden tot een meer globale aandachtfocus op de lokale-globale verwerkingstaak. Er werd over het algemeen een meer globale aandachtfocus verwacht bij neutraal, laag motivationeel affect, en een meer lokale aandachtfocus bij hoog motivationeel, intens affect. Om deze reden zou de verschuiving naar een globale focus onder invloed van de oogbewegingen vooral zichtbaar moeten zijn na de negatieve inductie als compensatie van bovenstaande lokale verschuiving.

De oriëntatierespons-theorie verwacht een versterkte geheugenprestatie door de

oogbewegingen voor zowel visuele als verbale aspecten van specifiek alleen negatieve stimuli als gevolg van de toegenomen elaboratie, vergezeld van juist een toegenomen motivationele intensiteit. Dit zal leiden tot een versterkte lokale aandachtfocus na de negatieve

stemmingsinductie door de oogbewegingen. De verwachtingen vanuit de dopaminehypothese komen hiermee sterk overeen. Hier werd verwacht dat er bij de bilaterale stimulatie een geheugenversterking zal zijn die waarschijnlijk sterker zal zijn voor negatieve dan neutrale

(12)

12 stimuli, en dat er uiteindelijk een emotionele deregulatie plaatsvindt. De verhoogde

dopamine-productie zou daardoor leiden tot een verhoogde motivationele intensiteit en een meer lokale aandachtfocus.

Methode Deelnemers

Vijftig studenten (gemiddelde leeftijd 19.7 jaar; SD = 2.1 jaar, 18 mannen; 32 vrouwen) van de Universiteit van Amsterdam namen deel aan het experiment, na het ondertekenen van het informed consent. De deelnemers ontvingen één proefpersoonpunt als beloning voor hun deelname. Alle deelnemers hadden geen ervaring met EMDR-therapie en konden Nederlands begrijpen en verstaan. Daarnaast beschikten alle deelnemers over een normaal of

gecorrigeerd-tot-normaal zicht en waren sterk rechts- of linkshandig. De handvoorkeur werd gemeten met de Handvoorkeursvragenlijst (van Strien, 1992), waarna alleen mensen met een extreme handvoorkeur (een score van -10 of 10 op de Handvoorkeursvragenlijst) konden deelnemen aan het experiment. In eerder onderzoek lijken bilaterale oogbewegingen met name tot een geheugenversterking te leiden bij mensen met een consistente handvoorkeur, maar in mindere mate bij mensen met een gemengde handvoorkeur (Lyle et al., 2008).

Design

Het experiment had een 2x2x2 gemengd factorieel design. De oogbeweging- vs. fixatie-manipulatie was between-subjects. De inductie en de voor- vs. nameting waren within-subjects variabelen. De deelnemers werden random maar gelijk verdeeld over de

oogbeweging- of fixatie conditie. De andere onafhankelijke variabele betrof het neutrale en negatieve video-materiaal dat in een vaste volgorde (eerst neutraal, dan negatief) aan alle deelnemers werd aangeboden. Dit was een within-subjects manipulatie.

(13)

13 De afhankelijke variabele in dit experiment was de aandachtfocus, gemeten met de globale-lokale focus score. Deze score werd per deelnemer berekend uit de reactietijd over de correcte responsen op de Navon stimuli. Uitbijters van te lange of te korte responsen werden met de 1.5 Inter-Quartile-Range boxplot-methode van SPSS uit de gemiddelde reactietijden

verwijderd. Foute responsen en uitbijters vormen voor wat betreft de onderzochte processen betekenisloze data, die vermoedelijk voortkomen uit te vroege reacties, of afleidingen door bijvoorbeeld eerder gemaakte fouten.

De globale-lokale focus score is het verschil in reactietijd op de globale stimuli en de reactietijd op de lokale stimuli: GlobaleRT – LokaleRT. Een lagere globale-lokale focus score staat voor een meer globale aandachtfocus, een hogere score voor een meer lokale

aandachtfocus.

Materiaal en Apparatuur

Het experiment werd uitgevoerd in een onderzoeksruimte van de Universiteit van Amsterdam; een geluidsstille ruimte met gedimde lichten. De opstelling bestond uit een computer,

beeldscherm, drukknoppen en kinsteun waarmee alle deelnemers op even grote afstand van het beeldscherm werden geplaatst (30 cm).

Er werd gebruik gemaakt van 32 verschillende Navon-stimuli (zie Appendix A). Zowel de targetletter H als de targetletter L kwamen ieder in acht stimuli globaal voor en in acht stimuli lokaal voor. Naast de letter H en L kwamen ook de letters F, K, N, S, T, X en Z in twee stimuli globaal voor en in twee stimuli lokaal voor. In ieder blok kwamen evenveel lokale als globale letters voor. Per blok werden er over de trials heen acht verschillende Navon stimuli getoond. De stimuli die in een eerder blok werden aangeboden kwamen in een later blok niet terug, zodat er geen leereffect voor specifieke letters kon optreden. De stimuli hadden een afmeting van 3 bij 3 cm, en werden net zo lang getoond totdat de deelnemer

(14)

14 reageerde op de knoppenkast. De linker knop op de knoppenkast moest worden ingedrukt voor de targetletter L, de rechterknop voor de targetletter H. De oefenfase bevatte 20 trials, om de deelnemer kennis te laten maken met het uitvoeren van de taak. Het experiment bestond uit twee fasen, die ieder was opgebouwd uit twee blokken trials (pre en post video). De blokken bestonden ieder uit 160 trials; 80 lokale- en 80 globale stimuli.

De deelnemers voerden de bilaterale oogbewegingen uit door afwisselend aan

weerszijden van het beeldscherm een plus-teken (+) met tekengrootte 32 te volgen. De afstand tussen de twee posities op het beeldscherm was 30 cm. De oogbewegingen werden dus

gemaakt over een visuele hoek van 53°. Het teken veranderde elke halve seconde van kant. De manipulatie duurde in totaal 90 seconden. In de controleconditie werd in het midden van het beeldscherm, 90 seconden lang eenzelfde fixatie-teken getoond. Het fixatie-teken veranderde niet van positie, maar veranderde om de halve seconde van kleur: van rood naar groen naar blauw.

De geheugentaak over zowel de neutrale- als de negatieve video, bestond uit een multiple choice vragenlijst met vier alternatieven. Deze bevatten ieder 20 vragen; 10 verbale- en 10 visuele vragen (Appendix A). Er gold geen tijdsrestrictie bij het afwerken van de geheugentaak.

De negatieve stemming werd geïnduceerd door deelnemers een deel (vijf minuten) van de film ‘The Passion of the Christ’ te tonen, waarin Jezus Christus wordt gemarteld. Een gedeelte van de documentaire ‘Planet Earth’ met een duur van eveneens vijf minuten, moest voor een licht positieve tot neutrale stemming zorgen. De stemming van de deelnemers werd vóór en na beide video’s gemeten aan de hand van een 7-punts zelfboordelingsschaal. Deze schaal liep van negatief (punt 1), via neutraal (punt 4), naar positief (punt 7). De deelnemers dienden antwoord te geven op de vraag: “Wat is uw stemming op dit moment?” Om niet alleen veranderingen in stemming maar ook veranderingen in arousal te meten, werd tevens

(15)

15 aan de hand van een 7-punts zelfbeoordelingsschaal gevraagd naar de ervaren mate van arousal waarin de deelnemer antwoord diende te geven op de vraag: “Wat is uw mate van arousal op dit moment”? Deze schaal liep van weinig (punt 1), via gemiddeld (punt 4), naar veel (punt 7).

Procedure

De deelnemers werden verwelkomd en naar de onderzoeksruimte geleid, waar zij een informatiebrochure kregen aangeboden waarin werd uitgelegd aan wat voor experiment zij deelnamen. Wanneer de deelnemers de informatie begrepen en in deelname toestemden, werd het informed consent getekend. Daarna werd de Handvoorkeursvragenlijst (van Strien, 1992) afgenomen. Deelnemers werden vervolgens mondeling geïnformeerd dat zij participeerden in een onderzoek naar de invloed van bilaterale oogbewegingen op zowel de aandacht als het geheugen. Daarnaast werden de deelnemers gewaarschuwd voor de vertoning van

schokkende, emotionele beelden tijdens het onderzoek. Hierna werd de deelnemers

mondeling uitgelegd hoe de Navon-taak in zijn werk gaat, en werd de deelnemers verzocht om de Navon-taak te oefenen met 20 oefentrials. De deelnemer werd verzocht zo snel en nauwkeurig mogelijk te reageren op de aangeboden stimuli.

Na de oefentrials begon de eerste fase van het experiment. De deelnemer werd gevraagd om een 7-punts stemmings- en arousalschaal in te vullen (baseline), en vervolgens werd het eerste blok uitgevoerd op de Navon-taak (160 trials, baseline). Vervolgens kreeg iedere deelnemer de neutrale video gepresenteerd. Er werd voorafgaand aan de video gevraagd aandachtig te kijken naar de visuele details, en aandachtig te luisteren naar de verbale informatie in de video. De deelnemer werd ook gewaarschuwd dat het geheugen voor de filmfragmenten op een later moment getest zou worden. Vervolgens voerden de deelnemer oogbewegingen óf fixatie uit met een duur van 90 seconden, en vulden de deelnemers

(16)

16 opnieuw een stemmings- en arousalschaal in. Deelnemers in de controle-conditie werden gevraagd zich te focussen op het fixatie-teken in het midden van het scherm. Deelnemers in de experimentele conditie werd gevraagd het fixatie-teken te volgen, die van links naar rechts op het scherm bewoog. Voorafgaand aan de stimulatie werd nadrukkelijk gevraagd om tijdens de oogbewegingen of fixatie goed terug te denken aan de neutrale video. Hierna voerde de deelnemer het tweede blok uit van 160 trials op Navon-taak. Aan het einde van de neutrale fase verrichtte de deelnemer een geheugentaak over de neutrale video. Hierna volgde een pauze van vijf minuten waarin de eerste fase kort werd geëvalueerd.

In de tweede fase van het experiment vulde de deelnemer opnieuw een stemmings- en arousalschaal in, en voerde daarna een derde blok uit op de Navon-taak (160 trials, baseline). Vervolgens werd iedere deelnemer de negatieve video getoond. De deelnemer kreeg hierbij dezelfde instructies als tijdens de eerste fase. Voordat de deelnemer opnieuw een stemmings- en arousalschaal invulde, voerde de deelnemer opnieuw oogbewegingen óf de fixatieperiode uit. Hierna voerde de deelnemer het vierde blok van 160 trials uit op de Navon-taak. Na afloop van de Navon-taak werd de geheugentaak over de negatieve video afgenomen.

Afsluitend vond er een open eindgesprek plaats, waarin de deelnemer de gelegenheid werd gegeven zijn ervaringen en eventueel toegepaste strategieën te delen met de proefleider. Alle bijzonderheden werden geregistreerd in een logboek, en werden meegenomen bij het interpreteren van de resultaten.

Data-analyse en Interpretatie

Uit de statistische analyse kan niet automatisch een interpretatie afgeleid worden in de zin van dat het effect er is als het significant is en het effect er niet is als het non-significant is. Zelfs als bias of ‘questionable research practices’ volledig uitgesloten worden, is naar alle

(17)

17 hiervan, zie Ioannidis, 2005). Het Proteus fenomeen dat twee elkaar tegensprekende

significante resultaten kort na elkaar gepubliceerd worden is hier een direct gevolg van. De situatie is nog slechter voor non-significante resultaten. Er is geen enkele basis voor de vaak gehanteerde praktijk van het accepteren van de nul-hypothese bij non-significantie. De meest correcte gevolgtrekking is dat uit deze set resultaten geen informatie volgt noch voor wat betreft de nul-hypothese, noch voor de H1, en dat men dus een voorkeur zou moeten behouden voor het oorspronkelijke standpunt (dwz de H1, zie Dienes, 2014). In deze these wordt bij non-significantie op andere gronden dan de statistische analyse een afweging

gemaakt of de resultaten al dan niet in de richting gaan van de oorspronkelijke verwachtingen. Hiermee wordt voorkomen dat de interpretatie tot volledige stilstand komt in de

resultatensectie en wordt verder voortgebouwd op de theoretische analyse in de inleiding.

Resultaten

In totaal werden 47 van de 50 deelnemers meegenomen in de data-analyse. Drie deelnemers werden uitgesloten voor verdere analyse omdat zij gemiddeld minder dan 90% accurate responsen gaven op de eenvoudige Navon-taak. Bij de overgebleven deelnemers varieerde de accuratesse tussen de 90% en 99%. De foutenproporties bleken te laag om daarover zinvolle analyses uit te voeren. Uiteindelijk bevonden 23 deelnemers (9 mannen en 14 vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van 19.6 jaar) zich in de oogbewegingsconditie, en 24 deelnemers (8 mannen en 16 vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van 19.8 jaar) in de fixatieconditie.

Stemming en arousal

De gemiddelden en standaarddeviaties van de zelf-gerapporteerde stemming en mate van arousal zijn terug te vinden in Tabel 1.

(18)

18 Tabel 1. Gemiddelden (SD) van gerapporteerde stemming (1 negatief, 7 positief) en mate van arousal (op een schaal van 1 tot 7), per conditie en stemmingsinductie.

Stemming Arousal

Oogbewegingen Fixatie Oogbewegingen Fixatie

Neutraal Pre 5.35 (0.78) 5.38 (0.88) 1.96 (1.22) 1.88 (1.03) Post 5.57 (0.84) 5.33 (0.97) 1.83 (1.11) 1.63 (0.71) Negatief Pre 5.52 (0.85) 5.50 (0.66) 2.17 (1.23) 1.83 (0.82) Post 3.48 (1.28) 3.83 (1.05) 2.52 (1.34) 2.25 (1.19)

Zoals verwacht rapporteerden deelnemers een meer negatieve stemming na de negatieve video (M = 3.66, SD = 1.17) dan voorafgaand aan de negatieve video (M = 5.51, SD = 1.20; d = 1.6) en was dit verschil afwezig of verwaarloosbaar voor de neutrale video (pre M = 5.36, SD = 0.82, post M = 5.45. SD= 0.90; d = -0.09; interactie-effect van pre-post meting en video in de 2x2x2 Anova: F(1, 45) = 117.26, p < 0.001). Daarnaast rapporteerden de deelnemers een hogere mate van arousal na het zien van de negatieve video (M = 2.38, SD = 1.26), dan voorafgaand aan de negatieve video (M = 2.00, SD = 1.04; d = 0.38) en een lichte kalmering door de neutrale video (pre M = 1.92, SD = 1.12; post M = 1.72, SD = 0.93; d = -0.19; F(1, 45) = 9.48, p < 0.005). Dit wijst op een geslaagde negatieve inductie.

Aanwijzingen voor een eventuele downregulatie van de emotionele waarde als gevolg van de oogbewegingen werden niet gevonden in de subjectief gerapporteerde stemming. Het tegendeel leek eerder het geval. Het drieweg interactie-effect in de 2x2x2 Anova op stemming bereikte marginale significantie (F(1, 45) = 3.14, p = 0.083). Bij de negatieve video was de

(19)

19 stemmingsvermindering na de oogbewegingen zelfs iets groter dan na fixatie (d = -0.36). Na afloop van de neutrale video rapporteerden deelnemers in de oogbewegingsconditie

daarentegen een meer positieve stemming dan deelnemers in de fixatieconditie (d = 0.36). Voor wat betreft de arousal waren deze verschillen nog kleiner en waren er geen aanwijzingen voor vergelijkbare invloeden (F(1, 45) = 0.257, NS).

Globale- Lokale verwerkingstaak van Navon

De gemiddelden en standaarddeviaties van de reactietijden op de Navon-taak werden voor de neutrale en negatieve fase berekend voor zowel de oogbewegings- als fixatieconditie (zie Tabel 2).

Tabel 2. Gemiddelde reactietijden (SD) in ms op de Navon-taak, per conditie, target en stemmingsinductie.

Oogbewegingen Fixatie

Globaal Lokaal Globaal Lokaal

Neutraal Pre 554 (81) 586 (96) 567 (92) 604 (116) Post 474 (43) 503 (74) 492 (58) 525 (82) Negatief Pre 469 (66) 485 (81) 475 (57) 495 (76) Post 453 (63) 465 (63) 438 (62) 475 (64)

Met behulp van de gemiddelde reactietijden uit Tabel 2 zijn de gemiddelde globale-lokale focus scores berekend voor de vier blokken (zie Tabel 3). Een hogere globale-globale-lokale

(20)

20 focus score staat voor een meer lokale aandachtfocus, een lagere globale-lokale focus-score voor een meer globale aandachtfocus.

Tabel 3. Gemiddelden globale-lokale focus-scores (SD) in ms, per conditie en stemmingsinductie. Hoe negatiever de waarde, des te globaler de focus.

Oogbewegingen Fixatie Neutraal Pre -32 (64) -36 (87) Post -30 (58) -33 (68) Negatief Pre -16 (42) -20 (53) Post -12 (39) -37 (48)

Uit een 2x2x2 ANOVA over de globale-lokale focus-scores kwam geen significant interactie-effect naar voren voor conditie, video en fase (pre en post video) (F(1, 45) = 1.05, p = 0.31). Ook werden er geen significante hoofdeffecten gevonden voor conditie (F(1, 45) = 0.44, p = 0.51) en video (F(1, 45) = 2.18, p = 0.15). Deze non-significanties geven aan dat deze resultaten geen overtuigende informatie kunnen verschaffen, noch voor de statistische hypothese van geen verschil, noch voor de statistische hypothese van wel een verschil. Voor een juiste afweging van de twee alternatieve psychologische hypothesen (werkgeheugen of orientatierespons) werden echter wel de richting van de verschillen, alsmede de

effectgrootten, geanalyseerd.

Uit de tabel blijkt dat deelnemers na de negatieve stemmingsinductie in absolute waarde een meer lokale aandachtfocus (M = -25 ms, SD = 44) hadden dan na de neutrale

(21)

21 stemmingsinductie (M = -32 ms, SD = 63; d = 0.15), met name in de oogbewegingsconditie (pre: M = -30 ms, SD = 58, post: M = -12 ms, SD = 39; d = 0.35). Deze verschuiving in meer lokale richting sluit aan bij de hypothese van Harmon-Jones and Gable (2012a) dat een hoog motivationeel affect leidt tot een meer lokale aandachtfocus, en een laag motivationeel affect tot een meer globale aandachtfocus. Voorafgaand aan de negatieve video was er in zowel de oogbewegings- als de fixatieconditie al een meer lokale aandachtfocus

(oogbewegingsconditie: M = -16 ms, SD = 42; fixatieconditie: M = -20 ms, SD = 53) dan in de gehele neutrale fase (oogbewegingsconditie: M = -31 ms, SD = 61; d = 0.28;

fixatieconditie: M = -35 ms, SD = 78; d = 0.22). Verschillende deelnemers verklaarden in het eindgesprek erg gespannen geweest te zijn bij het naderen van de negatieve, wrede, video. Mogelijk heeft de, om ethische redenen vereiste, waarschuwing voor het naderen van een negatieve, zeer schokkende video, zelfs al geleid tot een meer lokale aandachtfocus bij de deelnemers.

Conform de verwachtingen van de oriëntatierespons-theorie en dopaminehypothese (zie Figuur 1), leidden oogbewegingen in absolute waarde na de negatieve video tot een meer lokale aandachtfocus (M = -12 ms, SD = 39) dan fixatie (M = -37 ms, SD = 48; d = 0.57). Deze bevindingen zouden de werkgeheugenverklaring tegen kunnen spreken, die na oogbewegingen een verschuiving naar een meer globale aandachtfocus zou verwachten.

(22)

22 Figuur 1. Gemiddelde globale-lokale focus-scores in ms per conditie, inductie (neutraal, negatief) en fase (pre, post).

Deelnemers in de oogbewegingsconditie hadden verder in de post negatieve fase wel een iets meer lokale aandachtfocus (M = -12 ms, SD = 39) dan pre negatieve

stemmingsinductie (M = -16 ms, SD = 42; d = 0.10). Dit wijst op een lichte verschuiving naar een verdere lokale aandachtfocus na de oogbewegingen. Deelnemers in de fixatieconditie lieten een meer duidelijke verschuiving van een lokale naar een meer globale aandachtfocus zien (pre: M = -20 ms, SD = 53, post: M = -37 ms, SD = 48; d = -0.35). Dit suggereert in ieder geval getalsmatig dat na oogbewegingen een hogere motivationele intensiteit optreedt en een meer lokale aandachtfocus, maar een lagere motivationele intensiteit en een meer globale aandachtfocus na fixatie.

(23)

23 Geheugentaak

De gemiddelden scores en standaarddeviaties van de geheugentaak in de neutrale- en negatieve fase werden berekend, en zijn weergegeven in Tabel 4.

Tabel 4. Gemiddelde scores (SD) op de visuele- en verbale vragen (maximum score 10) op zowel de neutrale- als negatieve geheugentaak, per conditie.

Oogbewegingen Fixatie

Visueel Verbaal Visueel Verbaal

Neutraal 6.30 (1.77) 6.74 (1.60) 6.13 (1.91) 6.83 (1.97)

Negatief 5.61 (1.23) 7.09 (1.54) 5.13 (1.15) 7.30 (1.20)

Er leken meer effecten op te treden in de visuele geheugenprestatie dan in de verbale geheugenprestatie. Uit de 2x2 Anova kwam een verrassende verzwakking van visueel geheugen voor de negatieve video (M = 5.36, SD = 1.20) ten opzichte van de neutrale video (M = 6.21, SD = 1.83; d = 0.56; F(1, 45) = 6.36, p < 0.05) naar voren. Voor verbaal geheugen leek er daarentegen sprake van een non-significante versterking bij negatief materiaal (M = 7.19, SD = 1.36) ten opzichte van neutraal materiaal (M = 6.79, SD = 1.78; d = -0.26; F(1, 45) = 1.57, p = 0.22). Uit deze verschillen kunnen echter weinig conclusies getrokken

worden, omdat ze kunnen samenhangen met de verschillende vragen die gesteld werden over de neutrale en negatieve videos en voor de twee soorten geheugenprestatie.

Belangrijker voor de huidige vraagstelling is of de oogbewegingen een versterkend (volgens de orientatierespons hypothese) of een verzwakkend effect (volgens de

werkgeheugenbelasting hypothese) op de geheugenprestatie hebben. Vooral voor visueel negatief materiaal waren er lichte, maar non-significante, aanwijzingen voor een versterkend

(24)

24 effect (zie Figuur 2; interactie tussen video en oogmanipulatie: F(1, 45) = 0.21, NS). Voor de negatieve video scoorden deelnemers in de oogbewegingsconditie (M = 5.61, SD = 1.24) in absolute zin hoger op de visuele vragen dan deelnemers in de fixatieconditie (M = 5.13, SD = 1.15; d = 0.4). De nauwkeurigheid van de metingen werd mogelijk beperkt door het geringe aantal visuele vragen (10) en de tussen-proefpersonen manipulatie van oogbewegingen vs. fixatie. Op de verbale vragen over de negatieve video waren geen duidelijke verschillen zichtbaar tussen de oogbewegingsconditie en de fixatieconditie (interactie tussen video en oogmanipulatie: F(1, 45) = 0.03, NS). Voor een invloed van de oogmanipulatie op de geheugenprestatie voor de neutrale video kwam ook geen evidentie naar voren.

Figuur 2. Gemiddelde geheugenscore op de neutrale en negatieve geheugentaak (maximum score 10), per type vraag (visueel of verbaal) en conditie.

(25)

25 Discussie

Dit experiment onderzocht welke hypothese de effecten van bilaterale oogbewegingen bij EMDR het best kan verklaren; de oriëntatierespons/dopaminehypothese of de

werkgeheugenhypothese. Hoewel grote voorzichtigheid geboden is bij de interpretatie van non-significante resultaten, is het zonder meer accepteren van de nul-hypothese ook niet gerechtvaardigd (Dienes, 2014). Als niet een keuze gemaakt moet worden tussen geen of wel verschil, maar tussen verschillende psychologische hypothesen, dan wijzen de resultaten in dit onderzoek meer in de richting van de oriëntatierespons-theorie en dopaminehypothese dan van de werkgeheugenhypothese.

Uit dit onderzoek kwam naar voren dat hoog motivationeel affect de aandachtfocus vernauwt, doordat deelnemers na een hoog motivationele, negatief geladen video in absolute zin, maar niet statistisch betrouwbaar, een verschuiving naar een meer lokale aandachtfocus vertoonden, en na het zien van een laag motivationele, neutraal geladen video er geen verandering in aandachtfocus zichtbaar was. Als deelnemers terugdachten aan de negatieve video en tegelijkertijd bilaterale oogbewegingen uitvoerden, leken ze te verschuiven naar een meer lokale aandachtfocus. Als deelnemers tegelijkertijd de blik fixeerden op één punt, kregen ze juist een meer globale aandachtfocus. De oogbewegingen zouden de dopamine-productie en de motivationele intensiteit verhogen en leiden daardoor tot een meer lokale aandachtfocus. Daarnaast waren er aanwijzingen voor een licht geheugenversterkend effect van oogbewegingen voor visueel-negatief materiaal, maar niet voor verbaal-negatief materiaal. Bilaterale oogbewegingen lijken een sterke emotionele component te hebben, omdat deelnemers die in een neutrale stemming oogbewegingen uitvoerden dan wel de blik fixeerden, geen duidelijke veranderingen in aandachtfocus of geheugenprestatie vertoonden. Hoewel de gevonden verschillen in dit onderzoek doorgaans niet statistisch betrouwbaar

(26)

26 waren, lijkt een afweging van de twee alternatieve hypothesen toch in het voordeel van

orientatierespons-theorie uit te vallen.

De oriëntatierespons-theorie stelt dat door het uitvoeren van bilaterale oogbewegingen een oriëntatierespons wordt getriggerd; een specifieke gedragsrespons waardoor mensen worden gestimuleerd om bedreigingen uit de omgeving te detecteren en om daarmee om te gaan (Armstrong & Vaughan, 1996). Deze verhoogde motivationele intensiteit leidt tot een meer lokale aandachtfocus, met een snellere respons op lokale stimuli (Harmon-Jones & Gable, 2012a). Uiteindelijk zou het onderzoekende deel van de oriëntatierespons moeten zorgen voor een actieve ‘downregulatie’ van negatieve stimuli, waarbij het gevoel van gevaar wordt vervangen door een gevoel van veiligheid. Deze regulatie kwam in dit onderzoek echter niet naar voren in de subjectief gerapporteerde stemming en arousal. Deelnemers na

oogbewegingen rapporteerden juist een licht negatievere stemming en een hogere mate van arousal dan deelnemers na fixatie. Dit komt overeen met wat vaak door deelnemers aan EMDR-therapie wordt gerapporteerd (Armstron & Vaughan, 1996). De downregulatie betreft dan waarschijnlijk ook meer de emotionele waarde van de traumatische herinnering dan de momentane emotionele toestand.

Deelnemers die de fixatie uitvoerden werden geïnstrueerd om de beelden terug te halen, maar er werd volgens de hypothese bij hen geen oriëntatierespons getriggerd door de fixatie. Zij vertoonden daarom dan ook geen verschuiving naar een meer lokale focus, maar zelfs een wat grotere verschuiving naar een meer globale aandachtfocus. De hernieuwde blootstelling aan de negatieve herinnering leidde vermoedelijk tot berusting en

machteloosheid (het onvermogen tot regulatie) met een lage motivationele intensiteit, hetgeen overeenkomt met de emotie bedroefdheid.

Een mogelijk geheugenversterkend effect voor de visuele aspecten van de negatieve video is ook conform verwachting van de oriëntatierespons-theorie, aangezien de

(27)

27 oriëntatierespons zorgt voor alertheid, dat samenhangt met priming van negatief affect

(Watson & Clark, 1984). Hoewel in dit onderzoek de geheugenversterking voor visuele kenmerken van de negatieve video niet statistische betrouwbaar werd, werd in later in dit laboratorium uitgevoerd onderzoek met positieve en negatieve plaatjes wel een significante versterking in recognitieprestatie gevonden, alleen voor de negatieve plaatjes (Phaf, Hermans, Lieuw On, Rijnders & Krepel, in voorbereiding). De oriëntatierespons-theorie verwacht in mindere mate ook een geheugenversterkend effect voor verbaal negatief materiaal, zoals gevonden door Lyle et al. (2008, maar zie Matzke et al., 2015) en Dame (2013), maar daar werd hier geen evidentie voor gevonden. Verdere verbeteringen in de geheugenmetingen bieden goede hoop dat uiteindelijk voor zowel visueel als verbaal geheugen een betrouwbare versterking kan worden gevonden.

De werkgeheugenhypothese stelt dat de bilaterale oogbewegingen leiden tot een overbelasting van met name het visuospatiële werkgeheugen, met een geheugenafzwakking van zowel neutrale als negatieve stimuli als een afzwakking van de motivationele intensiteit tot gevolg (Andrade et al.,1997; Maxfield et al., 2008). De meer globale aandachtfocus die volgens de werkgeheugenhypothese werd verwacht door deze afzwakking van de

motivationele intensiteit (Jones, Gable & Price, 2012), kwam niet naar voren in dit onderzoek. Sterker nog, er trad eerder een versterkend dan verzwakkend effect van oogbewegingen op voor zowel de visuospatiële herinneringen als de motivationele intensiteit. Hoewel het geheugenversterkend effect in het huidige onderzoek statistisch niet betrouwbaar is gebleken, spreekt een effect voor alleen visueel-negatief materiaal de werkgeheugenhypothese voor de werking van EMDR tegen (Andrade et al., 1997; Maxfield et al., 2008).

De werkgeheugenverklaring kan echter niet volledig worden uitgesloten door dit onderzoek. Het is goed mogelijk dat het tegelijkertijd terugdenken aan de negatieve video en uitvoeren van bilaterale oogbewegingen, wel tot een belasting maar niet tot een overbelasting

(28)

28 van het werkgeheugen heeft geleid. Verschillende deelnemers rapporteerden na afloop ook niet goed te weten waar zij de gehele stimulatieperiode aan moesten denken. In theorie leidden de oogbewegingen daardoor niet tot een geheugenafzwakking en verminderde motivationele intensiteit, waardoor een verschuiving naar een meer globale aandachtfocus uitbleef. Mogelijk leiden bilaterale oogbewegingen bij PTSS-patiënten wél tot een

overbelasting van het visuospatiële werkgeheugen, omdat het ophalen van alle herinneringen en emoties die gekoppeld zijn aan een trauma, mogelijk veel meer werkgeheugencapaciteit in beslag neemt dan het terugdenken aan een negatieve video. In theorie zouden de bilaterale oogbewegingen bij de patiëntenpopulatie dan mogelijk wél leiden tot een

geheugenafzwakking en afzwakking van de emotionele lading die is gekoppeld aan de traumatische herinnering. Of er nu wel of geen overbelasting van het visuospatiële werkgeheugen heeft plaatsgevonden, de werkgeheugenhypothese kan de richting van het verschil in aandachtfocus tussen deelnemers na oogbewegingen en fixatie, moeilijk verklaren.

Een overkoepelende theorie die zowel de geheugenversterkende effecten en effecten op aandachtfocus, als de desensitiserende effecten die in de klinische praktijk worden gevonden (Seidler & Wagner, 2006) blijft buiten bereik. Vanuit dit onderzoek bestaat de meeste ondersteuning voor een integratie van de oriëntatierespons-theorie en

dopaminehypothese. Door het tegelijkertijd ophalen van een negatieve herinnering en het uitvoeren van bilaterale oogbewegingen wordt een oriëntatierespons getriggerd, die mogelijk samenhangend met een verhoogde dopamineproductie leidt tot een hoog-motivationele toestand, waarin de omgeving wordt gescand op gevaar. Op het gebied van geheugen leidt dit tot een verbeterde geheugenprestatie voor negatief affectieve stimuli, vanwege een verhoogde motivationele intensiteit of werkgeheugencapaciteit. Op het gebied van de aandacht leidt dit tot een meer lokale aandachtfocus vanwege een verhoogde motivationele intensiteit. De ontspanning ten gevolge van de onderzoekende oriëntatiereponse wordt opgewerkt doordat er

(29)

29 geen gevaar wordt gedetecteerd in de omgeving. Dit zou uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de desensitiserende werking van EMDR, waarbij de negatieve herinneringen worden gereconsolideerd en gereguleerd (Stickgold, Hobson, Fosse, 2001). De intrinsieke effecten van de oriëntatierespons faciliteren mogelijk de continue aandacht (attentional engagement) voor het geheugen zonder daarbij vermijding te vertonen, en scheppen daarmee de

mogelijkheid voor nieuwe en meer positieve input van trauma-gerelateerde informatie (Armstrong & Vaughan, 2006).

Van belang is om verder te onderzoeken of een verhoogde dopamineproductie inderdaad een rol speelt bij bilaterale oogbewegingen van EMDR. De Eye blink Rate (EBR) kan nauwkeurig worden gemeten met een eye tracking device, en is een betrouwbare maat voor de tonische dopamineproductie (Taylor et al., 1999). Als alternatieve gedragsmaat kan opnieuw de globale-lokale Navon-taak gebruikt worden (Navon, 1977), maar het is moeilijk te verifiëren of deze taak inderdaad het dopamineniveau weerspiegelt. De betrouwbaarheid van de Navon-taak wordt zelfs in twijfel getrokken door een onderzoek van Dale en Arnell (2013). Variabiliteit in prestatie over meetmomenten in dit onderzoek zou wellicht

gemaskeerd kunnen zijn door deze gebrekkige betrouwbaarheid. In vervolgonderzoek kan ook gebruik worden gemaakt van een approach-avoidance-taak (voor een kwantitatief overzicht, zie Phaf, Mohr, Rotteveel, & Wicherts, 2014). De mate waarin de joystick van een deelnemer wordt af bewogen of naar zich toe wordt getrokken, kan dienen als een meer directe maat van respectievelijk de avoidance- en approach motivation, die ook in verband worden gebracht met de motivationele intensiteit en de hoogte van het dopamine-niveau (Enter, Colzato & Roelofs, 2012). Dit is wellicht een interessante alternatieve maat voor beide laatste variabelen, omdat in het onderzoek van Enter, Colzato & Roelofs (2012) werd gevonden dat mensen met een ‘9-repeat allel’, sterkere approach-avoidance effecten vertoonden op een dergelijke taak

(30)

30 dan mensen die dit gen niet bezitten. Dit gen wordt sterk in verband gebracht met een hogere dopamine-productie.

Naast het huidige laboratoriumonderzoek bij over het algemeen gezonde deelnemers is het van groot belang om verder onderzoek te doen bij patiënten met een daadwerkelijke traumatische herinnering. De werking van bilaterale oogbewegingen bij gezonden mensen is moeilijk generaliseerbaar naar patiënten met een traumatische herinnering, zeker omdat de uitgevoerde procedure en het aantal sessies in dit onderzoek niet te vergelijken zijn met EMDR in de klinische praktijk. Ook zou bij deze patiënten niet alleen verder onderzoek gedaan moeten worden naar de geheugen- en desensitiserende effecten, maar ook naar de aandachtfocus. Door de sterke link tussen motivatie en aandacht, heeft de aandachtfocus ook invloed op de detectie en waarneming van negatieve stimuli (Harmon-Jones & Gable, 2012b). Mogelijk in overeenstemming met de werking van de oriëntatierespons, bleek uit eye tracking onderzoek dat zeer angstige mensen een hogere alertheid voor bedreiging toonden op visuele zoektaken, en daarbij moeite hadden om de aandacht van de bedreiging af te wenden

(Armstrong & Olatunji, 2012). Deze attentional bias werd ook gevonden bij patiënten met PTSS (Pineles, Shipherd, Mostoufi, Abramovitz & Yovel, 2009). Bilaterale oogbewegingen zouden bij PTSS-patiënten dan ook een ander effect op de aandachtfocus kunnen hebben dan bij gezonde mensen in laboratorium-onderzoek. Met een eye tracking device kan naast de oogknipperfrequentie als maat voor de dopamineproductie, wellicht ook worden gekeken naar de manier waarop de aandacht wordt gericht op negatieve stimuli.

Ondanks de besproken beperkingen, wijst dit onderzoek zelfs bij niet-getraumatiseerde personen in de richting van een licht versterkend effect van bilaterale oogbewegingen op geheugenprestatie, maar ook in de richting van een meer lokale aandachtfocus, beide in vergelijking met een oogfixatieconditie. De aandachtsfocus is niet eerder onderzocht in de context van oogbewegingen en verdient het om verder uitgebouwd te worden in

(31)

31 vervolgonderzoek. Daarnaast hebben de oogbewegingen ook nog een specifieke emotionele component, omdat ze alleen lijken op te treden bij negatieve stimuli. Dit onderzoek geeft daarnaast aanwijzingen dat een actieve emotionele deregulatie een rol speelt bij de effecten van bilaterale oogbewegingen bij EMDR, en niet een meer passieve emotionele afzwakking zoals de werkgeheugenverklaring stelt. Het is dan ook van groot belang om de onderliggende werkingsmechanismen van EMDR verder te onderzoeken. Wanneer er namelijk meer

helderheid komt over de onderliggende werkingsmechanismen van EMDR, kan dit leiden tot een nog doelmatiger behandeling voor angstgerelateerde klachten bij patiënten, en kan ook de effectiviteit verder worden verbeterd voor een breder spectrum aan psychische stoornissen (Bessel, van der Kolk, Spinozolla, Blaustein & Hopper, 2007).

(32)

32 Referentielijst

Andrade, J., Kavanagh, D., & Baddeley, A. (1997). Eye-movements and visual imagery: A working memory approach to the treatment of post-traumatic stress disorder. British Journal of Clinical Psychology, 36, 209-223.

Aubert-Khalfa, R., Roques, S., & Blin, O. (2008). Evidence of a decrease in heart rate and skin conductance responses in PTSD patients after a single EMDR session. Journal of EMDR Practice and Research, 6, 51-56.

Armstrong, M.S. & Olatunji, B.O. (2012). Eye tracking of attention in the affective disorders: a meta-analytic review and synthesis. Clinical Psychology Review, 32, 704-723.

Armstrong, M.S. & Vaughan, K. (1996). An orienting response model of eye movement desensitization. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 25, 283–291. Ashby, F. G., Isen, A. M., & Turken, A. U. (1999). A neuropsychological theory of positive

affect and its influence on cognition. Psychological Review, 106, 529-550. Baddeley, A.D. (1986). Working Memory. Oxford: Oxford University Press.

Bessel, A., van der Kolk, M.D., Spinozzola, J., Blaustein, M.E., Hopper, J.W. (2007). A randomized clinical trial of eye movement desensitization and reprocessing (EMDR), fluoxetine, and pill placebo in the treatment of posttraumatic stress disorder: Treatment effects and long-term maintenance. Journal of Clinical Psychiatry, 68, 37-46.

Christman, S.D., Garvey, K.J., Propper, R.E. & Phaneuf, K.A. (2003). Bilateral eye

movements enhance the retrieval of episodic memories. Neuropsychology, 17, 221-229. Cocchini, G., Logie, R.H., Della Sala S., & Baddeley, A.D. (2002). Concurrent performance

of two memory tasks: Evidence for domain-specific working memory systems. Memory & Cognition, 30; 1086-1095.

Dale, G., & Arnell, K.M. (2013). Investigating the Stability of and Relationships among Global/local Processing Measures. Attention, Perception and Psychophysics, 75, 394-406.

(33)

33 Dame, W. (2013). Bilaterale Oogbewegingen: Geheugen of Affect? Ongepubliceerde

Masterthese, Klinische Neuropsychologie, Universiteit van Amsterdam.

Dienes, Z. (2014). Using Bayes to get the most out of non-significant results. Frontiers in Psychology, 5: 781. doi:10.3389/fpsyg.2014.00781.

Engelhard, I.M. Arntz, A., & van den Hout, M.A. (2007). Low specificity of symptoms on the PTSD symptom scale: A comparison of individuals with PTSD, individuals with other anxiety disorder, and individuals without psychopathology. Clinical Psychology, 46, 449-456.

Enter, D., Colzato, L.S., & Roelofs, K. (2012). Dopamine transporter polymorphisms affect social approach-avoidance tendencies. Genes Brain Behaviour, 6, 671-680.

Gasper, L., & Clore, G.L. (2002). Attending to the big picture: Mood and global versus local processing of visual information. Psychological Science, 13, 34-40.

Harmon-Jones, E., & Gable, P.A. (2012a). The influence of affective states varying in motivational intensity on cognitive scope. Frontiers in Integrative Neuroscience, 6, 73. Harmon-Jones, E., & Gable, P.A. (2012b). Reducing attentional capture of emotion by

broadening attention: Increased global attention reduces early electrophysiological responses to negative stimuli. Biological Psychology, 90, 150-153.

Ioannidis J.P.A. (2005). Why most published research findings are false. PLoS Medicine, 2(8): e124. doi:10.1371/journal.pmed.0020124.

Jeffries, F.W., & Davis, P. (2013). What is the role of eye movements in eye movement desensitization and reprocessing (EMDR) for post-traumatic stress disorder (PTSD)? Behavioural and Cognitive Psychotherapy, 41, 290-300.

Lyle, K.B., Logan, J.M., & Roediger, H.L. (2008). Eye movements enhance memory for inviduals who are strongly right-handed and harm it for individuals who are not. Pschychonomic Bulletin & Review, 15, 515-520.

(34)

34 MacCulloch, M.J. & Feldman, P. (1996). Eye movement desensitization treatment utilises the

positive visceral element of the investigatory reflex to inhibit the memories of post-traumatic stress disorder: a theoretical analysis. The British Journal of Psychiatry, 169, 571-579.

Matsumoto, M., & Hikosaka, O. (2009). Two types of dopamine neuron distinctly convey positive and negative motivational signals. Nature, 459, 837-841.

Matzke, D., Nieuwenhuis, S., van Rijn, H., Slagter, H.A., van der Molen, M.W., & Wagenmakers, E. J. (2015). The effect of horizontal eye movements on free recall: A preregistered adversarial collaboration. Journal of Experimental Psychology: General. 144, e1-e15. doi: 10.1037/xge0000038.

Maxfield, L., Melnyk, W.T., & Hayman, G.C. (2008). A working memory explanation for the effects of eye movements in EMDR. Journal of EMDR Practice and Research, 2, 247-261. Navon, D. (1977). Forest before trees: the precedence of global features in visual perception.

Cognitive Psychology, 9, 353–383.

Panksepp, J. (1998). Affective neurosciences: The foundations of human and animal emotions. Oxford UK: Oxford.

Phaf, R.H. (ingediend voor publicatie). Eye movements can enhance recollection of words: Replication requires psychological instead of statistical hypotheses.

Phaf, R.H. Hermans,M., Lieuw On, R. Rijnders, H. & Krepel, A. (in voorbereiding). Eye movements dissociate explicit and implicit memory for negative pictures.

Phaf, R.H., Mohr, S.E., Rotteveel, M., & Wicherts, J.M. (2014). Approach, avoidance, and affect: a meta-analysis of approach-avoidance tendencies in manual reaction time tasks. Frontiers in Psychology, 5:378. doi:10.3389/fpsyg.2014.

(35)

35 Pineles, S.L., Shipherd, J.C., Mostoufi, S.M., Abramovitz, S.M., Yovel, I. (2009). Attentional

biases in PTSD: More evidence for interference. Behaviour Research and Therapy, 47, 1050-1070.

Rothbaum, B.O., Astin, M.C., & Marsteller, F. (2005). Prolonged exposure versus EMDR for PTSD rape victims. Journal of Trauma and Stress, 18, 607-616.

Samara, Z., Elzinga, B.M., Slagter, H.A., & Nieuwenhuis, S. (2011). Do horizontal saccadic eye movements increase interhemispheric coherence? Investigation of a hypothesized neural mechanism underlying EMDR. Frontiers in Psychiatry, 2, 4. doi:

10.3389/fpsyt.2011.00004

Seidler, G.H., & Wagner, F.E. (2006). Comparing the efficacy of EMDR and trauma-focused cognitive-behavioral therapy in the treatment of PTSD: a meta-analytic study.

Psychological Medicine, 36, 1515-1522.

Shapiro, F., & Maxfield, L. (2002). EMDR: In the blink of an eye. Psychologist, 15, 120-124. Shapiro, F. (1989). Eye movement desensitization: a new treatment for post-traumatic stress

disorder. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 20, 211-217. Shapiro, F. (2001). Eye Movement Desensitization and Reprocessing: basic principles,

protocols and procedures (2nd ed.). New York: Guilford Press Sokolov, E. (1990). The orienting response, and future directions of its

development. Pavlovian Journal of Biological Sciences, 25, 142-150.

Stahl, S. M., & Muntner, N. (2008). Stahl's essential psychopharmacology: neuroscientific basis and practical applications. (3rd ed.). New York: Cambridge University Press. Stickgold, R. (2002). EMDR: a putative neurobiological mechanism of action. Journal of

Clinical Psychology, 58, 61-75.

Stickgold, R., Hobson, J. A., Fosse, R. & Fosse, M. (2001). Sleep, learning and dreams: off-line memory reprocessing. Science, 294, 1052-1057.

(36)

36 Taylor, J. R., Elsworth, J. D., Lawrence, M. S., Sladek, J. R., Jr., Roth, R. H., & Redmond, D.

E., Jr. (1999). Spontaneous blink rates correlate with dopamine levels in the caudate nucleus of MPTP-treated monkeys. Experimental Neurology, 158, 214-220

Van den Hout, M., Engelhard, I.M., Smeets, M.A.M., Hornsveld, H., Hoogeveen, E., Heer, E., de Toffolo, M.B.J., & Rijkeboer, M.M. (2010a). EMDR: Eye movements superior to bilateral beeps in taxing working memory and reducing vividness of recollections. Behaviour Research and Therapy, 49, 92-98.

Van den Hout, M., Engelhard, I.M., Smeets, M.A.M., Hornsveld, H., Hoogeveen, E., Heer, E., de Toffolo, M.B.J., & Rijkeboer, M.M. (2010b). Counting during recall: Taxing of working memory and reduced vividness and emotionality of negative memories. Applied Cognitive Psychology, 24, 303-311.

Van der Kolk, B.A. Spinazzola, J. Blaustein, M.E. Hopper, J.W. Hopper, E.K. Korn, & D.L. Simpson, W.B. (2007). A randomized clinical trial of EMDR, Fluoxetine, and pill placebo in the treatment of PTSD: Treatment effects and long-term maintenance. Journal of Clinical Psychiatry, 68, 37-46.

Van Minnen, A., Hendriks, L., & Olff, M. (2010). When do trauma experts choose exposure therapy for PTSD patients? A controlled study of therapist and patient factors. Behaviour Research and Therapy, 48, 312-320.

Watson, D., & Clark L. A. (1984). Negative affectivity: The disposition to experience aversive emotional states. Psychological Bulletin, 96, 465-490.

(37)

37 Appendix A: 32 Navon-stimuli

(38)
(39)
(40)

40 Appendix B – Geheugentaken

Geheugentaak- Neutrale video 1. In welk land begint de video?

a. Rusland b. Ijsland c. Groenland d. De Noord-Pool

2. Hoeveel uur per dag schijnt de zon in de tropen?

a. 10 uur per dag b. 12 uur per dag c. 14 uur per dag d. 16 uur per dag

3. Hoeveel procent van het aardoppervlak nemen de tropen in?

a. 2,5% b. 3% c. 3,5% d. 4%

4. Op welk eiland bevindt het regenwoud met de kleurrijke vogels zich?

a. Maleisië

b. Solomon Eilanden c. Filippijnen

d. Nieuw Guinea

5. Hoeveel verschillende vogels leven op het besproken eiland?

a. 42 b. 62 c. 82 d. 102

6. Hoeveel eenden kuikens “mistten” er nog, en sprongen uit de boom?

a. 1 b. 2 c. 3 d. 4

7. Hoeveel eenden kuikens springen over de boomstronk heen die op de grond lag?

a. 2 b. 3 c. 4 d. 5

8. De aap plukte ... vrucht(en) en had uiteindelijk ... vrucht(en) in zijn mond.

a. 1, 2 b. 1, 4 c. 2, 2 d. 2, 4

(41)

41

9. In totaal leven er nog ongeveer .... exemplaren van het besproken luipaard in het wild.

a. 20 b. 30 c. 40 d. 50

11. Zie figuur 1. Wat is de kleur van de bloemen waar de moeder-eend doorheen loopt?

a. Paars b. Roze c. Geel d. Wit

11. Hoeveel luipaarden zijn er totaal te zien in deze video?

a. 1 b. 2 c. 3 d. 4

12. Zie figuur 2. Welke twee kleuren heeft de kop van de vogel?

a. Rood en blauw b. Rood en groen c. Geel en blauw d. Geel en groen

13. Zie figuur 3. Wat is de kleur van de staart van deze vogel, die op zijn kop hangt?

a. Geel b. Blauw c. Wit d. Rood

14. Bekijk vier screenshots in figuur 4. Welk screenshot is niet te zien tijdens de video?

a. Screenshot 1 b. Screenshot 2 c. Screenshot 3 d. Screenshot 4

15. Hoeveel pluimen heeft de ‘schoonmaak vogel’ (zie figuur 5) boven zijn hoofd)?

a. 2 b. 4 c. 6 d. 8

16. Hoeveel vogels voeren in deze video een “show” op?

a. 1 b. 2 c. 3 d. 4

17. Woestijnen nemen ... deel van het totale aardoppervlak in.

a. 1/3e b. 1/4e c. 1/5e

(42)

42 d. 1/6e

18. Bekijk vier screenshots in figuur 6. Welk screenshot is niet te zien tijdens de video?

a. Screenshot 1 b. Screenshot 2 c. Screenshot 3 d. Screenshot 4

19. Welk dier wordt als laatste getoond in de video?

a. Olifant b. Luipaard c. Eend d. Buffel

20. Welk dier wordt als eerste getoond in de video?

a. Eend

b. Tropische vogel c. Olifant

(43)

43

Geheugentaak – Negatieve video 1. Wat is de kleur van Jezus’ ogen?

a. Blauw b. Groen c. Bruin d. Grijs

2. Wat is de naam van de vrijgelaten gevangene?

a. Barabos b. Borabaas c. Barabbas d. Borabbas

3. Welke van de volgende voorwerpen heeft u wel gezien in de video?

a. Hoed b. Ooglap c. Hamer d. Bril

4. Door hoeveel verschillende mannen werd Jezus in totaal geslagen?

a. 2 b. 3 c. 4 d. 5

5. Wat staat er afgebeeld op de schilden (zie figuur 1)?

a. Een leeuw b. Een zwaard c. Een pijl d. Een helm

6. Door hoeveel verschillende type voorwerpen werd Jezus in totaal geslagen?

a. 1 b. 2 c. 3 d. 4

7. Zie figuur 2. Welke van de volgende voorwerpen ligt niet op tafel?

a. Een helm b. Een beker c. Een kan d. Een schaal

8. Wat zei Jezus voordat hij zijn ‘straf’ kreeg? a. “Mijn lichaam is er klaar voor, vader”. b. “Mijn hart is er klaar voor, vader” c. “Ik ben er klaar voor, vader”

d. “Mijn lichaam en hart zijn er klaar voor, vader” 9. Zie figuur 2. Wat heeft de man in zijn hand?

a. Notitieblok b. Papierrol

(44)

44 c. Pen

d. Helm

10. Zie figuur 5. Welke opdracht geeft deze man over Jezus? a. “Zorg dat hij hard zal lijden”

b. “Zorg dat de pijn zwaar te verdragen zal zijn” c. “Zorg dat de bestraffing hard is”

d. “Zorg ervoor dat Jezus langzaam zal sterven” 11. Vervolg op vraag 10: Tegen wie zei hij dat? a. Abenador

b. Ebanador c. Barabbas d. Barabos

12. Zie figuur 3. Welke kleur bevat het deel van de sluier, dat op dit figuur niet te zien is?

a. Turquoise b. Rood c. Geel d. Bruin

13. Hoeveel mensen heeft u een traan zien laten in de video? a. Geen

b. 1 c. 2 d. 3

14. Zie figuur 4. Wat is de kleur van de parel op de voorkant van het gewaad?

a. Wit b. Rood c. Groen d. Geel

15. Hoe noemde men Jezus van Nazareth? a. Godslasteraar

b. Leugenaar c. Moordenaar d. Bedrieger

16. Hoe zagen de mannen er uit die Jezus sloegen?

a. Beide mannen dragen een helm b. Beide mannen dragen geen helm c. Eén man draagt een helm, de ander niet

d. Beide mannen dragen een ander soort hoofddeksel

17. Welke van de volgende voorwerpen is niet te zien in deze video?

a. Fakkel b. Vuurkorf c. Speer d. Mes

(45)

45

18. Zie figuur 6. Welk screenshot heb je niet gezien in de video? a. Screenshot 1

b. Screenshot 2 c. Screenshot 3 d. Screenshot 4

19. Zie figuur 5. Welke kleur heeft het gewaad dat om zich heen hangt? a. Zwart

b. Turquoise c. Donker rood d. Donker groen

20. Zie figuur 5. Hoe vaak stelt hij de vraag wie van de twee gevangenen gestraft moet worden? a. één keer

b. twee keer c. drie keer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ICT has had a profound impact on the labor market, and it has caused a change in the set of skills that are required from workers. Employers have become more demanding in terms of

Three versions constitute the three mod- ifications (arrow pointing at one runner, adaptive circle size, and power-ups in the playing field); the fourth version is the standard ITP

Using cultural framing as a theoretical basis, the article shows how ignorance of African culture by journalists reporting on indigenous African communities has manifested itself..

a) Synthesize a suitable Cr(lll)-ada complex that can be used as a biological model in future studies. b) Characterise the complex with IR, UVNIS and

The aim of this study was to compare South African list of OELs as contained in the Hazardous Chemical Substance Regulations (HCSR) to several developed and developing

Ambulatory assessment of human circadian phase and related sleep disorders from heart rate variability and other non-invasive physiological measurements.. Gil

This thesis entitled ‘Beyond risk-reducing salpingo-oophorectomy: on breast cancer risk and bone health’ aims to increase knowledge of the effects of premenopausal

A detailed biochemical characterization and product profile analysis was presented, showing that these amino acid residues in the active site were crucial to the enzyme