• No results found

Pesters beklimmen de sociale ladder : de samenhang tussen pestgedrag en peer acceptatie, sociometrische populariteit, vermeende populariteit en sociale dominantie/macht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Pesters beklimmen de sociale ladder : de samenhang tussen pestgedrag en peer acceptatie, sociometrische populariteit, vermeende populariteit en sociale dominantie/macht"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pesters Beklimmen de Sociale Ladder

De Samenhang tussen Pestgedrag en Peer Acceptatie, Sociometrische Populariteit, Vermeende Populariteit en Sociale Dominantie/Macht

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam MAA van den Heuvel (11986301) Begeleider: mw. M. Hensums Tweede beoordelaar: mw. dr. I. B. Wissink Amsterdam, (Juni 2019)

(2)

Abstract

Throughout the years, it has been hypothesized that adolescents use bullying as an instrument to maintain social status. However, due to a lack of consistency in

conceptualizations, it is unclear what the association is between bullying and social status. Moreover, researchers use various definitions of bullying, which makes it unclear whether one sole conclusion can be drawn from the previous studies. Therefore, this study has attempted to conceptualize bullying and social status in a consistent way. It is important to properly subdivide social status into peer acceptance, likeability, popularity, and social dominance/power. This gives an insight into the actual social profile of the bully. To assess this, a Multilevel meta-analysis was performed to investigate the associations between bullying and social status. In total there were 15 studies ((R) = 41; N = 27682). The sample varies from grade 4 to grade 10. Results show that there is no significant association between bullying and peer acceptance (r = -0.087; SE = 0.061; p = .156). However, the results do show that there is a significant associations between bullying and likeability (r = -0.163; SE = 0.065; p = .012), popularity (r = 0.181; SE = 0.043; p = <.0001), and social dominance/power (r = 0.632; SE = 0.133; p = <.0001). Bullies seem to pursue social dominance/power and popularity, knowing they will lose their likeability. For the deployment of interventions it is important to focus on the underlying needs and desired achievements of bullies. Implications for future research and practice are discussed.

Keywords: Bullying, social status, peer acceptance, likeability, perceived popularity and

(3)

Pesters Beklimmen de Sociale Ladder

Steeds vaker lezen we krantenkoppen als ‘15-jarige scholier pleegt zelfmoord na pesterijen’, ‘Ouders na dood Laura (12): ‘Stop pesten!’’ en ‘14-jarige doet zelfmoordpoging op Hanze College na pesten’ (BN DeStem, 2018; NOS, 2017; RTL Nieuws, 2015). Gepest worden is een belangrijke factor die bijdraagt aan zelfdoding onder adolescenten in Nederland (Cents, Los, & Bindels, 2016; van Geel, Vedder, & Tanilon, 2014). Naast het slachtoffer ervaart de pester ook gevolgen van pestgedrag. Pesters lopen een groot risico op delinquentie,

criminaliteit en alcoholmisbruik (Veenstra et al., 2005). Gemiddeld is 25-30% van de kinderen en adolescenten in Nederland betrokken bij pesten, als dader of slachtoffer

(Reijntjes, Vermande, & van der Meulen, 2015). Ondanks dit hoge percentage ontbreekt op het voortgezet onderwijs een passende interventie (Yeager, Fong, Lee, & Espelage, 2015). De huidige studie richt zich op de sociale status van de pester. Inzicht in wat de pester wint en verliest op de sociale ladder is van belang voor het ontwikkelen van een passende interventie (Olweus, 1993;Vaillancourt, Miller, Fagbemi, Côté, & Tremblay, 2007). Pesten en de sociale status wordt onderzocht door de constructen op één consistente manier te definiëren.

Daarnaast wordt in de huidige studie de sociale status onderverdeeld in peer acceptatie, sociometrische populariteit, vermeende populariteit en sociale dominantie/macht (Lease, Musgrove, & Axelrod, 2002; Dijkstra, Lindenberg, & Veenstra, 2008). Door dit onderscheidt wordt een duidelijk beeld verkregen van de positie op de sociale ladder van de pester. Deze informatie kan bijdrage aan het ontwikkelen van een passende interventie die zich richt op motieven en belangen van pesters.

Pesten wordt onderverdeeld in drie belangrijke componenten waarbij pesten

beschouwd wordt als een vorm van agressie waarbij opzettelijk schade wordt toegebracht aan een ander persoon door een groep of individu (Olweus, 1993). Pesten verschilt van andere vormen van agressief gedrag omdat het herhaaldelijk wordt uitgevoerd en zich richt op een

(4)

doelwit dat minder macht heeft en zich minder goed kan verdedigen (Olweus, 1993;

Salmivalli, 2010). Het is een dynamische interactie tussen de pester en het slachtoffer waarbij de pester steeds meer macht krijgt en het slachtoffer zijn macht verliest (Olweus, 1993). Door het verlies van macht kan het voor het slachtoffer moeilijk zijn om te reageren en om boven het pesten te staan (Olweus, 1993). Macht kan worden bereikt door kwetsbaarheden van een persoon aan te vallen zoals het uiterlijk, een leerprobleem of de gezinssituatie (Olweus, 1993;Vaillancourt et al., 2007). De pester brengt op deze manier schade aan bij het

slachtoffer. In de huidige studie wordt getracht alleen studies te includeren die de definitie van Olweus (1993) hanteren en deze definitie voorleggen aan adolescenten of deze definitie terug laten komen in het meetinstrument. Op deze manier wordt verwacht dat een eenduidige conclusie getrokken kan worden die kan bijdragen aan het verschaffen van inzicht in de motivatie van jongeren om te pesten.

Pesten is complex gedrag en bestaat uit verschillende vormen van pesten en beweegredenen voor pesten. Een van deze vaak minder belichte vormen van pesten wordt gemotiveerd door status gerichte doelen en de feitelijke sociale status (Olweus,

1993;Vaillancourt et al., 2007). Dit betekent vaak dat adolescenten die pesten een bepaald sociaal doel voor ogen hebben dat zij willen bereiken. Vanuit de evolutie heeft de mens de fysiologische behoefte om sociale dominantie/macht te ervaren. Mogelijk is hierdoor het pesten ontstaan (Volk, Camilleri, Dane, & Marini, 2012). Naast de evolutionaire kenmerken spelen omgevingsinvloeden zoals agressie en het hebben van weinig vrienden een rol bij het versterken van pestgedrag om een sociale status te bereiken (Van Lieshout, Verhoeven, Güroglu, Haselager, & Scholte, 2004). Het pestgedrag kan dus in sommige gevallen

gemotiveerd worden door verlangen naar een bepaalde sociale status (Volk et al., 2012; Van Lieshout et al., 2004).

(5)

De sociale status kan worden onderverdeeld in sociale peer acceptatie, sociometrische populariteit, vermeende populariteit en sociale dominantie/macht (Lease et al., 2002; Dijkstra et al., 2008). De eerste vorm van de sociale status die adolescenten kunnen bereiken, is peer acceptatie. Peer acceptatie is een proces waarbij iemand van dezelfde leeftijd wordt

geaccepteerd en als geliefd wordt beschouwd (Coie, Dodge, & Coppotelli, 1982). Dit wordt vaak gemeten aan de hand van vragen als: ‘Met welke leeftijdsgenoot zou je een

schoolopdracht willen doen?’. De overtreffende trap van peer acceptatie is sociometrische populariteit. Sociometrisch populaire adolescenten vertonen veel prosociaal en coöperatief gedrag, gedragen zich netjes en sociaal, vertonen weinig agressie en zijn geliefd bij

leeftijdsgenoten (Boulton & Smith, 1994). Dit wordt vaak gemeten in de vorm van peer nominatie waarbij de vraag ‘wie van jou leeftijdsgenoten vind jij het leukst?’ centraal staat. Een andere vorm van populariteit, tevens weer een trap hoger op de sociale ladder, is

vermeende populariteit. Vermeende populaire adolescenten vertonen veel agressie, dwang en manipulatie (Cillessen, 2008). Tevens zetten zij zichzelf vaak in het middelpunt van een groep (Cillessen, 2008). Dit wordt vaak gemeten aan de hand van vragen als: ‘wie van jouw

leeftijdsgenoten is er populair?’. De hoogste vorm van status in de sociale rangorde die adolescenten kunnen bereiken is sociale dominantie/macht. Sociale dominantie/macht wordt gezien als de capaciteit van een adolescent om leeftijdsgenoten te beïnvloeden door middel van sociale en materiële middelen (Keltner, Gruenfeld, & Anderson, 2003). Dit wordt vaak gemeten door middel van vragen als: ‘wie is de leider van de klas?’. Het onderscheidt tussen deze vier verschillende vormen van de sociale status is van belang, omdat zij alle vier een andere betekenis hebben met andere gevolgen op de sociale ladder voor de adolescent. Echter wordt dit onderscheid niet in iedere studies gemaakt en zijn constructen vaak samengevoegd. Zo worden peer acceptatie en sociometrische populariteit of vermeende populariteit en sociale dominantie/macht vaak samen gemeten. Daarnaast geven sommige studies een andere naam

(6)

aan de constructen. Zo komt het bijvoorbeeld regelmatig voor dat gesproken wordt van peer acceptatie, maar dat de definitie/vraagstelling aansluit bij sociometrische populariteit.

Pestgedrag en peer acceptatie

Eerdere studies laten verschillende bevindingen zien ten aanzien van het handelen van adolescenten met betrekking tot het accepteren van pesters. Ondanks dat het merendeel van de adolescenten pesten afkeurt, worden niet alle pesters afgewezen (Dijkstra et al., 2008;

Salmivalli & Voeten, 2004). De afwijzing van pesters wordt bepaald door de populariteit van de pester. Wanneer de pester als populair wordt gezien door leeftijdsgenoten, wordt deze veelal geaccepteerd ondanks dat de pester niet als geliefd en leuk wordt beschouwd (Dijkstra et al., 2008). In sommige gevallen worden pesters zelfs geïmiteerd door leeftijdsgenoten omdat ze erbij willen horen. Imitatie van succesvolle leeftijdsgenoten, in dit geval de pester, kan leiden tot een verbeterde eigen sociale status (Dijkstra et al., 2008; Cialdini &

Richardson, 1980; Erdogan, 1999). Anderzijds blijkt dat pesters en slachtoffers op hetzelfde niveau worden geaccepteerd door leeftijdsgenoten (Prinstein & Cillessen, 2003). Zij worden door leeftijdsgenoten als niet geliefd beschouwd en niet geaccepteerd (Prinstein & Cillessen, 2003). Peer acceptatie is een ingewikkeld proces waarbij nog veel inconsistente bevindingen worden gedaan. Enerzijds lijkt peer acceptatie bij adolescenten nauw samen te hangen met populariteit. Anderzijds lijken pesters en slachtoffers beiden niet geaccepteerd te worden door leeftijdsgenoten (Salmivalli & Voeten, 2004; Dijkstra et al., 2008; Prinstein & Cillessen, 2003).

Verschillen in de uitvoering van de studies vormen mogelijk belangrijke verklaringen voor de verschillende bevindingen met betrekking tot pestgedrag en peer acceptatie. In één studie wordt een gevalideerde vragenlijst gebruikt en wordt pesten gedefinieerd conform de definitie van Olweus (1993) (Salmivalli & Voeten, 2004). De andere twee studies gebruiken

(7)

een andere peer nominatie vragenlijst en zijn niet duidelijk over de gehanteerde definitie van pesten(Dijkstra et al., 2008; Prinstein & Cillessen, 2003). Studies die de definitie van Olweus (1993) niet hanteren, sluiten vaak niet volledig aan bij de drie genoemde componenten. Hierdoor blijft het moeilijk om daadwerkelijk het onderscheid tussen agressie en pesten te maken. Pesten wordt echter vaak doelbewust ingezet om een sociale status te bereiken zoals peer acceptatie, terwijl agressie vaker reactief en impulsief wordt ingezet waarbij wordt verwacht dat peer acceptatie uit zal blijven(Olweus, 1993; Salmivalli, 2010).

Pestgedrag en sociometrische populariteit

Betrokkenheid bij pesten kan een lage waardering van sociometrische populariteit door leeftijdsgenoten als uitkomst hebben (Boulton & Smith, 1994). Sociometrische

populariteit wordt door leeftijdsgenoten beoordeeld aan de hand van hun eigen ervaringen en eigen visie (Sentse , Kiuru, Veenstra, & Salmivalli, 2014; Steglich, Snijders, & Pearson, 2010). Indien leeftijdsgenoten het normaal vinden om zelf te pesten, zullen zij een pester eerder als sociometrisch populair beoordelen. Deze beoordeling heeft versterking van het pestgedrag als gevolg. Wanneer leeftijdsgenoten het pesten afkeuren, zullen zij de pester als niet sociometrisch populair beoordelen (Sentse et al., 2014; Steglich et al., 2010).

Bovenstaande geldt tot op zekere hoogte. Hoe extremer het pestgedrag, hoe minder de pester gewaardeerd wordt als sociometrisch populair door leeftijdsgenoten (Sentse et al., 2014). De vragen die gebruikt worden in de meetinstrumenten om sociometrische populariteit te meten lijken enige overlap te hebben met vragendie het construct peer-acceptatie meten (Boulton & Smith, 1994; Sentse et al., 2014; Steglich et al., 2010). Door het ontbreken van eenduidigheid is onduidelijk in hoeverre een conclusie getrokken mag worden en in welke mate sprake is van een samenhang tussen sociometrische populariteit en pestgedrag.

(8)

Pestgedrag en vermeende populariteit

Van oudsher wordt pesten gekoppeld aan peer afwijzing en wordt de pester beoordeeld als storend (Coie et al., 1982; Dodge, Coie, & Brakke, 1982; Pellegrini, Bartini, & Brooks, 1999). Ondanks de afkeer die leeftijdsgenoten hebben tegen pesters, beschouwen en

beoordelen zij pesters vaak als vermeend populair (Caravita, Di Blasio, & Salmivalli, 2008; Cillessen & Rose, 2005; Farmer, Estell, Bishop, O’Neal, & Cairns, 2003). Pesten wordt door adolescenten ingezet om de sociale status te verkrijgen en te behouden door degradatie van anderen. Hierdoor wordt vermeende populariteit afgedwongen (Farmer, 2000). Hoewel deze aanpak niet geliefd is bij leeftijdsgenoten, worden pesters toch omschreven als cool, populair en invloedrijk (Estelle, Cairns, Farmer, & Cairns, 2002; LaFontana & Cillessen, 2002). Het construct vermeende populariteit wat in de genoemde studies is onderzocht, wordt veelal anders gedefinieerd dan in de huidige studie (Caravita et al., 2008; Cillessen & Rose, 2005; Farmer et al., 2003; Estell et al., 2002; LaFontana & Cillessen, 2002). Zo wordt in één studie vermeende populariteit geformuleerd als de sociale status (Caravita et al., 2008), terwijl in andere studies de definitie van vermeende populariteit sterke overlap heeft met peer acceptatie en sociometrische populariteit zoals geformuleerd in de huidige studie (Farmer et al., 2003; Estell et al., 2002). Tevens is in deze studies weinig onderscheid gemaakt tussen het construct pesten en agressie. Zoals al eerder is genoemd, wordt pesten vaak als een vorm van agressie beschouwd doordat niet alle drie de componenten uit de definitie van Olweus (1993)

gehanteerd worden. Het onderscheid tussen deze twee constructen is van belang omdat pesten doelbewust ingezet wordt om een bepaalde sociale status te bereiken en agressie vaak reactief en impulsief ingezet wordt (Olweus, 1993). Door deze verschillen in definitie is het de vraag of stellig gezegd kan worden dat pestgedrag positief samenhangt met vermeende populariteit.

(9)

Pestgedrag en sociale dominantie/ macht

Pesten betekent voor adolescenten vaak het hebben van macht over anderen (Vaillancourt, Hymel, & McDougall, 2003). Veelal worden pesters leiders van een groep agressieve leeftijdsgenoten (Estell, Farmer, & Cairns, 2007). Het streven naar sociale dominantie/macht tijdens de adolescentie kan een onbewust verlangen zijn. Een deel van de pestende adolescenten zet pestgedrag bewust in om bewondering en respect van

leeftijdsgenoten af te dwingen (Philips, 2007; Sijtsema, Veenstra, Lindenberg, & Salmivalli, 2009). Pesters die de juiste balans weten te vinden tussen prosociaal en antisociaal gedrag, laten zien dat ze in staat zijn leeftijdsgenoten te domineren (LaFontana & Cillessen, 2002). Deze combinatie komt tot uiting doordat zij prosociaal betrokken zijn bij leeftijdsgenoten maar wanneer zij iets verwachten, zetten zij hun macht in bij dezelfde leeftijdsgenoten. Deze pesters worden door leeftijdsgenoten als vriendelijk en betrouwbaar gezien, maar vechten meer dan gemiddeld (LaFontana & Cillessen, 2002). De geschetste situatie lijkt een combinatie van de constructen sociometrische populariteit en sociale dominantie/macht in huidige studie. De bevindingen zijn niet geheel eenduidig door verschillen in wie pesters domineren, namelijk agressieve leeftijdsgenoten of leeftijdsgenoten in het algemeen. Pesters die een agressieve groep leeftijdsgenoten domineren, blijken vaak niet bewust bezig te zijn met hun verlangen naar macht (Estell et al., 2007). Daarentegen zetten pesters die wel bewust bezig zijn met hun verlangen om te domineren pestgedrag in om dominantie/macht af te dwingen. Wanneer ze deze dominantie/macht hebben afgedwongen, zetten ze prosociaal gedrag in om geliefd te worden (Olthof, Goossens, Vermande, Aleva, & Van der Meulen, 2011).

Concluderend kan gesteld worden dat pesten een breed construct is dat op

(10)

altijd eenduidig en wordt het moeilijk om een betrouwbare conclusie te trekken. Ditzelfde geldt voor het construct sociale status. Ook dit construct wordt niet altijd op dezelfde manier onderverdeeld, waardoor ook deze bevindingen moeilijk te interpreteren zijn. Een duidelijk, eenduidig beeld van pesten en de sociale status van pesters is van belang om een betrouwbaar beeld te kunnen creëren dat kan bijdragen aan het ontwikkelen van een passende interventie tegen pesten bij adolescenten (Olweus, 1993; Vaillancourt et al., 2007).

Het doel van de huidige studie om is de samenhang tussen het pestgedrag van adolescenten in de leeftijd van 12 tot 18 jaar en de sociale status te onderzoeken. Deze

hoofdvraag bestaat uit een aantal deelvragen waarbij de sociale status wordt onderverdeeld in verschillende constructen. Gekeken wordt in hoeverre het pestgedrag samenhangt met peer acceptatie, sociometrische populariteit, vermeende populariteit en sociale dominantie/macht.

Een aantal hypotheses zijn opgesteld naar aanleiding van eerdere studies. Allereerst wordt verwacht dat pestgedrag positief samenhangt met peer acceptatie (Salmivalli & Voeten, 2004). De tweede verwachting is dat pestgedrag negatief samenhangt met sociometrisch populariteit (Sentse et al., 2014; Steglich et al., 2010). De derde verwachting is dat pesten positief samenhangt met vermeende populariteit (e.g. Caravita et al., 2008; LaFontana & Cillessen, 2002). Tot slot wordt verwacht dat pestgedrag positief samenhangt met sociale dominantie/macht (LaFontana & Cillessen, 2002).

Methode Definitie pesten en sociale status

Zoals genoemd wordt in de huidige studie het belang van een eenduidige definitie van pesten en de sociale status benadrukt. Met deze reden wordt voor het starten van het

daadwerkelijke onderzoek eerst stilgestaan bij de definitie en de literatuur die hierbij aansluit. Initieel werden alleen studies geïncludeerd die aansluiten bij de definitie van Olweus (1993).

(11)

Dit betekent dat zij pesten zien als het opzettelijk en herhaaldelijk uiten van directe of

indirecte vormen van agressie tegen leeftijdsgenoten die minder macht hebben en zich minder goed kunnen verweren (Olweus, 1993). Echter door het beperkt aantal studies met de

hantering van deze specifieke definitie, waren er niet voldoende studies om de

onderzoeksvragen te beantwoorden. Om deze reden zijn een aantal studies geïncludeerd met een onduidelijk gehanteerde definitie of een andere gehanteerde definitie. De aangehaalde definities lijken enige overlap te hebben met Olweus (1993). Echter worden vaak niet alle drie de componenten die Olweus (1993) hanteert explicit genoemd aan de jongeren of in het meetinstrument. Het onderscheid tussen studies die wel en niet de definitie van Olweus (1993) hanteren is meegenomen tijdens het coderen.

Voor peer acceptatie en sociale dominantie/macht zijn alleen studies geïncludeerd die de definitie van Olweus (1993) niet hanteren. Bij sociometrische populariteit en vermeende populariteit is de verdeling tussen studies die deze definitie wel en niet hanteren gelijk. Bij een significante variantie zal een categorische moderatoranalyse uitgevoerd worden met betrekking tot de definitie, omdat wordt verwacht dat dit van invloed is op de resultaten. Daarnaast zijn de verschillende vormen van de sociale status gedefinieerd. In een aantal studies gebruikt men niet dezelfde definities/vragen als in de huidige studie. Vaak wordt het construct peer acceptatie genoemd maar valt dit volgens de definitie/vragen van de huidige studie onder sociometrische populariteit. Om deze reden is in de huidige studie is gekeken naar de definitie/vragen waarmee het construct gemeten is en niet naar de naam van het construct.

Zoekstrategie

Voor het selecteren van studies worden drie databases doorzocht, namelijk PsycINFO, ERIC en Web of Science. Bij de zoekprocedure in deze databases wordt geselecteerd op

(12)

artikelen die mogelijk betrekking hebben op pesten. Hiervoor worden de volgende

zoektermen gebruikt: 1. Pesten, 2. Adolescenten, 3. Voorspellers van pesten en 4. Resultaten van pesten. Tevens zijn afgeleiden van deze zoektermen gebruikt.Deze zijn terug te vinden in bijlage 1. De huidige studie is onderdeel van een grotere studie waardoor niet alle zoektermen relevant zijn. Om deze reden zal een selectie gemaakt worden. Alle mogelijke zinvolle

artikelen worden in deze stap meegenomen. In totaal zijn dit N=2099 studies (figuur 1). Doordat drie zoekmachines gebruikt worden om artikelen te selecteren, is mogelijk sprake van duplicatie. In deze stap worden duplicaten verwijderd waarna nog N=1599 artikelen overblijven (figuur 1).

Studie selectie

In deze stap worden alle abstracts van de mogelijk zinvolle artikelen gescreend aan de hand van opgestelde inclusie en exclusie criteria. Ten eerste wordt gescreend op empirisch onderzoek en op studies die in het Engels geschreven zijn. Ten tweede wordt gescreend op de leeftijd van de respondenten. Hierbij zijn de criteria dat de leeftijd precies overeenkomt met de leeftijd van de huidige studie, namelijk 12 tot 18 jaar, of dat de minimale of maximale leeftijd van de respondenten tussen de 12-18 jaar valt (bijv. 8-14 jaar of 16-22 jaar). Ten derde wordt gescreend op het onderwerp van de studie. Het moet een studie betreffen die pesten onderzoekt (of slachtofferschap of agressie of intimidatie).Dit kan zowel traditioneel als cyberpesten betreffen. Ten vierde wordt gescreend of de studie de uitkomsten van pesten onderzoekt. Doordat de huidige studie onderdeel is van een grotere studie, zijn in de screening ook oorzaken van pesten meegenomen. Deze artikelen zijn niet relevant voor de huidige studie. Studies waarbij het gaat om kwalitatief onderzoek of studies die zich richten op gedrag wat gerelateerd is aan pesten maar niet gaan over pesten zelf worden niet meegenomen. In totaal zijn N =532 studies geïncludeerd (figuur 1). Om de betrouwbaarheid van de

(13)

beoordeling te bepalen vindt bij een deel van de artikelen een dubbele screening plaats door drie individuele beoordelaars. De betrouwbaarheid hiervan bedraagt 85 procent.

Codering

Het coderen van de artikelen wordt gedaan op basis van de informatie die gegeven wordt in de verschillende artikelen. Voor het coderen is een codeerhandleiding opgesteld. Deze is gebaseerd op de systematische review van Vivolo-Kantor, Martell, Holland, &

Westby (2014) en op de systematische review van Berne et al. (2013) waarin benadrukt wordt dat het van belang is om pesten op een eenduidige manier te definiëren. In de

codeerhandleiding zijn een aantal aspecten meegenomen, namelijk (a) studiekenmerken; (b) participantkenmerken; (c) probleemgedrag; (d) outcome kenmerken; (e) overige relevante correlaties. De sociale status wordt onderverdeeld in peer acceptatie, sociometrische populariteit, vermeende populariteit en sociale dominantie/macht. Per construct wordt een aantal mogelijke benamingen gegeven die in de artikelen gebruikt kunnen worden die ook passend zijn voor de huidige studie. Om de betrouwbaarheid van het coderen te waarborgen wordt zevenendertig procent van de studies dubbel gecodeerd. Bij twijfel over het coderen wordt gezamenlijk afgestemd. De betrouwbaarheid van het dubbel coderen bedraagt 87,4 procent. In totaal zijn N=78 studies gecodeerd (figuur 1). Voor de huidige studie zijn niet alle 78 studies relevant. In totaal zijn N=15 studies meegenomen in de analyse (figuur 1).

(14)

Figuur 1: Flowdiagram

Databestand

Het databestand dat gebruikt wordt voor de analyse wordt gereed gemaakt door het screenen van de relevante informatie voor de huidige studie, het omscoren en standaardiseren van gegevens. Allereerst wordt gekozen om de naam van het artikel, het land waar het

onderzoek heeft plaats gevonden, de steekproefgrootte en de klas te vermelden. Vervolgens Extra studies geïdentificeerd via

andere bronnen (n = 0 )

Studies nadat duplicaten zijn verwijderd (n = 1599) Geïncludeerd na screening abstracts (n = 532 ) Geëxcludeerd na screening abstracts (n = 1067 ) Volledige artikel beoordeeld als geschikt

(n = 78 ) Volledige artikel beoordeeld als ongeschikt (n = 454 ) Geïncludeerde kwantitatieve studies in meta-analyse (n = 15 ) Studies geïdentificeerd door

zoeken in de database (n = 2099)

(15)

worden de statistische gegevens die nodig zijn voor het uitvoeren van een Multilevel meta-analyse berekend, namelijk de effectgroottes en de standaard error.

De correlatiecoëfficiënt (r) wordt gebruikt als gecontroleerde effectgrootte. De correlatiecoëfficiënt is een maat die de grootte van de samenhang tussen twee variabelen weergeeft (Cohen, 1992). Dit betekent bijvoorbeeld dat een effectgrootte voor pesten (r=.54) aangeeft dat de gemeten peer acceptatie sterk samenhangt met de mate waarin gepest wordt. De studies waarbij de correlatiecoëfficiënt niet is vermeld zijn geëxcludeerd omdat

onvoldoende gegevens aanwezig zijn om deze alsnog te berekenen. De correlatiecoëfficiënt is onderverdeeld in ‘grote’ effectgrootte r = .50, ‘middelgrote’ effectgrootte r = .30 en ‘kleine’ effectgrootte r= .10 en kan een positieve en negatieve waarde geven (Cohen, 1992). Dit betekent dat pesten de sociale status kan versterken maar ook kan verzwakken. In totaal leverde het coderen en berekenen van de correlatiecoëfficiënt 41 effectgroottes op die bruikbaar zijn. Naast de effectgrootte is de variantie tussen de effectgroottes van belang om een Multilevel meta-analyse uit te voeren. Deze variantie, ook wel de standaard error genoemd, wordt in de geïncludeerde studies niet gegeven en wordt berekend. De standaard error wordt berekend door de wortel van één minus de correlatiecoëfficiënt in het kwadraat te delen door N minus twee (Cohen & Cohen, 2003).

Multilevel meta-analyse

Zoals genoemd zijn voor het uitvoeren van een Multilevel meta-analyse de

effectgroottes en standaard error van belang (Van den Noortgate, 2014; Wibbelink & Assink, 2015). Het is zeer waarschijnlijk dat er meerderen effectgroottes gevonden zullen worden per studie. Dit betekent dat op verschillende niveaus sprake is van samenhang (Van den

Noortgate, 2014; Wibbelink & Assink, 2015). Hierdoor is een drie-level-structuur Multilevel meta-analyse noodzakelijk. Een drie-level-structuur wordt gebruikt omdat er sprake is van

(16)

drie typen varianties die gemodelleerd moeten worden, namelijk 1. Variantie van de geobserveerde effectgroottes rond de populatie-effectgroottes, 2. Variantie tussen de populatie-effectgroottes van dezelfde studie, 3. Variantie tussen de populatie-effectgroottes van studies (Van den Noortgate, 2014; Wibbelink & Assink, 2015).

Het onderscheid van de sociale status in peer acceptatie, sociometrische populariteit, vermeende populariteit en sociale dominantie/ macht heeft vier hypotheses opgeleverd. Deze vier hypotheses kunnen niet in één model meegenomen worden. Dit betekent dat voor ieder construct apart een analyse wordt uitgevoerd. Bij het toetsen van meerdere hypotheses wordt de kans op een Type-1-fout vergroot, dit wil zeggen het onjuist verwerpen van een hypothese (Dunn, 1961). Om de kans op een Type-1-fout te verkleinen wordt het model van Bonferroni gebruikt. Dit model hanteert een significantie niveau van α = 0.05. Doordat er meerdere hypotheses zijn opgesteld, is het van belang om het significantieniveau te verkleinen door dit te delen door het aantal getoetste hypotheses (Dunn, 1961). Hieruit volgt de hantering van een significantieniveau van α = 0.0125 (α = 0.05/4) in de huidige studie.

De likelihood ratio toets wordt gebruikt om te bepalen of sprake is van een significante variantie op level 2 of 3 (Wibbelink & Assink, 2015). Om de variantie op level 2 te bepalen, wordt de variantie op level 2 op nul gezet en de variantie op level 3 geschat. Ditzelfde wordt gedaan om de variantie op level 3 te bepalen. Hiervoor wordt de variantie op level 3 op nul gezet en de variantie op level 2 geschat. Hierbij wordt de eenzijdige toets gebruikt. Dit betekent dat de p-waarde gedeeld wordt door twee (Wibbelink & Assink, 2015). De likelihood ratio test geeft geen betrouwbare resultaten bij een gering aantal effectgroottes (Wibbelink & Assink, 2015). Daarom wordt ter aanvulling de 75%-regel van Hunter en Schmidt (1990) toegepast. Wanneer variantie op deze twee levels aanwezig is spreekt men van heterogeniteit. Bij heterogeniteit is een verschil aanwezig dat mogelijk verklaard kan worden door moderatoren. Wanneer hier sprake van is, zal een categorische moderatoranalyse

(17)

worden uitgevoerd waarin onderscheid gemaakt wordt tussen studies die wel de definitie van Olweus (1993) hanteren en studies die dit niet doen.

Voor de huidige studie zijn de resultaten op level 1 van belang voor het interpreteren van de samenhang tussen pesten en de sociale status. De variantie op level 2 en 3 geven belangrijke informatie voor het verklaren van de resultaten op level 1 en de mogelijke moderatoren die van belang kunnen zijn in het meenemen van verder onderzoek. Het programma R wordt gebruikt bij het uitvoeren van de Multilevel meta-analyse (Torfs & Brauer, 2014).

Ontbrekende gegevens

Bij het uitvoeren van een meta-analyse is het erg moeilijk om alle studies die relevant zijn voor de onderzoeksvraag te identificeren en op te halen (Lipsey & Wison, 2001;

Rosenthal, 1995). Daarnaast is het zeer waarschijnlijk dat studies die niet-significante resultaten rapporteren niet gepubliceerd zijn. Het ontbreken van deze studies vormt een mogelijk probleem en wordt publicatiebias genoemd (Lipsey & Wison, 2001; Rosenthal, 1995). Door het mogelijk ontbreken van studies is het waarschijnlijk dat de uitkomsten van de analyse niet geheel representatief zijn voor het betrouwbaar beantwoorden van de

onderzoeksvraag. Om missende gegevens te onderzoeken als gevolg van publicatiebias wordt de ‘trim en ‘fill’ procedure uitgevoerd (Duval & Tweedie, 2000). Door middel van de ‘trim en fill’ methode wordt de impact van de ontbrekende effectgroottes op de resultaten

weergegeven. Deze missende effectgroottes worden berekend op basis van bestaande

effectgroottes (Duval & Tweedie, 2000). De resultaten van de ‘trim en fill’ methode worden vergeleken met de resultaten van de eerdere analyse. Indien hierbij sprake is van verschillen in significantie, zullen de resultaten van de ‘trim en fill’ methode gebruikt worden om de onderzoeksvraag te beantwoorden (Duval & Tweedie, 2000).

(18)

Resultaten

In deze meta-analyse zijn 15 studies (l) geïncludeerd die gepubliceerd zijn tussen 2003 en 2017. Studies werden uitgevoerd in Europa (l=10), Noord Amerika (l= 3), Zuid Amerika (l = 1) en Azië (l=2). De totale steekproefgrootte komt uit op N= 27682. De steekproef varieert volgens het Amerikaanse schoolsysteem van grade 4 tot en met grade 10. Grade 4 staat in Nederland gelijk aan groep 6 van de basisschool en grade 10 staat gelijk aan het vierde leerjaar van de middelbare school in Nederland. De geschatte leeftijd van de huidige steekproef is dan 9 tot 16 jaar. In totaal zijn 41 effectgroottes uit de geïncludeerde studies gehaald. Deze effectgroottes geven de samenhang tussen pestgedrag en de sociale status weer.

Overall effect

De resultaten van de Mulitlevel meta-analsye zijn weergegeven in tabel 1. Alle vier de analyses geven geen significante samenhang weer. Dit betekent dat geen sprake is van

samenhang tussen pestgedrag en de vier vormen van de sociale status. De trend lijkt bij peer acceptatie en sociometrische populariteit negatief, daar waar die bij vermeende populariteit en sociale dominantie/macht positief lijkt.

Tabel 1. Overall effecten van de samenhang tussen pestgedrag en de sociale status

Sociale Status #Studies #ES Mean r

(SE) 95% CI Mean r Sig. Mean r

(p)

% Var. at level 1

Level 2

variantie % Var. at level 2

Level 3

variantie % Var. at level 3

Peer acceptatie 4 7 0.061 -0.236; 0.063 -0.086 0.206 100 0.50 0 0.50 3.09 Sociometrische populariteit 9 15 0.080 -0.348; -0.002 -0.175 0.047 44.16 0.50 6.37 0.0276* 55.84 Vermeende populariteit 10 16 0.074 0.035; 0.349 0.192 0.020 54.23 0.50 5.13 0.0496* 45.77 Sociale dominantie/ macht 2 3 0.133 0.061; 1.204 0.632 0.041 100 0.50 3.06 0.50 1.57

Note. # Studies = aantal studies; ES = aantal effectgroottes; Mean r = gemiddelde effectgrootte (Pearson’s correlatie); SE = Standaard error; CI = betrouwbaarheidsinterval van elk gemiddelde; Sig = Significantie; % Var = percentage van verklaarde variantie; Level 2 variantie = Variantie tussen effectgroottes van dezelfde studie; Level 3 variantie = Variantie tussen studies.

(19)

Ontbrekende gegevens

De ‘trim en fill’ methode toont een belangrijk verschil aan in vergelijking met de eerder uitgevoerde Multilevel meta-analyse (tabel 2). De gemiddelde effectgrootte van de samenhang tussen pestgedrag en de sociometrische populariteit is significant (r = -0.163; SE = 0.065; p = .012). De negatieve effectgrootte wordt benaderd als een klein effect (Cohen, 1992). Dit negatieve effect betekent dat gemiddeld genomen een toename in het pestgedrag minimaal samenhangt met de afname van sociometrische populariteit. Tevens is de

gemiddelde effectgrootte van de samenhang tussen pestgedrag en vermeende populariteit significant (r = 0.181; SE = 0.043; p = <.0001). De waarde van deze positieve effectgrootte wordt benaderd als een klein effect (Cohen, 1992). Dit positieve effect laat zien dat gemiddeld genomen een toename in het pestgedrag een toename in vermeende populariteit teweegbrengt. Tot slot is de gemiddelde effectgrootte van de samenhang tussen pestgedrag en sociale

dominantie/macht significant en laat een positief effect zien (r = 0.632; SE = 0.133; p = <.0001). Dit positieve effect laat zien dat een toename in het pestgedrag gemiddeld genomen een toename in sociale dominantie/macht teweegbrengt. De waarde van deze effectgrootte wordt benaderd als een groot effect (Cohen, 1992). Alleen tussen pestgedrag en

peeracceptatie is geen significante samenhang gevonden ((r = -0.087; SE = 0.061; p = .156). Met uitzondering van de laatste hypothese, worden de andere drie hypotheses bevestigd door de ‘trim en fill’ methode.

De ‘trim en fill’ methode toont tevens het aantal effectgroottes aan dat gemist wordt in huidige Multilevel meta-analyse. Het ontbreken van effectgroottes kan betekenen dat het werkelijke effect groter is dan nu wordt gesuggereerd (Duval & Tweedie, 2000). De analyse laat als eerste zien dat twee effectgroottes ontbreken over de samenhang tussen pestgedrag en peer acceptatie. Ten tweede ontbreken vijf effectgroottes met betrekking tot de samenhang tussen pestgedrag en sociometrische populariteit. Ten derde ontbreken vier effectgroottes met

(20)

betrekking tot de samenhang tussen pestgedrag en vermeende populariteit. Tot slot ontbreken twee effectgroottes over de samenhang tussen pestgedrag en sociale dominantie/macht. Vanwege significante publicatiebias worden de resultaten van de ‘trim en fill’ methode geïnterpreteerd in plaats van de resultaten uit de eerder uitgevoerde Multilevel meta-analyse.

Tabel 2. Overall effecten van de samenhang tussen pestgedrag en de sociale status na het

uitvoeren van de trim and fill analyse

Sociale Status #Studies #ES Mean r

(SE) 95% CI Mean r Sig. Mean r (p)

Peer acceptatie 4 7 0.061 -0.206; 0.033 -0.087 .156 Sociometrische populariteit 9 15 0.065 -0.290; -0.036 -0.163 .012 * Vermeende populariteit 10 16 0.043 0.096; 0.266 0.181 <.0001 ** Sociale dominantie/macht 2 3 0.133 0.372; 0.893 0.632 <.0001**

Note. # Studies = aantal studies; ES = aantal effectgroottes; Mean r = gemiddelde effectgrootte (Pearson’s correlatie); SE = Standaard error; CI = betrouwbaarheidsinterval van elk gemiddelde; Sig = Significantie * p < .0125; ** p < .001

Heterogeniteit

De log-likelihood-ratio-toets is bij alle vier de modellen uitgevoerd op zowel level 2 als level 3. De geschatte variantie op level 2 is bij alle vier de modellen niet significant slechter dan de modellen waarbij de variantie niet is geschat. Dit betekent dat in de modellen geen significante variantie aanwezig is tussen effectgroottes binnen studies (tabel 3). De effectgroottes binnen dezelfde studies zijn dus een goede weergave van de samenhang tussen pestgedrag en de verschillende vormen van de sociale status. Op level 3 is deze uitkomst niet zo eenduidig. De uitkomsten laten een significante variantie zien tussen studies bij

sociometrische populariteit en vermeende populariteit (tabel 3). Dit betekent dat de verschillende effectgroottes tussen studies geen goede weergave zijn van de samenhang

(21)

tussen pestgedrag en sociometrische populariteit, en pestgedrag en vermeende populariteit. Moderatoren kunnen hier de variantie verklaren. Daarnaast laten de uitkomsten geen

significante variantie zien tussen studies bij peeracceptatie en sociale dominantie/macht. De effectgroottes tussen pestgedrag en peer acceptatie, en pestgedrag en sociale

dominantie/macht zijn dus wel een goede weergave.

Ter aanvulling op de log-likelihood-toets wordt de 75%-regel van Hunter en Schmidt (1990) toegepast. Deze regel sluit aan op de uitkomsten van de log-likelihood-ratio-toets wat betekent dat sprake is van variantie tussen de studies met betrekking tot de samenhang tussen pestgedrag en sociometrische populariteit, en pestgedrag en vermeende populariteit (tabel 3). Om deze variantie mogelijk te verklaren wordt een categorische moderatoranalyse uitgevoerd.

Moderatoreffecten

Wegens de hoge mate van variantie bij de constructen sociometrische populariteit en vermeende populariteit is een categorische moderatoranalyse uitgevoerd waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen studies die de definitie van Olweus (1993) hanteren en studies die dit niet doen. De resultaten van deze analyse zijn te zien in tabel 3. De resultaten toonden aan dat de definitie van Olweus (1993) geen significante moderator is. Echter is het belangrijk om te benoemen dat bij het construct populariteit wel een groot verschil te zien is in de p-waarde. In de huidige studie is dit verschil niet significant. Het is mogelijk dat dit verschil bij een studie die meer effectgroottes bevat wel significant is (Blondé, Devos, Hanus, & Ryckbosch, 2012). Doordat de definitie van Olweus (1993) geen significante moderator is, spelen mogelijke andere moderatoren een rol in de variantie tussen studies op level 3. Verder onderzoek naar moderatoren die een rol spelen in de variantie wordt in huidige studie niet uitgevoerd.

(22)

Tabel 3. Moderatoranalyse met en zonder definitie Olweus (1993)

Sociale Status #Studies #ES Mean r Intercept (95% CI) /

Mean r (95% CI) Sig. Mean

r (p)

F (df1,

df2)a p

b Level 2

variantie % Var. at level 2

Level 3

variantie % Var. at level 3 Sociometrische populariteit - zonder definitie 9 15 -0.194 -0.437; 0.050 / -0.336; 0.412 0.109 F (1, 13) = 0.049 0.828 0.000** 3.46 0.044 60.25 Sociometrische populariteit - met definitie 9 15 -0.156 -0.440; 0.128 / -0.412; 0.336 0.258 F (1, 13) = 0.049 0.828 0.000** 3.46 0.044 60.25 Vermeende populariteit – zonder definitie 10 16 0.294 0.117; 0.472 / -0.544; 0.019 0.003 F (1, 14) = 3.999 0.065 0.000** 1.36 0.16 33.27 Vermeende populariteit – met definitie 10 16 0.031 -0.188; 0.250 / -0.019; 0.544 0.765 F (1, 14) = 3.999 0.065 0.000** 1.36 0.16 33.27

Note. # Studies = aantal studies; ES = aantal effectgroottes; Mean r = gemiddelde; CI =

betrouwbaarheidsinterval; Sig = Significantie; % Var = percentage van verklaarde variantie; Level 2 variantie = variantie van effectgroottes binnen studies; variantie level 3 = variantie tussen studies.

a Omnibus toets van de regressiecoëfficiënt in het model b P-waarde van de omnibustoets

* p < .0125; ** p < .001

Discussie

Het doel van huidige studie was om de samenhang tussen pestgedrag en de

verschillende vormen van de sociale status van de pester te onderzoeken. De sociale status is hierbij onderverdeeld in peer acceptatie, sociometrische populariteit, vermeende populariteit en sociale dominantie/macht. Uit de resultaten blijkt dat pestgedrag niet significant

samenhangt met peer acceptatie, maar wel significant samenhangt met sociometrische populariteit, vermeende populariteit en sociale dominantie/macht.

Pestgedrag hangt niet significant samen met de mate van peer acceptatie. Dit betekent dat de gevonden kleine negatieve effectgrootte de hypothese niet bevestigd. Deze uitkomst kan verklaard worden vanuit de verschillende studies waarop de hypothese is gebaseerd en de verschillende studies die zijn meegenomen in de analyse. In deze studies komt naar voren dat de groep waarin de adolescenten zich bevinden bepalend is of pesters geaccepteerd worden.

(23)

Studies richten zich op pestgedrag, peer acceptatie en klassennormen of groepsnormen of populariteitsnormen (Chang, 2004; Dijkstra et al., 2008; Levine & Moreland, 1998; Sheehan, 1979). De normen kunnen zowel een positief als negatief effect hebben op de peer acceptatie van de pester. Adolescenten willen graag bij een groep horen en zullen zich proberen te conformeren aan de groep door zich aan te passen aan veel voorkomende gedragingen. Een groep kan de klas, een groep leeftijdsgenoten of specifieke populaire leeftijdsgenoten zijn. (Chang, 2004; Dijkstra et al., 2008; Levine & Moreland, 1998; Sheehan, 1979). Wanneer adolescenten zich aansluiten bij een groep waarin pestgedrag geaccepteerd is, zullen zij dit gedrag ook eerder accepteren. Tevens geldt ook het omgekeerde. Wanneer pestgedrag

afgekeurd wordt, zal de adolescent hier ook sneller in mee gaan. In studies naar pestgedrag en peeracceptatie zullen dus groepen gebruikt zijn waarin pesters geaccepteerd worden en

groepen waarin pesters niet geaccepteerd worden. Dit kan onderbouwen waarom in de geïncludeerde studies een relatief klein effect is gevonden en waarom in huidige studie geen significant effect is gevonden. Een kanttekening die benoemd moet worden, is dat mogelijk sprake kan zijn van een vertekend beeld door het gering aantal effectgroottes dat is

meegenomen in de analyse. Het niet significante negatieve resultaat van de samenhang tussen pestgedrag en peer acceptatie moet voorzichtig geïnterpreteerd worden.

Pestgedrag hangt samen met sociometrische populariteit. Een kleine negatieve significante effectgrootte bevestigt de opgestelde hypothese. Een verklaring voor het vinden van deze samenhang is dat pesters vaak worden gezien als agressief, manipulerend en antisociaal. Dit gedrag past niet bij wat leeftijdsgenoten als leuk ervaren. Dit zorgt voor een lage waardering van pesters (Boulton & Smith, 1994). Adolescenten die als sociometrisch populair worden beoordeeld zetten het tegenovergestelde gedrag in, namelijk prosociaal en coöperatief (Boulton & Smith, 1994). De mate waarin pestgedrag voorkomt is hierbij van belang (Sentse et al., 2014). Adolescenten vinden het belangrijk om bij een groep te horen.

(24)

Wanneer zij bij een groep horen die pestgedrag goedkeurt en wanneer pestgedrag binnen de visie van de groep en adolescent past, zullen zij het pestgedrag ook eerder goedkeuren (Chang, 2004; Dijkstra et al., 2008; Levine & Moreland, 1998; Sheehan, 1979). Hierdoor zullen zij in eerste instantie de pester als sociometrisch populair beoordelen en zal het pestgedrag worden versterkt. Echter wanneer het pesten toeneemt en extremer wordt, zullen ook deze leeftijdsgenoten het pestgedrag afkeuren (Sentse et al., 2014). De effectgrootte die is gevonden heeft niet zo’n sterk effect als werd verwacht. De dataset laat zien dat er veel

verschil is in de effectgroottes van de verschillende studies. Deze verschillen kunnen enerzijds verklaard worden vanuit de ervaring en visie van de leeftijdsgenoten. Een groep

leeftijdsgenoten keurt pesten pas af wanneer het extreem is. Dit kan betekenen dat in de meegenomen studies ook leeftijdsgenoten zitten die pesters als sociometrisch populair

beoordelen. Anderzijds kunnen deze verschillen verklaard worden vanuit de leeftijdsgroep die meegenomen is in de analyse. In de kindertijd wordt pestgedrag meer afgekeurd door

kinderen en beoordelen deze kinderen pesters als niet sociometrisch populair. Echter wanneer kinderen ouder worden, tijdens adolescentie, vermindert deze samenhang (Cillessen &

Mayeux, 2004). In de huidige studie is zowel de kindertijd als de vroege adolescentie meegenomen wat het verschil in effectgroottes kan verklaren. Dit resulteert in een minder sterk negatief effect dan verwacht.

Pestgedrag is effectief om vermeende populariteit af te dwingen. De uitkomsten laten een samenhang zien tussen pestgedrag en vermeende populariteit. Dit betekent dat de

opgestelde hypothese wordt bevestigd met een kleine positieve effectgrootte. Pesten wordt door adolescenten veelal ingezet om een sociale status te verkrijgen en te behouden (Farmer, 2000). Ondanks dat dit ten koste gaat van degradatie van anderen, wordt pesten niet afgekeurd door leeftijdsgenoten en wordt de pester vaak beoordeeld als vermeend populair (Caravita et al., 2008; Cillessen & Rose, 2005; Farmer et al., 2003). Daarnaast wordt gezien dat vermeend

(25)

populaire adolescenten een combinatie van gedragsstrategieën inzetten (Huitsing, Snijders, & Van Duyn, 2014; Olthof et al., 2011). Ze zetten listig pestgedrag in ten koste van anderen om hun sociale status te bereiken. Deze gedragsstrategie combineren ze met prosociaal gedrag om geaccepteerd te worden (Huitsing et al., 2014; Olthof et al., 2011). Leeftijdsgenoten zien dat pesters als gevolg van het pestgedrag een hoge positie op de sociale ladder kunnen bereiken. (Dijkstra et al., 2008). Leeftijdsgenoten gaan dit gedrag imiteren om ook deze hoge positie op de sociale ladder te bereiken, namelijk vermeende populariteit (Dijkstra et al., 2008). Dit betekent dat leeftijdsgenoten voornamelijk de voordelen die pestgedrag met zich mee brengt bekijken. De combinatie van listig en prosociaal gedrag kan ervoor zorgen dat

leeftijdsgenoten de vermeend populaire status als iets positiefs inschatten. Hierdoor wordt zowel het pestgedrag als de sociale status van vermeende populariteit versterkt en in stand gehouden. Ondanks de samenhang die is gevonden is de effectgrootte kleiner dan verwacht. Dit kan verklaard worden vanuit het verschil in effectgroottes in de dataset. Ook dit verschil kan zijn ontstaan door de leeftijdscategorie die is meegenomen in de huidige studie. Voor vermeende populariteit geldt dat in de kindertijd vermeende populariteit minder sterk

samenhangt met pesten dan tijdens de adolescentie (Cillessen & Mayeux, 2004). Doordat de leeftijdscategorie in de huidige studie zowel de kindertijd als de vroege adolescentie omvat, kan dit een verklaring bieden voor het verschil in effectgroottes. Dit heeft invloed op de resultaten van een studie wat dan weer kan verklaren waarom in de dataset een verschil in effectgroottes zichtbaar is. Concluderend uit bovenstaande kan gesteld worden dat pestgedrag bewust wordt ingezet om een hogere sociale status als vermeende populariteit te verkrijgen.

Pestgedrag levert de pester de hoogste positie op de sociale ladder op, namelijk sociale dominantie/macht. De resultaten tonen een significante grootte positieve effectgrootte en bevestigen de hypothese waarin gesteld wordt dat pestgedrag samenhangt met sociale dominantie/macht. Dit resultaat sluit aan bij resultaten uit eerdere studies. Dit betekent dat

(26)

pestgedrag ingezet wordt om te domineren en om macht af te dwingen ( Philips, 2007; Sijtsema et al., 2009). Pesters die willen domineren over een groep bestaande uit leeftijdsgenoten in het algemeen, zijn bewust bezig met het bereiken van deze macht en zoeken actief een balans tussen prosociaal en antisociaal gedrag (LaFontana & Cillessen, 2002). Pesters die willen domineren over een groep bestaande uit agressieve leeftijdsgenoten, zetten dit gedrag niet bewust in (Estell et al., 2007). Gezien het feit dat pesters in beide situaties dominant gedrag laten zien, kan geconcludeerd worden dat het inzetten van

pestgedrag om sociale dominantie/macht te bereiken succesvol is voor de pester. Een andere verklaring voor het huidige resultaat is het gering aantal effectgroottes wat is meegenomen. Door dit kleine aantal kan het zijn dat het resultaat een vertekend beeld geeft van de

werkelijkheid. Dit betekent dat de sterke samenhang tussen pestgedrag en sociale dominantie/macht met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd moet worden.

Adolescenten zetten pestgedrag in met de wetenschap dat dit gevolgen heeft voor de positie op de sociale ladder. Het lijkt alsof pesters boven de ander willen staan, ondanks de wetenschap dat zij hierdoor niet aardig gevonden worden. Dit betekent dat zij het hebben van macht over anderen het meest begeren. Een wat minder effectieve maar wel werkzame manier is het afdwingen van vermeende populariteit middels agressie, dwang en manipulatie.

Concluderend kan mogelijk gesteld worden dat pesters sociometrische populariteit willen opgeven om sociale dominantie/macht en vermeende populariteit te bereiken. Het pestgedrag dat adolescenten inzetten lijkt geen rol te spelen in het verkrijgen of behouden van peer acceptatie.

Een moderatoranalyse is uitgevoerd om te onderzoeken of het wel of niet hanteren van de definitie van Olweus (1993) van invloed is op variantie tussen studies. De studies die zonder dat ze de definitie van Olweus (1993) hanteren geïncludeerd zijn, lijken in de definitie wel enige overlap te hebben met de definitie van Olweus (1993). Echter hanteren zij in het

(27)

voorleggen van de definitie aan de adolescenten of in de gebruikte meetinstrumenten veelal niet alle drie de componenten van Olweus (1993). In tegenstelling tot de verwachting is de definitie van Olweus (1993) geen significante moderator in huidige studie. Deze analyse is alleen uitgevoerd om de variantie in samenhang tussen pestgedrag en sociometrische populariteit, en pestgedrag en vermeende populariteit op level 3 te verklaren omdat deze significant is. De uitkomst van de moderatoranalyse betekent dat het wel of niet hanteren van de definitie van Olweus (1993) in de huidige studie geen effect heeft op de resultaten. De variantie op level 3 wordt hiermee dus niet verklaard. Dit wil niet zeggen dat het eenduidig conceptualiseren van het begrip pesten niet van belang is. Dit wordt meegenomen als implicatie voor vervolg onderzoek. Om de variantie op level 3 te verklaring is het daarnaast van belang zijn om in vervolg onderzoek andere moderatoren mee te nemen.

De resultaten van dit onderzoek moeten geïnterpreteerd worden met een aantal beperkingen in gedachten. Allereerst was het vanwege beperkte onderzoeken niet mogelijk om de strikte definitie van pesten aan te houden en zijn de inclusie criteria aangepast. Echter is in de moderatoranalyse terug te zien dat dit geen significante moderator was en dus geen groot effect had op de resultaten. Ondanks het toevoegen van studies zonder de strikte definitie van Olweus (1993) bleef het aantal geïncludeerde studies beperkt. Om een goede weergave van de werkelijkheid te kunnen bieden, zijn voldoende studies en effectgroottes nodig. Bij een beperkt aantal studies en effectgroottes kan één uitschieter een groot verschil maken en daarom moet het resultaat voorzichtig geïnterpreteerd worden (Grubbs, 1969). Dit geldt voornamelijk voor de resultaten van peer acceptatie en sociale dominantie/macht omdat deze gebaseerd zijn op een klein aantal effectgroottes. Daarnaast was het niet mogelijk om de strikte leeftijds-range van 12 tot 18 jaar aan te houden. Door het beperkte aantal studies dat betrekking heeft op de huidige onderzoeksvragen, bleek het niet mogelijk om deze

(28)

de leeftijdsrange van 12 tot 18 jaar. De leeftijdscategorie die nu gebruikt is, 9 tot 16 jaar, heeft zowel overlap met de basisschool als met de middelbare school. Het onderscheid tussen leerlingen op de basisschool en leerlingen op de middelbare school lijkt van belang (Scholte, Engels, Haselager, & De Kemp, 2004). Op de middelbare school is het doel van pesten doorgaans domineren en een sociale status verwerven, terwijl het doel op de basisschool vaak afhankelijk is van andere factoren (Scholte et al., 2004).

Een andere beperking die meegenomen moet worden in de interpretatie van de resultaten, is de onverklaarde variantie na het uitvoeren van de moderatoranalyse. In huidige studie is geen verdere hypothese opgesteld om moderatoren te kunnen verklaren waardoor onvoldoende informatie opgehaald kon worden om dit alsnog te onderzoeken. Door in

vervolg onderzoek andere moderatoren mee te nemen wordt een beter beeld verkregen van de invloed van deze moderatoren op de samenhang tussen pestgedrag en de verschillende

vormen van de sociale status (Cohen, Cohen, Leona, & West, 2003). Een moderator die mogelijk invloed heeft op de resultaten is de sociale status van de pester, voordat deze pesten gaat inzetten om een bepaalde sociale status te bereiken. Pestgedrag wordt eerder ingezet door adolescenten die weinig vrienden hebben en door adolescent waarbij veel negatieve

problemen zoals agressie in de vriendengroep aanwezig zijn(Van Lieshout et al., 2004). Mogelijk zijn er nog andere redenen in de sociale status die een rol spelen in het beginnen van pesten. Een tweede moderator die een rol kan spelen is het maken van duidelijk onderscheid tussen kinderen op de basisschool en adolescenten op de middelbare school. Dit is van belang omdat pestgedrag verandert in samenhang met de sociale status in de loop der tijd (Cillessen & Mayeux, 2004; Scholte et al., 2004). Naar mate kinderen ouder worden, neemt de

samenhang tussen pestgedrag en sociometrische populariteit af, en de samenhang tussen pestgedrag en vermeende populariteit toe (Cillessen & Mayeux, 2004). Een derde mogelijk relevante moderator is het onderscheid tussen jongens en meisjes (Cillessen & Mayeux, 2007;

(29)

Lansu & Cillessen, 2011). Meisjes zetten meer relationeel pestgedrag in om hun sociale status te bereiken, daar waar jongens meer fysiek pestgedrag inzetten. Verbaal pestgedrag wordt door zowel jongens al meisjes veel in gezet (Cillessen & Mayeux, 2007; Lansu & Cillessen, 2011). Door de verschillende vormen die jongens en meisjes inzetten, is het mogelijk dat zij anders beoordeeld worden door leeftijdsgenoten. Dit kan op zijn beurt zorgen voor verschillen in de sociale status. Het is van belang dat toekomstig onderzoek deze moderatoren en andere niet genoemde moderatoren meeneemt om een nog completer beeld te krijgen van de

samenhang tussen pesten en de sociale status.

De resultaten van deze studie kent ook een aantal sterke punten. Een eerste sterk punt is het uitvoeren van de ‘trim en fill’ methode, waarbij ontbrekende effectgroottes getoond en toegevoegd worden aan de analyse. Hierdoor krijg je een realistischere weergave van de resultaten (Duval & Tweedie, 2000). Daarnaast wordt de verdeling van de sociale status gezien als een sterk punt. Door de sociale status onder te verdelen in peer acceptatie, sociometrische populariteit, vermeende populariteit en sociale dominantie/macht wordt per onderdeel duidelijk welke invloed pestgedrag op de sociale status heeft. Om de verschillende vormen van de sociale status te meten is in de huidige studie gekeken naar de

definitie/vraagstelling die gebruikt is in de meegenomen studies in plaats van naar de naam van het construct. . Zo werd gekeken welke definitie/vraagstelling gebruikt werd indien een studie sprak over peer acceptatie. Veelal is het voorgekomen dat deze definitie/vraagstelling meer aansloot bij sociometrische populariteit. Deze studie is vervolgens wel geïncludeerd, maar de resultaten zijn in de dataset onder sociometrische populariteit gezet. Als gevolg van deze werkwijze zijn de resultaten in de huidige studie gebaseerd op één eenduidige definitie per vorm van sociale status. Door de samenhang tussen pestgedrag en de verschillende

onderdelen van de sociale status te onderzoeken, wordt duidelijk wat de pester wint en verliest op de sociale ladder door zijn pestgedrag. Dit onderscheid kan inzichtelijk maken waarop een

(30)

passende interventie zich in het vervolg moet richten (Olweus, 1993; Vaillancourt et al., 2007).

De huidige studie heeft een aantal implicaties voor de toekomst. Om meer te kunnen zeggen over de werkelijke samenhang tussen pestgedrag en de vier onderdelen van de sociale status, is meer onderzoek in de praktijk nodig. Door meer onderzoek uit te voeren met één duidelijke definitie van pesten en door onderscheid te maken in de vier onderdelen van de sociale status, kan uiteindelijk middels een nieuwe Multilevel meta-analyse een conclusie getrokken worden. Dit aanvullende onderzoek is van belang omdat blijkt dat pestgedrag samenhangt met de sociale status van de pester. De pester wint en verliest in positie op de sociale ladder. Door hier meer duidelijkheid over te krijgen, zodat men beter een conclusie kan trekken, kan een passende interventie ontwikkeld. Deze kan zich specifieker richten op wat de pester wint en verliest, en op wat de onderliggende behoeften van de pester zijn. . Zo kunnen vaardigheden worden aangeleerd die de pester kan inzetten in plaats van pesten. In de huidige studie is naast de moderatoranalyse in verband met de verschillen in de gehanteerde definities, geen aanvullende moderatoranalyse uitgevoerd, terwijl dit wel relevant lijkt. Daarom wordt geadviseerd om in verder onderzoek de sociale status in kaart te brengen voordat pestgedrag ingezet wordt (Van Lieshout et al., 2004), een duidelijk onderscheid te maken tussen kinderen op de basisschool en adolescenten op de middelbare school (Cillessen & Mayeux, 2004) en een onderscheid te maken op basis van geslacht. (Cillessen & Mayeux, 2007; Lansu & Cillessen, 2011).

Pestgedrag verandert de positie van de adolescent op de sociale ladder en lijkt bewust ingezet te worden vanuit een onderliggende behoefte. In de praktijk is het van belang niet alleen oog te hebben voor de schade die de pester aanricht bij het slachtoffer, maar ook voor de verschillende treden die de pester op de sociale ladder beklimt. Hiermee kunnen we pesters prosociale vaardigheden aanleren om hun sociale profiel te behouden, zonder dat dit ten koste

(31)

gaat van anderen door pestgedrag. Hierdoor wordt gezien dat het sociale profiel voor een adolescent van belang is en wordt deze gehoord in de sociale behoefte die ze hebben. Het beoogde resultaat hiervan zal een afname van pesten laten zien zonder dat adolescenten hun zo begeerde sociale reputatie hoeven op te geven.

(32)

Referenties

*Arnocky, S., & Vaillancourt, T. (2012). A multi-informant longitudinal study on the relationship between aggression, peer victimization, and dating status in adolescence. Evolutionary

Psychology, 10, 253–270. doi:10.1177/147470491201000207

* Berger, C., & Caravita, S. C. S. (2016). Why do early adolescents bully? Exploring the influence of prestige norms on social and psychological motives to bully. Journal of Adolescence, 46, 45– 56. doi:10.1016/j.adolescence.2015.10.020

Berne. S., Frisén, A., Schultze-Krumbholz, A., Scheithauer, H., Naruskov, K., Luik, P., Katzer, C., Erentaite, R., & Zukauskiene, R. (2013). Cyberbullying assessment instruments: A systematic review. Aggression and Violent Behavior, 18, 320–334. doi:10.1016/j.avb.2012.11.022 Blondé, B., Devos, I., Hanus, J., & Ryckbosch, W. (2012). Inleiding tot de kwantitatieve methoden

voor historici. Leuven: Universiteit Pers Leuven.

BN De Stem Breda (2018). 14-jarige doet zelfmoordpoging op Hanze College na pesten.

Geraadpleegd op 25 februari 2019, van https://www.bndestem.nl/oosterhout/14-jarige-doet - -zelfmoordpoging-op-hanze-college-na-pesten~a5252b16/

Boulton, M. J., & Smith, P. K. (1994). Bully/victim problems in middle-school children: Stability, self-perceived competence, peer perceptions and peer acceptance. Development Psychology,

12, 315-329. doi:10.1111/j.2044-835X.1994.tb00637.x|

* Bouman, T., van der Meulen, M., Goossens, F. A., Olthof, T., Vermande, M. M., & Aleva, E. A. (2012). Peer and Self-Reports of Victimization and Bullying: Their Differential Association with Internalizing Problems and Social Adjustment. Journal of School Psychology, 50, 759-774. doi:10.1016/j.jsp.2012.08.004

Cialdini, R. B., & Richardson, K. D. (1980). Two indirect tactics of impression management: basking and blasting. Personality and Social Psychology, 39, 406–416.

(33)

*Caravita, S. C. S., & Cillessen, A. H. N. (2012). Agentic or Communal? Associations between Interpersonal Goals, Popularity, and Bullying in Middle Childhood and Early Adolescence.

Social Development, 21, 376-395. doi: 10.1111/j.1467-9507.2011.00632.x

Caravita, S. C. S., Di Blasio, P., & Salmivalli, C. (2008). Unique and interactive effects of empathy and social status on involvement in bullying. Social Development, 18, 140–163.

doi:10.1111/j.1467-9507.2008.00465.x

Cents, R., Los, A. M., & Bindels, P. (2016). Suïcide onder adolescenten. Huisarts en Wetenschap,

59, 126-130. doi:10.1007/s12445-016-0075-3

* Cerezo, F., & Ato, M. (2005). Bullying in Spanish and English Pupils: A Sociometric Perspective Using the BULL-S Questionnaire. Educational Psychology, 25, 353-367.

doi:10.1080/01443410500041458

*Chang, L. (2004). The role of classroom norms in contextualizing the relations of children’s social behaviors to peer acceptance. Developmental Psychology, 40, 691–702.

doi: 10.1037/0012-1649.40.5.691

Cillessen, A. H. N. (2008). Handbook of peer interactions, relationships, and groups. Sociometric methods. Journal Child Development, 75, 147-163.

Cillessen, A. H. N., & Mayeux, L. (2004). From censure to reinforcement: Developmental changes in the association between aggression and social status. Child Development, 75, 147–163.

doi:10.1111/j.1467-8624.2004.00660.x

Cillessen, A. H. N., & Mayeux, L. (2007). Expectations and perceptions at schooltransitions: The role of peer status and aggression. Journal of School Psychology, 45, 567-586.

doi:10.1016/j.jsp.2007.05.004

Cillessen, A. H. N., & Rose, A. J. (2005). Understanding popularity in the peer system.

Psychological Science, 14, 102–105. doi:10.1111%2Fj.0963-7214.2005.00343.x

(34)

Cohen, J., & Cohen, J. (Eds.). (2003). Applied multiple regression/correlation analysis for the

behavioral sciences. Mahwah, N.J: L. Erlbaum Associates.

Cohen, J., Cohen, P. Leona, A., & West, S. H. (2003). Applied multiple regression/correlation

analysis for the behavioral sciences. Hillsdale, N.J: L. Erlbaum Associates.

doi:10.4324/9781410606266

Coie, J. D., Dodge, K. A., & Coppotelli, H. (1982). Dimensions and types of social status: A cross-age perspective. Developmental Psychology, 18, 557–570. doi:10.1037/0012-1649.18.4.557 Dijkstra, J. K., Lindenberg, S., & Veenstra, R. (2008). Beyond the Class Norm: Bullying Behavior of

Popular Adolescents and its Relation to Peer acceptance and Rejection. Journal Abnormal

Child Psychology, 36, 1573-2835. doi:10.1007/s10802-008-9251-7

Dodge, K. A., Coie, J. D., & Brakke, N. P. (1982). Behavior patterns of socially rejected and neglected preadolescents: The roles of social approach and aggression. Journal of Abnormal

Child Psychology, 10, 389–410. doi:10.1007/BF00912329

Dunn, O. J. (1961). Multiple Comparisons Among Means. Journal of the American Statistical

Association, 56, 52-64.

Duval, S., & Tweedie, R. (2000). Trim and fill: A simple funnel-plot based method of testing and adjusting for publication bias in meta-analysis. Biometrics, 56, 455–460.

doi:10.1111/j.0006-341X.2000.00455.x

Erdogan, B. Z. (1999). Celebrity endorsement: a literature review. Journal of Marketing

Management, 15, 291–314. doi:10.1362/026725799784870379

Estell, D. B., Cairns, R. B., Farmer, T. W., & Cairns, B. D. (2002). Aggression in inner-city early elementary classrooms: Individual and peer group configurations. Merrill-Palmer Quart, 48, 52–76.

(35)

Estell, D. B., Farmer, T. W., & Cairns, B. D. (2007). Bullies and Victims in Rual African American Youth: Behavioral Characteristics and Social Network Placement. Aggressive Behavior, 33, 145-159. doi:10.1002/ab

Farmer, T.W. (2000). The social dynamics of aggressive and disruptive behavior in school:

Implications for behavioral consultation. Journal Education Psycholy Consult, 11, 299–321. doi:10.1080/10474412.2000.9669417

Farmer, T. W., Estell, D. B., Bishop, L., O’Neal, K. K., & Cairns, B. D. (2003). Rejected bullies or popular leaders? The social relations of aggressive subtypes of rural African American early adolescents. Developmental Psychology, 99, 992–1004. doi:10.1037/0012-1649.39.6.992 *Garandeau, C. F., Lee, I. A., & Salmivalli, C. (2014b). Inequality matters: Classroom status

hierarchy and adolescents’ bullying. Journal of Youth and Adolescence, 43, 1123–1133. doi: 10.1007/s10964-013-0040-4

Garandeau, C. F., Wilson, T., & Rodkin, P. C. (2010). The popularity of elementary school bullies in

gender and racial context. In S. R. Jimerson, S. M. Swearer, & D. L. Espelage (Eds.),

Handbook of bullying in schools: An international perspective (pp. 119-136). New York, NY, US: Routledge/Taylor & Francis Group.

Grubbs, F. E. (1969). Procedures for Detecting Outlying Observations in Samples. Technometrics,

11, 1–21. doi:10.1080/00401706.1969.10490657.

* Hafen, C. A., Laursen, B., Nurmi, J.-E., & Salmela-Aro, K. (2013). Bullies, victims, and antipathy: The feeling is mutual. Journal of Abnormal Child Psychology, 41, 801–809.

doi:10.1007/s10802-013-9720-5

Huitsing, G., Snijders, T. A. B., van Duyn, M. A. J., & Veenstra, R. (2014). Victims, bullies, and their defenders: A longitudinal study of the coevolution of positive and negative networks.

(36)

Hunter, J. E., & Schmidt, F. L. (1990). Methods of meta-analysis: Correcting error and bias in

research findings. Newbury Park, CA: Sage.

Keltner, D., Gruenfeld, D. H., & Anderson, C. (2003). Power, approach, and inhibition.

Psychological Review, 110, 265-284. doi:10.1037/0033-295X.110.2.265

*Kochel, K. P., Ladd, G. W., Bagwell, C. L., & Yabko, B. A. (2015). Bully/victim profiles’ differential risk for worsening peer acceptance: The role of friendship. Journal of Applied

Developmental Psychology, 41, 38–45. doi:10.1016/j.appdev.2015.05.002

LaFontana, K. M., & Cillessen, A. H. N. (2002). Children’s perceptions of popular and unpopular peers: A multimethod assessment. Development Psychology, 38, 635–647.

doi:10.1037/0012-1649.38.5.635

Lansu, T. A. M., & Cillessen, A. H. N. (2011). Peer Status in Emerging Adulthood: Associations of Popularity and Preference With Social Roles and Behavior. Journal of Adolescent Research,

27, 132-150. doi:10.1177/0743558411402341

Lease, A. M., Musgrove, K. T., & Axelrod, J. L. (2002). Dimensions of Social Status in

Preadolescent Peer Groups: Likeability, Perceived Popularity, and Social Dominance. Social

Development, 11, 508 -533. doi:10.1111/1467-9507.00213

Levine, J. M., & Moreland, R. L. (1998). Small groups. In D. T. Gilbert, S. T. Fiske, & G. Lindzey (Eds.), The handbook of social psychology (4th ed., Vol. 2, pp. 415–469). New York: McGraw-Hill.

Lipsey, M., & Wilson, D. (2001). Practical meta-analysis. Thousand Oaks, CA: Sage.

NOS (2017). 15-jarige scholier pleegt zelfmoord na pesterijen. Geraadpleegd op 25 februari 2019, van https://nos.nl/artikel/2152373-15-jarige-scholier-pleegt-zelfmoord-na-pesterijen.html Olthof, T., Goossens, F. A., Vermande, M. M., Aleva, E. A., & Van der Meulen, M. (2011). Bullying

as strategic behavior: Relations with desired and acquired dominance in the peer group.

(37)

Olweus, D. (1993). Bullying at school what we know and what we can do. Cambridge, MA: Blackwell. doi:10.1002/pits.10114|

*Palacios, D., & Berger, C. (2016). What is popular? Distinguishing bullying and aggression as status correlates within specific peer normative contexts. Psicologia-Reflexao E Critica, 29, UNSP-10. doi:10.1186/s41155-016-0031-y

Peeters, M., Cillessen, A. H. N., & Scholte, R. H. J. (2010). Clueless or powerful? Identifying subtypes of bullies in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 39, 1041–1052. doi:10.1007/s10964-009-9478-9

Pellegrini, A. D., Bartini, M., & Brooks, F. (1999). School bullies, victims, and aggressive victims: Factors related to group affiliation and victimization in early adolescence. Journal of

Educational Psychology, 91, 216–234. doi:10.1037/0022-0663.91.2.216

Phillips, D. A. (2007). Punking and bullying strategies in middle school, high school, and beyond.

Journal of Interpersonal Violence, 22, 158−178. doi:10.1177%2F0886260506295341

Prinstein, M. J., & Cillessen, A. H. N. (2003). Forms and functions of adolescent peer aggression associated with high levels of peer status. Merrill-Palmer Quarterly, 49, 310-342.

doi:10.1353/mpq.2003.0015

*Pronk, J., Lee, N. C., Sandhu, D., Kaur, K., Kaur, S., Olthof, T., & Goossens, F. A. (2017). Associations between Dutch and Indian adolescents’ bullying role behavior and peer-group status: Cross-culturally testing an evolutionary hypothesis. Journal of Behavioral

Development, 41, 735–742. doi:10.1177/0165025416679743

Reijntjes, A., Vermande, M., & van der Meulen, M. (2015). Pesten: definitie, prevalentie, verloop en problematiek. Pesten op school: Achtergronden en interventies. Amsterdam: Boom Lemma. Rosenthal, R. (1995). Writing meta-analytic reviews. Psychological Bulletin, 118, 183-192.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Degene die tegen beloning persoonlijk arbeid verricht niet op grond van een arbeidsovereenkomst, is niet verzekerd wanneer die arbeid doorgaans op minder dan 2 dagen per week

Een soortgelijke regeling gold niet voor gehuwde mannen, die ingezetene zijn en wier vrouwen op grond van een regeling van een ander land of ingevolge een verdrag verzekerd zijn

&#34;8% kans dat je in de hoogste inkomensklasse geboren wordt en in de laagste inkomensklasse terechtkomt.&#34; Volgens Nico is die tekst niet juist: de kans dat een

However, SVM rank- ing modelling social behaviours as a group and consider- ing relative differences resulted in the best performance compared to the individual classification

When evaluating the results of our replication study on the basis of Bayes factors, we find that only one of the three statistically significant effects —the finding of a greater

In dit onderzoek wordt door middel van een kwalitatieve inhoudsanalyse gekeken naar de mogelijke invloed van communicatiestrategie, snelheid van reageren en gebruik van human voice

With regard to the principal research question, three main challenges were identified in the interviews with CM-ADs and ARN practitioners in Bogotá; the widespread

This results in a conclusion that describes which part of the residential location choice of young graduates from the Achterhoek is related to place attachment to the region and