• No results found

Buurtbudget in Slotermeer-Noordoost : democratisering van begroting gemeenschapsgeld : een onderzoek naar deelnemers van de pilot buurtbudget in Slotermeer-Noordoost

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Buurtbudget in Slotermeer-Noordoost : democratisering van begroting gemeenschapsgeld : een onderzoek naar deelnemers van de pilot buurtbudget in Slotermeer-Noordoost"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Buurtbudget in Slotermeer-Noordoost: democratisering

van begroting gemeenschapsgeld

Een onderzoek naar deelnemers van de pilot buurtbudget in

Slotermeer-Noordoost

Maya Pauels

Studentnummer: 10772812 Master Sociologie

Graduate School of Social Sciences Universiteit van Amsterdam Eerste beoordelaar: drs. René Hulst

Tweede beoordelaar: dr. Marianne Grunell

Stage: Gemeente Amsterdam, gebiedspool Geuzenveld-Slotermeer Amsterdam, 30 augustus 2019

(2)

2

Inhoudsopgave

Samenvatting……… 3 Inleiding……… 5 1. Buurtbudget in Slotermeer-Noordoost 1.1 Inleiding………... 11 1.2 Aanleiding……… 12

1.3 Proces van buurtbudget……… 14

1.4 Voorwaarden voor plannen……….. 15

1.5 Inspiratie voor pilot: Buurtbudget Gemeente Antwerpen & West Begroot... 16

2. Theoretisch kader 2.1 Historisch overzicht noties over burgerschap in Nederland……… 18

2.2 Burgerschap in de doe-democratie………... 21

2.3 Theorie over democratie: de rol van de burger in de democratie……… 22

2.4 Conclusie theorie en link met buurtbudget……….. 26

3. Methodologie 3.1 Onderzoeksdesign……… 27

3.2 Respondenten en sampling……….. 28

3.3 Onderzoeksmethoden en dataverzameling……….. 29

3.4 Data-analyse………. 30

3.5 Ethische kwesties en eigen positie……….. 31

4. Bevindingen & analyse 4.1 Sociaal-demografische kenmerken……….. 32

4.2 Motivaties voor deelname………... 39

4.3 Kijk op organisatie en uitvoering eigen plan………... 44

4.4 Doel van buurtbudget………... 45

5. Conclusie………... 47

Literatuurlijst………... 48

Bijlage 1: enquête……….. 50

(3)

3 Samenvatting

De afgelopen jaren is de Nederlandse overheid meer actieve inzet en betrokkenheid van burgers gaan verwachten. Enerzijds worden inwoners aangemoedigd om zich in te zetten voor hun directe leefomgeving door vrijwilligerswerk te doen, schoonmaakacties te houden of een lokale zorgcoöperatie op te richten (burgerparticipatie). Anderzijds poogt de overheid zich minder verzorgend op te stellen door vooral plannen en ideeën van burgers en het maatschappelijke middenveld te faciliteren (overheidsparticipatie). Deze nieuwe

samenwerking tussen burgers en overheid wordt de doe-democratie genoemd. De recente opkomst van de burgerbegroting, ofwel het buurtbudget, kan begrepen worden in de context van de doe-democratie. In de Amsterdamse wijk Slotermeer-Noordoost wordt

gemeentebudget beschikbaar gesteld dat bewoners en ondernemers uit de wijk op

democratische wijze mogen verdelen over plannen die ten goede dienen te komen aan deze wijk. In Nederland is, naar mijn weten, nog geen onderzoek gedaan naar deelnemers van burgerbegrotingen. Dit is een relevante vraag, omdat beleidsbeïnvloedende en politieke participatie selectief van aard is: vooral hoogopgeleide, witte burgers zijn actief. Aangezien het buurtbudget kenmerken heeft van zowel beleidsbeïnvloedende als de nieuwere

zelfredzame participatie, onderzoek ik (1) wat sociaal-demografische kenmerken zijn van planindieners1, (2) wat hun motivaties zijn voor deelname en (3) hun kijk op de organisatie en uitvoering van hun eigen plan. De planindieners blijken een diverse groep te zijn. De helft van de respondenten heeft een migratieachtergrond. Deelnemers hebben uiteenlopende leeftijden, maar mensen van middelbare leeftijd en ouderen zijn oververtegenwoordigd. 80% van de planindieners is een ‘unusual suspect’ en participeert niet, of nauwelijks,

beleidsbeinvloedend in de wijk. Opvallend is wel, gezien de samenstelling van de wijk, dat HBO’ers en WO’ers oververtegenwoordigd zijn. Iets meer dan de helft van de planindieners heeft de enquete ingevuld, de verwachting is dat planindieners met een MBO of een lagere opleiding de enquete minder vaak hebben ingevuld en dat MBO of lageropgeleiden in werkelijkheid vaker deelnamen. Interessant is dat de helft van de HBO’ers en WO’ers een migratieachtergrond heeft. Het lijkt erop dat de planindieners van het buurtbudget diverser zijn dan deelnemers aan traditionele inspraaktrajecten waarbij hoogopgeleiden zonder migratieachtergrond de meerderheid vormen. De motivaties voor het indienen van plannen kunnen onderverdeeld worden in vier categorieën: ten eerste nieuwe plannen die voortkomen uit actief burgerschap in de wijk, ten tweede eerdere uitgevoerde plannen die de planindiener nieuw leven wil inblazen, ten derde plannen die voortkomen uit iets specifieks missen in de wijk en het simpelweg leuk vinden om eens mee te doen, en tot slot al bestaande plannen waarvoor het buurtbudget uitkomst kan bieden voor een start, continuering en/of uitbreiding. Vrijwel alle respondenten die meegewerkt hebben aan een semigestructureerd interview (13 respondenten in totaal) blijken actieve burgers te zijn die zich inzetten voor het publieke domein en een brug slaan tussen burgers onderling, en in sommige gevallen ook tussen burgers en ambtenaren. De kijk op de organisatie en uitvoering van het eigen plan, blijkt sterk samen te hangen met de achtergrond van de indiener. (Actieve) bewoners gaven vaker aan

1 In de opzet van het buurtbudget Slotermeer-Noordoost kunnen betrokkenen plannen indienen. Over deze

plannen wordt het budget - in een later stadium - verdeeld. Dit onderzoek richt zich op de planindieners en niet op andere vormen van deelname zoals het stemmen.

(4)

4 ondersteuning te willen of bleken hun plan nog niet concreet gemaakt te hebben.

Maatschappelijke organisaties en ondernemers bleken vooral het budget te willen gebruiken zonder veel verdere ondersteuning van de gemeente of andere partijen. Concluderend kenmerken planindieners van het buurtbudget zich als een diverse groep: de helft heeft een migratieachtergrond, 80% zijn ‘unusual suspects’ en verschillende leeftijdscategorieën zijn vertegenwoordigd. Hoewel HBO en WO geschoolden oververtegenwoordigd zijn, lijken de planindieners van het buurtbudget niet opvallend vaak al beleidsbeinvloedend te participeren in de wijk.

Buurtbudget in Slotermeer-Noordoost: pilot democratisering van begroting

gemeenschapsgeld

(5)

5 Inleiding

De afgelopen jaren is de Nederlandse overheid steeds meer betrokkenheid van burgers gaan verwachten. Mensen worden aangemoedigd om te ‘participeren.’ Participatie is een breed en vaak gebruikt begrip, maar ik ben vooral geïnteresseerd in burgerparticipatie. De

Rijksoverheid maakt een onderscheid tussen burgerparticipatie en overheidsparticipatie. Dit wordt als volgt omschreven:

Burgerparticipatie: ‘Veel burgers voelen zich betrokken bij hun wijk of omgeving en zetten zich daar vrijwillig voor in. Ze doen vrijwilligerswerk. Of organiseren schoonmaakacties in de straat om de leefbaarheid te verbeteren. Ze kopen collectief zonnepanelen in. Ze richten een lokale zorgcoöperatie op. Of ze praten mee over de gemeentebegroting. Dit heet burgerparticipatie.’ 2

Overheidsparticipatie: ‘Als mensen zelf meer ideeën hebben, vraagt dat om een andere rol van de overheid. De ondersteuning van al die ideeën en plannen door de overheid heet

overheidsparticipatie. De gemeente kan bijvoorbeeld voorzieningen aanbieden of beschikbaar stellen. Met wijkbudgetten bijvoorbeeld kunnen bewoners eigen plannen laten uitvoeren in hun buurt.’ 3

Verder wordt op de website van de Rijksoverheid geschreven over een nieuwe samenwerking tussen burgers en overheid: de doe-democratie. Er zou een nieuwe samenwerking ontstaan, omdat actieve burgers niet willen dat de overheid alles voor hen oplost met een

standaardoplossing. Ook zouden ze maatwerk willen en een overheid die met hen meedenkt 4. De overheid streeft er blijkbaar naar om eerder een faciliterende dan een verzorgende rol aan te nemen (door bijvoorbeeld ‘knellende’ regels weg te nemen en burgers te ondersteunen via verschillende platforms en organisaties). In het Regeerakkoord van 2017-2021 staat in hoofdstuk 1.2 dat het kabinet ruimte biedt aan burgers en verenigingen. Hierin staat dat de regering in overleg met gemeenten een zogenaamde Right to challenge-regeling wil invoeren waardoor inwoners en lokale verenigingen een alternatief voorstel in mogen dienen voor de uitvoering van collectieve voorzieningen in hun directe omgeving. Als voorbeelden worden het beheer van sportvelden, het onderhoud van een park of andere maatschappelijke

voorzieningen genoemd. Verder komt er in enkele gemeenten een experiment waarbij buurtbewoners of lokale verenigingen het eerste recht krijgen om een maatschappelijke voorziening over te nemen en de bijbehorende functie voort te zetten 5. In Amsterdam krijgt de nieuwe samenwerking tussen burgers en overheid iets anders vorm. Volgens de

Amsterdamse democratiseringsagenda worden zeggenschap en eigenaarschap van burgers versterkt door verschillende experimenten die als doel hebben om de lokale democratie te vernieuwen. Met zeggenschap wordt simpelweg meer inspraak van burgers bedoeld.

Eigenaarschap gaat voornamelijk over een gevoel van eigenaarschap creëren. De gedachte is dat burgers meer verantwoordelijkheid nemen en zich meer inzetten voor hun wijk als zij ook 2 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/burgerschap/burgerparticipatie (geraadpleegd op 20/2/2019). 3 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/burgerschap/burgerparticipatie (geraadpleegd op 20/2/2019). 4 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/burgerschap/burgerparticipatie (geraadpleegd op 20/2/2019). 5

(6)

6 echt mee mogen beslissen over hun directe leefomgeving 6.

Burgerbegroting

De recente opkomst van de burgerbegroting, ook wel buurtbudget(ten) genoemd, in

Nederland kan begrepen worden in de context van een nieuwe verhouding tussen burgers en overheid, de doe-democratie, en de wens om de lokale democratie te vernieuwen en hierdoor te versterken 7. De burgerbegroting is, kort gezegd, een deel van het gemeentebudget dat beschikbaar wordt gesteld voor burgers van die gemeente, of zelfs van een specifiek stadsdeel of wijk, om op democratische wijze te verdelen. Hoe de burgerbegroting precies vorm krijgt, verschilt per gemeente. In Slotermeer-Noordoost wordt het gedefinieerd als: ‘een

herverdeling van het geld zodat het direct ten goede komt aan de buurt’ 8 .

De burgerbegroting is een wereldwijd fenomeen dat in 1989 voor het eerst werd ingevoerd door de lokale afdeling van de arbeiderspartij (Partido dos Trabalhadores) in de Braziliaanse stad Porto Alegre (Marquetti et al.: 2012). Het streven was om zoveel mogelijk inwoners direct te betrekken bij het economische, publieke beleid van de stad. Specifiek om hen te laten meebepalen waar en hoe middelen werden ingezet in hun stadsdistrict. Verder was het vanaf het begin een belangrijk doel om burgers die normaal buitengesloten werden van traditionele politieke besluitvorming, vooral het armere deel van de bevolking, juist actief te betrekken (ibid.: 62-63).

Intussen bestaat de burgerbegroting dertig jaar, in verschillende landen wereldwijd en in verschillende vormen. Afhankelijk van de landelijke en lokale politiek, de tijd en de al bestaande instituties krijgt de burgerbegroting diverse gedaantes (ibid.: 63). Zo creëerden Sintomer et al. (2010) een overzicht van burgerbegrotingen wereldwijd. Zij gebruiken een praktische definitie met vijf criteria om een burgerbegroting te duiden:

(1) The financial and/or budgetary dimension must be discussed; participatory budgeting is dealing with scarce resources.

(2) The city level has to be involved, or a (decentralised) district with an elected body and some power over administration (the neighbourhood level is not enough).

(3) It has to be a repeated process (one meeting or one referendum on financial issues are not examples of participatory budgeting).

(4) The process must include some form of public deliberation within the framework of specific meetings/forums (the opening of administrative meetings or classical representative instances to ‚normal‘ citizens is not participatory budgeting).

(5) Some accountability on the output is required.

(Sintomer et al. 2010: 9)

6 Gesprek met Hettie Politiek, programmamanager Democratisering Gemeente Amsterdam. 7

Agenda van Groot Wassink (GroenLinks), wethouder Democratisering.

8

(7)

7 Volgens de onderzoekers is de burgerbegroting niet alleen populair gebleven in Brazilië, maar is het in de jaren negentig ook verspreid naar andere Zuid-Amerikaanse landen zoals Ecuador, Peru, Argentinië en Uruguay. Sinds het begin van het millennium heeft de burgerbegroting zijn intrede gemaakt op alle andere continenten. In Europa zijn

burgerbegrotingen vooral aanwezig in verschillende steden en dorpen in Frankrijk, Spanje, Portugal en Italië, maar ook in minder mate in Duitsland, Polen, Scandinavische landen en in het Verenigd Koninkrijk (ibid.: 9-10).

In West-Europa waren het aanvankelijk sociaaldemocratische en socialistische partijen die voorstanders waren voor het invoeren van burgerbegrotingen. Intussen zijn liberale en conservatieve partijen in meerdere landen ook actief betrokken. In Duitsland was de burgerbegroting bijvoorbeeld al vanaf het begin een onderwerp voor zowel

sociaaldemocraten als conservatieven. Bovendien worden de burgerbegrotingen niet alleen ingegeven door de politiek, maar ook door verschillende netwerken en (NGO) organisaties (ibid.: 32-33). De burgerbegroting lijkt geen specifieke politieke kleur te hebben en voor verschillende doelen ingezet te worden. Gemeengoed is natuurlijk wel dat burgers op democratische wijze zeggenschap krijgen over de besteding van gemeenschapsgeld in een specifiek gebied.

Juist vanwege de grote diversiteit aan burgerbegrotingen en vanwege de aard van mijn onderzoek, een scriptie over de pilot buurtbudgetten in Slotermeer-Noordoost verbonden aan mijn stage bij het projectteam van deze pilot van de gemeente, maak ik geen comparatieve analyse van burgerbegrotingen. Ik zie de buurtbudgetten in Slotermeer-Noordoost als een

case study die tot stand is gekomen in de huidige politieke context van de doe-democratie en

de wens van het Amsterdamse College van B&W om de lokale democratie te versterken door deze te vernieuwen 9. Interessant hieraan is dat ook in deze context ideeën over burgerschap van de huidige, en voorgaande, centrumrechtse kabinetten en linkse ideeën over inclusief en divers burgerschap op gemeentelijk niveau samenkomen.

Wel kijk ik naar het onderzoek dat is gedaan naar verschillende burgerbegrotingen in Nederland en België. Volgens Hofman (2017), een belangrijke aanjager van de

burgerbegroting in Nederland en wiens boek een leidraad is voor de pilot in Slotermeer-Noordoost, zouden er in Nederland en België vijf actuele burgerbegrotingen zijn. Deze zijn ingevoerd in Antwerpen (2014), Oldebroek (2015), Breda (2015), Oss-Geffen (2016) en in Emmen-Emmerhout (2016) (Hofman 2017: 9-13). Deze burgerbegrotingen starten als pilots en worden na enkele maanden of een jaar geëvalueerd. Opvallend is dat er voor de

Nederlandse begrotingen nog weinig bekend lijkt te zijn over sociaal-demografische

kenmerken, zoals leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en geboorteland, van deelnemers en hun motivaties voor deelname. De evaluaties van Nederlandse burgerbegrotingen lijken vooral het proces als zodanig te evalueren: zijn de voorbereiding en uitvoering naar wens verlopen en wat kan beter? Ook wordt tevredenheid van deelnemende burgers en betrokken

ambtenaren gemeten via enquêtes 10. Het blijft echter een raadsel wie deze deelnemende

9

Agenda van Groot Wassink (GroenLinks), wethouder Democratisering Gemeente Amsterdam.

10

Zie bijvoorbeeld: http://democraticchallenge.nl/wp-content/uploads/2016/02/Evaluatie-Pilot-Burgerbegroting-Oldebroek-december-2015.pdf (geraadpleegd op 2/6/2019).

(8)

8 burgers nou eigenlijk zijn, waarom ze meedoen en of ze bekend zijn met soortgelijke

participatie. Wolf et al. (2018) schrijven dat in Europese experimenten met

burgerbegrotingen er voorzichtige aanwijzingen zijn dat de deelnemers een gevarieerder publiek vormen dan meestal in participatieprocedures het geval is. Dit blijkt uit een evaluatie van Schotse burgerbegrotingen (What Works 1st Generation) en uit gesprekken met

organisatoren uit Parijs en Antwerpen (Wolf et al. 2018: 17-18). In beide gevallen wordt extra bestuurlijke energie ingezet op het betrekken van bewoners uit sociaaleconomisch zwakkere wijken. In Parijs zouden bewoners van deze wijken vooral meedoen aan de open stemrondes, maar zou het lastig blijken om hen op langere termijn te motiveren mee te doen. In Antwerpen zou tijdens deliberatieronde een divers publiek meedoen. Deze diversiteit zou te maken hebben met de organisatorische inbedding van de burgerbegroting. De onderzoekers schrijven dat het overleggen een tijdsinvestering is die de hoger opgeleide middenklasse er niet voor over lijkt te hebben. Bovendien wordt er in Antwerpen extra energie besteed aan het bereiken van bewoners van sociaaleconomisch zwakkere wijken via contact met verenigingen in het maatschappelijke middenveld (ibid.: 18).

Beleidsbeïnvloedende participatie & zelfredzame participatie

Van Houwelingen et al. (2014) stellen dat participatie grofweg verdeeld kan worden in twee categorieën: beleidsbeïnvloedende en zelfredzame participatie. Met beleidsbeïnvloedende participatie bedoelen zij dat burgers invloed uitoefenen op het beleid van een instantie door te stemmen, lobbyen of gebruik te maken van inspraak en medezeggenschap. Zelfredzaamheid gaat daarentegen om ‘zelf aan de slag gaan’, zoals de buurt schoonmaken of een voorziening draaiende te houden. Burgers verenigen zich om zelf dingen te doen en zaken te regelen (Van Houwelingen et al. 2014: 18-20).

Wat in Nederland bekend is over beleidsbeïnvloedende participatie, is dat deze vaak selectief is (Van Stokkom 2006, Bovens en Wille 2011, Van der Meer 2016). Het klassieke beeld is dat vooral hoogopgeleide, witte mannen van middelbare leeftijd politiek actief zijn en dat beeld zou in belangrijke mate ook bevestigd worden voor traditionele en nieuwere vormen van politieke participatie (Van der Meer 2016: 358). Bovens en Wille (2010 en 2011) laten zien hoe Nederland geworden is tot een ware ‘diplomademocratie’ waarin spanning ontstaat tussen democratie en meritocratie. Tegenwoordig zou het land namelijk bestuurd worden door burgers met de hoogste diploma’s. Alle formele en informele instituties en arena’s, van Kamer en kabinet, belangenorganisaties en overlegorganen tot inspraakavonden en internetacties, worden gedomineerd door hoger opgeleiden en professionals (Bovens en Wille 2010, Bovens en Wille 2011). Van Stokkom (2006) spreekt over een ‘participatie-elite’, hiermee bedoelt hij een groep burgers met meer dan gemiddelde kennis over en belangstelling voor politieke vraagstukken. Dit zou bijvoorbeeld zichtbaar worden bij verschillende burgerfora (Van Stokkom 2006: 50-52).

Zelfredzame participatie is in de literatuur in verschillende bewoordingen terug te vinden. Natuurlijk wordt niet altijd precies hetzelfde bedoeld. Tonkens (2009) spreekt bijvoorbeeld over actief burgerschap. Burgers worden aangemoedigd om ‘actief’ te zijn en

https://breda.raadsinformatie.nl/document/3789715/1/Ck_45105_xBijlage_2_Evaluatierapport_Pilots_Breda_Begroot

(9)

9 een belangrijke rol te spelen in het oplossen van maatschappelijke problemen. Actief

burgerschap wordt volgens haar de laatste jaren aangedragen bij het oplossen van de volgende vier maatschappelijke vraagstukken: het gebrek aan sociale samenhang,

consumentistisch en asociaal gedrag, sociale uitsluiting en als laatste de kloof tussen burgers en bestuur. Door verantwoordelijk, fatsoenlijk, zorgzaam en besluitvaardig te zijn en bruggen te slaan tussen burgers onderling, en tussen burgers en bestuur, zouden zij oplossingen

kunnen bieden (Tonkens 2009: 7). Van de Wijdeven et al. (2010) en Van de Wijdeven (2012) spreken over burgerschap in een doe-democratie. Hiermee bedoelen zij dat burgers het

publieke domein niet primair vormen door oudere, officiële vormen van participatie, zoals kiezen, stemmen of inspreken, maar door concreet handelen en ‘gewoon doen’. Bijvoorbeeld burgers die een straatfeest organiseren of hun buurt veilig proberen te houden met

buurtpreventieapps (Van de Wijdeven et al. 2010: 11). Tot slot hebben Bakker et al. (2011) en Oude Vrielink et al. (2011) onderzoek gedaan naar burgerinitiatieven. Met de

verzamelterm burgerinitiatief bedoelen zij: […] dat burgers zich inzetten voor een

maatschappelijk relevant doel of een publiek belang door zelf iets te doen binnen het publieke domein’ (Oude Vrielink et al. 2011: 378). Kenmerkend aan deze initiatieven is dat deze vaak worden vormgegeven door interacties tussen burgers en instituties. De overheid zou zich enerzijds bescheiden willen opstellen door burgers waar nodig te ondersteunen en initiatieven aan te jagen, anderzijds zou er veel nadruk liggen op ‘meedoen’ en ‘eigen

verantwoordelijkheid’ en op een ideaalbeeld van goede burgers die loyaal bijdragen aan het oplossen van problemen die de overheid belangrijk acht (ibid.: 378-379).

De mate waarin bewoners daadwerkelijk zelfredzaam zijn of worden geacht te zijn, verschilt. Ze zetten zich in elk geval actief in voor het publieke domein, vaak is dit hun buurt.

Buurtbudget in Slotermeer-Noordoost: snijvlak tussen beleidsbeïnvloedende & zelfredzame participatie

De pilot buurtbudgetten in Slotermeer-Noordoost lijkt een voorbeeld te zijn van een nieuwe samenwerking tussen burgers en overheid: de democratie. Hiermee bedoel ik de doe-democratie zoals deze wordt omschreven door de overheid zelf 11. Alleen lijkt de

burgerbegroting kenmerken te hebben van zowel de oudere vormen van

beleidsbeïnvloedende participatie als van de meer recente zelfredzame participatie. Met zelfredzaam bedoel ik niet dat deelnemers er alleen voor staan, maar dat zij actief zijn in hun wijk door ‘concreet te doen’ en een brug te slaan tussen burgers onderling en burgers en bestuur (Tonkens 2009, Van de Wijdeven et al. 2010, Van de Wijdeven 2012).

Naar mijn idee heeft de pilot kenmerken van beide vormen van participatie, omdat deelnemers enerzijds inspraak hebben op het beleid door zelf een plan te bedenken, in te dienen, te stemmen en eventueel hun plan te promoten om genoeg likes en stemmen binnen te halen. Bij een succesvolle deelname kan een deelnemer budget krijgen voor zijn plan

(beleidsbeïnvloedende participatie). Anderzijds hebben deelnemers ook invloed op het concrete doen: het plan kan door de indiener zelf uitgevoerd worden of samen met andere partijen zoals actieve bewoners, maatschappelijke organisaties of lokale ondernemers

11

(10)

10 (zelfredzame participatie).

Deze samenkomst maakt het interessant om te achterhalen wie meedoen en waarom. Komen hier, zoals bij oudere vormen van beleidsbeïnvloedende participatie het geval blijkt te zijn, vooral hoogopgeleide, witte burgers op af? Worden er nieuwe groepen bereikt of vooral de zogenaamde usual suspects die al beleidsbeïnvloedend in de wijk participeren (zoals vaste bezoekers van inspraakavonden, leden van het buurtpanel of bekenden van het

bewonersinitiatief)? En waarom doen mensen eigenlijk mee en hoe zien zij de organisatie en uitvoering van hun eigen plan voor zich? Concreet stel ik deze vragen:

Hoofdvraag: Hoe ziet participatie aan de pilot buurtbudget Slotermeer-Noordoost

eruit?

Deelvraag 1: a) In hoeverre zijn planindieners een representatieve

sociaal-demografische afspiegeling van de wijk? (Qua leeftijd, geslacht, migratieachtergrond, opleidingsniveau, wel/niet wonend in Slotermeer- Noordoost)

b) In hoeverre zijn planindieners ‘usual suspects’ die al beleids- beïnvloedend in de wijk participeren?

Deelvraag 2: Wat zijn de motivaties van deelnemers om een plan in te dienen?

Deelvraag 3: Wat vinden planindieners taken voor henzelf, voor de gemeente en/of voor andere partijen m.b.t. de uitvoering en organisatie van hun eigen plan?

1. Buurtbudget in Slotermeer-Noordoost

1.1 Inleiding

In maart is de pilot buurtbudget van start gegaan in de wijk Slotermeer-Noordoost in stadsdeel Nieuw-West. Het doel van de pilot is om de lokale democratie te versterken door verdeling van gemeenschapsgeld op buurtniveau te democratiseren. Het buurtbudget zou moeten bijdragen aan het vergroten van de zeggenschap van bewoners, het vergroten van

(11)

11 betrokkenheid bij de buurt en daarnaast kan de ambtelijke organisatie hierdoor nieuwe

vormen van werken leren 12. Een buurtbudget wordt gedefinieerd als: ‘een herverdeling van het geld zodat het direct ten goede komt aan de buurt’. In 2019 is namelijk 500 000 euro van de gemeentelijke begroting gereserveerd voor de pilot burgerbegroting in

Slotermeer-Noordoost 13. Buurtbudget(ten) en burgerbegroting worden gebruikt om de verdeling van gemeenschapsgeld zodat het ten goede komt aan de wijk te duiden, maar deze begrippen betekenen in de praktijk hetzelfde. In het projectplan staat ook een uitgebreidere

omschrijving van de burgerbegroting:

‘Een burgerbegroting is een georganiseerd proces waarin inwoners van een bepaald gebied of ‘gebruikers’ van een bepaald domein (bijvoorbeeld sport of cultuur) samen bepalen welke onderwerpen en vraagstukken ze van belang vinden, waar ze in willen investeren, welke oplossingen en innovaties ze waardevol vinden, en welke eindkeuzes ze maken. Daarvoor hebben ze toegang tot het bestaande budget dat een overheid (of een publieke instantie zoals corporatie, zorgpartij, waterschap etc.) voor het gebied (wijk, dorp) of onderwerp heeft vrijgemaakt. De inwoners kunnen op basis van een stevige deliberatie met elkaar met bestaande posten schuiven, opplussen of vermin- deren om zo te komen tot beter passende investeringskeuzes voor hun gebied. Dit nodigt uit om samen na te denken over waar het gebied behoefte aan heeft, wat minder of anders kan, welke slimme uitvoeringsalternatieven er zijn of kunnen worden ontwikkeld en of nieuwe samenwerkingen kansrijk zijn. In ‘Nederland op weg naar de burgerbegroting’ is de definitie van een burgerbegroting: ‘een be- sluitvormend proces waarin burgers delibereren en onderhandelen over het aanwen- den en verdelen van publieke geldbronnen van de lokale overheid en/of

maatschappelijke partijen ten behoeve van plannen en ambities.’ 14

Deze omschrijving komt uit het boek van Joop Hofman, een belangrijke aanjager van de burgerbegroting in Nederland (Hofman 2017: 7). Bij een burgerbegroting gaat het er volgens hem om dat de verdeling van gemeenschapsgeld de uitkomst is van het gesprek tussen burgers. Om dat te bereiken, kunnen verschillende verdeelmodellen worden gebruikt (ibid.: 7).

Verder stelt Hofman dat de Nederlandse overheid de burgerbegroting voornamelijk inzet als instrument om de verhouding tussen de overheid en haar inwoners te verduidelijken (‘waar gaan wij over, en wat is van de samenleving?’) en de samenleving toe te rusten om beleidsambities van ‘eigen kracht’ en zelfsturing mogelijk te maken. Verder wordt het gebruikt om nieuwe vormen van lokale democratie te introduceren (participatief als

aanvulling op representatief) (ibid.: 7). Amerikaans onderzoek zou aantonen dat in plaatsen met een burgerbegroting het vertrouwen in het gemeentebestuur groter is. De evaluatie in de eerste Nederlandse gemeente met een burgerbegroting, Oldebroek, zou dat onderstrepen. Verder zou het vanuit managementoogpunt slim zijn, omdat een burgerbegroting

12

Projectplan Pilot Buurtbudgetten in Slotermeer-Noordoost, 15/4/2019.

13 Projectplan Pilot Buurtbudgetten in Slotermeer-Noordoost, 15/4/2019. P. 7. 14 Projectplan Pilot Buurtbudgetten in Slotermeer-Noordoost, 15/4/2019, p. 3

(12)

12 keuzes en oplossingen aan zou reiken die beter passen bij ‘die ene situatie in de wijk’.

Normaliter zouden de door burgers aangedragen oplossingen goedkoper zijn en zou deze begroting een vorm van kostenbeheersing zijn, omdat de plafondbedragen bekend zijn (ibid.: 7). Voor inwoners zouden dezelfde motieven gelden en het begrip ‘zelfbeschikking’ zou bovendien voorop staan. Mensen zouden zich op deze manier in hun ontwikkeling kunnen versterken als inwoners van een autonome gemeenschap en niet als onderdeel van een grote stad of gemeente (ibid.: 7). Het zou eigenaarschap versterken en oplossingen van bewoners erkennen die in de regel beter zijn dan de oplossingen die door ambtenaren aangedragen worden. Het zou de kwaliteit van oplossingen, van samenleven en van besturen verhogen (ibid.: 8). Ook is het voor bewoners leuk om deel te nemen (‘democratie wordt leuk’) en zouden zij aangeven dat ze sneller, beter en goedkoper zaken kunnen realiseren zodat ze ook meer voor elkaar krijgen. Het zou zorgen voor nieuwe actieve samenwerkingen in een stadswijk of dorp, meer onderlinge betrokkenheid en meer lokale, economische samenwerkingen. Opvallend zou zijn dat vaak honderden mensen meedoen aan een burgerbegroting (ibid.: 8).

Ook Hofman spreekt over een verandering van de relatie tussen de overheid en de samenleving. De burgerbegroting zou de lokale democratie vernieuwen, verfrissen, versterken, verbinden en herontwerpen (ibid.: 11). De representatieve democratie zou

namelijk onder druk staan, omdat in sommige plaatsen de opkomst bij verkiezingen lager dan 50% zou zijn. Inwoners die niet betrokken willen zijn bij ‘het formele, politieke spel’ zouden wel animo kunnen hebben om deel te nemen aan een burgerbegroting. Dat kan volgens Hofman ook gerekend worden tot lokale democratie (ibid.: 11).

1.2 Aanleiding van buurtbudget

Het buurtbudget is onderdeel van de agenda van Rutger Groot Wassink (GroenLinks), wethouder Democratisering. Groot Wassink stelt dat ons democratisch bestel aan verrijking en herijking toe is, omdat deze niet meer past bij ‘onze complexe samenleving, waarin digitalisering, urbanisering en globalisering in rap tempo de balans tussen burger, markt en overheid beïnvloeden en de organisatie en impact van sociale processen veranderen’ (Groot Wassink 2019: 1). Verder zou het afnemend aantal stemmers, gecombineerd met een afnemend aantal leden van politieke partijen en toenemend maatschappelijk initiatief van steeds wisselende coalities van burgers, de gemeenteraad ertoe dwingen om het democratisch bestel te vernieuwen. Ten slotte zou het bestel onvoldoende inclusief zijn, omdat een groot aantal individuen en groepen niet, of maar in beperkte mate, meedoen (ibid.: 1). De uitdaging zou zijn om beter gebruik te maken van de collectieve kennis, expertise en kracht van

Amsterdammers en deze meerwaarde beter tot zijn recht te laten komen in het democratisch bestel. Hierdoor zou de gemeente veel meer maatschappelijke waarde kunnen genereren en veel sneller, vaker en eerder oplossingen kunnen vinden voor complexe problemen waar de stad mee te maken heeft (ibid.: 1-2). Groot Wassink wil dus de invloed van Amsterdammers op hun bestuur vergroten, door de lokale democratie op allerlei manieren te versterken, omdat hij en de rest van de gemeenteraad ervan overtuigd zijn dat burgers vaak betere oplossingen kunnen vinden (of bijdragen aan oplossingen) dan het gemeentelijke bestuur dat zelf kan

(13)

13 (ibid.: 1-2) 15.

Groot Wassink schrijft dat democratisering een allesomvattende en allesbehalve eenvoudige ambitie is. Het zou deels gaan om structurele veranderingen, maar soms ook om een paradigmawisseling terwijl het goede behouden dient te blijven. Onduidelijk blijft vooralsnog wat het betekent om binnen de representatieve democratie eigenaarschap en zeggenschap te verleggen naar bewoners en ondernemers (ibid.: 2). Wanneer is dit mogelijk en hoe is dit te organiseren tussen mensen en in buurten die sterk verschillen? Deze zoektocht wil het college met de stad aangaan. Er zou geen standaardoplossing zijn en er zou

geëxperimenteerd en geleerd moeten worden. Hiervoor wordt gekozen, omdat het college niet twijfelt aan de noodzaak van andere verhoudingen en een grotere inclusiviteit van processen en besluitvorming (ibid.: 2). Verder benadrukt Groot Wassink dat democratisering geen doel in zichzelf kan en mag worden en niet mag worden opgevat als reden voor

bestuurders en ambtenaren om visieloos hun plicht om besluiten te nemen, te vertragen of te verleggen. Het zou juist gaan om ‘aanspreekbaar durven zijn, versnellingen te realiseren en beter mee te bewegen met het collectieve ritme van de stad door tijdiger op kansen in te springen en/of oplossingen te vinden’. Dit zou voor het algemeen belang moeten gebeuren en dus zonder willekeur (ibid.: 2). De uitdaging voor het gemeentebestuur is dus om op

verschillende onderwerpen ‘mee praten’ te veranderen in ‘mee vormgeven’ en om van een pratende aanpak een makende aanpak te maken (ibid.: 2). Het college zou ervan overtuigd zijn dat ze een eerste stap kunnen en moeten nemen om het groeiend wantrouwen en ongeduld om te zetten in nieuwsgierigheid, hoop en maatschappelijke betrokkenheid. Amsterdammers zouden meer eigenaarschap en zeggenschap moeten krijgen (ibid.: 2). Eén van de experimenten om eigenaarschap en zeggenschap van bewoners te versterken, zijn de pilots buurtbudgetten. Deze pilots vinden plaats in ontwikkelbuurten. Groot Wassink gaat hier verder niet op in, maar het gaat om één buurt in Nieuw-West, één in Noord en één in Zuidoost 16. In Nieuw-West gaat het dus om de wijk Slotermeer-Noordoost. De lessen die geleerd worden van de experimenten met buurtbudgetten, gebruikt het college voor de ambitie om de financiële huishouding van de gemeente zo in te richten dat de buurtbudgetten daar een belangrijke plek innemen en dat initiatieven ook integraal gefinancierd kunnen worden (ibid.: 6).

1.3 Proces van buurtbudget

De uitvoering van de pilot in Slotermeer-Noordoost bestaat uit zes fases. Deze zijn uitgewerkt in het projectplan:

Fase 1: Kick-off

Kick-off met de buurt

15 De beleidsbrief democratisering is door alle partijen in de gemeenteraad aangenomen.

https://amsterdam.raadsinformatie.nl/vergadering/557162/RAAD%2008-05-2019 (geraadpleegd op 12/6/2019).

(14)

14 Begin mei vindt de kick-off plaats waarbij alle bewoners, ondernemers en maatschappelijke initiatieven uit Slotermeer Noordoost zijn uitgenodigd. Samen met hen lopen we het hele proces door en passen we het – indien daar aanleiding toe is – aan. Deze bijeenkomst is bedoeld om de buurt te enthousiasmeren en draagvlak te creëren. Ook worden hier de thema’s waar de projecten van de buurtbudgetten binnen dienen te passen gekozen. Aanwezigen kunnen vier thema’s van de zes thema’s uit de gebiedsagenda kiezen. Aanwezigen gaan hierover met elkaar in gesprek.

Vragen die tijdens de kick-off aan bod komen zijn: Wat vindt de buurt van het proces buurtbudgetten in Slotermeer Noordoost? Kan de buurt zich vinden in de thema’s uit de gebiedsagenda? Zijn er suggesties voor hoe we bewoners kunnen stimuleren plannen in te dienen?

Kick-off met de ambtelijke organisatie

Om de ambtelijke organisatie te enthousiasmeren en informeren vindt er ook een interne kick-off plaats. Bij West Begroot is gebleken dat met name het toetsen van plannen veel capaciteit kost van de

organisatie. Het is daarom van belang de organisatie goed mee te nemen.

Fase 2: Indienen van plannen

Na de kick-off kan iedereen (ook ondernemers, scholen, andere organisaties, bewoners uit andere gebieden) online plannen indienen op de (eventuele aangevulde) zes thema’s uit de gebiedsagenda. De bedoeling is het indienen van plannen zo laagdrempelig mogelijk te maken: dit wordt gefaciliteerd door eerst alleen een foto en een korte samenvatting van het plan te vragen om een plan in te dienen. Alle ingediende plannen komen op de website. Om het een succes te maken moeten er veel plannen

ingediend worden. In deze fase van het project is het belangrijk dat het leeft doordat er veel gesprekken plaats vinden in de buurt. Het projectteam zal zelf meerdere bijeenkomsten organiseren om mensen te helpen met het maken van plannen. Daarnaast worden maatschappelijke organisaties, scholen en ondernemers gestimuleerd ook hun netwerk te mobiliseren om plannen in te dienen. Communicatie is hier ook cruciaal en materiaal wordt in verschillende talen gemaakt en verspreid.

Fase 3: Haalbaarheidstoets

De ingediende plannen worden door de ambtelijke organisatie getoetst op haalbaarheid. Per thema kijken een aantal vooraf aangewezen ambtenaren naar de plannen. Er wordt aangegeven wat wel en niet haalbaar is en eventueel met de indiener worden er aanpassingen gemaakt zodat het plan wel haalbaar is.

Fase 4: Filter door stadsdeelcommissie

De stadsdeelcommissie wordt in het proces betrokken, zij fungeren als de ogen en oren voor de buurt en krijgen de taak om een selectie te maken van de binnengekomen plannen. Er wordt nog gekeken naar de precieze opzet van deze stap met betrekking tot de r0l van de stadsdeelcommissie versus de plan indieners.

De uitkomst van deze stap is dat het aantal verkiesbare plannen terug wordt gebracht naar 40 plannen. Dit zorgt dat het aantal plannen waarover gestemd kan worden overzichtelijk en behapbaar is voor bewoners. Door de stadsdeelcommissie erbij te betrekken wordt de representatieve democratie gecombineerd met de directe democratie.

Omzetting in projectplan

De 40 geselecteerde plannen worden omgezet in een projectplan met een begroting. Hier wordt een simpele format voor gebruikt zodat alle plannen makkelijker kunnen worden vergeleken. De

(15)

15 Fase 5: Stemmen op de plannen

Alle inwoners van 12 jaar en ouder van Slotermeer Noordoost ontvangen een brief met een unieke code waarmee ze op de teruggeplaatste voorstellen kunnen stemmen. Ondernemers krijgen ook de kans om mee te stemmen met een code per vestiging. De brief wordt in meerdere talen geschreven. Bewoners gaan naar de site en kiezen de plannen die zij graag uitgevoerd zien tot de €500.000,- bereikt is. Het stemmen is elektronisch, bindend en veilig. Er wordt ook een campagne op straat gevoerd met tablet/laptop om bewoners te stimuleren en te helpen bij het stemmen.

Fase 6: Uitvoering

De winnende plannen worden door de gemeente, een maatschappelijke organisatie of door bewoners of ondernemers zelf uitgevoerd. Aan elk winnend project wordt één ambtenaar gekoppeld die het proces van uitvoering begeleidt.

Na afloop

Op basis van behoefte, mogelijkheden bieden voor initiatiefnemers om samen te komen. Regelmatig vieren en communiceren wat de behaalde resultaten zijn.

1.4 Voorwaarden voor plannen en projecten

In de bijlage 3 Plan en project voorwaarden staat het volgende: Plan en project:

Iedereen kan in juni een plan uploaden op de site. Dit moet zo laagdrempelig mogelijk zijn, daarom is het in het eerste stadium nog niet nodig een begroting bij de plannen te hebben. Na de selectie van de stadsdeelcommissie en de haalbaarheidstoets blijven er plannen over waarop bewoners kunnen stemmen. Voor deze fase is het noodzakelijk een begroting te hebben. Deze stelt de indiener gezamenlijk met een ambtenaar op. Vervolgens kunnen bewoners stemmen op de verschillende projecten.

Plannen: spelregels voor plannen de als eerste op de website komen

Indieners worden gevraagd: een foto en een korte samenvatting (max 100 worden) van hun plan in te sturen.

1. Plannen dienen te vallen binnen een van de 3 gekozen thema’s

2. Plannen dienen ten goede te komen aan de inwoners van Slotermeer Noordoost 3. Plannen dienen te vallen binnen de bevoegdheden van Stadsdeel Nieuw-West

4. Plannen met een uitgesproken religieus, politiek of commercieel karakter, evenals projecten die fondsenwerving als doel hebben, zijn uitgesloten.

5. Iedereen kan plannen indienen

Projecten: na de 1e selectie, verder uitgewerkte plannen met begroting

Indieners worden gevraagd: hun plannen verder uit te diepen in een projectplan. Het Stadsdeel kan ondersteuning hiervoor bieden, geeft in ieder geval een format aan de indiener(s) van de plannen.

(16)

16 1. Projecten voldoen aan alle eisen van de plannen, en;

2. Projecten worden binnen 2 jaar uitgevoerd

3. Projecten bevatten een beschrijving van de doelen, de wijze waarop de doelen bereikt, een tijdsfasering en een begroting.

Mede gebaseerd op: Meer Democratie model regelement – burgerbegroting

1.5 Inspiratie voor pilot: Buurtbudget Gemeente Antwerpen & West Begroot Buurtbudget in Antwerpen

In Deurne, een stadsdistrict van Antwerpen, bestaat al een buurtbudget. Alle bewoners, organisaties en scholen uit Deurne mogen projecten indienen om financiële steun te krijgen wanneer ze een initiatief willen uitwerken dat goed is voor hun buurt. Enkele voorbeelden zijn project BARena, een maand lang feesten en activiteiten in de Arenabuurt, het ontwerp van een zitmeubel voor een buurtplein en een reeks culturele thema avonden.17 Via een formulier van twee a4’tjes of door te bellen naar Wijkoverleg Deurne, kunnen

geïnteresseerden zich aanmelden 18. Het districtsbestuur stelt jaarlijks 25 000 euro beschikbaar voor deze buurtinitiatieven. De voorwaarden staan beschreven in het Toelagereglement Buurtbudgetten. Alle initiatieven worden ingestuurd naar een

screeningscommissie die bestaat uit de districtsecretaris of waarnemend districtsecretaris, de wijkcoördinator en de deskundige inspraak en participatie van het district. Dan volgt

goedkeuring en bericht hierover naar de initiatiefnemers. De initiatiefnemers kunnen dan hun voorstellen promoten door ‘campagne te voeren’. Een paar maanden later kunnen alle

buurtbewoners die twaalf jaar en ouder zijn gaan stemmen.

Wat het team van buurtbudgetten Slotermeer-Noordoost hiervan overneemt, is het streven van het projectteam en andere betrokken ambtenaren om tijdens het hele proces nauw contact te onderhouden met de planindieners 19. Ook de plannen van deelnemers van het buurtbudget in Slotermeer-Noordoost, worden eerst getoetst op haalbaarheid voordat deze gekozen kunnen worden door bewoners.

West Begroot

In Stadsdeel West heeft vanaf oktober 2018 tot en met februari 2019 een soortgelijk project plaatsgevonden, namelijk West Begroot. Personen van achttien jaar en ouder die op 14 december 2018 stonden ingeschreven op een adres in stadsdeel West, mochten stemmen 20. Zij konden plannen kiezen die waren ingediend door bewoners, ondernemers en organisaties en konden plannen selecteren tot het maximale bedrag van 300 000 euro was bereikt. Dit geld 17 https://www.antwerpen.be/nl/overzicht/district-deurne-1/financiele-ondersteuning/verbeter-uw-buurt-met-het-buurtbudget (geraadpleegd op 13/3/2019). 18 https://www.antwerpen.be/nl/overzicht/district-deurne-1/financiele-ondersteuning/verbeter-uw-buurt-met-het-buurtbudget (geraadpleegd op 13/3/2019). 19

Projectplan Pilot Buurtbudgetten in Slotermeer-Noordoost, 15/4/2019, p. 5 & mondelinge toelichting van collega.

20

(17)

17 was beschikbaar gesteld door het Dagelijks Bestuur van stadsdeel West. De plannen met de meeste stemmen die samen 300 000 euro bedragen, worden uitgevoerd. Verder konden mensen zowel online als op papier stemmen. Hulp met stemmen werd echter alleen op één dag in een bepaald buurthuis in West geboden.

Het team in Slotermeer-Noordoost heeft uit West Begroot inspiratie gehaald. Zo hebben ze hun website hetzelfde laten inrichten door OpenStad 21. Bovendien is het principe van thema’s bepalen, plannen indienen, plannen toetsen op haalbaarheid en vervolgens stemmen, in grote lijnen hetzelfde. Enkele verschillen zijn dat de medewerkers in

Slotermeer-Noordoost proberen om laagdrempeliger te zijn. Zo kunnen deelnemers niet alleen een plan indienen via de website of formeel op papier, maar ook inspreken via WhatsApp. Dit inspreken mag ook in het Turks, Arabisch of Engels. Verder wordt er ook vanuit het project gecommuniceerd in deze talen om hierdoor mensen te bereiken die normaal niet mee zouden kunnen doen vanwege een taalbarrière. Ook gaan medewerkers uit het projectteam de wijk in om bewoners te helpen met plannen indienen en in het najaar om hen te laten stemmen via de iPad.

Een ander verschil is dat het hier gaat om meer geld dat bovendien bedoeld is voor een kleiner gebied, 500 000 euro voor de wijk Slotermeer-Noordoost in plaats van 300 000 euro voor Stadsdeel West. Ten slotte mogen jongeren vanaf twaalf jaar stemmen. In West kon dit pas vanaf achttien jaar 22.

2. Theoretisch kader

Om de opkomst van het buurtbudget in Nederland beter te begrijpen, zal ik eerst een kort historisch overzicht geven over noties over burgerschap in Nederland. In die paragraaf maak ik bovendien een onderscheid tussen zelfredzame en beleidsbeïnvloedende participatie. Vervolgens zal ik met behulp van het concept doe-democratie verwoorden hoe burgerschap tegenwoordig vaak gestalte krijgt. Ten slotte verduidelijk ik wat ik versta onder democratie en plaats ik het buurtbudget binnen het democratische spectrum.

2.1 Historisch overzicht noties over burgerschap in Nederland

21 Projectplan Pilot Buurtbudgetten in Slotermeer-Noordoost, 15/4/2019, p. 5. 22

Projectplan Pilot Buurtbudgetten in Slotermeer-Noordoost, 15/4/2019, p. 5 en https://westbegroot.amsterdam.nl/ (geraadpleegd op 21/5/2019).

(18)

18 Tonkens (2009) beschrijft hoe actief burgerschap in Nederland is opgekomen na 1945. Ze maakt een onderscheid tussen vier verschillende fasen waarin de Nederlandse welvaartsstaat zich heeft ontwikkeld:

- 1945-1970: verzorgende overheid

- 1970-1980: beperkte (democratische) kritiek

- 1980-2005: bredere kritiek: terugtrekkende overheid

- Na 2005: verbindende, uitnodigende overheid. Deze rol zou nog niet ‘uitgekristalliseerd’ zijn. 23

Tijdens de eerste fase, de verzorgende overheid (1945-1970), ‘lag de bal bij de overheid.’ In deze eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog werd de verzorgingsstaat opgebouwd. Dit gebeurde onder regie van de overheid en werd uitgevoerd door professionele deskundigen. Het zou in deze tijd vooral gaan om passief burgerschap, omdat burgers nieuwe sociale en economische rechten en voorzieningen kregen, zonder dat er nieuwe eisen gesteld werden Voorbeelden hiervan zijn de AOW, WAO, WW, AWBZ en de huursubsidie (Tonkens 2009: 8-9). Het uitgangspunt was gelijke behandeling door brede voorzieningen voor iedereen aan te bieden. De nadruk zou liggen op verzorgen, verzekeren en verheffen, maar nog niet zozeer op verbinden. Verbondenheid zou binnen de verschillende zuilen plaatsvinden, ook tussen hogere en lagere klassen. Wat sturing betreft was er volgens Tonkens sprake van een ‘bureau-professional regime.’ Sturing, initiatief en verantwoordelijkheid zouden bij de overheid liggen, maar de uitvoering ervan bij professionals (ibid.: 9). In deze tijd was het ideaal van ‘geleide zelfontplooiing’ dominant: onder leiding van de hogere klasse zou ook de lagere klasse zich kunnen ontplooien door de idealen van deze hogere klasse over te nemen. Het zou gaan om liberaal (passief) burgerschap, namelijk de uitbreiding van rechten via verzorgen en verzekeren (ibid.: 9).

Tijdens de tweede fase, democratische kritiek (1970-1980), werd een beperkte, democratische kritiek geuit op de verzorgingsstaat. Dit was een kritiek vanuit de gedachte van ‘democratisering van het persoon-zijn’ (Cecak 1984), namelijk ‘het idee dat iedereen, maar dan ook echt iedereen, een volwaardig persoon is.’ Mensen zouden gelijkwaardig en gelijk zijn en zo ook behandeld moeten worden (ibid.: 10). De dominante gedachte zou zijn dat niemand vanwege zijn afkomst of positie meer mens is dan een ander, en dus ook

niemand bij voorbaat in de positie is om een ander te verheffen. De kritiek zou gericht zijn op de leidende rol van de elite, op het idee van geleide zelfontplooiing en op het gezag van professionals en gezagdragers in de verzorgingsstaat. Ook was er kritiek op hun

verheffingspretenties en paternalisme (ibid.: 10). Het nieuwe ideaal zou ‘spontane zelfontplooiing’ zijn geworden. Als belemmeringen weggenomen zouden worden, en ‘betweterige’ professionals niet langer in de weg zouden lopen, zou iedereen zich spontaan kunnen ontplooien (ibid.: 10). Ook werd er in toenemende mate beleid gemaakt om gelijke kansen te waarborgen en werd dit beleid uitgebreid naar nieuwe groepen, met name vrouwen. Volgens Tonkens was de verwachting en hoop dat gelijke kansen zouden leiden tot gelijke

(19)

19 uitkomsten. Verder werd in deze periode de gedachte dat burgers met rechten en

voorzieningen daar ook zeggenschap over zouden moeten krijgen, gebruikelijker. Het ideaal van de mondige, deliberatieve burger zou in deze tijd ontstaan zijn. De belangrijkste

hedendaagse wetten die inspraak regelen, bijvoorbeeld de Wet op de ondernemingsraden en de wet Medezeggenschap cliënten zorginstellingen, werden in dit decennium bedacht. De overheid was nog altijd zeer invloedrijk, maar burgers kregen in deze periode meer inspraak (ibid.: 11).

Tijdens de derde fase, ‘de bal ligt bij de markt’ (1980-2005), werd de overheid eerder als een bureaucratisch moeras gezien dan als een oplossing voor allerlei problemen in de

samenleving. Tonkens stelt dat rond 1980 een brede, meer totale kritiek op de

verzorgingsstaat en de sociale sector ontstond die voortbouwde op de vorige fase (ibid.: 11). De staat met haar bureaucratie werd beschouwd als te duur, verspillend, te soft en te vaag. De sociale sector werd afgeschilderd als ‘een zwart gat waarin geld verdwijnt zonder dat het duidelijke resultaten oplevert’ (ibid.: 11). Overheidsinstellingen zouden traag, bureaucratisch en contraproductief zijn. Burgers zouden niet mondiger en zelfstandiger worden, maar eerder passiever, afhankelijker en soms zelfs berekenend. Verder zouden uitkeringen niet meer gezien worden als een vangnet, maar als een recht waar geen plichten tegenover staan (ibid.: 11). Naast verheffen kwam er ook kritiek op verzekeren en verzorgen. Volgens Tonkens werd het nieuwe ideaal dat van de terugtrekkende overheid en de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Bovendien was de gedachte dominant dat als de economie goed zou lopen, sociale problemen vanzelf opgelost zouden worden (ibid.: 12). De burgerschapsidealen van deze tijd zouden de mondige, zelfredzame burger en de mondige, zelf kiezende klant zijn. Verder blijft het ideaal van gelijke kansen bestaan, maar wordt niet langer verwacht dat deze leiden tot gelijke uitkomsten. Er zou veel meer nadruk komen op competitie (ibid.: 13). Tijdens de vierde fase, verbindende, uitnodigende overheid (2005 – verschijnen boek 2009), ‘ligt de bal bij de burger.’ Participatie is het sleutelwoord geworden en verbinden de centrale taak. In deze tijd zou het sociale als apart domein herontdekt worden, omdat zowel de economie als het ideaal van de mondige burger niet in staat bleken te zijn om sociale problemen op te lossen. Dit zou vooral gelden voor de zogenaamde achterstandswijken. Daar zou nationale economische groei niet tot meer welvaart of welzijn geleid hebben (ibid.: 13). Economische groei zou de welvaart gemiddeld wel vergroot hebben, maar de ongelijkheid van die verdeling zou ook toegenomen zijn (vooral zichtbaar in de multiculturele

achterstandswijken). Het bleek niet tot binding en gemeenschappelijkheid te leiden. Ook bleek het mondige, vrij kiezende individu niet vanzelfsprekend sociaal te zijn. Individuele keuzevrijheid en consumentisme bleken schaduwzijden te hebben, zoals asociaal en egocentrisch gedrag. Tonkens schrijft dat burgers vaker een kort lontje zouden hebben en gezag niet zouden accepteren (ibid.: 13). Verder zou er sprake zijn van een gebrek aan binding tussen burgers. Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft herhaaldelijk geconstateerd dat inwoners tevreden blijken te zijn over hun eigen leven, maar ontevreden over de samenleving (ibid.: 13-14).

Verantwoordelijke burgers zouden tegenwoordig een actieve rol worden toebedeeld om sociale problemen op te lossen, door mee te denken met overheidsinstanties of andere verantwoordelijke organisaties of door zelf actie te ondernemen. Sociale problemen zouden alleen als oplosbaar gezien worden als burgers betrokken zijn. Burgers worden ‘uitgenodigd’

(20)

20 om mee te werken. Het gezag om af te dwingen, zoals dat bestond in de eerste fase (1945-1970), zou verdwenen zijn. Er zou sprake zijn van een zoektocht naar een nieuwe verhouding tussen burgers en samenleving. Naar een overheid en instituties die niet overnemen, maar aanvullen, uitnodigen, stimuleren, verbinden en gaten vullen (ibid.: 14).

Ook onderzoekers van het Sociaal Cultureel Planbureau (2014) maken een historisch

overzicht van noties over actief burgerschap. Ze beschrijven de participatieontwikkelingen in Nederland en maken in deze beschrijving een onderscheid tussen zelfredzame en

beleidsbeïnvloedende participatie. Bij zelfredzaamheid zou het gaan om ‘zelf aan de slag gaan’, zoals de buurt schoonmaken of een voorziening draaiende houden. Burgers verenigen zich om zelf dingen te doen en zaken te regelen. Beleidsbeïnvloedende participatie betekent dat burgers invloed uitoefenen op het beleid van een instantie door te stemmen, lobbyen of gebruik te maken van inspraak en medezeggenschap. De onderzoekers schrijven dat aan het begin van deze eeuw er meer aandacht is gekomen voor zelfredzame participatie in plaats van beleidsbeïnvloedende (Van Houwelingen et al. 2014: 18-20).

Al sinds het einde van de jaren zestig zou er nadruk liggen op het vergroten van de politieke toegankelijkheid en legitimiteit van het openbare bestuur en de politieke participatie en betrokkenheid van burgers (ibid.: 33). De toenmalige vernieuwingsbeweging zou op allerlei maatschappelijke terreinen meer invloed eisen. Burgerparticipatie zou, vanuit het beleid gezien, eerst vooral politiek zijn. Het ging om meer invloed van de burger op ‘het reilen en zeilen’ van de politiek en het openbaar bestuur. Dit zou in de jaren zeventig inderdaad geleid hebben tot een grotere toegankelijkheid (ibid.: 33). In de jaren tachtig en negentig zouden twee belangrijke ontwikkelingen te herkennen zijn: enerzijds de opkomst van New Public Management en anderzijds discussie over legitimiteit van het openbare bestuur, bijvoorbeeld aan de hand van ‘bestuurlijke vernieuwing.’ Door New Public

Management zou de burger vooral als klant van diensten van de overheid gezien worden. De

nadruk zou gelegd worden op effectiviteit en efficiëntie van het openbaar bestuur en

begrippen als ‘overheid’, ‘ambtenaar’ of ‘regels’ zouden een vieze bijsmaak hebben gekregen (ibid.: 33). ‘Bestuurlijke vernieuwing’ noemen de onderzoekers een containerbegrip. Deze vernieuwing zou gaan over de legitimiteit van het openbaar bestuur en hoe men het beste om kon gaan met incidentele actiebereidheid van burgers (ibid.: 33).

Zelfredzame participatie krijgt de laatste jaren meer aandacht. De onderzoekers

gebruiken een quote uit Van Buuren en Edelenbos (2008) om deze overgang uit te leggen:

‘Er lijkt de laatste vijftien jaar een transitie plaats te vinden van een inspraak- maatschappij, waar burgers vooral reageerden op beleidsvoorstellen, naar een participatiemaatschappij, waar zij actief meedenken en meedoen met het ontwikkelen en uitvoeren van beleid en concrete (buurt-)projecten.’ (ibid.: 35-36)

De visie op burgerschap van het huidige en van de afgelopen kabinetten, ook al onder Balkenende II, is dat de overheid zich meer zou moeten richten op een regierol en de uitvoering van maatregelen zoveel mogelijk wil overlaten aan anderen. Hiermee zouden burgers en het bedrijfsleven bedoeld worden (ibid.: 36).

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn in Nederland verschillende noties over burgerschap invloedrijk geweest. Tonkens (2009) en Van Houwelingen et al. (2014) laten

(21)

21 beiden zien hoe de huidige relatie tussen de overheid en burgers, sinds ongeveer het

millennium, vorm heeft gekregen. Van burgers wordt meer actieve, maatschappelijke inzet die overwegend lokaal is, ‘burgerparticipatie’, verwacht. Tegelijkertijd poogt de overheid met haar instituties eerder een regierol in te nemen dan zaken top down te benaderen. Het zou niet meer vanzelfsprekend zijn dat de overheid actie onderneemt, maar eerder samen met

betrokken partijen (de zogenaamde stakeholders), waaronder burgers, bekijkt hoe een maatschappelijk vraagstuk opgelost dient te worden. Het streven is echter wel dat burgers zoveel mogelijk zelfredzaam zijn en verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf, hun naasten en directe leefomgeving (Tonkens 2009, Van Houwelingen et al. 2014).

2.2 Burgerschap in de doe-democratie

Van de Wijdeven et al. (2010) en Van de Wijdeven (2012) onderzoeken hoe burgerschap vorm krijgt in de huidige samenleving. Ook zij schrijven dat de overheid de laatste jaren meer is gaan verwachten van de ‘actieve burger’ die zich inzet voor het publieke domein. Actieve burgers zouden regelmatig eigen initiatieven beginnen waarmee ze proberen hun directe leefomgeving een betere of mooiere plek te maken (ibid.: 11). Bewoners zouden bijvoorbeeld samen met behulp van buurtpreventieapps hun buurt veilig houden, een speeltuintje

opknappen of een straatfeest organiseren. Essentieel is dat hierdoor het publieke domein niet primair gevormd wordt door oudere, officiële vormen van participatie zoals kiezen, stemmen of inspreken, maar door concreet handelen en ‘gewoon doen.’ De onderzoekers noemen dit de doe-democratie (ibid.: 11).

In het publieke domein zou men normaliter tot besluitvorming komen aan de hand van drie dominante manieren: stemmen (aggregeren), onderhandelen (uitruilen) en delibereren (integreren). Aan deze driedeling van Elster (1998) voegen de onderzoekers een vierde optie toe, namelijk ‘doen.’ Zij stellen dat doen ook een vorm van beslissen is, omdat actieve bewoners met hun acties invloed hebben op hoe het publieke domein, vaak hun eigen buurt, eruit komt te zien. De doe-democratie zou verwijzen naar het volk (demos) dat mee regeert (kratos) door simpelweg ‘te doen’ (ibid.: 15-16). Volgens de onderzoekers is de doe-democratie in beginsel een participatiedoe-democratie, omdat het meedoen van burgers in het publieke domein voorop staat. Meedoen wordt hier begrepen als het organiseren van en deelnemen aan activiteiten die ten goede komen aan de directe leefomgeving. Ofwel:

‘Als je een schone straat wilt, ga dan vegen; als je meer ‘sociale cohesie’ wilt, organiseer dan ontmoetingen; als je een verloederde speeltuin hebt; knap hem op. De aandacht gaat uit naar showing rather than telling (zoals sommige filmmakers zeggen), om a little less conversation and a little more action […]’ (ibid.: 16)

De doe-democratie lijkt in meerdere opzichten op de eerder genoemde zelfredzame participatie die beschreven wordt door onderzoekers van het Sociaal Cultureel Planbureau

(22)

22 (Van Houwelingen et al. 2014). Van Wijdeven et al. (2010) schrijven een paar hoofdstukken later ook dat de afgelopen jaren in beleidsdocumenten en in het (kabinets)beleidsdiscours nadruk wordt gelegd op het stimuleren van eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van burgers. Voorbeelden zijn de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de

maatschappelijke discussie over het Handvest Burgerschap. In de WMO zou het ‘meedoen’ van individuele en groepen bewoners aangemoedigd worden door bijvoorbeeld taalcursussen, (bij)scholing, (financiële) ondersteuning voor het verenigingsleven en door het stimuleren van mantelzorg. Ook zouden veel gemeenten hun vrijwilligers in het zonnetje zetten door vrijwilligersprijzen uit te rijken, ‘vrijwilligersdagen’ te organiseren en extra aandacht te besteden aan de jaarlijkse, nationale ‘Make a Difference Day’ (ibid.: 23).

De doe-democratie kan gezien worden als democratische vernieuwing waarbij het concrete ‘doen’ de kern vormt. In de volgende paragraaf zal ik Hendriks (2006) theorie gebruiken om het begrip democratie te verduidelijken en vooral in te gaan op de kiezersdemocratie en participatiedemocratie. Doe-democratie is een vorm van participatiedemocratie en betekent dus niet precies hetzelfde, omdat het in de

participatiedemocratie te eenzijdig zou gaan om een ‘deliberatieve democratie’ waarin participatie van onderop en de gewenste integratie vooral gezocht zouden worden via het gesproken en geschreven woord. De doe-democratie kent een andere dynamiek, omdat het daadwerkelijke doen belangrijker is dan de bespreking of wat op papier staat (Van de Wijdeven 2010: 296).

2.3 Theorie over democratie: de rol van de burger in de democratie Wat is democratie?

Hendriks (2006) schrijft dat democratie een kernbegrip is in het publieke domein. Het grote probleem zou tegenwoordig de zogeheten ‘kloof’ tussen burger en bestuur lijken te zijn. De burger en het bestuur zouden te ver van elkaar afgedreven zijn. Dit is volgens Hendriks problematisch, omdat het niet alleen de legitimiteit en het draagvlak bedreigt van de

democratie, maar ook haar effectiviteit en probleemoplossend vermogen (Hendriks 2006: 10). De aangedragen oplossing zou in veel gevallen ‘meer democratie’ of ‘democratische

hervorming’ zijn (ibid.: 10).

Hendriks wijdt een hoofdstuk aan de betekenis van democratie en de grote hoeveelheid definities en vormen van democratie. Hij stelt dat democratie in de kern een samentrekking is van demos en kratia – ‘het volk dat regeert, zelf of via anderen die worden gekozen,

beïnvloed en gecontroleerd door het volk’ (ibid.: 35). Het basisidee zou zijn dat het volk de drijvende kracht en de toetssteen is voor wat in het publieke domein gebeurt. Verder is volgens Hendriks het idee van gelijkheid een democratisch basisidee. In democratische besluitvorming – of het nu gaat over personen of zaken – zou de inbreng van iedere burger in principe gelijk zijn aan die van iedere andere burger (ibid.: 35). Hij quote Micheal Saward om het begrip democratie verder te verduidelijken: ‘een politiek systeem waarin burgers een gelijke effectieve input hebben in het nemen van bindende collectieve beslissingen.’ Niet-democratisch zou dan zijn: ‘een systeem waarin een bepaalde actor of groep superieure macht bezit om bindende collectieve beslissingen te nemen zonder enige formele verantwoording af

(23)

23 te leggen aan de burgers’ (ibid.: 35). Hendriks stelt dat het basisidee van democratie is dat burgers niet alleen invloed hebben op het regeren, maar ook dat de uitoefening van deze invloed gelijk is. Deze twee elementen zouden in de meeste definities van democratie te herkennen zijn, maar wel in uiteenlopende bewoordingen en met verschillende klemtonen (ibid.: 35). Hendriks definieert democratie in haar algemeenheid het volgende:

‘Democratie is een politiek systeem waarin de burgers regeren, zelfstandig of via anderen die door het volk worden gekozen, beïnvloed en gecontroleerd, op een wijze die elke burger gelijk stelt aan iedere andere.’ (ibid.: 36)

Vier basismodellen van democratie

Hendriks onderscheidt in zijn boek vier basismodellen van democratie, namelijk

penduledemocratie, kiezersdemocratie, participatiedemocratie en consensusdemocratie (ibid.: 41). Deze modellen vloeien voort uit de kruising van twee dimensies die in de

democratietheorie bekend zouden zijn, maar die normaal gesproken gescheiden behandeld worden: aggregatieve versus integratieve democratie en directe versus indirecte democratie (ibid.: 41). Met de eerste dimensie probeert men te achterhalen hoe democratische

beslissingen worden genomen. Is er sprake van een proces waarbij een eenvoudige meerderheid van 50%+1 de doorslag geeft (aggregatief), ook al zijn er relatief grote minderheden die andere voorkeuren hebben, of is er een integratief (non-majoritair, deliberatief) proces waarbij geprobeerd wordt om een zo breed mogelijke, bij voorkeur volledige, overeenstemming te bereiken? Ofwel: is het ‘the winner takes it all’ of is het ‘er samen uitkomen?’ (ibid.: 41). Met de tweede dimensie poogt men te beantwoorden wie uiteindelijk de beslissingen neemt. Wijzen burgers vertegenwoordigers aan die uiteindelijk beslissingen nemen (de indirect-democratische optie), of nemen de leden van de

gemeenschap uiteindelijk zelf de beslissingen (de direct-democratische optie)? Hendriks schrijft dat het besluitvorming kan zijn ‘door henzelf, voor henzelf’, of besluitvorming ‘in plaats van anderen, voor het geheel’, ofwel een democratie van ‘toeschouwers’ of een democratie van ‘doe-het-zelvers’? (ibid.: 41) Deze dimensies vormen dus vier verschillende modellen van democratie:

Figuur 1.1 Modellen van democratie

Aggregatief Integratief

(sttemmen) (praten)

Indirect (representatie)

Penduledemocratie Consensusdemocratie Direct Kiezersdemocratie Participatiedemocratie (zelfbeschikking)

(24)

24

Bron: Hendriks 2006, p. 41.

Ik zal kort de vier modellen bespreken en vervolgens uitgebreider schrijven over de participatiedemocratie en de kiezersdemocratie, aangezien deze modellen het dichtst in de buurt komen van het democratiseringsidee van de pilot buurtbudgetten.

Het eerste model, de penduledemocratie, verwijst volgens Hendriks naar het algemene democratiemodel waarvan de zogenaamde ‘Westminsterdemocratie’ de bekendste

concretisering is. Deze vorm van democratie is in principe indirect van aard, omdat de burger eens in de zoveel tijd mag stemmen, maar de macht vervolgens mij de gekozen politici ligt (ibid.: 42). Verder wordt deze vorm gekenmerkt door the winners takes it all in de

kiesdistricten en een majority rule in de vertegenwoordigende raden. Brede burgerparticipatie is gepast in de korte periode rondom de verkiezingen. Verder worden agendering, uitvoering en controle zoveel mogelijk uit handen genomen door politici (ibid.: 41-42).

Het tweede model, de kiezersdemocratie, paart volgens Hendriks aggregatieve

besluitvorming aan directe vertegenwoordiging. Een specifiek, bekend voorbeeld hiervan is de New England town meeting waar samengekomen burgers beslissen door handen opsteken, ja’s en nee’s tellen en/of de meeste stemmen laten gelden (ibid.: 42). In de kiezersdemocratie zouden burgers participeren door hun stem te geven tijdens volksstemmingen, deze kunnen kleinschalig zijn (bijvoorbeeld town meetings), maar ook grootschalig (bijvoorbeeld

referenda).

Het derde model, de participatiedemocratie, combineert volgens Hendriks directe vertegenwoordiging met integratieve, deliberatieve besluitvorming. In tegenstelling tot de eerdere twee modellen, kan bij deze een minderheid nooit zomaar door een eenvoudige rekenkundige meerderheid worden ‘overruled’. Kenmerkend is dat minderheden niet moeten worden ‘uitgesloten’ , maar juist worden ‘ingesloten’ (ibid.: 42). Verder is besluitvorming voornamelijk een proces van uitvoerig praten en consensus zoeken. Brede participatie van alle betrokkenen wordt gezien als de beste manier om de legitimiteit van collectieve besluitvorming te waarborgen. Iedereen heeft evenveel recht om iets in te brengen. De verhoudingen zouden zoveel mogelijk horizontaal, open en ‘machtsvrij’ zijn, dat zou betekenen dat niemand vanuit een ‘hogere’ positie macht kan toe-eigenen (ibid.: 42). Het vierde model, de consensusdemocratie, verwijst volgens Hendriks naar het algemene democratiemodel waarvan specifieke versies kunnen worden aangetroffen in landen zoals Nederland, België en andere verdeelde, vroeger verzuilde, samenlevingen. Deze vorm van democratie is indirect van aard. Hendriks stelt dat collectieve besluitvorming zoveel mogelijk in coproductie, medebewind en coalitieverband plaatsvindt (ibid.: 43). In de besluitvorming zou naar consensus en een breed draagvlak gestreefd worden – minderheden worden bij voorkeur niet door de meerderheid overruled. In de agenderings- en

voorbereidingsfase zouden vertegenwoordigers van maatschappelijke belangen en segmenten uitgebreid geconsulteerd worden. Ook zou bij de uitvoering van beleid het maatschappelijke middenveld uitgebreid ingeschakeld worden (ibid.: 43).

Kiezersdemocratie

In de kiezersdemocratie staat de kiezer als individu centraal. Hendriks stelt dat een directe, onbemiddelde vorm van democratie die door burgers zelf wordt vormgegeven, wordt

(25)

25 verkozen boven een indirecte, door representanten en zaakwaarnemers bemiddelde vorm van democratie (ibid.: 102). In plaats van integratie door overleg zou de voorkeur worden

gegeven aan aggregatie door het tellen van stemmen en het meten van keuzesignalen. De burger in zijn rol als kiezer staat in het middelpunt: iemand die keuzeopties aankruist, stemcomputers bedient, gebruikersenquêtes invult etc. De klassieke rol van de citoyen, de staatsburger die zich lezend, luisterend en sprekend mengt in publieke discussies zou hier minder sterk naar voren komen (ibid.:102-103). Verder zouden voorstanders van de kiezersdemocratie zich graag spiegelen aan het model van de vrije markt waarin de klant koning is en vraagprikkels centraal staan (ibid.:103). Voorstanders van New Public

Management, volgens Hendriks een denkrichting die veel vertrouwen heeft in het

marktmechanisme in publieke zaken, zouden zeggen: ‘Putting The Customer First.’ Hendriks stelt dat het motto van de kiezersdemocratie ‘Putting The Voter First’, ofwel ‘de kiezer is koning’ kan worden genoemd (ibid.: 103).

Qua burgerschap is kenmerkend aan deze vorm van democratie dat de burger als kiezer en de handeling van het kiezen essentieel zijn. Dit betekent niet dat de burger praktische zaken hoeft te regelen en uit te voeren. Volgens Hendriks mogen andere partijen het feitelijke werk doen, zolang de burger maar een belangrijke rol speelt in het maken van keuzes (ibid.: 115). De burger zou lijken op een ‘marktspeler’ die actieve keuzes maakt om al dan niet in te gaan op het aanbod van marktpartijen. Bijvoorbeeld: ‘Wilt u voor de uitbreiding van deze dienst meer gebruikersbelasting betalen? Ja of nee?’ en ‘Wilt u dat dit beleidsvoorstel, inclusief de financiële paragraaf, wordt uitgevoerd? Ja of nee?’ (ibid.: 115). Het proces bestaat uit, kort gezegd, de kiezers die hun keuze maken, de stemmentellers die de balans opmaken en vervolgens de bevestiging of de benodigde meerderheid voor een bepaald voorstel gehaald is (ibid.: 115).

Participatiedemocratie

Kenmerkend voor de participatiedemocratie is dat democratie idealiter van onderop en interactief tot stand komt. Verder zou het democratische proces worden aangedreven door deelnemers uit het publieke domein. Zowel in het overdenken als in het uitvoeren van plannen, zou het democratische proces interactief zijn (ibid.: 124). Net zoals bij de

kiezersdemocratie zou van het principe uitgegaan worden dat echte democratie van onderop komt. Een groot verschil is echter dat in een participatiedemocratie individuele voorkeuren niet quasi-mechanisch opgeteld worden zoals in de kiezersdemocratie, maar door een sociaal interactieproces getransformeerd worden tot een holistisch geheel dat ‘meer is dan de som der delen’ (ibid.: 125). De participatiedemocratie zou in de afgelopen decennia nieuwe

uitdrukkingsvormen hebben gekregen onder de noemers van ‘communicatieve’ en ‘deliberatieve democratie’. Deze vormen zouden sterk beïnvloed zijn door het werk van Jurgen Habermas (ibid.: 126).

Qua burgerschap zou de participatiedemocratie zich kenmerken door hooggespannen, en volgens critici overspannen, verwachtingen van actief burgerschap. De burger zou actief betrokken zijn, meespreken en deze participatie zou gebaseerd zijn op gelijkwaardigheid tussen mensen. Bovendien zouden burgers niet zomaar inspraak hebben, maar zouden

beslissingen in samenspraak genomen worden. In vergelijking met de kiezersdemocratie is de burger niet alleen aangever van beslissingen, maar ook afmaker. Hendriks bedoelt hiermee

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De doelgroep voor het onderdeel PIP van de pilot zijn statushouders die hebben deelgenomen aan een brede intake en gekoppeld aan of gehuisvest in de gemeenten Weert of Nederweert..

Hein van de Wijgert Jurgen van der Heijden Wanka Lelieveld Eelco Fortuijn Jaap Drooglever Thomas Hessels Kees van Dalen Carla Fransen Xandra van Lipzig Maaike Kaiser

NUTS Nutsbasisschool Boeimeer HGL Basisschool De Spindel HGL RK BS De Driesprong INOS RK BS De Eerste Rith SKOG RK BS Laurentius HGL Basissch De Akkerwinde INOS RK Basisschool St

De aanvraag voor financiële ondersteuning wordt ingediend via post (Gemeente Gooik, Dienst Burger, Koekoekstraat 2, 1755 Gooik) of digitaal via het aanvraagformulier op de website van

- hogere waardering voor de uitgaansmogelijkheden (waarbij De Meervaart niet is inbegrepen). 2 We behandelen alleen de aspecten waar de verschillen tussen de

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

In dit onderzoek zijn 293 participanten die uit de al eerder uitgevoerde pilot studie Gezond Gewicht Assistent zijn afgehaakt, gevraagd een vragenlijst in te

‘hospices’ en wat deze instellingen kunnen betekenen voor een ieder die aan het einde van het leven behoefte heeft aan niet alleen professionele zorg maar bovenal aan een