• No results found

De opkomst van windparken op land in Nederland: een botsing met natuurbelangen? Een onderzoek naar de botsing van de belangen tussen het plaatsen van windparken op land en de bescher

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De opkomst van windparken op land in Nederland: een botsing met natuurbelangen? Een onderzoek naar de botsing van de belangen tussen het plaatsen van windparken op land en de bescher"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE OPKOMST VAN WINPARKEN OP

LAND IN NEDERLAND: EEN BOTSING

MET NATUURBELANGEN?

Een onderzoek naar de botsing van de belangen tussen het plaatsen

van windparken op land en de bescherming van vogels en

vleermuizen.

Eloisa Damo 25 juli 2019

(2)

De opkomst van windparken op land in Nederland: een botsing met

natuurbelangen?

Een onderzoek naar de botsing van de belangen tussen het plaatsen van

windparken op land en de bescherming van vogels en vleermuizen

Naam: E.C. (Eloisa) Damo Studentnummer: 10830324

Emailadres: eloisadamo@hotmail.com

Universiteit van Amsterdam, Faculteit der rechtsgeleerdheid Scriptie master publiekrecht, track staats- en bestuursrecht Begeleiders: Mw. prof. mr. R. Uylenburg en mw. mr. M. Visser Datum: 25 juli 2019

(3)

Abstract

In deze scriptie wordt beoogd een antwoord te geven op onderstaande

onderzoeksvraag: “Hoe worden de belangen van vogels en vleermuizen gewogen bij de plaatsing van windturbines op land?”

Om een antwoord op deze vraag te kunnen geven, is als eerst uiteengezet wat de nationale en internationale doelstellingen zijn op het gebied van vermindering van CO2 uitstoot en gebruik van hernieuwbare energie en zijn de verschillende

beschermingsniveaus uiteengezet. Ook zijn het Europese en het nationale wettelijke en juridische kader onderzocht en uiteengezet met betrekking tot de bescherming van vogels en vleermuizen op zichzelf, maar ook ten aanzien van de plaatsing van

windparken op land. Als laatst wordt een reflectie gegeven op de botsing van de verschillende belangen, hoe deze belangen precies worden gewaardeerd en hoe dit eventueel anders zou kunnen. Hierbij wordt ook besproken welk belang volgens de literatuur, de jurisprudentie en volgens Vogelbescherming Nederland prevaleert. Het doel van dit onderzoek is dan ook om erachter te komen hoe de belangen van vogels en vleermuizen precies gewogen worden bij de plaatsing van windturbines op land en de verschillende deelvragen helpen antwoord te geven op deze vraag.

De onderzoeksmethodiek bij de beantwoording van de hoofdvraag en de deelvragen is vooral het doen van bronnen- en literatuuronderzoek. Door middel van dit onderzoek is gekeken naar onder meer jurisprudentie, boeken, wet- en regelgeving,

parlementaire stukken, juridische tijdschriften en internetbronnen. Ook is Vogelbescherming Nederland geïnterviewd om zo hun visie op dit vraagstuk te bespreken.

Naar aanleiding van dit onderzoek is geconcludeerd dat de belangen van vogels en vleermuizen bij de bouw van windparken op land tot een zekere hoogte worden meegewogen, maar dat hier nog meer rekening mee gehouden kan worden. Hedendaags prevaleert het belang van de plaatsing van windparken op land ten opzichte van de bescherming van vogels en vleermuizen omdat internationale en nationale energiedoelstellingen bereikt dienen te worden.

(4)

INHOUDSOPGAVE

ABSTRACT _________________________________________________________ 3 INHOUDSOPGAVE __________________________________________________ 4 1 INLEIDING _____________________________________________________ 6 1.1 AANLEIDING _________________________________________________ 6 1.2 PROBLEEMSTELLING EN DEELVRAGEN ______________________________ 7 1.3 DOELSTELLING ONDERZOEK _____________________________________ 8 1.4 ONDERZOEKSMETHODE _________________________________________ 9

2 ENERGIE VERSUS NATUURBELANGEN _________________________ 10 2.1 INLEIDING __________________________________________________ 10

2.2 ENERGIEDOELSTELLINGEN ______________________________________ 10

2.3 NATUUR ____________________________________________________ 12

2.4 CONCLUSIE _________________________________________________ 17

3 HET EUROPESE JURIDISCH KADER MET BETREKKING TOT

SOORTENBESCHERMING__________________________________________ 19 3.1 INLEIDING __________________________________________________ 19

3.2 EUROPESE RICHTLIJNEN ________________________________________ 19

3.3 VERBODEN EN UITZONDERINGEN VOGELRICHTLIJN ___________________ 20

3.4 VERBODEN EN UITZONDERINGEN HABITATRICHTLIJN _________________ 22

3.5 CONCLUSIE _________________________________________________ 23

4 HET NATIONALE JURIDISCH KADER MET BETREKKING TOT SOORTENBESCHERMING__________________________________________ 24

4.1 INLEIDING __________________________________________________ 24

4.2 IMPLEMENTATIE IN DE NEDERLANDSE WETGEVING ___________________ 24

4.3 VERBODEN VERSUS ONTHEFFINGEN _______________________________ 25

4.4 PROCEDURE, AANHAKEN EN VERKLARING VAN GEEN BEDENKINGEN ______ 28

4.5 BELANGHEBBENDE EN RELATIVITEIT ______________________________ 29

4.6 1% CRITERIUM EN MITIGERENDE EN COMPENSERENDE MAATREGELEN ____ 33

4.7 CONCLUSIE _________________________________________________ 36

(5)

5.1 INLEIDING __________________________________________________ 37

5.2 IMPACT EN GEVOLGEN _________________________________________ 37

5.3 VOGELBESCHERMING NEDERLAND _______________________________ 38

5.4 PROCEDURE AFWEGEN _________________________________________ 40

5.5 HOE DIT ANDERS KAN _________________________________________ 42

5.6 CONCLUSIE _________________________________________________ 44

6 SAMENVATTING EN CONCLUSIE ______________________________ 46 LITERATUURLIJST ________________________________________________ 48 BIJLAGE 1 ________________________________________________________ 52

(6)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op dit moment is het klimaat in Nederland een belangrijk onderwerp. In de Urgenda uitspraak van de rechtbank Den Haag heeft de rechtbank geoordeeld dat de staat meer dient te doen om de uitstoot van broeikasgassen in Nederland te verminderen.1 De

rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de staat ervoor moet zorgen dat het

percentage uitstoot van broeikasgassen in Nederland in 2020 in ieder geval 25% lager is dan het percentage in 1990. Hiervoor heeft het kabinet onder meer in de

Structuurvisie Windenergie op Land2 al aangegeven dat verschillende nieuwe

doelstellingen met betrekking tot duurzame energie behaald dienen te worden. Voor 2020 dient 14% van alle energie uit hernieuwbare energiebronnen te worden gehaald. Ook zijn er diverse regels met betrekking tot duurzame energie en

energiedoelstellingen vastgesteld in verdragen. Nederland is partij bij het Verdrag van Kyoto3 dat in 1997 is ondertekend. In 2015 is er in Parijs door verschillende landen

een nieuw VN-klimaatakkoord ondertekend.4 Nederland heeft dit akkoord in 2016

ondertekend. Het VN-klimaatakkoord zal ingaan per 2020.5

De afgelopen jaren zijn er in Nederland door de Europese en internationale afspraken steeds meer grote windparken gebouwd, waaronder bekende windparken zoals windpark Zeewolde, windpark Friesland, windpark de Drentse Monden en windpark

1 Rb. Den Haag 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145.

2 Structuurvisie Windenergie op Land, ministerie van infrastructuur en milieu en

ministerie van economische zaken, maart 2014.

3 Trb. 1998, 170, en 1999, 110. 4 Trb. 2016, 162.

5 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/klimaatverandering/klimaatbeleid,

(7)

Noordoostpolder.6 In verschillende uitspraken van de Afdeling is deze problematiek

al aan bod gekomen. De Nederlandse Structuurvisie en de Urgenda uitspraak dragen hieraan bij evenals de Europese en internationale afspraken hierover. De vraag is hierbij echter hoe dit zich verhoudt tot de bescherming van soorten in Nederland, en dan specifiek met de bescherming van vogels en vleermuizen. Enerzijds wordt de Nederlandse staat een verplichting opgelegd om bij te dragen aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, wat door middel van het bouwen van windparken op land kan worden behaald. Anderzijds dient de Nederlandse staat soorten te

beschermen tegen de negatieve effecten die deze windparken teweeg brengen. De vraag die hierbij rijst is welk belang zwaarder weegt.

1.2 Probleemstelling en deelvragen

In dit onderzoek zal worden onderzocht wat er gebeurt als de bouw van windparken op land in Nederland botst met de bescherming van soorten, en dan specifiek de bescherming van vogels en vleermuizen. Enerzijds dient de overheid maatregelen te nemen om bij te dragen aan de klimaatverandering, en een belangrijke maatregel om de Nederlandse uitstoot te reduceren is het bouwen van windparken. Windturbines wekken stroom op zonder de lucht te vervuilen, zonder het klimaat te belasten en zonder grondstoffen uit te putten.7 Anderzijds is het problematische hierbij dat dit ten

koste kan gaan van diverse soorten die bij de windparken leven. Het is duidelijk dat de bouw van windparken op land in Nederland botst met natuurbelangen. Bij dit onderzoek is tevens Vogelbescherming Nederland geïnterviewd om hun visie hierbij weer te geven. Vogelbescherming Nederland komt op voor de belangen van

vogelsoorten in Nederland die worden bedreigd, waaronder vogelsoorten die worden bedreigd door de bouw van windparken op land. Hoewel Vogelbescherming

Nederland opkomt voor de belangen van vogels zijn zij in bepaalde gevallen ook voorstander van het plaatsen van windparken. In dit interview zullen zij onder andere

6 https://energiekaart.net/overzicht-nederlandse-windparken /, geraadpleegd op 13

april 2018.

7 https://www.milieucentraal.nl/klimaat-en-aarde/energiebronnen/windenergie/,

(8)

uitleggen welke belangen zij het zwaarst vinden wegen en onder welke

omstandigheden zij voorstander zijn van het plaatsen van windparken in Nederland. Voor een duidelijk overzicht van de probleemstelling en de verschillende deelvragen die hierbij horen zullen de probleemstelling en de deelvragen hieronder worden omschreven. Als eerst volgt de probleemstelling:

“Hoe worden de belangen van vogels en vleermuizen gewogen bij de plaatsing van windturbines op land?”

Hieronder zullen de deelvragen die in dit onderzoek aan de orde komen worden besproken:

- Wat zijn de nationale en internationale energie doelstellingen en op welke manier worden vogels en vleermuizen benadeeld door de plaatsing van windturbines op land?

- Wat is het Europese en internationale wettelijke en juridische kader met betrekking tot soortenbescherming?

- Wat is het nationale wettelijke en juridische kader met betrekking tot soortenbescherming?

- Op welke manier botsen de belangen, hoe dienen de belangen te worden gewaardeerd en hoe kan dit anders?

1.3 Doelstelling onderzoek

Het doel van dit onderzoek is om erachter te komen wat er gebeurd als de bouw van windparken botst met de bescherming van vogels en vleermuizen en op welke manier deze verschillende belangen botsen. Ook dient er gekeken te worden hoe de

verschillende belangen dienen te worden gewogen en of er een van de belangen kan prevaleren. Op deze manier kan er worden bekeken hoe er wordt omgegaan met bescherming van vogels en vleermuizen ten aanzien van de plaatsing van windparken op land in Nederland en welk belang hoger wordt gewaardeerd.

(9)

1.4 Onderzoeksmethode

Om te kijken hoe de belangen van soorten, waarbij in deze scriptie wordt ingezoomd op de belangen van vogels en vleermuizen, wegen ten opzichte van het plaatsen van windparken op land in Nederland is een beschrijvend onderzoek verricht. In deze scriptie wordt de Europese en de nationale regelgeving met betrekking tot

soortenbescherming in kaart gebracht. Kwalitatief onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van literatuuronderzoek waarbij boeken, juridische tijdschriften,

internetbronnen, wet- en regelgeving, parlementaire stukken, rapporten en jurisprudentie worden aangehaald. Ook wordt Vogelbescherming Nederland geïnterviewd om te achterhalen wat hun visie is en hoe sterk de bescherming van vogels is ten opzichte van het plaatsen van windparken op land. Slechts

Vogelbescherming Nederland wordt geïnterviewd omdat zij enerzijds aangeven voor het plaatsen van windparken te zijn maar anderzijds voor de belangen van vogels opkomen en dit ook hun hoofddoel is. Hierdoor is het van belang om te kijken in welke omstandigheden zij akkoord gaan met het plaatsen van windparken. Hierna worden de belangen gewogen aan de hand van hetgeen is voortgekomen uit het literatuuronderzoek en het interview.

(10)

2 Energie versus natuurbelangen

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zullen ten eerste de energiedoelstellingen op nationaal en

internationaal niveau worden besproken. De kabinetsdoelstellingen zullen hierbij worden aangehaald evenals de internationale afspraken met betrekking tot het klimaat en de Urgenda uitspraak waarin de Nederlandse rechtspraak de klimaatdoelstellingen die het kabinet heeft vastgesteld benadrukt. Als tweede zal in dit hoofdstuk worden ingegaan op het onderwerp natuur en zal worden vastgesteld welke vleermuissoorten onder de strikt beschermde soorten uit de Wet Natuurbescherming (hierna Wnb) en de Habitatrichtlijn vallen. Ook wordt vastgesteld welke vogelsoorten onder de

beschermde soorten uit de Wnb en de Vogelrichtlijn vallen. In dit hoofdstuk zullen ook de gevolgen van het plaatsen van windparken voor vogels en vleermuizen worden opgesomd, zal worden omschreven op welke manier dit vogels en vleermuizen

precies raakt en hoe dit hen in hun belangen schaadt. 2.2 Energiedoelstellingen

In de Structuurvisie Windenergie op Land,8 wat een uitwerking is van de

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte,9 heeft het kabinet de Nederlandse

doelstellingen met betrekking tot hernieuwbare energie uitgewerkt. Het kabinet heeft in deze Structuurvisie vastgesteld dat Nederland een overgang naar een duurzame energiehuishouding nodig heeft met het oog op de huidige klimaatontwikkelingen en de afnemende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen. Het kabinet sluit hier aan bij de Europese afspraken die inhouden dat iedere lidstaat voor 2020 14% van de gehele energieconsumptie uit hernieuwbare energiebronnen haalt.10 Nederland heeft ervoor

8 Structuurvisie Windenergie op Land, ministerie van infrastructuur en milieu en

ministerie van economische zaken, maart 2014.

9 Kamerstukken II 2011/12, 32660, 17.

10 Structuurvisie Windenergie op Land, ministerie van infrastructuur en milieu en

(11)

gekozen om deze 14% naar 16% te verhogen en heeft hier in het Energieakkoord verdere afspraken over gemaakt.11 Windenergie op land zorgt voor een wezenlijke

bijdrage aan de energiedoelstellingen, waardoor het ernaar uit ziet dat het aantal windturbines op land in de loop van de jaren zal verdubbelen. Het bouwen van windparken is hierdoor cruciaal om de doelstelling van het kabinet te behalen. Deze doelstelling houdt in dat in 2023 16% van alle energie uit hernieuwbare bronnen gehaald dient te worden.12 Een van de lidstaten waar Nederland zich aan op zou

kunnen trekken is Denemarken. Denemarken heeft de door hun vastgestelde 2020-doelstelling van 30% hernieuwbare energie in 2015 al behaald.13

Ook zijn in verschillende verdragen doelstellingen met betrekking tot het terugdrijven van CO2 uitstoot vastgesteld. In het Verdrag van Kyoto hebben de deelnemende verdragspartijen afgesproken dat de uitstoot van broeikasgassen in 2012 voor alle verdragspartijen 5% minder dient te zijn dan de uitstoot in 1990. Voor Nederland was dit een vermindering van 6%, welke doelstelling Nederland heeft behaald.14 Het

Kyoto protocol is in 2012 verlengd tot 2020 en het doel is inmiddels aangepast naar een vermindering van de totale CO2 uitstoot met 18% ten opzichte van de uitstoot in 1990. Ook Nederland heeft de verlenging ondertekend en probeert dit doel in 2020 te bereiken. Ook van belang is het VN-klimaatakkoord, wat in Parijs is opgesteld en wat Nederland heeft ondertekend. Het doel van dit akkoord is om de gehele opwarming van de aarde te verminderen tot ruim onder de 2 graden Celsius, waarbij zicht moet zijn op een vermindering van 1,5 graden Celsius.15 Alle deelnemende verdragspartijen

hebben plannen ingediend om dit doel te behalen.

11 SER, ‘Energieakkoord voor duurzame groei’, september 2013 (online publiek). 12 Structuurvisie windenergie op land, ministerie van infrastructuur en milieu en

ministerie van economische zaken, maart 2014, p. 8 (online publiek).

13 Backes & Akerboom 2018, p. 65.

14 https://www.milieucentraal.nl/klimaat-en-aarde/energiebronnen/windenergie/,

geraadpleegd op 15 april 2019.

15 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/klimaatverandering/klimaatbeleid,

(12)

Tot slot is de rechtbank in de Urgenda uitspraak tot de conclusie gekomen dat de uitstoot van broeikasgassen in 2020 dient te zijn gereduceerd met een percentage van 25% ten opzichte van het percentage dat is vastgesteld in 1990. De rechtbank is hiertoe gekomen omdat zij van oordeel is dat het dreigende gevaar voor de

klimaatverandering op dit moment nog te keren is. De rechtbank heeft deze beslissing gebaseerd op de verplichting die de staat hier zelf toe heeft afgegeven. De staat heeft volgens de rechtbank dan ook een zorgplicht voor de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Elke vermindering van uitstoot van broeikasgassen draagt bij aan het voorkomen van een gevaarlijke klimaatverandering. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank later bekrachtigd.16 Als de staat zich hier niet aan houdt zal zij in

strijd handelen met de artikelen 2 en 8 EVRM. Nederland behoort tot de Europese landen die de meeste CO2 uitstoten waardoor zij voor 2020 extra maatregelen moeten nemen wat betreft de uitstoot, zodat het doel zoals gesteld in onder andere de Urgenda uitspraak wordt behaald.17 Er zullen in Nederland steeds meer windparken gebouwd

worden om zo de CO2 uitstoot te beperken, meer hernieuwbare energie op te wekken en hiermee aan de internationale doelstellingen te voldoen.

2.3 Natuur

Het bouwen van de windparken is enerzijds gunstig voor de nationale, Europese en internationale doelstellingen met betrekking tot energie uit hernieuwbare bronnen en de vermindering van de uitstoot van CO2, maar anderzijds kan dit botsen met de soortenbescherming. Naast soortenbescherming bestaat er gebiedsbescherming. Omdat de soortenbescherming, evenals gebiedsbescherming, een breed kader betreft en hier veel over onderzocht kan worden, is dit onderzoek gericht op de bescherming van de soorten en dan specifiek de bescherming van vogels en vleermuizen in contrast met de bouw van windparken op land. Soorten profiteren van de bescherming van gebieden, maar buiten beschermde gebieden komen ook soorten voor die bescherming nodig hebben.18

16 Hof Den Haag 9 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2591.

17 M. van de Klundert, ‘Wat moet het kabinet doen na de Urgenda-uitspraak?’,

Nederlandse Omroep Stichting 9 oktober 2018. (online publiek).

(13)

Vleermuizen worden op Europees niveau beschermd door de Habitatrichtlijn en op nationaal niveau door de Wnb. Op grond van soortenbescherming worden

vleermuizen op het gehele Nederlandse grondgebied beschermd.19 Binnen Natura

2000-gebieden worden vleermuizen beschermd door middel van gebiedsbescherming maar buiten deze speciaal beschermde gebieden zorgt soortenbescherming voor de bescherming van vleermuizen. Op grond van artikel 3.5 lid 1 Wnb gaat het hierbij om de strikt beschermde soorten die staan aangegeven in bijlage IV, onderdeel a van de Habitatrichtlijn, bijlage II van het verdrag van Bern en bijlage I van het verdrag van Bonn. In Nederland zijn tot op heden 21 soorten vleermuizen aangetroffen, waarvan drie soorten in de afgelopen 50 jaar volledig uit Nederland zijn verdwenen.20 Officieel

komen er hedendaags achttien vleermuissoorten voor in Nederland. Deze achttien soorten vallen allemaal onder de strikt beschermde vleermuissoorten uit bijlage IV, onderdeel a van de Habitatrichtlijn. Het gaat hierbij om de baardvleermuis, de

bechsteins vleermuis, de bosvleermuis, de franjestaart, de gewone dwergvleermuis, de gewone grootoorvleermuis, de grijze grootoorvleermuis, de ingekorven vleermuis, de kleine dwergvleermuis, de kleine hoefijzerneus, de meervleermuis, de

mopsvleermuis, de laatvlieger, de rosse vleermuis, de ruige dwergvleermuis, de tweekleurige vleermuis, de vale vleermuis en de watervleermuis. Hiermee is

vastgesteld dat alle in Nederland voorkomende vleermuizen strikt beschermd worden onder de Habitatrichtlijn en hiermee onder de Wnb.

Ook vogels worden op nationaal niveau beschermd door de Wnb. Europeesrechtelijk is de bescherming van vogels gereguleerd in de Vogelrichtlijn. Op grond van artikel 3.1 lid 1 Wnb gaat het hierbij in de van nature in het wild levende vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Uit het laatstgenoemde artikel blijkt dat het hierbij gaat om alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op Europees

grondgebied van de lidstaten. Exoten of invasieve soorten die door de mens zijn uitgezet vallen niet onder de reikwijdte van artikel 1 van de Vogelrichtlijn.21

19 http://www.vleermuis.net/bescherming/bescherming-vleermuizen-207,

geraadpleegd op 10 juli 2019.

20 http://www.vleermuis.net/vleermuis-soorten, geraadpleegd op 10 juli 2019. 21 Boeve, Groothuijse & Uylenburg 2019, p. 330.

(14)

Bij het bouwen van windparken kunnen er risico’s ontstaan die betrekking hebben op vogels en vleermuizen en die hen in hun belangen benadelen. Een van effecten die voortvloeien uit het plaatsen van windturbines naast een natuurgebied waar vogels en vleermuizen leven en waardoor deze vogels en vleermuizen in hun belangen worden benadeeld is het botsingsrisico. Dit is dan ook het grootste risico. Vogels en

vleermuizen kunnen tegen de windturbines aan botsen en kunnen hierdoor gewond raken of overlijden. Naast het botsingsrisico kunnen vogels en vleermuizen verstrikt raken tussen de elektriciteitskabels of in de bemasting. 22 Het risico dat vogels en

vleermuizen met een windturbine in botsing komen ligt vooral aan het aantal vogels en vleermuizen dat zich in het na bijliggende natuurgebied bevinden en aan de precieze locatie van de windturbines. Ook van belang zijn de weersomstandigheden en het zicht dat vogels en vleermuizen op het specifieke moment hebben. Dit kan vooral een bedreiging vormen voor zeldzamere soorten zoals adelaars, gieren en de meest zeldzame vleermuissoorten. Botsingen tussen vogels en windmolens vinden vooral plaats bij bepaalde topografische knelpunten waar migrerende of lokale vogels langs vliegen tussen bepaalde bergpunten of wateren. Meer knelpunten zijn hellingen waar de wind langsheen stijgt en waardoor vogels een lift omhoog krijgen of in de buurt van draslanden. Anderzijds wordt er door onderzoekers steeds meer

vermijdingsgedrag waargenomen ten aanzien van vogels in de buurt van

windturbines. In bepaalde seizoenen kan er meer sprake zijn van botsingen en ook de vlieghoogte van de vogels kan bepalend zijn.

Ook vleermuizen kunnen in botsing komen met de windturbines of met de rotoren wanneer zij ronddraaien. Vleermuizen kunnen erg oud worden en planten zich niet zo snel voort waardoor zij zeer strikt worden beschermd. Vleermuizen migreren net als vogels in het voor- en najaar waardoor er dan meer kans is op een botsing. Het hoogste aantal botsingen van vleermuizen met windturbines komen voort in windparken in de buurt van bossen.23 Botsingen leidt tot sterfte van de vleermuis,

22 European Commission, Guidance document on the wind and energy developments

and Natura 2000, Luxembourg 2011, p. 33 (online publiek).

23 European Commission, Guidance document on the wind and energy developments

(15)

maar ook het verwijderen van bomen om de windparken te plaatsen leidt tot verlies van habitats voor vleermuizen. Uit onderzoek is gebleken dat windturbines

vleermuizen aantrekken. Een reden hiervoor kan zijn dat er rondom de windturbines zich veel insecten schuilhouden. De bouw van een windpark kan vooral een negatieve impact hebben op vleermuizen wanneer dit gebeurd tijdens de migratie.24 Ook krijgen

vleermuizen te maken met de negatieve effecten van het effect van de bladen op de lokale luchtdruk. Hierdoor kan barotrauma veroorzaakt worden. Ook wanneer de vleermuizen foerageren en broeden kunnen zij schade lijden door windturbines. Ook kunnen de vleermuizen schade lijden wanneer de rotoren ronddraaien.25

Het tweede effect dat kan ontstaan voor vogels en vleermuizen is het risico van verstoring en verplaatsing. Dit kan bij windturbines op land een risico zijn voor vogels en vleermuizen en dit kan leiden tot verplaatsing van deze soorten door de trillingen en het geluid dat de windturbines veroorzaken. Ook kunnen deze soorten worden verstoord door de menselijke activiteiten bij de bouw van de parken en de andere faciliteiten die hierbij komen kijken zoals de bijbehorende infrastructuur. Of de verstoring ernstig is hangt af van de grootte van de impact op de soorten en of de soorten naar een nabijgelegen habitat in de buurt kunnen gaan.26 Dit is soort, seizoen

en locatie gebonden. Op grond van onderzoeken die zijn verricht kan verstoring van de vogels door de bouw van windturbines wel degelijk leiden tot verplaatsing.27

Het derde effect dat een windpark vlakbij een natuurgebied teweeg kan brengen is het barrière-effect. Windparken kunnen vogels dwingen om tijdens de migratie een andere route te nemen. Dit hangt af van de grootte van het park, de afstand tussen de verschillende windturbines, het vermogen om zich te verplaatsen en van de mate van

24 European Commission, Guidance document on the wind and energy developments

and Natura 2000, Luxembourg 2011, p. 38 (online publiek).

25 Backes & Akerboom 2018, p. 61.

26 European Commission, Guidance document on the wind and energy developments

and Natura 2000, Luxembourg 2011, p. 32 (online publiek).

27 European Commission, Guidance document on the wind and energy developments

(16)

de verstoring bij de rust- en broedplaatsen van de vogels.28 Een deel van de

windparken bevindt zich langs migratieroutes, viaducten en broed- rust of voedergebieden waardoor vogels zich niet kunnen verplaatsen. Voor veel

vogelsoorten is hier onderzoek naar gedaan en is gebleken dat zij overdags afstanden van 100 tot 3000 meter kunnen waarnemen.29 In de nacht is dit echter anders. In de

literatuur is ook wel te lezen dat het barrière-effect ten aanzien van vogelpopulaties niet is bewezen, maar toch dient er rekening mee gehouden te worden dat het plaatsen van windparken langs migratieroutes negatieve effecten kan veroorzaken. Indien vogels vanwege het windpark 2 kilometer om moeten vliegen naar hun

foerageergebied leidt dit tot een verwaarloosbare extra energiebehoefte en wekt dit geen negatief effect op voor de vogel als gevolg van barrière werking.30 In het geval

van de vleermuis is de meervleermuis afhankelijk van het vliegen in lijnvormige structuren, waardoor voor deze vleermuissoort bij Windpark Fryslân geen risico ontstond bij het foerageren.31 Voor aerial hawkers zou daar wel een risico gelegen

hebben in verband met het niet afhankelijk zijn van vliegen in lijnvormige structuren tijdens het foerageren. Het hangt dus af van het soort vogel of vleermuis of er in een specifiek geval risico ontstaat.

Het vierde effect dat een windpark dat nabij een natuurgebied wordt gebouwd teweeg kan brengen is het vermindering van habitats of het verlies daarvan. Of hier sprake van is hangt af van de grootte van het park, van de locatie en van het ontwerp. Hoe zwaar dit belang weegt hangt af van de zeldzaamheid en de kwetsbaarheid van de aangetaste habitat en of de habitat een belangrijke overwinterings-, broed- of voedingsplaats is voor belangrijke soorten is die onder de Europese en nationale instandhoudingssoorten vallen. 32 Dit gebeurd met name bij zandbanken en bij

28 European Commission, Guidance document on the wind and energy developments

and Natura 2000, Luxembourg 2011, p. 32 (online publiek).

29 European Commission, Guidance document on the wind and energy developments

and Natura 2000, Luxembourg 2011, p. 36 (online publiek).

30 ABRvS 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2339, r.o. 31.1. 31 ABRvS 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2339, r.o. 34.2.

32 European Commission, Guidance document on the wind and energy developments

(17)

ondiepe wateren en vooral tijdens de migraties. Er is onderzoek gedaan naar het vermijden van bepaalde gebieden zoals nest- en rustplaatsen zodat

projectontwikkelaars bij de bouw van windparken een idee hebben aan welke gebieden zij aandacht dienen te besteden in verband met de beoordeling of zij daar zullen bouwen. Ook habitats die van belang zijn voor verspreiding en migratie in verband met voeren en broeden van bepaalde soorten dienen hierbij in aanmerking te worden genomen.33 Bij dit effect dient tevens nog rekening te worden gehouden met

andere door de mens veroorzaakte factoren.

Het laatste effect wat betrekking heeft op vogels en vleermuizen is het risico van cumulatieve effecten. Dit speelt een rol wanneer een op zichzelf staande gebeurtenis geen effect heeft op vogels en vleermuizen maar wanneer meerdere omstandigheden die samenkomen wel een effect op vogels en vleermuizen kunnen hebben. Dit speelt bijvoorbeeld een rol wanneer soorten niet in hun belangen worden benadeeld bij de bouw van een windpark in hun directe leefomgeving, maar wel wanneer daar een tweede windpark de nabije omgeving aan wordt toegevoegd.

2.4 Conclusie

In dit hoofdstuk is ten eerste vastgesteld dat het kabinet in de Structuurvisie

Windenergie op Land de Europese afspraken heeft uitgewerkt en daarbij Nederlandse doelstellingen met betrekking tot hernieuwbare energie heeft vastgesteld. Ook in het Verdrag van Kyoto en in het VN-klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het klimaat. Hierbij gaat het om de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. De rechtbank en het Hof hebben in de Urgenda zaak op grond van internationale doelstellingen en de verplichting die de Nederlandse Staat hier zelf toe heeft afgegeven vastgesteld dat de Nederlandse staat de uitstoot van broeikasgassen dient te verminderen. Het tweede onderwerp dat in dit hoofdstuk is besproken is natuur. Vastgesteld is dat alle hedendaags voorkomende vleermuissoorten in Nederland onder de strikt beschermde soorten vallen en dat alle in het wild levende vogels op Europees grondgebied worden beschermd door middel van

33 European Commission, Guidance document on the wind and energy developments

(18)

soortenbescherming. Hierbuiten vallen de exoten. Risico’s die voortkomen uit de bouw van windparken en die vogels en vleermuizen in hun belangen schaden zijn het botsingsrisico, het risico van verstoring en verplaatsing, het barrière-effect,

habitatverlies en het risico van cumulatieve effecten. Het meest ernstige risico is hierbij het botsingsrisico waardoor vogels en vleermuizen kunnen overlijden of verwond kunnen raken.

(19)

3 Het Europese juridisch kader met betrekking tot

soortenbescherming

3.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk zijn de nationale en internationale doelstellingen met

betrekking tot energie uitgewerkt en is aangegeven welke vogel- en vleermuissoorten beschermd zijn op grond van de Wnb en de Vogel- en Habitatrichtlijn. In dit

hoofdstuk zal het Europese juridisch kader met betrekking tot de soortenbescherming worden uitgewerkt. Eerst zullen de Vogel- en Habitatrichtlijn kort worden besproken. Ten tweede zullen de verboden en de uitzonderingen met betrekking tot vogels op de Vogelrichtlijn worden besproken. Als laatst zullen de verboden en de uitzonderingen met betrekking tot vleermuizen die onder de Habitatrichtlijn vallen worden

besproken.

3.2 Europese richtlijnen

De Europese Unie heeft omtrent de bescherming van soorten twee verschillende richtlijnen vastgesteld. In 1979 heeft zij de Vogelrichtlijn opgesteld en in 1992 de Habitatrichtlijn. Het doel van de Vogelrichtlijn is het in stand houden van alle in het wild levende vogelsoorten. Punt zeven van de aanhef van de Vogelrichtlijn geeft aan dat het hierbij vooral gaat om het in stand houden van de vogelsoorten op de lange termijn. De Europese Unie draagt de lidstaten met deze richtlijn op om maatregelen te nemen om de populatie vogelsoorten op een bepaald niveau te brengen of te houden. Hierbij dient te worden voldaan aan bepaalde ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen.34 Ook dienen de lidstaten maatregelen te treffen om ervoor te zorgen

dat een voldoende gevarieerdheid van leefgebieden en een voldoende omvang

34

(20)

daarvan wordt beschermd, in stand wordt gehouden of wordt hersteld voor de vogelsoorten.35

De Habitatrichtlijn heeft eenzelfde soort doelstellingen als de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op habitats. De Habitatrichtlijn is in het leven geroepen om de biologische diversiteit te waarborgen door de natuurlijke habitats en de wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te houden of te herstellen.36

Onder deze richtlijn vallen de strikt beschermde vleermuissoorten die staan opgesomd in bijlage IV, onderdeel a van de Habitatrichtlijn en in het vorige hoofdstuk zijn benoemd. De habitatrichtlijn is tevens alleen van toepassing op de dieren en planten in Europa die zeldzaam zijn of worden bedreigd. Om ervoor te zorgen dat deze habitats blijven voortbestaan is er bescherming nodig van de Europese Unie.37 Alle

lidstaten worden door de eerdergenoemde richtlijnen gedwongen om samen te werken en zo de instandhouding van zeldzame en bedreigde dier- en plantsoorten en gebieden te beschermen. Vogels en vleermuizen worden dan ook Europeesrechtelijk beschermd door de bepalingen weergegeven in de Vogel- en in de Habitatrichtlijn. Het verdrag van Bern vormt hierop weer de basis voor de Vogel- en Habitatrichtlijn.38

3.3 Verboden en uitzonderingen Vogelrichtlijn

In artikel 5 Vogelrichtlijn staat een verbodsbepaling omschreven. In dit artikel wordt aangegeven dat de lidstaten maatregelen dienen te nemen om de in artikel 1

genoemde vogelsoorten te beschermen. Deze maatregelen moeten volgens dit artikel bestaan uit een vijftal verbodsbepalingen. Het verbod dat relevant is bij de plaatsing van windparken op land en de benadeling hiervan voor vogels is het verbod dat staat omschreven onder sub a bij artikel 5 van de richtlijn. Dit betreft het verbod om

35 De Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het

behoud van de vogelstand).

36 De Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake

instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna).

37 European Commission, Guidance document on the wind and energy developments

and Natura 2000, Luxembourg 2011, p. 17 (online publiek).

(21)

ongeacht de gebruikte methode, opzettelijk de bedoelde vogels te doden of te vangen. Het Hof van Justitie ziet het doden van vogels als opzettelijk wanneer:

"degene die de handeling heeft verricht de vangst of de dood van een specimen van een beschermde diersoort heeft gewild, althans de mogelijkheid van die vangst of dood heeft aanvaard."39

Hierbij wordt uitgegaan van voorwaardelijk opzet. Indien de projectontwikkelaar in het geval van het bouwen van een windpark weet dat door het bouwen van dit park vogels worden gevangen of worden gedood en hij aanvaardt deze gevolgen, wordt de verbodsbepaling van artikel 5 Vogelrichtlijn overtreden. Nog een relevante

verbodsbepaling uit dit artikel betreft het verbod om vogels, met name in de broedperiode, opzettelijk te storen voor zover een dergelijke storing gelet op de doelstellingen van de richtlijn van wezenlijke invloed is. De overige

verbodsbepalingen zijn niet relevant voor het plaatsen van windparken.

In artikel 9 Vogelrichtlijn wordt aangegeven dat er onder omstandigheden afgeweken kan worden van het verbod uit artikel 5 Vogelrichtlijn. Er mag in dat geval geen bevredigend alternatief zijn. Ook mag de afwijking geen afbreuk doen aan streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.40 Een uitzondering kan

worden gemaakt in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij en wateren, ter bescherming van flora en fauna, voor doeleinden verband hebbende met onderwijs of voor het uitzetten of herinvoeren van soorten of om het vangen of het houden van kleine hoeveelheden van bepaalde vogels. Het dwingende openbaar belang is geen uitsluitingsclausule volgens de Vogelrichtlijn. De belangen waar volgens de Europese Commissie het beste

39 HvJ EU 18 mei 2006, ECLI:EU:C:2006:329, (Commissie/Spanje), r.o. 71. 40 Backes & Akerboom 2018, p. 69.

(22)

aansluiting bij kan worden gezocht zijn de belangen van volksgezondheid en veiligheid.41

3.4 Verboden en uitzonderingen Habitatrichtlijn

Ook in artikel 12 en 13 Habitatrichtlijn zijn verbodsbepalingen opgenomen. Artikel 12 lid 1 sub a geeft met betrekking tot de soorten die vallen onder sub a van bijlage IV van de Habitatrichtlijn aan dat deze niet opzettelijk gevangen of gedood mogen worden. Ook wordt onder sub b aangegeven dat de soorten niet verstoord mogen worden. Dit mag vooral niet in de periode van voortplanting, afhankelijk van de jongen, trek en overwintering. Sub d van dit artikel is eveneens relevant nu daar een verbod wordt aangegeven om de voortplantings- en rustplaatsen van deze soorten te beschadigen of vernielen.

Hetgeen is omschreven over het voorwaardelijk opzet met betrekking tot het doden van vogels geldt eveneens voor soorten uit de Habitatrichtlijn. Buiten het

voorwaardelijk opzet om heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie bepaald dat het bewust handelen waarbij voor lief wordt genomen dat de eerdergenoemde

verbodsbepalingen worden overtreden ook verboden is.

“Gelet op een en ander moet worden vastgesteld dat de Helleense Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen te treffen voor de invoering en de toepassing van een doeltreffend systeem van strikte bescherming van de

zeeschildpad Caretta caretta op Zante (Griekenland), teneinde elk opzettelijk

verstoren van deze soort tijdens de periode van voortplanting en elke activiteit die de voortplantingsgebieden beschadigt of vernielt, te voorkomen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 12, lid 1, sub b en d, van de

richtlijn.”42

41 European Commission, Wind energy developments and Natura 2000, Brussels

2011, p. 18.

(23)

In sommige gevallen kan er echter, net als in de Vogelrichtlijn, worden afgeweken van de verbodsbepalingen. Bij de Habitatrichtlijn wordt de afwijkingsbepaling omschreven in artikel 16 van deze richtlijn. In dat geval geeft lid 1 van artikel 16 aan dat het noodzakelijk is dat er geen andere oplossing bestaat en dat het afwijken van de bepalingen geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. De afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de Habitatrichtlijn zijn iets ruimer dan de afwijkingsmogelijkheden uit de Vogelrichtlijn.43 In artikel 16

Habitatrichtlijn wordt aangegeven dat kan worden afgeweken in het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna en de instandhouding van de natuurlijke habitats, ter voorkoming van ernstige schade aan gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden en wateren, in het belang van de volksgezondheid en de openbare

veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, ten behoeve van onderzoek en onderwijs of om een kleine hoeveelheid van de habitat te vangen of plukken. Hierbij wordt de uitzondering “andere dwingende redenen van groot openbaar belang” vaak gebruikt.44

3.5 Conclusie

Op Europees niveau staat de bescherming van soorten vastgesteld in de Vogel- en Habitatrichtlijn. In artikel 5 Vogelrichtlijn en in artikel 12 Habitatrichtlijn staan verbodsbepalingen opgesteld waar in het geval van de Vogelrichtlijn alle in het wild levende vogels in Europa onder vallen, en in het geval van de Habitatrichtlijn de strikt beschermde vleermuissoorten die genoemd staan op onderdeel a van bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Op grond van artikel 5 Vogelrichtlijn is het onder andere verboden om opzettelijk vogels te doden of te verwonden. Artikel 12 Habitatrichtlijn geeft eenzelfde soort bepaling aan. Soorten genoemd onder onderdeel a van bijlage IV van deze richtlijn mogen niet opzettelijk worden gedood, verwond, of verstoord. Artikel 9 Vogelrichtlijn en artikel 16 Habitatrichtlijn geven de gevallen aan waarin van de verbodsbepalingen afgeweken mag worden. Er dient dan te worden voldaan aan de voorwaarden genoemd in deze artikelen.

43 Boeve, Groothuijse & Uylenburg 2016, p. 326. 44 Backes & Akerboom 2018, p. 69.

(24)

4 Het nationale juridisch kader met betrekking tot

soortenbescherming

4.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is het Europese juridisch kader met betrekking tot soortenbescherming uitgewerkt. In dit hoofdstuk zal het juridisch kader met betrekking tot soortenbescherming opnieuw worden uitgewerkt, maar dan het nationaal juridisch kader. De verboden en ontheffingen uit de Wnb die relevant zijn voor vogels en vleermuizen zullen worden besproken. Hierna zal worden ingegaan op de procedure, op het aanhaken en de verklaring van geen bedenkingen. Ook het belanghebbende begrip zal worden besproken, zowel bij de plaatsing van windparken als bij een aanvraag tot ontheffing en komt het relativiteitsvereiste aan bod. Als laatst wordt ingegaan op het 1% moraliteitscriterium ofwel het ORNIS criterium en

mitigerende en compenserende maatregelen.

4.2 Implementatie in de Nederlandse wetgeving

De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland geïmplementeerd in de Wnb. Voorheen was soortenbescherming geregeld in de Flora- en fauna wet.45 De Wnb is

per 1 april 2017 in werking getreden en onder de Wnb wordt er nauwer aangesloten bij de Europese richtlijnen ten aanzien van soortenbescherming.46 Uit artikel 1.11

Wnb vloeit voort dat iedereen voldoende zorg draagt voor Natura 2000-gebieden, maar ook voor andere bijzondere nationale natuurgebieden, voor de dieren en planten die daar in het wild leven en voor hun directe leefomgeving.47 Deze zorgplicht geldt

voor zowel gebieden als soorten, maar zal meer van belang zijn voor soorten.48 Als

redelijkerwijs kan worden vermoedt dat handelen nadelige gevolgen kan hebben voor

45 Boeve, Groothuijse & Uylenburg 2019 p. 305. 46 Boeve, Groothuijse & Uylenburg 2016 p. 325. 47 Van ‘t Lam 2018, p. 195.

(25)

vogels of vleermuizen dienen de nationale instanties noodzakelijke maatregelen ter nemen om negatieve gevolgen te voorkomen.

4.3 Verboden versus ontheffingen

In artikel 3.1 en 3.2 Wnb zijn verbodsbepalingen opgenomen. Nederland heeft nauw aangesloten bij de verbodsbepalingen uit de richtlijnen.49 Artikel 5 Vogelrichtlijn is

dan ook geïmplementeerd in artikel 3.1 lid 1 Wnb waarin wordt aangegeven dat het verboden is opzettelijk in het wild levende vogels die staan opgesomd in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen. Hieronder vallen echter, net als op Europees niveau is vastgesteld, niet de exoten of invasieve soorten, die niet van nature in Europa leven.50 Voorwaardelijk opzet valt bij het opzettelijk doden of verwonden van

vogels ook onder het opzetvereiste.51 Artikel 3.1 lid 1 Wnb geeft de verbodsbepaling

aan die het meest relevant is in combinatie met windparken. Hierbij gaat het om het doden of verwonden van vogels. Ook is het op grond van artikel 3.1 lid 2 Wnb verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van deze vogels te vernielen of de vogels opzettelijk te storen. Indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de betreffende vogelsoort kan er een uitzondering op de verbodsbepaling worden gemaakt.52

Het is echter niet zo dat ieder besluit dat leidt tot een aanpassing aan een veranderde omgeving een opzettelijke verontrusting is. Volgens de Afdeling is hier bijvoorbeeld sprake van wanneer in een plan aandacht is besteed aan de in het gebied voorkomende broed- en foeragerende vogels en zich in het gebied rondom het terrein voldoende geschikte gebieden voorkomen voor deze broedende- en foeragerende vogels.53 Ook

wanneer er met het tijdstip van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen en de werkzaamheden zonder onderbrekingen voort worden gezet is geen sprake van een opzettelijke verontrusting of verstoring. Het verstoren mag

49 Boeve, Groothuijse & Uylenburg 2019, p. 330. 50 Boeve, Groothuijse & Uylenburg 2019, p. 330. 51 Kamerstukken I, 2015/16, 33 348, D, p. 13. 52 Van ‘t Lam 2018, p. 220.

(26)

tevens niet tot gevolg hebben dat de ecologische functionaliteit van nesten,

voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van soorten in het geding komt.54 Ook indien

dit tijdelijk gebeurt mag niet worden verstoord. Maatregelen om ervoor te zorgen dat de ecologische functionaliteit niet in het geding komt zijn bijvoorbeeld het realiseren van een hop-over waar de bestaande vliegroute van vleermuizen wordt doorkruist, waardoor de belangrijkste vliegroutes worden behouden. Ook middels compensatie van het verlies van foerageergebieden door het realiseren van een parklandschap wordt de ecologische functionaliteit behouden.55

Ook artikel 12 Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. In artikel 3.5 Wnb staat het verbod opgenomen om de soorten die in bijlage IV,

onderdeel a van de Habitatrichtlijn, bijlage II van het verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn genoemd staan opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren of de voortplantings- en rustplaatsen van deze dieren te beschadigen of te vernielen.56

Ontheffing van de verboden uit artikel 3.1 en 3.2 lid 6 Wnb voor vogels, hun nesten, rustplaatsen en hun eieren kan op nationaal niveau op grond van artikel 3.3 lid 1 Wnb worden verleend door gedeputeerde staten.57 Het gaat dan om dode of gewonde

vogels, producten uit deze vogels of voor regels die zijn aangegeven in artikel 3.2 lid 4 Wnb. In het geval van vogels in combinatie met windturbines moet van het verbod om te doden en te verwonden een ontheffing worden verkregen.58 Uit de uitspraak

Sabrinapolder blijkt dat elke enigszins voorzienbare doding van een beschermd diersoort een overtreding is van de voorheen geldende flora- en fauna wet.59

Indien er voor het doden of verwonden van vogels ontheffing wordt verleend moet voldaan zijn aan een aantal voorwaarden die zijn afgeleid uit de Vogelrichtlijn. Er

54 Boeve, Groothuijse & Uylenburg 2019, p. 331.

55 ABRvS 7 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2464, r.o. 7.5. 56 Van ‘t Lam 2018, p. 223.

57 Van ‘t Lam 2018, p. 221.

58 Noordover & Walgemoed NTE 2016/5, p. 187. 59 ABRvS 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1228.

(27)

mag in ieder geval geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van

instandhouding.60 Ten eerste dienen de maatregelen op grond van artikel 3.3 lid 4

onder c Wnb niet te leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van de betreffende soort. Er is geen sprake van verslechtering indien uit onderzoek is gebleken dat verlies van een dier uit de populatie geen afbreuk doet een de gunstige staat van instandhouding, zeker niet indien de populatie in de afgelopen jaren sterk is gegroeid en de dichtheid is toegenomen.61 Als tweede mag er geen andere

bevredigende oplossing bestaan. Als derde mag een ontheffing alleen worden verleend in het belang van, in het geval van het bouwen van een windpark, de volksgezondheid en openbare veiligheid, in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer en ter bescherming van flora en fauna.62 De andere belangen zullen niet

van toepassing zijn indien er specifiek wordt gekeken naar de bouw van windparken. Voor soorten uit de Habitatrichtlijn kan door gedeputeerde staten op grond van artikel 3.8 lid 1 Wnb ontheffing worden verleend van de eerder genoemde verboden zoals omschreven in de artikelen 3.5 en artikel 3.6 lid 2 Wnb. Hierbij gaat het om een ontheffing voor dieren of planten, voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van de dieren. Op grond van artikel 3.7 lid 1 Wnb is bepaald dat Gedeputeerde staten ontheffing kan verlenen van de bij de maatregel aangewezen regels.63 De

voorwaarden uit de verbodsbepalingen van de Wnb voor vogels en voor habitats overlappen grotendeels maar laten ook verschillen zien. Deze verschillen vloeien voort uit de verbodsbepalingen in de Vogel- en Habitatrichtlijn.64 De ontheffing kan

worden verleend op de voorwaarden die staan omschreven in het vijfde lid van artikel 3.8 Wnb. Er dient geen andere bevredigende oplossing te bestaan. Ook mag de

ontheffing op grond van sub 3 van dit artikel alleen worden verleend in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang. De andere dwingende reden van groot openbaar belang, met

inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke

60 ABRvS 1 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7500.

61 ABRvS 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:335, r.o. 8.3.2. 62 Backes & Akerboom 2018, p. 79.

63 Van ‘t Lam 2018, p. 223.

(28)

gunstige effecten is de uitzondering waar windparken onder kunnen vallen.65 Er dient

tevens op grond van artikel 3.8 lid 5 sub c Wnb geen afbreuk gedaan te worden aan het streven om de populaties te laten voortbestaan in een gunstige staat van

instandhouding. Met de verschillen in deze formulering bij vogels en habitats wordt aangesloten bij de Vogel- en Habitatrichtlijn.66

4.4 Procedure, aanhaken en verklaring van geen bedenkingen

Om in Nederland een windpark op land te bouwen zijn er verschillende handelingen en vergunningen nodig. De gemeenteraad van de betreffende beftreffende gemeente waar het windpark wordt gebouwd dient ten eerste een bestemmingsplan voor het windpark vast te stellen.67 Hierna dient het college van burgemeester en wethouders

een omgevingsvergunning te verlenen zoals omschreven in artikel 2.1 lid 1, onder a en e Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (hierna Wabo). Deze vergunning moet worden afgegeven voor het realiseren van de in het plan aangegeven

windturbines. Ook dient hierbij vaak onlosmakelijk een vergunning voor het in gebruik nemen van de grond in strijd met het bestemmingsplan te worden verleend op grond van artikel 2.7 Wabo. Hierna dient het college van Gedeputeerde staten een vergunning op grond van de Wnb af te geven om de windturbines te mogen bouwen. Ook kan Gedeputeerde staten een ontheffing verlenen als daar om is verzocht en zij tot de conclusie komen dat de ontheffing kan worden verleend. Als de ontheffing op grond van de Wnb los wordt aangevraagd is er geen sprake van aanhaken.

Indien een ontheffing wordt aangevraagd en er is al eerder een omgevingsvergunning aangevraagd kan er worden aangehaakt. Sinds 1 januari 2017 is de regelgeving met betrekking tot aanhaken aangepast. Als de Wnb aanhaakt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning kan dat tegenwoordig via een omgevingsvergunning voor natuur. Als wordt aangehaakt is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing op grond van artikel 3.10 lid 1 onder e Wabo of artikel 5a.1 Besluit Omgevingsrecht (hierna Bor). Indien eerst een omgevingsvergunning wordt

65 Backes & Akerboom 2018, p. 79.

66 Boeve, Groothuijse & Uylenburg 2019, p. 334. 67 ABRvS 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1258.

(29)

aangevraagd en zowel een omgevingsvergunning als een Wnb vergunning is vereist, is er ook een omgevingsvergunning voor natuur vereist. Als een activiteit op grond van artikel 3.1, 3.5 of 3.10 lid 1 Wnb is verboden moet deze activiteit op grond van artikel 2.2aa aanhef en onder b Bor worden aangemerkt als een activiteit die wordt omschreven in artikel 2.1 lid 1 onder i Wabo. Als op het moment van het besluit in primo bij een aanvraag om een omgevingsvergunning geen aanvraag voor een Wnb ontheffing is ingediend en geen verklaring van geen bedenkingen is verleend wordt de omgevingsvergunning vernietigd wegens strijd met artikel 2.2aa aanhef onder b Bor en artikel 6.10a lid 1 Bor. De rechtsgevolgen worden wel in stand gelaten omdat er een aanvraag voor ontheffing is ingediend op grond van de Wnb.68

Als wordt aangehaakt is een verklaring van geen bedenkingen vereist. Het college van burgemeester en wethouders is hiertoe bevoegd en gedeputeerde staten dient een verklaring van geen bedenkingen af te geven op grond van artikel 6.10a lid 1 en 2 Bor en artikel 1.3 lid 1 Wnb.69 De verklaring van geen bedenkingen die is vereist op grond

van artikel 2.27 Wabo is een verklaring van een ander bestuursorgaan dan het bestuursorgaan die de omgevingsvergunning verleend, waarin zij aangeeft in te stemmen met het verlenen van de omgevingsvergunning. Zij kan alleen weigeren indien zij daarmee een belang beschermt. Een verklaring van geen bedenkingen voor natuur is een apart besluitonderdeel waar bezwaar, beroep en hoger beroep tegen kan worden gevoerd.70

4.5 Belanghebbende en relativiteit

Nu het nationaal wettelijke kader dat wordt gebruikt bij de afweging tussen het belang van het bouwen van windparken versus soortenbescherming van vogels en

vleermuizen is uitgewerkt evenals de procedure voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning en een ontheffing, wordt gekeken wie er tegen de bouw van een windpark en wie er voor de belangen van vogels en vleermuizen op kan komen. Eerst zal worden besproken wanneer iemand belanghebbende is bij de bouw van een

68 Onrust & Kajaan BR 2018/49, p. 10. 69 Onrust & Kajaan BR 2018/49, p. 10.

(30)

windpark. Hierna zal worden besproken wanneer iemand belanghebbende is bij de verlening van een ontheffing en kan opkomen voor de soorten die worden genoemd in de Wnb.71

Om te kijken wie en in welke gevallen iemand belanghebbende is bij de plaatsing van een windpark dient gekeken te worden naar het belanghebbende begrip uit de

Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb). Een belanghebbende is volgens artikel 1:2 lid 1 Awb degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Een

rechtspersoon kan volgens artikel 1:2 lid 3 Awb belanghebbende zijn wanneer deze de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Het moet gaan om een bundeling van rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen.72 Uitganspunt is dat

iemand die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toelaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Er dient echter wel sprake te zijn van “gevolgen van enige betekenis”.73 Er is volgen de Afdeling geen

sprake van gevolgen van enige betekenis wanneer sprake is van aantasting van het uitzicht, hinder door onder meer geluid, slagschaduw en licht, externe

veiligheidsrisico’s, en waardevermindering van onroerend goed indien de afstand van het windpark op meer dan tien keer de tiphoogte ligt.74 De Afdeling stelt dat gevolgen

van enige betekenis aanwezig kunnen worden geacht binnen een afstand van tien keer de tiphoogte van de voor de appellanten dichtstbijzijnde windturbine. Dit dient

gemeten te worden vanaf de voet van de windturbine.75 Als bijvoorbeeld de maximaal

toegestane tiphoogte 200 meter is, kunnen geen gevolgen van enige betekenis ontstaan binnen een afstand van 2000 meter vanaf de voet van de dichtstbijzijnde windturbine.76 Een stichting die de collectieve en algemene belangen van de

omwonenden behartigt kan belanghebbende zijn bij de bouw van een windpark, maar ook hierbij gaat het om de afstand tussen de plaats waar de gebeurtenis plaatsvindt en

71 Onrust & Kajaan BR 2018/49, p. 2.

72 ABRvS 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:217, r.o. 2. 73 ABRvS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, r.o. 3.2. 74 ABRvS 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, r.o. 8.2. 75 ABRvS 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, r.o. 7. 76 ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:860, r.o. 3.1.

(31)

de omwonenden.77 Indien de afstand te ver is brengt de stichting in dat geval niet een

bundeling van de rechtstreeks bij het besluit betrokken individuele belangen tot stand.78 Tolsma legt in haar noot bij deze uitspraak uit dat een stichting hierdoor dan

ook geen collectieve belangen kan behartigen, maar wel een algemeen belang waardoor de stichting toch kan worden aangemerkt als belanghebbende.79

Om te kijken of iemand belanghebbende is bij een ontheffing die op grond van de Wnb is verleend en hiermee voor vogels en vleermuizen kan opkomen is de ruimtelijke uitstraling van het windpark niet van belang. Bepalend is hierbij of de handeling waarvoor de Wnb ontheffing is verleend een ruimtelijke uitstraling heeft op de woon- en leefomgeving van de appellanten. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de enige omstandigheid dat soorten die aanvaardingsslachtoffers kunnen worden van de voorziene windturbines in de omgeving van de omwonenden voorkomen omdat zij daar vliegen of foerageren onvoldoende is om te oordelen dat het gebruikmaken van de ontheffing een ruimtelijke uitstraling heeft op de omwonenden en daarmee invloed heeft op hun woon- en leefomgeving.80 Onrust en Drahmann stellen in hun noot dat

het lijkt of de Afdeling door de nadruk te leggen op de gevolgen voor de leefomgeving van de omwonenden meer een toets in het kader van een bestemmingsplan lijkt te doen.81 Bij Windpark De Rietvelden ging het om

windturbines met een maximale ashoogte van 125 meter, een rotordiameter van 122 meter en een maximale tiphoogte van 186 meter. Als er in dit geval binnen 186 meter sprake zou zijn van aanvaringsslachtoffers is dit van invloed op de directe woon- of leefomgeving van de omwonenden.82 De rechtbank gaat uit van de ashoogte van de

windturbines bij de vraag of iemand belanghebbende is bij een besluit tot verlening van ontheffing van artikelen 3.1 en 3.5 Wnb wanneer hij binnen een cirkel woont

77 Onrust & Kajaan BR 2018/49, p. 2.

78 ABRvS 24 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI9672.

79 ABRvS 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:168, m.nt. H.D. Tolsma. 80 ABRvS 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, r.o. 9.1.

81 ABRvS 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4024, m.nt. F. Onrust & A.

Drahmann.

(32)

rondom de mast van de windturbine die overeenkomt met de ashoogte van de windturbine.83

Een ander begrip waar de bestuursrechter aan toetst is het relativiteitsvereiste dat staat opgenomen in artikel 8:69a Awb. Dit vereiste houdt in dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op grond van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen beginsel wanneer die regel in beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich op deze rechtsregel of op dit beginsel beroept. In de geschiedenis van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht84

wordt de strekking van dit artikel omschreven. Er dient een verband te bestaan tussen de beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het besluit zou worden benadeeld. Als de schending van een rechtsregel niet strekt tot bescherming van de belangen van de appellant mag de bestuursrechter dit besluit niet vernietigen.85 Het

doel van de Wnb is om diersoorten, hun nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen te beschermen. Het gaat erom of het belang van appellant bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving zodanig is verweven met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.86

In het geval van windpark Zeewolde voerde appellant aan dat onvoldoende onderzoek was gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen in en rondom het gebied waar het windpark zou worden geplaatst. Ook voerde appellant aan dat bij de beoordeling van de aanvraag om verlening van de Wnb vergunning het onrealistische uitgangspunt is gehanteerd dat gemiddeld slechts 10 vogels per jaar aanvaringsslachtoffers van de windturbines zouden worden.87 Omdat de gronden van appellant op meer dan een

kilometer zijn gelegen van het gebied waar beschermde soorten leven zijn de

belangen van appellant niet verweven met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. De rechtbank heeft overwogen dat het relativiteitsvereiste in ieder geval

83 Rb. Oost-Brabant 21 december 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:6517, r.o. 4.5. 84 Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 18-20.

85 ABRvS 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, r.o. 21. 86 ABRvS 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:1386, r.o. 18.2.

(33)

niet aan appellant kan worden tegengeworpen indien de woning van de omwonenden en de plek waar de verstoring van beschermde soorten plaatsvindt op ongeveer 100 meter afstand van elkaar liggen. Dit heeft in het onderhavige geval een ruimtelijke uitstraling op de woon- en leefomgeving van de omwonende.88

4.6 1% criterium en mitigerende en compenserende maatregelen

Voor het bepalen van de gevolgen van de staat van instandhouding kan worden gekeken naar het 1% moraliteitscriterium oftewel het ORNIS-criterium wat tevens op Europees niveau wordt gehandhaafd.89 Hierbij dient te worden aangenomen dat geen

negatieve gevolgen ontstaan voor de gunstige staat van instandhouding indien er minder dode dieren vallen dan 1% van de jaarlijkse natuurlijke sterfte van dat soort.90

De Afdeling heeft geoordeeld dat dit criterium niet langer slechts van toepassing is op vogels, maar ook op vleermuizen. Vleermuispopulaties zijn voldoende gelijkwaardig aan vogelpopulaties. 91 Indien er toch sprake is van een overschrijding van meer dan

1% dient goed onderbouwd te worden waarom dat gevolgen zou hebben voor de gunstige staat van instandhouding. De staat van instandhouding wordt bepaald aan de hand van het aantal bestaande slachtoffers bij een zelfde soort project.92 Bij het

windpark aan de Sabinadijk is onderzoek gedaan naar het 1% criterium bij de gewone dwergvleermuis. Daar was de te verwachten additionele sterfte maximaal een kwart van 1% van de jaarlijkse natuurlijke sterfte van de populatie, wat een verwaarloosbare percentage werd genoemd.93 Zelfs indien rekening werd gehouden met de

cumulatieve effecten die het windpark teweeg kon brengen zou dit volgens de Afdeling geen effect hebben op de gunstige staat van instandhouding. Ook het

sterftepercentage van de ruige dwergvleermuis die in het betreffende gebied voorkomt zou niet boven de 1% norm uitkomen.

88 Rb. Overijssel 13 april 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1213.

89 HvJ EU 15 mei 2014, ECLI:EU:C:2014:330, (Briels/The Netherlands). 90 Noordover & Walgemoed NTE 2016/5, p. 188.

91 ABRvS 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:438. 92 Noordover & Walgemoed NTE 2016/5, p. 188.

(34)

Mitigerende maatregelen zijn verzachtende maatregelen en kunnen voorkomen dat verbodsbepalingen uit de Wnb overtreden worden. Als de verbodsbepalingen uit de Wnb worden overtreden dient een ontheffing te worden aangevraagd. Er zijn

mitigerende maatregelen die kunnen ondersteunen bij een ontheffingsaanvraag.94 De

toets van de Afdeling met betrekking tot de vraag of een maatregel een mitigerende maatregel is, is streng.

Indien maatregelen een overtreding van een verbodsbepaling niet voorkomen is een ontheffing vereist.95 Een voorbeeld van een mitigerende maatregel is een

standstilvoorziening. Er kan bijvoorbeeld worden besloten om een bepaald aantal windturbines maar voor 25% te laten draaien. Door zo een maatregel kan het zijn dat het sterftepercentage minder is dan 1% van de natuurlijke sterfte van de populatie.96

Als 1% van de vogel- en vleermuis populaties in een jaar tijd sterft als gevolg van het windpark heeft dit geen invloed op de gunstige staat van instandhouding.97 De

Afdeling heeft geoordeeld dat het weghalen van beschermde nesten en het vervolgens creëren van nieuw leefgebied voor de buizerd en de sperwer geen maatregelen zijn die erop gericht zijn om een van de verboden uit artikel 5 Vogelrichtlijn en artikel 3.1 Wnb te vermijden.98 De Afdeling99 oordeelde echter dat slechts het uitvoeren van de

werkzaamheden buiten het broedseizoen en het inspecteren van de gebouwen als mitigerende maatregelen gezien kunnen worden.100 Voor de vraag of er een

ontheffing kan worden verleend zijn dan ook alleen mitigerende maatregelen

94 https://www.starobv.nl/natuurwetgeving/mitigerende-maatregelen, geraadpleegd op

18 april 2019.

95 Onrust & Drahmann BR 2013/1, p. 7.

96 ABRvS 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:296, r.o 21. 97 ABRvS 29 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3884. 98 Onrust & Drahmann BR 2013/1, p. 6.

99 ABRvS 11 juli 2012, BR 2012/158, ECLI:NL:RVS:2012:BX1110 m.nt. H.E.

Woldendorp en ABRvS 11 juli 2012, JM 2012/132, ECLI:NL:RVS:2012:BX1110 m.nt. L. Boerema.

(35)

geoorloofd, waar Woldendorp het mee eens is.101 Ten aanzien van de herontwikkeling

van het gebied Dwingelderveld oordeelde de Afdeling dat de verbodsbepaling voor het doden van vleermuizen alsnog werd overtreden door de verrichte maatregel. De maatregel waar het hier om ging was niet kleiner maken van gaten tussen bomen van 30 meter zodat vliegroutes door de lijnvormige structuren in het landschap behouden bleven.102 Deze maatregel strekt volgens de Afdeling ook niet tot het voorkomen van

het overtreden van de verbodsbepaling. De vaste rust- en verblijfplaats van de

vleermuis wordt hierdoor verstoord.103 Als nieuw foerageergebied wordt gerealiseerd

voor vleermuizen kan dit wel als mitigerende maatregel worden meegewogen.104 Bij

vogels kan het ook als mitigerende maatregel worden meegewogen indien de vogel uit zichzelf verhuisd en de mitigerende maatregel inhoudt dat er elders nieuwe

nestkasten worden geplaatst.105 Een maatregel als het in gebruik nemen van een eiland

en deze inrichten als natuureiland voor een vogelsoort waardoor deze soort in staat is om in een groter gebied te foerageren en het aanleggen van een luwe zone als

foerageerplaats zijn effectieve mitigerende maatregelen.106

In het geval van mitigerende maatregelen wordt ervoor gezorgd dat beschermde soorten kunnen blijven voortbestaan in hun leefgebied en dat de ecologische functionaliteit behouden blijft. Als geen mitigerende maatregelen kunnen worden genomen dienen er compenserende maatregelen genomen te worden. Hierbij wordt van het oude leefgebied een nieuw leefgebied gemaakt.107 Het gaat dan bijvoorbeeld

om het zorgen voor nieuwe verblijfplaatsen of alternatieve vliegroutes. Er wordt op deze manier nieuw leefgebied gecreëerd voor vogels en vleermuizen.

101 ABRvS 11 juli 2012, BR 2012/158, ECLI:NL:RVS:2012:BX1110 m.nt. H.E.

Woldendorp, par. 8.

102 Onrust & Drahmann BR 2013/1, p. 6.

103 ABRvS 11 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1110. 104 ABRvS 7 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2464. 105 ABRvS 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:12.

106 ABRvS 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2339 , r.o. 30.6.

107 https://www.jmecologie.nl/mitigatie-en-compensatie/, geraadpleegd op 20 april

(36)

4.7 Conclusie

De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn op nationaal niveau geïmplementeerd in de Wnb. In artikel 3.1 Wnb staan de verbodsbepalingen met betrekking tot vogels opgenomen. Hieruit vloeit voort dat het verboden is de in het wild levende vogels uit artikel 1 Vogelrichtlijn opzettelijk te doden of te verwonden. In artikel 3.5 Wnb staan de verbodsbepalingen voor soorten uit onderdeel a bijlage IV Habitatrichtlijn. Zij mogen niet opzettelijk worden gedood, gevangen, verstoord en hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. De ontheffingen van de verboden ten aanzien van vogels staan benoemd in artikel 3.3 Wnb. Ten aanzien van soorten uit de Habitatrichtlijn is dit omschreven in artikel 3.8 Wnb. Voor het bouwen van een windpark is in ieder geval een omgevingsvergunning nodig. Ook is een omgevingsvergunning voor natuur nodig wanneer de verbodsbepalingen uit de Wnb door de bouw van het windpark worden overtreden. Belanghebbende bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een windpark kunnen op grond van artikel 1:2 Awb zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon. Ook kan men belanghebbende zijn bij een besluit tot de verlening van ontheffing en speelt relativiteit een rol. Voor de gevolgen van de staat van instandhouding van vogelsoorten en vleermuissoorten kan gekeken worden naar het 1% of wel het ORNIS-criterium.

(37)

5 Botsende belangen

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zullen eerst de impact en de gevolgen van windparken op vogels en vleermuizen worden besproken. Ten tweede zal het interview met Vogelbescherming Nederland worden besproken waarbij zij ingaan op vragen met betrekking tot de belangen van vogels bij de plaatsing van windparken en de gevolgen hiervan. Ook geven zij enkele voorbeelden van windparken waar het volgens hen wel of niet goed is gegaan. Als derde zal een reflectie worden gegeven op de procedure waarbij wordt ingegaan op de milieuclubs die veelal voor de belangen van vogels en vleermuizen bij een ontheffingsverlening en bij de plaatsing van windparken willen opkomen en hoe het 1% moraliteitscriterium hierbij in de praktijk een rol speelt. Als laatst zal worden gekeken hoe dit mogelijk anders zou kunnen en welke punten veranderd kunnen worden om de impact en de negatieve gevolgen van de plaatsing van windparken en van de verlening van een ontheffing voor het doden en verwonden van vogels en vleermuizen te verminderen.

5.2 Impact en gevolgen

Lidstaten dienen bij de bouw van een windpark op grond van artikel 5 Vogelrichtlijn en artikel 12 van de Habitatrichtlijn rekening te houden met de impact daarvan op de soorten en gebieden in de betreffende lidstaat. Er wordt gesteld dat windturbines in het algemeen geen probleem zijn voor de vogels en Habitats in de natuurgebieden. Volgens de Europese Commissie zijn voorbeelden te noemen van de bouw van windparken waarbij dit geen nadeel voor de natuur heeft opgeleverd en zelfs waarbij de bouw van windparken voordelen voor de natuur heeft opgeleverd.108 Het plaatsen

van windparken kan in een omgeving waarin de biodiversiteit is verminderd bijdragen aan verbetering van de staat van instandhouding van de biodiversiteit.

108 European Commission, Guidance document on the wind and energy developments

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

hield een regeling in gebaseerd op een ver doorgevoerde risico-aan- sprakelijkheid; het andere (deel 2) 'Verplichte verzekering motor- rijtuigen' wat ontworpen

In the “Preface” to True Christianity Arndt (1753:40) puts it this way: “It is not enough to know God’s word; one must also practice it in a living, active manner.” In setting

The importance of researching the nexus between the rights to life and to a basic education is evident when regard is taken of the fact that the majority of South

In alle drie de gebieden bestaat het grootste deel van het dieet in het voorjaar uit Ensis (Fig. 3.26), daarnaast worden in het MPA en MVII gebied veel Pelecypoda

Occupants of vehicles involved in road traffic collisions in the Cape Town metropole attended to by EMS METRO Rescue during the 3-month data collection period (1 June 2012 - 31

De eisen en voorschriften voor het windpark worden met dit concept-besluit algemene regels windparken op zee gestandaardiseerd en zijn ook eerder bekend voor de bedrijven6. Met deze

De aanwezigheid van windparken op zee alsmede werkzaamheden aan windparken kunnen gevolgen hebben voor andere gebruikers van het gebied en voor het milieu.. Met het oog daarop

De algemene regels gaan over bouw, exploitatie en verwijdering en gelden voor een activiteit die in het kader van een vergunningaanvraag beoordeeld is op milieueffecten en relaties