• No results found

Het verband tussen kindermishandeling door ouders en het ontwikkelen van een angststoornis bij het kind : een literatuuroverzicht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen kindermishandeling door ouders en het ontwikkelen van een angststoornis bij het kind : een literatuuroverzicht"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rosalie Haan – 10221816

Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Begeleider: Eline Möller 26 januari 2014 Aantal woorden: 5481

Het verband tussen kindermishandeling door ouders en het

ontwikkelen van een angststoornis bij het kind

(2)

Inhoudsopgave

Abstract ... 3

Kindermishandeling en angststoornissen ... 4

Fysieke kindermishandeling en angststoornissen ... 8

Emotionele kindermishandeling en angststoornissen ... 12

Seksueel misbruik en angststoornissen ... 15

Discussie ... 19

(3)

Abstract

In dit literatuuroverzicht is antwoord gegeven op de vraag of er een verband bestaat tussen kindermishandeling door ouders en het ontwikkelen van angststoornissen bij kinderen en jongeren in ontwikkeling; tussen 0 en 21 jaar oud. Zowel het directe als het indirecte verband werden onderzocht, waarbij emotieregulatie, opvoedstijl en hechting als modererende factoren fungeerden. Bij het beantwoorden van de vraag werd onderscheid gemaakt tussen fysieke kindermishandeling, emotionele kindermishandeling en seksueel misbruik. Gevonden werd dat het verband bij alle drie de vormen bestaat, zowel direct als indirect. Geconcludeerd werd dat op jonge leeftijd het verband tussen alle drie de vormen van kindermishandeling en angststoornissen het sterkste was. Daarnaast bleek het verband tussen emotionele kindermishandeling en angststoornissen sterker was dan het verband tussen de overige vormen van kindermishandeling en angststoornissen. Ook kon geconcludeerd worden dat het verband tussen seksueel misbruik en angststoornissen sterker werd naarmate het seksueel misbruik meer frequent voorkwam. Tevens bleek de invloed van modererende factoren voor elke vorm van kindermishandeling verschillend te zijn. Ten slotte werden enkele suggesties gedaan voor vervolgonderzoek, zoals het onderzoeken van modererende factoren die de kans op het ontwikkelen van angststoornissen na kindermishandeling verminderen of voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het krijgen van steun van één van de ouders of het geloof in eigen kunnen. Door dit literatuuronderzoek verder uit te werken en deze suggesties mee te nemen in nieuw onderzoek zou de ontwikkeling van angststoornissen na kindermishandeling wellicht voorkomen, vroegtijdig gesignaleerd of gerichter bestreden kunnen worden.

(4)

Kindermishandeling en angststoornissen

De interactie tussen ouder en kind is van groot belang tijdens de ontwikkeling van een kind. Aandacht van de ouder stimuleert het kind om zich te ontwikkelen op bijvoorbeeld emotioneel, sociaal, en lichamelijk gebied. Bij kindermishandeling door ouders is de interactie tussen ouder en kind verstoord en kan de ontwikkeling van het kind bedreigd

worden (Alink et al., 2011). Vastgesteld werd dat 33,8 op 1000 kinderen in 2010 in Nederland slachtoffer waren van kindermishandeling, ruim drie procent van de Nederlandse kinderen (Alink et al., 2011; Euser et al., 2013).

Een veelgebruikte definitie van kindermishandeling is de definitie die in de Wet op de Jeugdzorg uit 2005 is vastgelegd. Deze luidt ‘kindermishandeling is elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel’. Doorgaans wordt kindermishandeling gesplist in vijf vormen (Van der Ploeg, 2013). De eerste vorm is seksueel misbruik; het ‘tegen je wil in iemand aanraken of aangeraakt worden’. Dit kan met penetratie zijn, zoals bij verkrachting het geval is, maar ook zonder, zoals bij aanranding het geval is. In het geval van ouderlijk seksueel misbruik wordt gesproken van incest (Pereda, Guilera, Forns, & Gómex-Benito, 2009). Ten tweede bestaat lichamelijke mishandeling, waaronder bijvoorbeeld slaan of schoppen vallen. Lichamelijke verwaarlozing, zoals het onthouden van medische zorg of goede voeding is de derde vorm van kindermishandeling. Ten vierde kan emotionele mishandeling voorkomen, waarbij het kind bijvoorbeeld vernederd of geïsoleerd wordt. Emotionele verwaarlozing, waarbij het kind geen emotionele steun of affectie wordt geboden, is ten slotte de vijfde vorm van

kindermishandeling (Van der Ploeg, 2013). Emotionele mishandeling en verwaarlozing zijn mogelijk veel voorkomende, maar weinig onderkende vormen van kindermishandeling

(5)

doordat het moeilijk aan te tonen en te operationaliseren is. Gaat het bij fysieke

kindermishandeling en seksueel misbruik om bepaalde herkenbare gedragingen die fysiek letsel achter kunnen laten, bij emotionele kindermishandeling of verwaarlozing betreft het een chronisch gedragspatroon dat moeilijk te herkennen en ontdekken is (Van der Ploeg &

Scholte, 2005).

Uit diverse eerdere onderzoeken (Briscoe-Smith & Hinshaw, 2006; Mills et al., 2011; Sousa et al., 2012) bleek al dat al deze vormen van kindermishandeling negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van het kind kunnen hebben. Zo concludeerden Mills et al. (2011) dat kindermishandeling een negatief effect kan hebben op de groei en ontwikkeling van de hersenen, de sociale en cognitieve ontwikkeling, schoolprestaties en het lichamelijk functioneren. Ook in onderzoek van Sousa et al. (2012) werden negatieve gevolgen van kindermishandeling gevonden, zoals agressie, middelengebruik, en schooluitval. Briscoe-Smith en Hinshaw (2006) concludeerden ten slotte dat kindermishandeling het zelfbeeld van het kind negatief beïnvloedt en tevens bij kan dragen aan het ontwikkelen van een depressie.

Ook angststoornissen kunnen volgens diverse onderzoeken gevolg zijn van

kindermishandeling (o.a. Fergusson, Boden, & Horwood, 2007; Green et al., 2010; Kim & Cicchetti, 2010; Nugent, Tyrka, Carpenter, & Price, 2013). Een angststoornis is een

psychische aandoening waarbij pathologische angst aanwezig is die geen reële grond heeft en waarbij de persoon er zelf last van ondervindt (American Psychiatric Association, 2000; Van Balkom, Gabriëls, Van den Heuvel, 2014). In dit literatuuroverzicht wordt gebruik gemaakt van de definitie uit de DSM-IV (American Psychiatric Association, 2000), omdat de DSM-5 nog maar enkele maanden in gebruik is en gegevens dus ontbreken. De prevalentie van angststoornissen volgens deze definitie ligt tussen de acht en tien procent (De Graaf, Ten Have, & Dorsselaer, 2010; Scholing en Braet, 2009; Verhulst, Van der Ende, Ferdinand, & Kasius, 1997). Met deze prevalentiecijfers blijken angststoornissen een van de meest

(6)

voorkomende stoornissen bij kinderen en jeugdigen (Kerig & Wenar, 2006).

Het verband tussen kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis zou zowel direct, door angst voor de ouders of de mishandeling zelf, dan wel indirect,

bijvoorbeeld via emotieregulatie van het kind, de hechting van het kind of de opvoedstijl van de ouder, kunnen zijn (Verhulst, 2006). Emotieregulatie verwijst naar de interne processen die beïnvloeden hoe en wanneer emoties ervaren en geuit worden. Kinderen met

emotieregulatieproblematiek zouden gevoelig zijn voor het ontwikkelen van angststoornissen, doordat zij niet weten hoe zij met hun emoties om moeten gaan en deze dan ook niet uiten. Voor deze kinderen zijn emoties een bron van angst (Campbell-Sills & Barlow, 2007). Maughan en Cicchetti (2002) toonden daarnaast aan dat kindermishandeling impact heeft op het reguleren van emoties. Emotieregulatie zou dus een modererende factor kunnen zijn in het verband tussen kindermishandeling en het ontwikkelen van angststoornissen. Ook

gehechtheid van het kind zou in verband kunnen staan met het ontwikkelen van een angststoornis ten gevolge van kindermishandeling. Hiermee wordt gedoeld op de

hechtingstheorie van John Bowlby (1969), die ervan uitgaat dat de relatie van een kind met zijn eerste hechtingsfiguur model staat voor de verdere relaties in het leven van het kind. Zo zal een veilig gehecht kind in tijden van stress nabijheid zoeken van personen aan wie het gehecht is. Echter zullen onveilig ambivalent gehechte kinderen juist constant bij deze

personen willen zijn en heftig reageren wanneer deze weg gaan en zullen onveilig vermijdend gehechte kinderen de hechtingsfiguur juist negeren. Onveilig gedesorganiseerd gehechte kinderen laten tegenstrijdig gedrag zien omdat de ouder of verzorger soms een bron van angst en pijn, maar soms ook een bron van bescherming en warmte is (Bowlby, 1969; Cyr, Euser, Bakermans-Kranenburg, & Van IJzendoorn, 2010). Aangetoond werd dat de onveilig gedesorganiseerde hechting met name in verband staat met kindermishandeling (Lansford et al., 2009; Cyr et al., 2010). Daarnaast zou een onveilige hechting tevens een angststoornis tot

(7)

gevolg kunnen hebben (Dozier, Stovall-McClough, & Albus, 2008). Ten slotte vonden Van Brakel, Muris, Bögels en Thomassen (2006) dat een overbeschermende, overreactieve opvoedstijl van de ouder een verband had met het ontwikkelen van angststoornissen (Van Brakel et al., 2006). Uit onderzoek van Rodriguez (2010) bleek dat ouders die hun kinderen mishandelen met name deze overreactieve opvoedstijl laten zien. Opvoedstijl lijkt dus op te kunnen treden als modererende factor in het verband tussen kindermishandeling en

angststoornissen. Of emotieregulatie, gehechtheid en opvoedstijl daadwerkelijk modererende factoren zijn, is niet onderzocht in bovenstaande onderzoeken.

Uit bovengenoemde onderzoeken is dus gebleken dat er een verband bestaat tussen kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis. Onduidelijk is echter of dit verband, direct dan wel indirect, zich voordoet bij alle vijf de vormen van

kindermishandeling. Dit is van belang te onderzoeken, omdat de bestrijding van kindermishandeling zoals beschreven in het Actieplan Aanpak Kindermishandeling

(Bouwmeerster-Landweer, 2007) en de Regionale Aanpak Kindermishandeling (Kooijman, De Baat, & Van der Linden, 2011) zich moet richten op het voorkomen, vroegtijdig

signaleren en stoppen van kindermishandeling, evenals het beperken van de schadelijke gevolgen voor het kind. Wanneer er een verband bestaat tussen de verschillende vormen van kindermishandeling en angststoornissen zou dit ten eerste bij kunnen dragen aan het

vroegtijdig signaleren van kindermishandeling of angststoornissen. Is een van deze twee problemen aanwezig, dan zou ook het andere probleem wellicht sneller ontdekt kunnen worden. Ten tweede zou het verband een bijdrage kunnen leveren aan het beperken van de schadelijke gevolgen. Dit is met name voor kinderen waarbij de hersenen nog volop in

ontwikkeling zijn, tussen de geboorte en het 21e levensjaar (Verhulst, 2005), van belang zodat hun verdere ontwikkeling geen gevaar loopt (Bouwmeerster-Landweer, 2007). De conclusies uit dit literatuuroverzicht kunnen bijdragen aan het ontwikkelen en toewijzen van interventies

(8)

die zich specifiek richten op het verband tussen de verschillende vormen van

kindermishandeling en het behandelen van angststoornissen, waardoor gerichter en sneller behandeld kan worden en schadelijke gevolgen beperkt blijven.

Om deze redenen is de hoofdvraag ‘Wat is het verband tussen kindermishandeling door ouders en het ontwikkelen van een angststoornis bij het kind van 0 tot 21 jaar oud?’. Hierbij wordt zowel de directe als de indirecte invloed, met emotieregulatie en gehechtheid van het kind en opvoedstijl van de ouder als modererende factoren, onderzocht. Deze hoofdvraag zal beantwoord worden aan de hand van drie deelvragen, te weten ‘Wat is het directe dan wel indirecte verband tussen fysieke kindermishandeling/verwaarlozing en het ontwikkelen van een angststoornis bij het kind?’, ‘Wat is het directe dan wel indirecte verband tussen emotionele kindermishandeling/verwaarlozing en het ontwikkelen van een angststoornis bij het kind?’ en ‘Wat is het directe dan wel indirecte verband tussen seksueel misbruik en het ontwikkelen van een angststoornis bij het kind?’. Deze vragen zullen in bovengenoemde volgorde besproken worden, waarna afgesloten zal worden met een conclusie- en discussieparagraaf.

Fysieke kindermishandeling en angststoornissen

Onder fysieke kindermishandeling wordt in dit literatuuroverzicht zowel lichamelijke mishandeling als lichamelijke verwaarlozing verstaan. Volgens Alink et al. (2011) zouden naar schatting jaarlijks 16.492 Nederlandse kinderen slachtoffer zijn van fysieke

kinderenmishandeling. Het verband tussen fysieke kindermishandeling door ouders en het ontwikkelen van angststoornissen zal onderzocht worden aan de hand van retrospectief en prospectief longitudinaal onderzoek, aangevuld met meta-analyses en correlationele onderzoeken.

Het eerste onderzoek betreft een retrospectief longitudinaal onderzoek van Springer, Sheridan, Kuo en Carnes (2007). Hierin werden zelfrapportage vragenlijsten afgenomen bij in

(9)

totaal 2800 vrouwen en mannen van gemiddeld 55 jaar oud met betrekking tot fysieke kindermishandeling, mentale gezondheid, lichamelijke gezondheid, familieachtergronden en tegenslagen tijdens de jeugd. Onder hen rapporteerde 11,4 procent fysieke

kindermishandeling, die gemiddeld 40 jaar geleden plaats had gevonden. Na controle voor achtergrondvariabelen werd geconstateerd dat fysieke kindermishandeling in de jeugd significant geassocieerd werd met een toename van 23 procent in de diagnoses van

angststoornissen tot 40 jaar na het plaatsvinden van de fysieke kindermishandeling. Hierbij werden de eerste symptomen al voor het 18e levensjaar geuit. Fysieke kindermishandeling zou dus een voorspeller zijn voor het ontwikkelen van een angststoornis.

In onderzoek van Fergusson et al. (2008) wordt bevestigd dat angststoornissen een gevolg kunnen zijn van fysieke kindermishandeling. In dit retrospectieve, longitudinale onderzoek werden data van 1.000 jong volwassenen tot 25 jaar die als kind mishandeld waren geanalyseerd. Deze data waren wederom verkregen door zelfrapportage vragenlijsten die op de 18- en 21-jarige leeftijd waren afgenomen. Tevens werden vragenlijsten over de mentale gezondheid afgenomen op 18-, 21-, en 25-jarige leeftijd. Geconcludeerd werd dat 17,1 procent op 16-tot 18-jarige en 12,9 procent op 18-tot 21-jarige leeftijd kampte met een angststoornis volgens de DSM-IV criteria. Deze getallen werden ook gevonden in eerder onderzoek (Fergusson, Poulton, Horwood, Milne, & Swain-Campbell, 2004), onder dezelfde groep jong volwassenen als die van Fergusson et al. (2008). De diagnose angststoornis werd tussen het 16e en 18e levensjaar het meest vastgesteld, wat er volgens deze onderzoeken op duidt dat angststoornissen na fysieke kindermishandeling ontwikkelen in de jaren voor de volwassenheid.

Ook Gibb et al. (2007) deden retrospectief, longitudinaal onderzoek naar het verband tussen fysieke kindermishandeling en het ontwikkelen van angststoornissen, maar binnen een groep van 857 poliklinische psychiatrische patiënten met een gemiddelde leeftijd van 38,36

(10)

jaar oud, van wie 51,9 procent gediagnosticeerd was met een angststoornis tijdens de jongvolwassenheid. Informatie werd vergaard door middel van gestructureerde klinische interviews. In dit onderzoek werd het verband tussen fysieke kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis wederom bevestigd; er werd een significante effectgrootte (d = .11) voor dit verband gevonden.

Naast retrospectief longitudinaal onderzoek werd ook prospectief longitudinaal

onderzoek aangehaald om het verband tussen fysieke kindermishandeling en angststoornissen vast te stellen. Zo werden in onderzoek van Lansford et al. (2002) 69 mishandelde kinderen veertien jaar gevolgd, van hun vierde tot hun achttiende levensjaar. Gedurende die veertien jaar werden interviews met de moeders en de kinderen afgenomen. Het bleek dat zeven van deze kinderen fysiek mishandeld waren. Uit de resultaten bleek dat kinderen die fysiek mishandeld waren gedurende de eerste vijf jaar van hun leven, twee keer zoveel kans hadden op het ontwikkelen van een angststoornis. Lansford et al. (2002) concludeerden vervolgens dat de gevolgen van fysieke kindermishandeling in ieder geval tot veertien jaar in stand worden gehouden. Zij stellen echter als hypothese dat de gevolgen wellicht levenslang zichtbaar zouden kunnen zijn wanneer deze in de kindertijd ontwikkeld zijn. Een aantal jaar later toetsten Lansford et al. (2009) deze hypothese, door wederom interviews af te nemen bij de kinderen en ouders die ook deelnamen aan het eerdere onderzoek van Lansford et al. (2002). Inmiddels waren data tot de leeftijd van 21 jaar beschikbaar. Zij kwamen echter tot de conclusie dat fysieke kindermishandeling geen voorspeller was voor angststoornissen op 21-jarige leeftijd, ondanks dat deze kinderen niet behandeld waren. Deze resultaten suggereren dat de langetermijneffecten van fysieke kindermishandeling, waaronder angststoornissen, kunnen verminderen tijdens de volwassenheid.

Ook werd onderzoek gedaan naar het indirecte verband tussen fysieke

(11)

longitudinaal onderzoek van Kim en Cicchetti (2010) onderzoek gedaan naar de invloed van emotieregulatie als modererende factor op het verband tussen fysieke kindermishandeling en het ontwikkelen van angststoornissen. Hieraan namen 215 fysiek mishandelde kinderen in de leeftijd van zes tot twaalf jaar deel. De kinderen werden ieder jaar gedurende een week geobserveerd en er werden vragenlijsten met betrekking tot de emotieregulatie,

internaliserende en externaliserende problematiek en vriendschappen ingevuld door begeleiders en door de kinderen zelf. Gevonden werd dat fysiek mishandelde kinderen een lager niveau van emotieregulatie ontwikkeld hadden en met name problemen ondervonden in het begrijpen van hun eigen emoties. De combinatie van fysieke kindermishandeling en een lager ontwikkelde emotieregulatie hing vervolgens significant samen met het ontwikkelen van een angststoornis (Kim & Cicchetti, 2010).

Cross-sectioneel onderzoek van Finzi, Cohen, Sapir en Weizman (2000) toonde daarnaast aan dat angststoornissen bij fysiek mishandelde kinderen kunnen ontstaan door een onveilige hechting. Onder 41 fysiek mishandelde kinderen bleek 85,4 procent een onveilig vermijdende hechtingsstijl te hebben ontwikkeld, tegenover minder dan tien procent in de niet mishandelde controlegroep. Deze 85,4 procent bleek tevens te kampen met beginnende dan wel ontwikkelde angststoornissen, terwijl deze bij de veilig gehechte, fysiek mishandelde kinderen niet voorkwamen. Geconcludeerd werd dan ook dat onveilig vermijdende hechting in verband stond met het ontwikkelen van een angststoornis bij fysiek mishandelde kinderen.

Ten slotte werd in een meta-analyse van Thompson Gershoff (2002) ook de opvoedstijl van de ouder als belangrijke factor tussen fysieke kindermishandeling en

angststoornissen genoemd. Zij concludeerde dat ouders die hun kinderen bijvoorbeeld slaan, vaak een autoritaire opvoedstijl hanteren, welke wordt gekenmerkt door veel controle en weinig affectie jegens het kind. Uit de meta-analyse kon geconcludeerd worden dat de combinatie van de fysieke kindermishandeling en een autoritaire opvoedstijl zorgt voor een

(12)

vergrote kans op de ontwikkeling van angststoornissen bij kinderen. Hoeveel groter deze kans is, dient echter nog onderzocht te worden, evenals welke richting dit verband heeft;

onduidelijk is of angststoornissen oorzaak of gevolg zijn van de autoritaire opvoedstijl waarin fysieke kindermishandeling plaatsvindt.

Door alle bovengenoemde onderzoeksresultaten te integreren, kan met voorzichtigheid aangenomen worden dat er een verband bestaat tussen fysieke kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis, zowel direct als indirect. In alle longitudinale onderzoeken kwam naar voren dat een groot deel van de fysiek mishandelde kinderen kampten met een angststoornis, met name ontwikkeld voor de volwassenheid. Indirect waren voornamelijk een verminderde emotieregulatie, onveilig vermijdende hechting en een autoritaire opvoedstijl factoren die het verband beïnvloedden.

Emotionele kindermishandeling en angststoornissen

Emotioneel misbruik en emotionele verwaarlozing vallen in dit literatuuroverzicht onder de overkoepelende term emotionele mishandeling. Van der Ploeg en Scholte (2005) schatten dat jaarlijks 75.000 kinderen in Nederland slachtoffer zijn van emotionele

kindermishandeling. In deze deelvraag zal het verband tussen emotionele kindermishandeling door ouders en het ontwikkelen van een angststoornis bij kinderen wederom onderzocht worden door retrospectieve en prospectieve longitudinale onderzoeken te bestuderen, aangevuld met meta-analyses en correlationele onderzoeken.

Een grootschalig, retrospectief, longitudinaal onderzoek in Nederland werd verricht door Spinhoven et al. (2010). Zij onderzochten welke vorm van jeugdtrauma in verband stond met welke psychische aandoening. Er werden 2.288 18- tot 65-jarigen met en 498 personen zonder affectieve stoornissen gevraagd of zij voor hun zestiende levensjaar emotionele kindermishandeling hadden meegemaakt. Het bleek dat 29,2 procent van de als kind

(13)

controlegroep. Van de als kind emotioneel verwaarloosde personen was 45,1 procent gediagnosticeerd met een angststoornis, tegenover 18,9 procent in de controlegroep.

Geconcludeerd kon worden dat zowel emotionele mishandeling als verwaarlozing gerelateerd waren aan het ontwikkelen van een angststoornis, maar dat het verband tussen emotionele mishandeling en angststoornis sterker is. Tevens concludeerden Spinhoven et al. (2010) dat hoe eerder in de jeugd de emotionele mishandeling plaats had gevonden, hoe sterker de

samenhang tussen de emotionele mishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis was. Een tweede onderzoek naar emotionele kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis in Nederland werd gedaan door Hovens et al. (2010). In dit retrospectieve, longitudinale onderzoek werden interviews afgenomen bij 2.981 personen tussen 18 en 65 jaar oud. Van de 252 personen uit de steekproef die als kind gediagnosticeerd waren met een angststoornis, bleek 30,2 procent van hen soms tot vaak emotioneel verwaarloosd en 16,3 procent incidenteel tot vaak emotioneel mishandeld te zijn. Beide percentages bevestigden de door Hovens et al. (2010) opgestelde hypothese; er bleek een verband te zijn tussen

emotionele kindermishandeling en het ontwikkelen van angststoornissen.

Gibb et al. (2007) deden ook retrospectief, longitudinaal onderzoek naar het verband tussen emotionele kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis tijdens de kinderjaren. Net als bij fysieke kindermishandeling werd tussen deze twee variabelen een significant verband gevonden, dit keer met een effectgrootte van .21. In dit onderzoek werd dan ook geconcludeerd dat het genoemde verband aanwezig is.

Norman et al. (2012) voerden ten slotte een meta-analyse uit over 124 retro- en prospectieve longitudinale onderzoeken. Hieruit werd geconcludeerd dat emotionele kindermishandeling geassocieerd werd met een significant hoger risico op het ontwikkelen van een angststoornis. Hierbij moet opgemerkt worden dat de mishandeling structureel voor moest komen; bij het eenmalig of incidenteel emotioneel mishandelen van het kind was de

(14)

kans op een angststoornis niet significant groter dan voor de controlegroepen. Norman en collega’s (2012) constateerden ten slotte dat emotionele verwaarlozing net zo schadelijk is voor het kind als emotionele mishandeling; tussen deze twee groepen bleek weinig verschil met betrekking tot de ontwikkeling van angststoornissen.

In onderzoek van Kim en Cicchetti (2010) werd ook het indirecte verband tussen emotionele kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis met emotieregulatie als modererende factor aangetoond. In dit onderzoek bleek 53 procent van de 89 emotioneel verwaarloosde en 27 emotioneel mishandelde kinderen tussen zes en twaalf jaar oud te kampen met een angststoornis. Gevonden werd dat emotionele verwaarlozing een negatieve invloed had op de emotieregulatie en dat dit bijdroeg aan het ontwikkelen van een

angststoornis. Hoe deze beïnvloeding precies tot stand komt, dient nog nader onderzocht te worden. Het negatieve verband tussen emotionele mishandeling en emotieregulatie werd daarnaast niet aangetoond. Gezegd kan worden dat een lage emotieregulatie dus wel als modererende factor op kan treden bij het indirecte verband tussen emotionele verwaarlozing en het ontwikkelen van een angststoornis, maar niet bij het indirecte verband tussen

emotionele mishandeling en het ontwikkelen van angststoornissen.

Bifulco et al. (2006) deden onderzoek naar het indirecte verband tussen emotionele kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis met hechting als modererende factor. Uit dit onderzoek onder 154 als kind mishandelde vrouwen tussen 26 en 59 jaar bleek dat onveilige hechting hoog gecorreleerd was met angststoornissen. Onveilig vermijdend en onveilig gedesorganiseerde hechting bleek hierbij het meest van invloed te zijn op het

ontwikkelen van een angststoornis. Vervolgens werd ook geconcludeerd dat er een significant verband bestond tussen emotionele kindermishandeling en hechting. Van de mishandelde kinderen bleek 64 tot 88 procent te kampen met een onveilige hechting, tegenover 43 procent van de niet emotioneel mishandelde controlegroep. De eindconclusie die Bifulco et al. (2006)

(15)

trokken was dat onveilig gedesorganiseerde en onveilig vermijdende hechting, met

respectievelijk een effectgrootte van .42 en .30, significante moderators tussen emotionele kindermishandeling en angststoornissen bleken te zijn.

McGinn, Cukor en Sanderson (2005) onderzochten ten slotte de rol van opvoedstijl op angststoornissen bij 55 volwassenen die als kind emotioneel mishandeld dan wel

verwaarloosd waren. Van hen bleek 5,5 procent een autoritatieve opvoedstijl, met regels, warmte en affectie, ervaren te hebben, 10,9 procent ervoer een verwaarlozende opvoedstijl waarin zij genegeerd werden en 63,6 procent noemde een autoritaire opvoeding, met veel regels en weinig warmte en affectie, te hebben gehad. De verwaarlozende opvoedstijl bleek bij emotionele verwaarlozing het meeste voor te komen, emotionele mishandeling bleek het meest voor te komen binnen de autoritaire opvoedstijl. Gevonden werd dat emotioneel mishandelde kinderen die een autoritaire opvoedstijl ervoeren, meer kenmerken van angststoornissen vertoonden dan emotioneel mishandelde kinderen van wie de ouders een andere opvoedstijl hanteerden. Een autoritaire opvoedstijl lijkt dus een modererende factor tussen emotionele kindermishandeling en angststoornissen te zijn.

Geconcludeerd kan worden dat er een verband bestaat tussen emotionele

kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis, zowel direct als indirect. Wel is de vraag of emotioneel verwaarloosde en emotioneel mishandelde kinderen evenveel kans hebben op het ontwikkelen van angststoornissen; hierover bestaat enige onenigheid binnen de beschreven onderzoeken.

Seksueel misbruik en angststoornissen

In 2011 onderzochten Stoltenborgh, Van IJzendoorn, Euser en Bakermans-Kranenburg (2011) de wereldwijde prevalentie van seksueel misbruik. Uit een meta-analyse van 331 studies (N = 9.911.748) bleek 11,8 procent van de participanten met deze vorm van kindermishandeling te maken hebben gehad. Het verband tussen seksueel misbruik en het

(16)

ontwikkelen van angststoornissen zal wederom onderzocht worden aan de hand van

retrospectief en prospectief longitudinaal onderzoek, aangevuld met correlationeel onderzoek. In het retrospectieve, longitudinale onderzoek van Fergusson et al. (2008) werden, zoals eerder genoemd, zelfrapportage vragenlijsten van 1.000 jong volwassenen tot 25 jaar geanalyseerd. Er werd in dit onderzoek onderscheid gemaakt tussen seksueel contact zonder en seksueel contact met penetratie. Het bleek dat 40,4 procent van de 16- tot 18-jarigen die seksueel misbruikt waren zonder penetratie kampten met een angststoornis. Voor 16- tot 18-jarigen die seksueel misbruikt waren met penetratie bleek dit 40,6 procent te zijn. Op 18- tot 21-jarige leeftijd bleken deze percentages aanzienlijk lager te liggen, 18,9 procent voor seksueel misbruik zonder penetratie maar 34,9 procent voor seksueel misbruik met penetratie. Leek het op 16- tot 18-jarige leeftijd niet uit te maken of er wel of geen penetratie had

plaatsgevonden, op 18- tot 21-jarige leeftijd bleken de percentages angststoornissen in de twee groepen toch aanzienlijk te verschillen. Fergusson et al. (2008) maakten gebruik van een controlegroep, waaruit bleek dat op 16- tot 18-jarige leeftijd 13,5 procent en op 18- tot 21-jarige leeftijd 10,4 procent te maken had met een angststoornis, aanzienlijk minder dan de groep seksueel misbruikten.

Fergusson, McLeod en Horwood (2013) deden ook retrospectief, longitudinaal onderzoek onder 1.265 Nieuw-Zeelandse participanten van 18 tot 30 jaar oud. In dit

onderzoek werd wederom onderscheid gemaakt tussen twee groepen; seksueel misbruik met (5,1%) en zonder penetratie (6,3%). Binnen de eerstgenoemde groep was 51 procent

gediagnosticeerd met een angststoornis, binnen de tweede groep bleek dit 77,4 procent te zijn. Beide percentages bleken significant hoger dan de 32,4 procent angststoornissen bij de groep die geen slachtoffer waren van seksueel misbruik.

Ander grootschalig, retrospectief, longitudinaal onderzoek werd verricht door Cutajar et al. (2010). Hierbij werden 2.759 volwassenen die als kind seksueel misbruikt waren, 12 tot

(17)

43 jaar na het plaatsvinden van het seksueel misbruik geïnterviewd. Ook in dit onderzoek werd onderscheid gemaakt tussen penetratie (63,2%), en geen penetratie (36,8%). Cutajar et al. (2010) vonden dat er een grote kans bestond op het ontwikkelen van een angststoornis na seksueel misbruik. Zo had 2,2 procent van de controlegroep te maken met een angststoornis, tegenover 5,8 procent van de seksueel misbruikte groep. Het bleek dat van de controlegroep 1,4 procent al tijdens de kinderjaren gediagnosticeerd was met een angststoornis, tegenover 3,5 procent in de hoofdgroep. Deze percentages bleken significant te verschillen, wat Cutajar et al. (2010) deed constateren dat er een verband bestaat tussen seksueel misbruik en het ontwikkelen van een angststoornis in de kindertijd.

Ook in Nederland werd retrospectief, longitudinaal onderzoek gedaan naar het verband tussen seksueel misbruik en het ontwikkelen van een angststoornis (Hovens et al., 2010). Data van 2.981 personen tussen 18 en 65 jaar werden zoals eerder genoemd verkregen door middel van interviews. Van hen waren 552 seksueel misbruikt. Geconcludeerd werd dat 11,5 procent van hen kampte met een angststoornis nadat zij frequent tot zeer frequent seksueel misbruikt waren, terwijl in de controlegroep slechts 5,2 procent gediagnosticeerd was met een

angststoornis. Opvallend is echter dat het percentage angststoornissen na éénmalig of incidenteel seksueel misbruik niet veel hoger ligt dan het percentage uit de controlegroep; slechts 5,6 procent van de incidenteel misbruikte kinderen had een angststoornis ontwikkeld. Dit suggereert dat alleen bij een hoge frequentie van seksueel misbruik een angststoornis ontwikkeld kan worden.

Prospectief, longitudinaal onderzoek van Clark, Caldwell, Power en Stansfeld (2010) bevestigt het verband tussen seksueel misbruik en het ontwikkelen van een angststoornis. In dit onderzoek onder 9.377 Britse volwassenen werden medische gegevens opgevraagd en zelfrapportage vragenlijsten afgenomen. Van de 150 seksueel misbruikte participanten bleek 16,7 procent op 16-jarige leeftijd te kampen met een angststoornis, tegenover 9,7 procent op

(18)

23-jarige leeftijd en 6 procent op 45-jarige leeftijd, terwijl de participanten niet behandeld waren voor de angststoornis gedurende de jaren. Clark et al. (2010) concludeerden dat de gevolgen van seksueel misbruik in de jeugd of jongvolwassenheid meteen tot uiting komen en niet pas op latere leeftijd. Daarbij concludeerden zij dat de gevolgen van seksueel misbruik af kunnen nemen gedurende de jaren.

Ook het indirect verband tussen seksueel misbruik en het ontwikkelen van een angststoornis werd onderzocht. In prospectief longitudinaal onderzoek van Kim en Cicchetti (2010) naar de modererende factor emotieregulatie op het verband tussen seksueel misbruik en het ontwikkelen van angststoornissen deden 215 mishandelde kinderen van zes tot twaalf jaar mee. Zo’n 15 procent van hen bleek seksueel misbruikt te zijn. Deze groep kinderen bleek, net als de fysiek en emotioneel mishandelde kinderen, een lager niveau van

emotieregulatie te hebben ontwikkeld, waardoor zij meer kans hadden op het ontwikkelen van een angststoornis dan kinderen die ook seksueel misbruikt waren maar hun emoties beter konden reguleren.

Aspelmeier, Elliott en Smith (2007) deden ten slotte onderzoek naar de invloed van hechting op seksueel misbruik en angststoornissen onder 324 vrouwelijke studenten. Van hen waren 122 seksueel misbruikt voor hun zestiende levensjaar. Dit onderzoek stelde vast dat seksueel misbruikte studenten vaker een onveilig vermijdende, onveilig ambivalente of onveilig gedesorganiseerde hechting rapporteerden dan hun leeftijdsgenoten. In datzelfde onderzoek werd geconcludeerd dat seksueel misbruikte studenten die onveilig ambivalent of onveilig vermijdend gehecht waren, meer negatieve gevolgen van het misbruik rapporteerden, waaronder angststoornissen. Dit duidt erop dat een seksueel misbruikt kind, dat veilig gehecht is aan één van de ouders, minder problemen ervaart dan het seksueel misbruikte kind dat aan geen van beide ouders veilig gehecht is. Hechting kan hiermee een modererende factor tussen seksueel misbruik en kindermishandeling zijn. Onderzoeken naar het indirecte verband tussen

(19)

seksueel misbruik en het ontwikkelen van angststoornissen met opvoedstijl van de ouder als moderator werden niet gevonden.

Samenvattend kan gesteld worden dat seksueel misbruik en het ontwikkelen van angststoornissen samenhang vertonen. Echter wordt gesuggereerd dat het verband alleen zou bestaan bij een hoge frequentie van seksueel misbruik. Daarnaast werd geconcludeerd dat een lage emotieregulatie en een onveilig vermijdende of ambivalente hechting als moderators optreden in het verband tussen seksueel misbruik en angststoornissen. Naar opvoedstijl van de ouder als moderator dient nader onderzoek gedaan te worden.

Discussie

In dit literatuuroverzicht werd een antwoord gezocht op de vraag ‘Wat is het verband tussen kindermishandeling door ouders en het ontwikkelen van een angststoornis bij het kind van 0 tot 21 jaar oud?’. Hierbij werd zowel het directe als indirecte verband onderzocht. Er werden drie vormen van kindermishandeling onderscheiden, te weten fysieke

kindermishandeling, emotionele kindermishandeling en seksueel misbruik. Ten eerste kon geconcludeerd worden dat het verband tussen fysieke

kindermishandeling en het ontwikkelen van angststoornissen bestaat. In alle longitudinale onderzoeken werd gesteld dat het percentage angststoornissen onder de groep fysiek

mishandelde kinderen significant hoger lag dan bij een niet fysiek mishandelde controlegroep. Hierbij moet opgemerkt worden dat hoe jonger het kind was ten tijde van de fysieke

kindermishandeling, des te meer dit van invloed was op het ontwikkelen van angststoornissen. Daarnaast bleek verminderde emotieregulatie het verband negatief te beïnvloeden en was een onveilig vermijdende hechting een modererende factor tussen de twee onderzochte

constructen, evenals een autoritaire opvoedstijl.

Ten tweede werd het verband tussen emotionele kindermishandeling en

(20)

kindermishandeling en angststoornissen, gekeken naar de hogere effectgroten die gevonden werden. Niet duidelijk is geworden of het verband tussen zowel emotionele mishandeling en angststoornissen als emotionele verwaarlozing en angststoornissen bestaat; niet elk onderzoek maakte hierin onderscheid. Wel werd gevonden dat emotieregulatie het verband tussen

emotionele verwaarlozing en angststoornissen negatief beïnvloedde, terwijl dit bij emotionele mishandeling niet het geval bleek. Dit zou verklaard kunnen worden doordat er bij emotionele verwaarlozing veelal geen sprake is van opzet bij de ouder; de ouder is meer onmachtig dan onwillig, waardoor momenten van liefde en warmte vaker aanwezig zijn dan wanneer er sprake is van emotionele mishandeling. Hierdoor kan het ervaren van emoties voor

verwaarloosde kinderen verwarrender zijn (Van der Ploeg, 2005). Tevens werd gevonden dat angststoornissen bij emotioneel mishandelde kinderen die een autoritaire opvoedstijl van de ouder ervoeren, meer kans hadden op het ontwikkelen van een angststoornis evenals wanneer er sprake was van een onveilig gedesorganiseerde dan wel ambivalentie hechting.

Ten slotte werd geconstateerd dat er een verband bestaat tussen seksueel misbruik en het ontwikkelen van een angststoornis. Dit verband zou sterker zijn bij een hoge frequentie van seksueel misbruik. Ook werd geconcludeerd dat het verband op jonge leeftijd het sterkst was; naarmate de jaren vorderden, verdwenen de symptomen van angststoornissen naar de achtergrond. Emotieregulatie bleek wederom een modererende factor tussen seksueel misbruik en angststoornissen, evenals een onveilig vermijdende of ambivalente hechting. Onderzoeken naar opvoedstijl als modererende factor werden niet gevonden. Dit zal nader onderzocht moeten worden; gezien het feit dat opvoedstijl wel als moderator optrad tussen fysieke en emotionele kindermishandeling en het ontwikkelen van angststoornissen, lijkt het voor de hand te liggen dat dit ook het geval is bij seksueel misbruik.

Met deze bevindingen kan geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis. Hiervan was sprake bij alle

(21)

vormen van kindermishandeling, zowel direct als indirect. Eerdere onderzoekresultaten van onder andere Green et al. (2010) en Nugent et al. (2013), die allen constateerden dat

kindermishandeling van invloed is op het ontwikkelen van angststoornissen, worden door dit literatuuroverzicht bevestigd.

Er zijn echter kanttekeningen te plaatsen bij dit literatuuronderzoek. Zo werd niet in alle onderzoeken het verschil tussen mishandeling dan wel verwaarlozing gemaakt. Het is dus niet geheel duidelijk over welke van de vormen de getrokken conclusies gelden. Daarnaast werd getracht om onderzoeken die dezelfde definities van de constructen hanteerden met elkaar te vergelijken. Echter kon niet uitgesloten worden dat de definities binnen de gebruikte onderzoeken soms van elkaar verschilden, wat de vergelijkbaarheid van de onderzoeken verminderd.

Ten tweede bleek weinig onderzoek gedaan te zijn naar de invloed van seksueel misbruik op het ontwikkelen van angststoornissen. Dit kan te maken hebben het taboe op seksueel misbruik (Bouwmeerster-Landweer, 2007), waardoor een grote onderzoeksgroep veelal niet beschikbaar is wegens schaamte of schuldgevoel. Dit beïnvloedt de

generaliseerbaarheid van het onderzoek. Ook werd weinig onderzoek gevonden naar het indirecte verband tussen kindermishandeling en het ontwikkelen van angststoornissen. Er is gekozen voor drie modererende factoren waar wel enig onderzoek naar werd gedaan, maar niet uitgesloten wordt dat er meer factoren van invloed zijn. Te denken valt aan dynamische factoren zoals de relatie tussen ouders, gezinssamenstelling en psychopathologie van de ouder (Aspelmeier et al., 2007). Ook dient er gekeken te worden naar verschillen tussen westerse- en niet-westerse culturen (Geurts & Ince, 2006). Zo is de grens van fysieke

kindermishandeling bijvoorbeeld moeilijk vast te stellen in niet-westerse culturen waarin men gewend is lijfstraffen te gebruiken (Geurts & Ince, 2006).

(22)

factoren op kunnen treden. In dit literatuuroverzicht is aangenomen dat kindermishandeling in verband staat met het ontwikkelen van angststoornissen en de moderators emotieregulatie, hechting en opvoedstijlen van invloed zijn op dit verband. Echter zou ook gesteld kunnen worden dat deze factoren als mediatoren optreden. In dat geval zou er een verband bestaan tussen kindermishandeling en angststoornissen, maar kan dit verband verklaard worden doordat kindermishandeling invloed heeft op de mediatoren en deze mediatoren weer invloed uitoefenen op het ontwikkelen van angststoornissen.

Meer onderzoek is dan ook nodig, met name naar het indirecte verband tussen kindermishandeling en angststoornissen. Daarnaast is er, zoals nu blijkt, sprake van modererende factoren die bijdragen aan het ontwikkelen van angststoornissen na

kindermishandeling, wat suggereert dat er ook factoren moeten zijn die het ontwikkelen van angststoornissen na kindermishandeling kunnen voorkomen of verminderen. Gedacht kan worden aan het hebben van steun van een van de ouders, goede vriendschappen of

zelfvertrouwen; factoren waarvan al bekend is dat deze beschermend optreden tegen het ontwikkelen van angststoornissen (Muris, 2008). Of dit ook het geval is bij het ontwikkelen van angststoornissen na kindermishandeling is echter de vraag.

Dit literatuuroverzicht heeft een voorzet gegeven voor onderzoek naar het directe en indirecte verband tussen de verschillende vormen van kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis. Door dit literatuuronderzoek verder uit te werken en suggesties voor vervolgonderzoek mee te nemen in nieuw onderzoek, zouden angststoornissen na

kindermishandeling wellicht voorkomen, vroegtijdig gesignaleerd of bestreden kunnen worden.

(23)

Referentielijst

American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (4th. ed., text rev.). Arlington: American Psychiatric Association.

American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (5th. Ed.). Arlington: American Psychiatric Association.

Alink, L., Van IJzendoorn, R., Bakermans-Kranenburg, M., Pannebakker, F., Vogels, T., & Euser, S. (2011). Kindermishandeling in Nederland anno 2010: De tweede nationale

prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2010). Leiden:

Casimir.

Aspelmeier, J. E., Elliott, A. N., & Smith, C. H. (2007). Childhood sexual abuse, attachment, and trauma symptoms in college females: The moderating role of attachment. Child

Abuse & Neglect, 31, 549-566. doi:10.1016/j.chiabu.2006.12.002

Bifulco, A., Kwon, J., Jacobs, C., Moran, P. M., Bunn, A., & Beer, N. (2006). Adult attachment style as mediator between childhood neglect/abuse and adult depression and anxiety. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 41, 796-805.

doi:10.1007/s00127-006-0101-z

Bowlby, J. (1969). Attachment and Loss. New York: Basic Books.

Bouwmeester-Landweer, M. B. R., Lamers-Winkelman, F., Willems, J. C. M., Slot, N. W., Van IJzendoorn, M. H., & De Winter, M. (2007). Actieplan aanpak

kindermishandeling. Kinderen veilig thuis. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn

en Sport.

Briscoe-Smith, A. M., & Hinshaw, S. P. (2006). Linkages between child abuse and attention-defict/hyperactivity disorder in girls: Behavioral and social correlates. Child Abuse &

Neglect, 30, 1239-1255. doi:10.1016/j.chiabu.2006.04.008

(24)

adversity on psychopathology persist across the lifecourse? A 45-year prospective epidemiologic study. Annals of Epidemiology, 20, 385-394.

doi:10.1016/j.annepidem.2010.02.008

Cutajar, M. C., Mulen, P. E., Ogloff, J. R. P., Thomas, S. D., Wells, D. L., & Spataro, J. (2010). Psychopathology in a large cohort of sexually abused children followed up to 43 years. Child Abuse & Neglect, 34, 813-822. doi:10.1016/j.chiabua.2010.04.004 Cyr, C., Euser, E. M., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van IJzendoorn, M. H. (2010).

Attachement security and disorganization in maltreating and high-risk families: A series of meta-analyses. Development and Psychopathology, 22(1), 87-108. doi:10.1017/D0954579409990289

De Graaf, R., Ten Have, M., & Van Dorsselaer, S. (2010). De psychische gezondheid van de

Nederlandse bevolking NEMESIS-2: Opzet en eerste resultaten. Utrecht: Trimbos

Instituut.

Dozier, M., Stovall-McClough, K. C., & Albus, K. E. (2008). Attachment and

psychopathology in adulthood. New York: Guilford Press.

Euser, S., Alink, L. R. A., Pannebakker, F., Vogels, T., Bakermans-Kranenburg, M. J. & Van IJzendoorn, M. H. (2013). The prevalence of child maltreatment in the Netherlands across a 5-year period. Child Abuse & Neglect, 37, 841-851.

doi:10.1016/j.chiabu.2013.07.004

Fergusson, D. M., Boden, J. M., & Horwood, L. J. (2008). Exposure to childhood sexual and physical abuse and subsequent educational achievement outcomes. Child Abuse &

Neglect, 31, 1101-1114. doi:10.1016/j.chiabu.2007.03.022

Fergusson, D. M., Poulton, R., Horwood, L. J., Milne, B., & Swain-Campbell, N. (2004).

Comorbidity and coincidence in the Christchurch and Dunedin longitudinal studies.

(25)

Treasury.

Finzi, R., Cohen, O., Sapir, Y., & Weizman, A. (2000). Attachment styles in maltreated

children: A comparative study. Child Psychiatry and Human Development, 31, 113-128. doi:10.1023/A:1001944509409

Geurts, E., & Ince, D. (2006). Van pedagogische tik tot kindermishandeling. De culturele

diversiteit in Nederland. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Gibb, B. E., Chelminski, I., & Zimmerman, M. (2007). Childhood emotional, physical, and sexual abuse, and diagnoses of depressive and anxiety disorders in adult psychiatric outpatients. Depression and Anxiety, 24, 256-263. doi:10.1002/da.20238

Green, J. G., McLaughlin, K. A., Berglund, P. A., Gruber, M. J., Sampson, N. A., Zaslavsky, A. M., & Kessler, R. C. (2010). Childhood adversities and adult psychopathology in the national comorbidity survey replication (NCS-R) I: Associations with first onset of DSM-IV disorders. Archivers of General Psychiatry, 67, 113-123.

doi:10.1001/archgenpsychiatry.2009.186

Hovens, J. G. F. M., Wiersma, J. E., Giltay, E. J., Van Oppen, P., Spinhoven, P., Penninx, B. W. J. H., & Zitman, F. G. (2010). Childhood life events and childhood trauma in adult patients with depressive, anxiety and comorbid disorders vs. controls. Acta

Psychiatrica Scandinavica, 122(1), 66-74. doi:10.1111/j.1600-0447.2009.01491.x

Kerig, P. K., & Wenar, C. (2006). Developmental Psychopathology from infancy through

adolescence. New York: McGraw Hill.

Kim, J., & Cicchetti, D. (2010). Longitudinal pathways linking child maltreatment, emotion regulation, peer relations, and psychopathology. Journal of Child Psychology

Psychiatry, 51, 706-716. doi:10.111/j.1469-7610.2009.02202.x

Kooijman, K., De Baat, M., & Van der Linden, P. (2011). Regionale aanpak

(26)

Lansford, J. E., Dodge, K. A., Pettit, G. S., Bates, J. E., Crozier, J., & Kaplow, J. (2002). A 12-year prospective study of the long-term effects of early child physical maltreatment on psychological, behavioral, and academic problems in adolescence. Archives of

Pediatrics & Adolescents, 156, 824-830.

Lansford, J. E., Miller-Johnson, S., Berlin, L. J., Dodge, K. A., Bates, J. E., & Pettit, G. S. (2009). Early physical abuse and later violent delinquency: A prospective longitudinal study. Child Maltreatment, 12, 233-245. doi:10.1177/1077559507301841

Maughan, A., & Cicchetti, D. (2002). Impact of child maltreatment and interadult violence on children’s emotion regulation abilities and socioemotional adjustment. Child

Development, 73, 1525-1542. doi:10.1111/1467-8624.00488

McGinn, L. K., Cukor, D., & Sanderson, W. C. (2005). The relationship between parenting style, cognitive style, and anxiety and depression: Does increased early adversity influence symptom severity through the mediating role of cognitive style? Cognitive

Therapy and Research, 29, 219-242. doi:10.1007/s10608-005-3166-1

Mills, R., Alati, R., O’Callaghan, M., Najman, J. M., Williams, G. M., Bor, W., & Strathearn, L. (2011). Child abuse and neglect and cognitive function at 14 years of age: Findings from a birth cohort. Pediatrics, 127(1), 4-10. doi:10.1542/peds.2009.3479

Morton, N., & Browne, K. D. (1998). Theory and observation of attachment and its relation to child maltreatment: A review. Child Abuse & Neglect, 22, 1093-1104.

Muris, P. (2008). Handboek klinische ontwikkelingspsychologie (353-375). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Norman, R. E., Byambaa, M., De, R., Butchart, A., Scott, J., & Vos, T. (2012). The long-term health consequences of child physical abuse, emotional abuse, and neglect: A

systematic review and meta-analysis. PLoS Medicine, 9(11), 1-31. doi:10.1371/journal.pmed.1001349

(27)

Nugent, N. R., Tyrka, A. R., Carpenter, L. L., & Price, L. H. (2013). Gene-environment interactions: Early life stress and risk for depressive and anxiety disorders.

Psychopharmacology, 214, 175-196. doi:10.1007/s00213-010-2151-x

Pereda, N., Guilera, G., Forns, M., & Gómez-Benito, J. (2009). The international

epidemiology of child sexual abuse: A continuation of Finkelhor (1994). Child Abuse

& Neglect, 33, 331-342. doi:10.1016.j.chiabu.2008.07.007

Rodriguez, C. M. (2010). Parent-child aggression: Association with child abuse potential and parenting styles. Violence and Victims, 25, 728-741.

doi:10.1891/0886-6708.25.6.728

Scholing, H. A., & Braet, C. (2009). Angststoornissen bij kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Sousa, C., Herrenkohl, T. I., Moylan, C. A., Taijma, E. A., Klika, J. B., Herrenkohl, R. C., & Russo, M. J. (2012). Longitudinal study on the effects of child abuse and children’s exposure to domestic violence, parent-child attachments, and antisocial behavior in adolescence. Journal of Interpersonal Violence, 26, 111-136.

doi:10.1177/0886260510362883

Spinhoven, P., Elzinga, B. M., Hovens, J. G. F. M., Roelofs, K., Zitman, F. G., Van Oppen, P., & Penninx, B. W. J. H. (2010). The specificity of childhood adversities and

negative life events across the life span to anxiety and depressive disorders. Journal of

Affective Disorders. Advance online publication. doi:10.1016/j.jad.2010.02.132

Springer, K. W., Sheridan, J., Kuo, D., & Carnes, M. (2011). Long-term physical and mental health consequences of childhood physical abuse: Results from a large population-based sample of men and woman. Child Abuse & Neglect, 31, 517-530.

doi:10.1016/j.chibau.2007.01.003

(28)

(2011). A global perspective on child sexual abuse: Meta-analysis of prevalence

around the world. Child Maltreatment, 16(2), 79-101. doi:10.1177/1077559511403920 Thompson Gershoff, E. (2002). Corporal punishment by parents and associated child

behaviors and experiences: A meta-analytic and theoretical review. Psychological

Bulletin, 128, 539-579. doi:10.1037/0033-2929.128.4.539

Van Balkom, A. J. L. M., Gabriëls, I., & Van den Heuvel, O. A. (2014). Angst, obsessieve-compulsieve stoornis en trauma in de DSM-5. Tijdschrift voor Psychiatrie, 56, 177-181.

Van Brakel, A. M. L., Muris, P., Bögels, S. M., & Thomassen, C. (2006). A multifactorial model for the etiology of anxiety in non-clinical adolescents: Main and interactive effects of behavioral inhibition, attachment and parental rearing. Journal of Child and

Family Studies, 15, 1573-2843. doi:10.1007/s10826-010-9365-8

Van der Ploeg, J. D. (2013). Hoe schadelijk is kindermishandeling?. In Stress bij kinderen (91-99). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Van der Ploeg, J. D., & Scholte, E. M. (2005). Emotionele verwaarlozing. Tijdschrift voor

Orthopedagogiek, 44, 50-76.

Van IJzendoorn, M. H., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2003). Attachment disorders and disorganized attachment: Similar and different. Attachment & Human Development,

5, 313-320.

Verhulst, F. C. (2005). De ontwikkeling van het kind. Assen: Van Gorcum.

Verhulst, F. C. (2006). Leerboek kinder- en jeugdpsychiatrie. Assen: Van Gorcum.

Verhulst, F. C., Van der Ende, J., Ferdinand, R. F., & Kasius, M. C. (1997). De prevalentie van psychische stoornissen bij Nederlandse adolescenten. Nederlands Tijdschrift

voor Geneeskunde, 141, 777-781.

(29)

neglectful, and non-maltreating parents during interactions with their children: A meta-analysis of observational studies. Child Abuse & Neglect, 32, 897-911. doi:10.1016/j.chiabu.2008.01.003

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De meeste oudere bedrijfshoofden in het studiege- bied hebben geen opvolger, een duidelijk ander beeld dan uit de meitelling en eigen inventarisatie naar voren komt (zie pag 38).

De onderzochte biochemische lucht- wasser kan de ammoniakemissie met 80 procent verminderen, mits de wasser voortdurend op haar werking wordt gecontroleerd en goed wordt

Vaccination using a live attenuated zoster vaccine has been shown to reduce the risk of herpes zoster by half in renal dialysis patients, with a risk of 11.7 per 1000 person-

Traction Force Microscopy without Fluorescent Microspheres Contractile forces generated by shortening CMs were calculated in MATLAB based on the contractility curve generated

Literature has linked the perception of women to their likelihood of being elected, of which is mostly negative (Fox and Lawless 2011). Furthermore, political familism and

When trying to answer the research question on what the role of policy transfer is in relation to sustainable tourism in Amsterdam in the case of the association of cities

Furthermore, such modern systems allowed Viewers to escape advertisements, considered one of the largest drawbacks of comercial television (and reasons for lost or missed

What is also interesting to mention, is that the recent changes in immigration/emigration rates in Portugal have created dynamics unseen to date in a country so strongly formed