• No results found

OBN Nieuwsbrief 18, 2004

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "OBN Nieuwsbrief 18, 2004"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

o

verlevingspl

an bos

+

natuur

1

Tweede fase hoogveenonderzoek:

van lab naar veld

De afgelopen jaren is veel onder-zoek verricht aan hoogvenen. Er is daardoor veel bekend over de mogelijkheden om hoogveen te herstellen. Tenminste, op laboratoriumschaal lukt het inmiddels en de mechanismen daarachter zijn goeddeels ont-rafeld. Het deskundigenteam Hoogvenen heeft onlangs groen licht gekregen voor de tweede fase van het onderzoek. Nu wil het team de kennis op landschaps-schaal gaan toepassen en uit-zoeken hoe eenmaal gerestau-reerde hoogvenen het beste beheerd kunnen worden. Maar helaas is er onvoldoende geld om al het daarvoor benodigde onderzoek uit te voeren.

In de jaren zeventig en tachtig gaven natuurbeheerders en overheden veel geld uit aan het herstel van hoogveen. Kostte wat kost moest dit unieke ecosysteem bewaard blijven. Tegelijkertijd verdwenen elders in Europa, bij-voorbeeld in Ierland, langzaam maar zeker de laatste restjes hoogveen. Ze vielen ten prooi aan ontginning voor landbouw en turfwinning. Natuurbeheerders en overheden uit Ierland en Neder-land staken de handen in elkaar en deelden elkaars kennis. De voorzitter van het Deskundigen-team Matthijs Schouten publiceer-de onlangs een boek over het herstel van en onderzoek aan hoogveenlandschappen. De Ierse en Nederlandse situatie is in dit onderzoek voortdurend verge-leken waarbij de Ierse intacte

04/18

+nieuwsbrief

hoogveensystemen onder andere als een soort veldlaboratorium fungeerden.

Ondertussen is er veel chemisch en hydrologisch onderzoek gedaan aan het systeem. Belang-rijke vragen waren wat de invloed is van een verhoogde stikstof-depositie op hoogveen en of het mogelijk is om weer hoogveen-vorming op gang te kunnen brengen. Methaangas blijkt in ieder geval een belangrijke rol te spelen bij het drijfvermogen van drijftillen. Zo blijkt uit onderzoek van de onderzoeksgroep Aquati-sche Oecologie & Milieubiologie van de Radbouduniversiteit Nijmegen dat het methaan name-lijk nodig is om het restveen op te tillen. Er vormt zich alleen methaangas als het veen nog voldoende afbreekbaar en niet te zuur is. Aanvoer van gebufferd grondwater verhoogt de pH van het veen waardoor de

methaan-productie wordt gestimuleerd. Voor veenmosgroei op plaatsen waar geen restveen kan opdrij-ven, zijn plas-dras-situaties nodig. Dan kan het veenmos namelijk gebruik maken van het CO2uit de lucht. In diepere plassen moet veenmos onder water groeien. Het is dan volledig afhankelijk van CO2uit de veenbodem. Bovendien is het veenwater meestal gekleurd door humuszuren. Vaak is gebrek aan licht of CO2de oorzaak voor een gebrekkige groei van onder-water groeiend Sphagnum. Beheerders hebben dan ook van het deskundigenteam een aantal jaren geleden al het advies gekre-gen om niet zondermeer stukken veen onder water te zetten maar juist plas dras-situaties te creëren om daarmee de kans op veenmos-groei te vergroten. Een alternatief is de introductie van veen in diepere geïnundeerde hoogveen-restanten. Proeven waarbij niet te

(2)

o

verlevingspl

an bos

+

natuur

2

sterk gehumificeerd veen licht werd bekalkt en werd geïntrodu-ceerd in water met een zwart-veenbodem, zijn hoopvol. Het veen ging drijven en er trad een begin van hoogveenvorming op. Ook is er inmiddels veel meer bekend over de rol van stikstof-depositie op de veengroei. Opmerkelijk genoeg blijkt dat de hoge stikstofdepositie geen directe belemmering is voor de veenmosgroei. Grootste probleem is dat er tegelijkertijd ook een sterkere groei van vaatplanten optreedt en dat is wel ongunstig voor de groei van veenmossen. Pijpenstrootje en berken komen op en die zorgen voor beschadu-wing van de veenmossen. En een gebrek aan licht, belemmert de groei van de veenmossen. Boven-dien nemen deze hogere planten veel vocht weg en ook dat is na-delig voor de groei van veenmos.

Acrotelm

Juul Limpens werkt bij de leerstoelgroep Natuurbeheer en Plantenecologie, en werkt mee aan verschillende onderdelen van de tweede fase van het onder-zoek. “We hebben inmiddels een

aardig idee gekregen over hoe we hoogveenontwikkeling op gang kunnen brengen. We weten in ieder geval welke factoren een rol kunnen spelen. Maar het grootste deel van de kennis is gebaseerd op laboratoriumproeven en daar-om willen we dat nu gaan op-schalen. Kijken of dat in het veld ook goed gaat.”

Verder hebben we nog diverse kennislacunes in het functioneren van hoogveen. Het idee was om al die lacunes in deze tweede fase van het hoogveenonderzoek in te gaan vullen. Helaas is er onvol-doende geld om alles uit te voeren. Sommige delen voeren we nu uit in OBN-kader, voor andere onderzoeken gaan we aanvullende financiering zoeken.” Een van de nieuwe onderzoeken gaat over de werking van de acro-telm. De acrotelm heeft de zelf-regulerende hydrologische eigen-schappen die essentieel zijn voor een levend, veenvormend hoog-veen. De acrotelm is de bovenlaag van het levend hoogveen dat niet meer onder directe invloed staat van het grondwater. De hoeveel-heid water dat het veen vast-houdt, is afhankelijk van een

aan-tal factoren die allemaal op elkaar ingrijpen. Een van de factoren is de helling van de acrotelm: is de helling van het hoogveen heel flauw – intact hoogveen heeft op landschapsschaal een ietwat bolle vorm – dan stroomt het regen-water langzamer lateraal af dan wanneer de bolle vorm wat steile-re hellingen heeft. Bij een flauwe helling zal er dan dus ook meer water in het veen doordringen dan bij een steile helling. Het doorlaatvermogen van de acro-telm neemt sterk af met een dalende grondwaterspiegel waardoor in een droge periode de laterale afvoer fors afneemt, terwijl in een natte periode een neerslagoverschot snel afgevoerd wordt.

Daarnaast heeft een levend veen-mosdek een regulerende invloed op de verdamping, doordat de capillaire nalevering van water naar de verdampende veenmos-kopjes aanzienlijk vermindert wanneer het waterniveau in de acrotelm daalt. Hoe dit allemaal precies samenhangt, wil het deskundigenteam onderzocht hebben. Vooral omdat een goed functionerende acrotelm in feite de motor en kenmerk is van een goed functionerend hoogveen-ecosysteem. Limpens: “De kennis die hieruit voortkomt, is kennis die straks nodig is als we weer intacte hoogveensystemen heb-ben. Dan moet je immers weten hoe de hydrologische omstandig-heden moeten zijn voor een goede acrotelm.”

Berken op hoogveen

Een ander toegepast onderzoek is het onderzoek naar het effect van berken op hoogveen. Zoals ge-zegd komen er onder omstandig-heden met veel stikstofdepositie

(3)

Kennisoverdracht

3

vaak veel meer hogere planten op. Met name hebben beheerders van hoogveenreservaten last van berkenopslag. Zij zetten vaak alles op alles om die berken te ver-wijderen. Limpens: “Op zich is dat op het eerste gezicht een logische beheersmaatregel. De berken ge-bruiken immers vocht en zorgen voor schaduw. Dat zijn beide effecten die je niet wilt hebben op je veenmossen. Maar van de an-dere kant creëren de berken ook een vochtig microklimaat op de veenmossen dat juist weer posi-tief is voor het veenmos. Het droogt daardoor veel minder snel uit. Er zal dus wel ergens een optimum zijn in het aantal berken dat goed is voor het hoogveen. Wij willen uitzoeken waar dat optimum ligt, zodat beheerders daar ook meteen profijt van kunnen hebben bij hun werk”.

Zinvol?

Blijft die ene belangrijke vraag nog liggen: Is het allemaal de moeite waard om zo veel onder-zoek te doen aan hoogveen ter-wijl er nog maar een paar kleine stukjes hoogveen zijn? Limpens is resoluut: “Ja zeker, het is het waard. Het is een prachtig, heel gespecialiseerd systeem dat soms wel eens op een heel eigen orga-nisme lijkt door al die onderlinge relaties en terugkoppelingen. En we denken ook zeker dat het mogelijk moet zijn om in Neder-land hoogveen te herstellen. Het is alleen een ingewikkeld eco-systeem dat je goed in de vingers moet hebben om er ook daad-werkelijk in de praktijk iets mee kunt. En we hopen dat het twee-de fase ontwee-derzoek daar weer een bijdrage aan levert.”

Het Kennissysteem OBN bestaat nu zo’n vijftien jaar en wordt in het algemeen beschouwd als een effectieve manier van kennis ont-wikkelen en verspreiden. De directie Natuur en het Expertise-centrum en LNV vonden het tijd om de balans op te maken: is wellicht een facelift nodig? Novioconsult heeft daarom een beknopte evaluatie uitgevoerd van het kennissysteem OBN en kwam tot de volgende conclusies: • OBN is een zeer effectief,

inno-vatief en niet-bureaucratisch kennisnetwerk.

• Door het directe contact tus-sen beheerder en onderzoe-kers is kennisbenutting erg groot.

• Het kennissysteem OBN ken-merkt zich door grote betrok-kenheid, veel enthousiasme en is relatief goedkoop.

• OBN draagt belangrijk bij aan kennisontwikkeling herstel-beheer en overdracht van kennis naar beheer en beleid. Novioconsult constateert wel dat met name de kennisoverdracht versterkt moet worden. De directie Natuur gaat samen met het Expertisecentrum onder-zoeken hoe deze succesformule ‘geëxporteerd’ kan worden. Het kennissysteem OBN zal in nauwe samenspraak met OBN-betrokke-nen via een ‘groeimodel’ worden verbreed naar een kennissysteem Kwaliteit Natuur. In de verbreding zal onder meer gekeken worden naar de dossiers water, Natura 2000 (Habitat- en Vogelrichtlijn) en weidevogels.

Kennissysteem OBN

is succesformule!

In 2004 is het project OBN Kennis-overdracht gestart. Dit driejarige project is bedoeld om de kennis die vergaard is binnen OBN goed toegankelijk te maken, zodat beheerders voor hun terreinen het optimale pakket effectgerichte maatregelen kunnen samenstel-len. Daarvoor zal in dit project een vertaalslag gemaakt worden van het wetenschappelijk niveau van de onderzoeksrapporten naar het praktijkniveau.

Het jaar 2004 is vooral het jaar van het voorbereiden: veel plannen van aanpak, ontwerpvarianten voor de website en organiseren van het proces. 2005 en 2006 zijn de oogstjaren. Er wordt dan een aantal concrete producten opge-leverd, zoals een website, ‘sleutels’ voor een aantal ecosysteemtypen (vennen, duinlandschap, natte

bossen en natte schraallanden) en het ontsluiten van het stuwmeer aan OBN-kennis.

Nog dit jaar zal gestart worden met het schrijven van ecosysteem-sleutels. Allereerst wordt de be-staande vennensleutel geactuali-seerd. De ervaring die hiermee opgedaan wordt, wordt gebruikt voor de andere sleutels.

Binnenkort krijgen alle OBN-onderzoekers een uitnodiging om hun kennis via een website te delen met anderen. Uiteraard kunnen beheerders op hun beurt via deze site op een heel toegan-kelijke manier voor hun bruikbare kennis halen. Op deze manier zal de inzet van onderzoekers nog sneller en beter ter beschikking komen van beheerders.

(4)

Honderden hectaren natte bossen zijn de afgelopen decennia ver-dwenen. In de plaats daarvan liggen nu soortenarme verdroogde bossen temidden van sterk ont-waterde landbouwpercelen. De grens tussen die percelen en de beken, andere waterlopen en hoogveenranden, is veelal zeer scherp. Toch zijn deze natte bossystemen goed te herstellen, zo blijkt uit enkele jaren OBN-onderzoek aan natte bossen.

Anton Stortelder is onderzoeker bij Alterra en lid van het deskundi-genteam bossen. Hij is optimisti-sch over de herstelkansen van dit soort natte bosecosystemen. Twee onderzoeken die onlangs zijn af-gerond hebben dat laten zien. Het Springendal in Twente is zo’n lo-catie waar met relatief eenvoudi-ge ingrepen een aantal soorten snel is teruggekeerd. Een maïs-akker bij het begin van de beek is aangekocht en fungeert nu weer als echte bron met bijbehorende unieke flora. De waterkwaliteit in de beek is na een paar jaar inmid-dels licht gestegen waardoor ook weer andere soorten langs de beek kunnen terugkeren. Het mooie van dit soort natte systemen als broekbossen, is dat ze zo snel kunnen herstellen on-der de juiste omstandigheden, zegt Stortelder. In droge bossen verloopt de ontwikkeling naar een optimaal bosmilieu veel min-der snel. Pioniersoorten van natte systemen zijn er helemaal op ingesteld om snel leeggekomen plekken op te vullen. Het zijn effectieve zaadverspreiders. Vol-gens Stortelder moeten de maat-regelen voor het herstel van natte bossen dan ook gericht zijn op het herstellen van het waterregi-me. “Een intact broekbos bestaat

4

Steeds meer grip op het herstel va

vooral uit de echte pioniersoorten die daar duurzaam stand houden. Bij een pH lager dan 5 heb je de berk als dominante boomsoort, bij een pH hoger dan 5 krijg je een elzenbroekbos. In feite komt het herstel neer op het herstellen van de oorspronkelijk natte situa-ties. Als dat lukt, komen de bijbe-horende broekbossoorten snel terug.”

Voor het herstellen van een broekbos, is het wenselijk, vindt Stortelder om allereerst de hydro-logische samenhang in een ge-bied te herstellen. “Dat wil zeg-gen dat je moet kijken hoe het systeem in elkaar zit, hoe het met het grondwater zit, waar het water vandaan komt, wat de kwaliteit er van is, hoe het met de ionenvoorraad in dat water zit, hoeveel vervuild water er nog aan komt en waar het water eventueel weglekt. Dat is allemaal heel be-langrijke informatie, voordat je de boel onder water gaat zetten. Een goed onderzoek vooraf laat bij-voorbeeld zien of een verderop gelegen drinkwaterstation van invloed is op je systeem, of dat je de komende decennia nog steeds vervuild water aangevoerd krijgt, waar je dus rekening mee moet houden. Door op deze manier de landschappelijke samenhang te onderzoeken, heb je veel meer kans van slagen. En heb je een-maal een heel systeem in handen, dan zal het herstel snel kunnen plaats vinden.”

Doorspoelen

noodzakelijk

Helaas is het zelden mogelijk om een heel systeem in handen te krijgen en te herstellen en komt het vaak neer op het herstellen van een klein onderdeel. Stor-telder is reëel genoeg om dat

probleem te onderkennen maar wijst er wel op dat dit soms gevaarlijk is. Zo is een van de belangrijkste conclusies uit de OBN-praktijkonderzoeken dat het niet zinvol is om een verdroogd broekbos te herstellen door het water voortaan kunstmatig vast te houden. Veel beheerders denken in eerste instantie: Een stop erop, water vast houden en het water-peil omhoog laten komen. “Het is natuurlijk een heel verleidelijke optie omdat het zo eenvoudig klinkt. Maar we hebben gemerkt dat het vasthouden van opper-vlaktewater en regenwater voor het broekbos, of wat er nog van over is, soms juist schadelijk is. De fosfaten in de bodem komen dan namelijk in oplossing en zorgen voor een enorme algen en/of kroos bloei. Peilverhoging is alleen mogelijk als je als beheer-der tegelijkertijd ook kunt zorgen voor voldoende doorspoeling van het water. Je moet er in feite voor zorgen dat je de fosfaten die zijn vrijgekomen regelmatig afvoert. Het onderzoek in het Koelbroek in Limburg heeft laten zien dat na een aanvankelijke enorme kroos-bloei, het doorspoelen het ge-wenste effect heeft gehad: de kroosbloei verminderde en een aantal oorspronkelijke planten-soorten kwam terug.

Het herstelproject in het Koren-burgerveen laat zien dat het soms mogelijk is om een deel van een ecosysteem te herstellen. Zo is het hoogveengedeelte van het Koren-burgerveen onlangs met een damwand afgescheiden van de randzones. Stortelder: “De keuze die ze daar hebben gemaakt is goed verdedigbaar. Het hoogveen zal zich nu waarschijnlijk wel gaan herstellen. Maar het mooie van een hoogveen zijn natuurlijk

(5)

wel ook de geleidelijke overgan-gen van het centrale hoogveen-complex met naar de randen de berkenbroekbossen en daarna de elzenbroekbossen. Door nu het hoogveen kunstmatig af te schei-den van de ranschei-den, zullen die mooie overgangen verdwijnen. Ik zeg niet dat het een verkeerde keuze van Natuurmonumenten was, maar ik zeg wel dat de gekozen oplossing geen heel systeem herstelt.”

Goede voorlichting

Een snel ecologisch herstel be-tekent overigens niet dat daarmee ook de kous af is. Stortelder wijst er op dat het herstel van natte bossen vaak juist gepaard gaat met sterfte van veel bomen. In het Korenburgerveen bijvoorbeeld zijn in het centrale deel berken doodgegaan omdat het waterpeil steeg en ze daar niet snel genoeg op konden reageren. Ook in

an-dere vernattingsprojecten kunnen eiken van een jaar of vijftig het loodje leggen als het systeem nat-ter wordt. Zelfs berken en elzen die lange tijd in droge grond heb-ben gestaan, zullen afsterven en later spontaan vervangen worden door nieuwe exemplaren. Niet iedereen zal even gelukkig zijn met deze ‘massale sterfte’. Het is daarom ontzettend belangrijk dat het publiek goed wordt voorge-licht. Niemand ziet graag dode bomen, zeker niet als dat ook nog eens moedwillig is gestimuleerd. Het verhaal van de natte bossen zul je dan goed ook voor het voetlicht moeten brengen.”

5

n natte bossen

ob

+

n

publicaties

De afgelopen maanden is weer een groot aantal OBN-rapporten versche-nen. Deze zijn onder vermelding van het rapportnummer te bestellen bij het Expertisecentrum LNV in Ede.

• Gevolgen van verzuring, vermesting en verdroging en invloed van herstel-beheer op heidefauna. 2004/152 O • Evaluatie van Basen- en

voedings-toestand 10 jaar na bevloeiing van enkele OBN-referentieprojecten van natte schraallanden. 2004/227 O • Invloed van aantasting en maatregelen

op de faunadiversiteit in een complex landschap. 2004/234 O

• Evaluatie van Basen en voedingstoe-stand 10 jaar na herstelmaatregelen van enkele OBN-referentieprojecten van natte schraallanden. 2004/278 O • Effectgerichte maatregelen tegen

ver-droging, verzuring en stikstofdepositie in natte duinvalleien in het Wadden-district (Texel en Terschelling). 2004/279 O

• Effectgerichte maatregelen tegen ver-droging, verzuring en stikstofdepositie in beekdalen (Twenthe) en natte duin-valleien in het Renodunale District (Goeree-Overflakkee). 2004/280 O • Effectgerichte maatregelen tegen

ver-droging, verzuring en stikstofdepositie op trilvenen (Noord-Holland, Utrecht en Noordwest-Overijssel). 2004/281 O • Effectgerichte maatregelen tegen ver-droging, verzuring en stikstofdepositie in beekdalen (Gelderse Achterhoek) 2004/282 O

• Effectgerichte maatregelen tegen ver-droging, verzuring en stikstofdepositie in beekdalen (Gelderse Vallei) 2004/283 O

• Effectgerichte maatregelen tegen ver-droging, verzuring en stikstofdepositie in boezemlanden en beekdalen (Fries-land en Drenthe) 2004/284 O • Langetermijneffecten van

herstel-beheer in heide en heischrale gras-landen. 2004/288 O

• Duurzaam natuurherstel voor behoud van biodiversiteit. 15 jaar herstelmaat-regelen in het kader van het over-levingsplan bos en natuur. Rapport EC-LNV nr. 2004/305

• Handleiding Subsidie Effectgerichte Maatregelen 2005. Rapport EC-LNV nr. 2004/326-O

• Organisatie Kennisnetwerk Over-levingsplan Bos en Natuur. Rapport EC-LNV nr. 2004/315-O

• Evaluatie Kennisnetwerk Overlevings-plan Bos en Natuur. Rapport EC-LNV nr. 2004/333-O

(6)

Het moet hier nog maagdelijk wor

6

Het Beekhuizerzand was tot voor kort niet veel meer dan wat zand tussen vooral heel veel vliegden-nen. Een OBN-project dat tien jaar geleden zijn oorsprong heeft, is onlangs gereed gekomen. Er ligt nu weer een stuifzandgebied om trots op te zijn. En dat is de gemeente Harderwijk dan ook.

Op een kaart van 1850 is het stuif-zandgebied ten zuiden van Har-derwijk nog erg groot. Het sluit nog aan op wat nu het Huls-horsterzand is. Ook de grote zandverstuivingen elders op de Veluwe zijn nog vele honderden hectaren groot. Op de ‘recente’ kaart van 1970 is er nog maar een klein stipje geel te zien bij Harder-wijk. Het stuifzand is helemaal vastgelegd door bebossing. En beheerder van het Beekhuizer-zand Roel Janssen weet dat het stuifzand dat er nog over was in 1970 na die tijd nog eens groten-deels is dichtgegroeid met vlieg-dennen. Van het stuifzand was eigenlijk niets meer over. Slechts hier en daar nog wat kaal zand maar stuiven deed het al lang niet meer.

In 1994 ontstonden de eerste ideeën voor het natuurherstelplan

voor het Beekhuizerzand. Twee stagiaires van de MBCS gingen er mee verder en in 1995 stond in het bosbeleidsplan van de ge-meente Harderwijk dat het bos rondom het laatste stukje stuif-zand misschien plaats moest maken voor een nieuw, levend stuifzandlandschap. Beheerder Roel Janssen: “Dat plan heb ik toen zowel ambtelijk als politiek voorbereid. Vele gepraat, mensen proberen te overtuigen van het nut en van de mogelijkheden. In 2000 hebben we vervolgens met John Smits van de Bosgroep een excursie gegeven voor de ge-meenteraadsleden en de wethou-der. In een huifkar het gebied rond en maar laten zien wat we bedoelden. Die tocht is erg goed ontvangen en in feite hebben we daar het bestuurlijke draagvlak gecreëerd.”

Boswet

Het was meteen duidelijk dat dit een typisch OBN-project zou kun-nen worden. Hier kon namelijk een ecosysteem worden hersteld waarvan er nog maar slechts enkele in Europa bestaan en dan ook nog eens vooral in Neder-land. Het OBN-deskundigenteam

Droge duinen en stuifzanden is vanaf het begin dan ook betrok-ken geweest bij de planvorming. Maar helaas konden niet alle plannen van de gemeente Harder-wijk betaald worden met het OBN-geld. Dat heeft alles te maken met de Boswet. Volgens Janssen is in dit project de tegen-strijdigheid tussen Boswet en natuurherstel voortdurend aan de orde geweest.

De kernzone die de laatste decen-nia is dichtgegroeid met vlieg-dennen, stond in de Derde Bos-statistiek aangeduid als stuifzand. Janssen: “Dat gedeelte konden we dus herstellen tot stuifzand, zon-der in conflict te komen met de Boswet. Dat heet echt natuur-herstel omdat je het terugbrengt in de staat zoals het in de Derde Bosstatistiek staat. Maar we wil-den rondom dat gebied ook nog een strook dennen weghalen om daarmee te zorgen voor nog meer wind op het stuifzand. Maar dat bos van een jaar of 70-100 jaar oud, moesten we dus wèl com-penseren vanwege de Boswet. Dat is indertijd aangelegd, en dus bos en dus hoe dan ook compense-ren. Samen met de provincie en andere terreineigenaren hier in de

(7)

rden

7

buurt zoals Defensie, het Natio-naal Park, drinkwaterbedrijf Vitens en Natuurmonumenten zijn we gaan zoeken naar com-pensatiemogelijkheden. Die heb-ben we gevonden ten noorden van het Beekhuizerzand. Maar die compensatiemogelijkheden be-palen natuurlijk wel de grootte van het project. Hoe meer ruimte voor compensatie je elders hebt, hoe meer bos je hier kunt weg-halen. Overigens denk ik dat we nu uiteindelijk een heel accepta-bel gebied hebben kunnen vrij-maken van bos. We hebben een geleidelijke overgang gecreëerd van het bestaande bos naar het stuifzandcomplex. De buitenste strook hebben we niet helemaal omgehaald maar flink uitgedund zodat de wind er wel doorheen kan maar er ook nog voldoende bomen blijven staan voor de Boswet.”

Energiecentrale Cuijk

Omdat de OBN-subsidie alleen voor het echte stuifzand gold, moest de gemeente Harderwijk creatief omgaan met de andere kosten. Zo werd het meeste hout gechiped en naar de energiecen-trale in Cuijk gebracht. “Het was als snel duidelijk dat het hout niet verkoopbaar was. Bovendien was het moeilijk te plannen wanneer er hoeveel hout vrijkwam etc. Daarom hebben we deze afspraak met Cuijk gemaakt. De centrale in Almere, veel dichterbij en dus veel goedkoper in transport, kon onze grote hoeveelheden chips helaas niet aan, anders hadden we daar natuurlijk voor gekozen.” De 50.000 kubieke meter plagsel die vrij kwam om het kale, gele zand aan het oppervlakte te krij-gen, is gebruikt om de wegen en paden te verbeteren. Behalve dat

er weinig andere mogelijkheden zijn om van dit afval, zoals het tegenwoordig heet, af te komen, is Janssen erg tevreden over het resultaat. Stevige, mooie wegen en paden in het gebied. De stob-ben zijn naar het gebied gegaan waar het bos is gecompenseerd en dienen nu als een afscherming tegen allerhande verstoringen zoals defensievoertuigen, recrean-ten wild. Tenslotte is het zand dat vrijkwam naar een eigen gemeen-telijk depot gegaan en wacht daar nu op een goede bestemming maar dat zal nooit een probleem zijn. “Op deze manier hebben we de kosten proberen te drukken. Maar dan nog, de grootste post, het gechipte hout, kost de ge-meente nog steeds geld. Het oogsten, afvoeren, aanbieden en transport heeft een negatieve opbrengst”.

In de pen klimmen

Maar behalve dat Janssen zijn hoofd moest buigen over de tech-nische en financiële aspecten van het project, moest hij het verhaal ook nog eens met het publiek communiceren. En dat zal toch niet overal even lekker liggen als je 100 hectare bos kapt zo vlak bij de stad en in een gebied waar jaarlijks heel veel recreanten ver-blijven. Janssen: “Uiteraard kan zo’n project gevoelig liggen. We hebben daarom eerst een pers-conferentie gehouden waar voor-al de lokvoor-ale en regionvoor-ale pers op af kwam maar het onderwerp is vervolgens wel door de landelijke media opgepakt. Vervolgens heb-ben we in het gebied op diverse plaatsen informatiebordjes ge-plaatst waarop we uitleggen wat het idee en de doelen zijn. Wel-geteld zijn daar tot op vandaag drie reacties op binnengekomen.

Dat kan betekenen wij de voor-lichting goed hebben aangepakt en de mensen geen verdere vragen hebben, of dat de mensen het wel best vinden en niet snel in de pen klimmen of de telefoon pakken. Een van de mensen die reageerden, heb ik telefonisch te woord gestaan. De andere twee zijn hier op kantoor geweest en heb ik daarna nog eens in het veld uitgelegd hoe en wat. Die mensen zijn allemaal tevreden naar huis gegaan. Verder ga ik er van uit dat mensen nu weten wat ze willen weten. Ik krijg in ieder geval nu veel positieve reacties. Na de zomer gaan we overigens nog eens een aantal excursies geven voor belangstellenden. Zij kunnen dan zien hoe het project er uit ziet nu het klaar is. De men-sen waarderen vooral de ruimte die is ontstaan. Het is voor de meeste mensen natuurlijk vooral landschappelijk interessant geworden. Het gaat die mensen niet om die of die planten of mossoort.”

Tapuiten en een raaf

In december 2002 is begonnen met het kapen van het bos. Dat duurde zo’n vier maanden. Dit voorjaar zijn de vliegdennen er af gehaald. In het veld zijn nog over-al de sporen van de grote harves-ters te zien. Hier moet het nog maagdelijk worden, mijmert de beheerder op een hoge bult in het veld. Aan de rand van het stuif-zand liggen nog de stobben. Maar nu? Verwacht Janssen dat hij nu nog veel zal moeten gaan doen om het zand nu te laten stui-ven en er weer een lestui-vend stuif-zandlandschap ontstaat? “Ik zie nu al hier en daar dat het zand stuift. Ik heb daar dus veel vertrouwen in. Als dat blijft doorgaan, dan

(8)

Maar verder is het vooral afwach-ten. “We hebben een paar bomen laten staan. Ja, waarom? Voor de fauna, voor het landschappelijk beeld, en omdat er een paar erg mooie bomen tussen stonden die we wilden sparen. Ik ben wel benieuwd wat daar mee gebeurt. Ik vrees overigns dat ze het niet redden zo in dat zand. Maar goed, dat zullen we wel zien. Ook heb ik een paar kleine vegetatie-kopjes laten staan. Ik heb bij een collega gezien in het Lutterzand dat daar ook een speciale dyna-miek ontstaat en er zo zelfs prima plekken komen voor nachtzwalu-wen. Wie weet gebeurt dat hier ook wel. Voorlopig gaan we hier in ieder geval niets meer doen en kijken we wel hoe zich het ont-wikkelt.”

En wat fauna betreft is Roel Janssen al helemaal optimistisch. Nu al ziet hij steeds vaker de raaf overvliegen. Niet dat deze in de buurt al nestelt, maar Janssen ziet de vogel wel steeds vaker. De boomvalk is er al wel als broed-paar, en kan vanuit de paar soli-taire bomen die de kaalslag heb-ben overleefd, zijn jachtgebied overzien. Nachtzwaluwen, tapui-ten en kuifleeuweriken zijn het

8

afgelopen jaar voor de eerst keer gesignaleerd.

Anderhalve kilometer

In het kanoor van Janssen kijken we nog even naar de kaart van 1850. Het Hulshorsterzand was toen een met het Beekhuizerzand. Is het herstel van het Beekhuizer-zand een eerste stap op weg naar een veel groter plan? “Nee, dat kun je zo niet zeggen. Voorlopig houden we het hier bij. Tja, het deskundigenteam heeft het over 500 tot 1000 hectare als eenheid die groot genoeg is om te ver-stuiven. Wij hebben nu ongeveer 200 hectare. Dat zou veel te klein zijn. Ik moet dat nog zien. Maar verder vind ik het ook wel te hoog gegrepen om een verbin-ding te maken met het Huls-horsterzand. Het ligt anderhalve kilometer ver. De fauna migreert toch wel en wat je allemaal niet overhoop moet halen en maat-schappelijk moet regelen voordat je die anderhalve kilometer ook stuifzand hebt. Nee, dat zie ik voorlopig niet gebeuren. Laten we maar gewoon genieten van dit Beekhuizerzand.

Geert van Duinhoven

De Nieuwsbrief OBN is een uitgave van het Expertisecentrum LNV verschijnt tenminste vier maal per jaar als bijlage in het Vakblad Natuur-beheer. De nieuwsbrief is ook los verkrijgbaar! Losse nummers kunt u aanvragen bij het Expertisecentrum LNV. Redactie-adres Expertisecentrum LNV Postbus 482 6710 BL Ede t0318 822 500 Redactie

Geert van Duinhoven

Vormgeving

Grafisch Atelier Wageningen

denk ik ook wel dat de vegetatie in toom gehouden wordt door dat zand. In het oostelijke gedeelte hadden we nauwelijks last van grijs kronkelsteeltje, het mosje dat elders in Nederland in rap tempo het zand vastlegt. Wel hebben we daar struisgras en ook wel het probleem dat er snel een algen-plakaat komt. Maar het is nu toch vooral afwachten hoe het zich gaat ontwikkelen. Ik zie behalve de windwerking, ook al heel dui-delijk dat de regen veel zand transporteert. Ook dat brengt natuurlijk een dynamiek op gang omdat de regen zand meeneemt zodat op die plekken weer kaal zand aan de oppervlakte ligt.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de ontwikkeling van een procesmethodiek op maat in daarom onderzocht hoe betrokken partijen: • Aankijken tegen de implementatie van de Habitat-en Vogelrichtlijn op

We propose a model inspired by particle-mediated field phenomena in classical physics in combination with fundamental concepts in adaptation, which suggests that small

In the present neoliberal context where emphasis is on efficiency and effectiveness of management and supervision (Engelbrecht, 2015), a study on the execution of individual

Voor dit deelgebied ligt het accent op plassen mee laten stromen bij hoogwater door aanleg nevengeulen of hoogwatergeulen en verwijderen obstakels; kanalen mee laten stromen

[r]

beloop De dijk ligt niet op zijn oorspronkelijke tracé, omdat bij de oude, zeer steile en bochtige dijk vervangen is door een nieuwe dijk aan de rivierzijde.. Dit nieuwe tracé

• Op de Boven IJssel liggen kansen voor rivierverruiming, Als bijdrage aan de hoogteopgave, maar ook vanuit andere opgaven, zoals natuur, economie, energie, recreatie

De resultaten zijn als bouw- steen ingebracht bij het Deltaprogramma Rijn: voor de lange termijn ambitie en het bijbehorend afwegingskader is zo mede inhoud gegeven aan het