• No results found

De Vrolijke Peuter-training voor het verminderen van driftbuien : verbetert het ook de zelfregulatie van peuters?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Vrolijke Peuter-training voor het verminderen van driftbuien : verbetert het ook de zelfregulatie van peuters?"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Vrolijke Peuter-training voor het verminderen van driftbuien: verbetert het ook de zelfregulatie van peuters?

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde

Universiteit van Amsterdam J. Bouhuijzen 10901515 Begeleiding: Dr. L van Rijn – van Gelderen Tweede beoordelaar: Dr. P. J. Hoffenaar Amsterdam, juni 2018.

(2)

Effectiveness of the Happiest Toddler-training for Self-Regulation of Toddlers Abstract

Self-regulation of toddlers predicts social adoption in adulthood. This randomized controlled trial examined the effectiveness of the Happiest Toddler-training for self-regulation of preschoolers who were 1-3 years old (N = 35, M = 29.85, SD = .76, 54.4% boys).

Furthermore, the relationship between self-regulation and temperament (effortful control, negative affect and extraversion) is examined. Self-regulation was measured with a gift delay task and parents reported temperament. Results show that self-regulation of toddlers in the intervention group (n = 14) did not differ from self-regulation of toddlers in the control group (n = 21). Happiest Toddler was not effective for the self-regulation of toddlers. There was a relation between self-regulation and negative affect, but this does not account for effortful control and extraversion. Effects for self-regulation may have not been found due small sample size and short period between the moments of measurement. Future research should examine whether there are difference in effectiveness of the Happiest Toddler-training when the training is given in groups and individually.

Keywords: self-regulation, temperament, negative affection, happiest toddler

Effectiviteit van de Vrolijke Peuter op de Zelfregulatie van Peuters

De peuterleeftijd blijkt voor veel ouders een veeleisende periode te zijn wat zorgt voor een verminderd vertrouwen in de eigen opvoedcompetenties (Sevigny & Loutzenhiser, 2010). Zessentwintig procent van de 24.914 participerende ouders in een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau gaf in 2011 aan zich zorgen te maken over hun kind en de opvoeding. Elf procent gaf aan problemen te ervaren met hun peuter (Bot et al., 2013). In deze

(3)

om tegemoet te komen aan de veranderende behoeftes en de snel toenemende vaardigheden van de peuter (Coleman & Hildebrandt, 2003).

Wat het voor ouders ook lastig kan maken, is dat kinderen in de leeftijd van twee tot vier jaar regelmatig driftbuien hebben. Echter, de frequentie, duur en hevigheid van de driftbui verschilt per peuter (Österman & Björkqvist, 2010; Potegal, Kosorok, & Davidson, 2003). Driftbuien waarbij peuters externaliserend gedrag laten zien (Tervo, 2007), kunnen variëren van ‘normaal’ huilen tot het trekken van aandacht door op de grond te liggen, met het hoofd te bonzen en heel hard te schreeuwen (Potegal & Davidson, 2003). Ander onderzoek laat zien dat driftbuien zich manifesteren in het pijn doen van zichzelf, in het pijn doen van een ander en het gooien en kapotmaken van voorwerpen (Belden, Thomson, & Luby, 2008). In hoeverre peuters hun gedrag en emoties kunnen controleren voorafgaand en tijdens een driftbui, wordt bepaald door hun zelfregulatie (Deterd Oude Weme & van Tuil, 2012). In dit onderzoek staat centraal in hoeverre een kortdurende oudertraining van invloed is op de zelfregulatie van peuters.

Zelfregulatie

Zelfregulatie wordt gedefinieerd als alle vaardigheden die belangrijk zijn voor het reguleren van het eigen gedrag, de eigen emoties en het richten van aandacht (Cameron Ponitz, McClelland, Matthews, & Morrison, 2009). In de literatuur wordt vaak een

onderscheid gemaakt tussen emotie- en gedragsregulatie. Hoewel er verschillende definities gebruikt worden voor emotieregulatie, wordt emotieregulatie hier gedefinieerd als aandachts-, cognitieve- en gedragspogingen om interne gevoelens of externe expressies van emotie te reguleren (Eisenberg, Spinrad, & Smith, 2004). Gedragsregulatie omvat response inhibitie, aandacht en werkgeheugen. Response inhibitie is het stopzetten van een automatische reactie om ander gedrag te vertonen waarbij men eerst denkt voordat men doet (McClelland,

(4)

vanaf dat kinderen één jaar zijn. In de peuterleeftijd is de response inhibitie nog niet volledig ontwikkeld. Hierdoor vinden peuters het bijvoorbeeld erg moeilijk om te wachten met het vertellen van leuk nieuwtje tegen hun ouder wanneer deze met een ander in gesprek is (McClelland, Cameron, Wanless & Murray, 2007. Aandacht bestaat uit het focussen, behouden en het verschuiven van de aandacht (Rueda, Posner, & Rotbart, 2005).

De response inhibitie, aandacht en het werkgeheugen voorspellen zowel samen als afzonderlijk betere prestaties en functioneren in de vroege ontwikkeling van het kind (McClelland, Cameron, Wanless, & Murray, 2007). Zo heeft zelfregulatie zowel positieve korte- als lange termijn uitkomsten. Het fungeert als buffer tegen antisociaal gedrag, middelenmisbruik en seksueel risicogedrag (Blair & Razza, 2007; Calkins & Keane, 2009, Quinn & Fromme, 2010). Daarnaast heeft zelfregulatie een positieve invloed op

leeruitkomsten en het voorspelt een goed aanpassingsvermogen op latere leeftijd (Tangney, Baumeister, & Boone, 2004; Wills, Ainette, Stoolmiller, Gibbons, & Shinar, 2008).

Zelfregulatie ligt ten grondslag aan de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind en is in de peuterperiode nog in ontwikkeling (Deterd Oude Weme & van Tuil, 2012; Kochanska, Coy, & Murray, 2001). Alhoewel in de jaren ‘80 werd verondersteld dat zelfregulatie zich al ontwikkelt vanaf dat een kind 12 maanden is (Kopp, 1982), blijkt uit recenter onderzoek dat zelfregulatie zich met name ontwikkelt wanneer kinderen drie tot zeven jaar oud zijn (Carlson, 2005; Montroy et al., 2016). Gedragsregulatie blijkt zich op een niet-lineaire manier te ontwikkelen, waarbij er met name in de peuter- en kleutertijd grote sprongen worden gemaakt (Cameron Ponitz et al., 2008; Montroy et al., 2016). Verder lijken meisjes beter in staat of eerder bereid te zijn hun gedrag te reguleren dan jongens (Kochanska, Coy, & Murray, 2001).

Zelfregulatie is dus belangrijk voor het controleren van het eigen gedrag en emoties. Dit komt onder andere tot uiting wanneer kinderen te maken krijgen met uitstel van

(5)

voldoening. Hierbij moeten kinderen gedurende een bepaalde tijd hun gedrag reguleren om direct beschikbare beloningen te weerstaan en zich focussen op toekomstige, meer gewenste doelen (Mischel, Shoda, & Rodriguez, 1989; Moffitt et al., 2011). Wanneer kinderen beter in staat zijn om een voldoening uit te stellen, zijn zij als adolescent zowel cognitief als sociaal meer competent (Mischel, Shoda, & Peake, 1988). Verder blijkt de mate waarin een kind een voldoening kan uitstellen, agressie, peer afwijzingen en een lage zelfwaarde op latere leeftijd te verklaren (Ayduk et al., 2000).

Zelfregulatie en de invloed van temperament

Hoe peuters hun gedrag en emoties reguleren tijdens bepaalde situaties en

gebeurtenissen lijkt te worden beïnvloed door het temperament van de peuter (Deterd Oude Weme & van Tuil, 2012; Kim & Kochanska, 2012). In de volksmond wordt gesproken over temperament als een aangeboren deel van onze gesteldheid dat ons ertoe brengt om met een bepaalde levendigheid op stimulansen te reageren volgens bepaalde emotionele

reactiepatronen, stemmingsveranderingen en gevoeligheidsniveaus (Van Dale, 2018).

Vanuit de wetenschap wordt gesproken over een driedelige structuur van temperament die al zichtbaar is in de peutertijd (Casalin, Luyten, Vliegen, & Meurs, 2012). De eerste factor van temperament is effortful control wat is vertaald als bewuste controle. Bewuste controle wordt gedefinieerd als het vermogen om het gedrag en de aandacht vrijwillig te reguleren. Hierdoor kan een peuter een dominante respons onderdrukken en wordt een subdominante respons geactiveerd (Kochanska, Murray, & Harlan, 2000; Rothbart & Rueda, 2005). Voor een peuter die bijvoorbeeld teleurgesteld is, toont verdriet of boosheid als dominante respons het tonen van verdriet of boosheid. Wanneer de subdominante respons wordt geactiveerd, zullen negatieve reacties worden geneutraliseerd en positieve reacties geactiveerd worden. Door deze bewuste controle zal een peuter dus de neiging om te gaan schreeuwen

(6)

Naast bewuste controle spreekt men over negatieve affectie en extraversie als onderdeel van temperament (Putman, Gartstein, & Rothbart, 2006; Putman & Rothbart, 2006). Negatieve affectie wordt gekenmerkt door gevoelens van angst, frustratie en verdriet. Tevens wordt met negatieve affectie bedoeld dat een peuter op een negatieve manier gevoelig is voor sensorische stimulaties, zoals licht en geluid. Ook valt de snelheid waarop een peuter hersteld van plotseling angst of opwinding onder negatieve affectie (Putman, Gartstein, & Rothbart, 2006; Putman & Rothbart, 2006). Tot slot wordt extraversie gekenmerkt door impulsiviteit en een hoge mate van activiteit en plezier. Ook sociabiliteit, waarbij een peuter plezier haalt uit interactie met anderen, valt onder extraversie (Putman, Gartstein, & Rothbart, 2006; Putman & Rothbart, 2006).

Herhaaldelijk onderzoek heeft aangetoond dat deze driedelige structuur van

temperament stabiel blijft over tijd (Casalin et al., 2012; Putman, Gartstein, & Rothbart, 2006; Putman, Gartstein, & Rothbart, 2008). Zo blijkt dat bewuste controle, extraversie en negatieve affectie stabiel blijven vanaf het moment dat kinderen acht maanden tot vijfentwintig

maanden oud zijn (Casalin et al., 2012). Daarnaast dat de temperament kenmerken stabiel blijven vanaf het moment geboren is tot het kind zeven jaar is (Putman, Gartstein, & Rothbart, 2008; Rothbart, Derryberry, Hershey, Molfese, & Molfese, 2000)

Onderzoek laat zien dat een slechte zelfregulatie een voorspeller is voor

externaliserende problemen bij kinderen, zoals ongehoorzaam en agressief gedrag (Calkins & Dedmon, 2000; Eisenberg et al., 2000; Murray & Kochanska, 2002). Zo wordt een slechte gedragsregulatie van kinderen direct gerelateerd aan externaliserend probleemgedrag bij kleuters, zowel gerapporteerd door leerkrachten als door ouders. Deze kinderen hadden een lage mate van gedragsregulatie en vertoonden vaker een hoge mate van negatieve emoties (Eisenberg & Losoya, 1997; Zeman, Shipman, & Suveg, 2002). Daarnaast blijkt een moeilijk

(7)

temperament bij kinderen op vierjarige leeftijd van invloed op het externaliserend probleemgedrag op zesjarige leeftijd (Miller-Lewis et al., 2006).

In hoeverre een peuter met meer temperament kwetsbaarder is voor

omgevingsfactoren en dit de zelfregulatie beïnvloedt, wordt mogelijk verklaard door de differentiële ontvankelijkheidstheorie. De differentiële ontvankelijkheidstheorie beweert dat mensen met een verhoogde ontvankelijkheid kwetsbaarder zijn voor zowel negatieve als positieve omgevingsinvloeden (Ellis, Boyce, Belsky, Bakermans-Kranenburg, & van IJzendoorn, 2011). Deze gevoeligheid ligt vast in de genen van een persoon en kan variëren per persoon. Daarnaast is het mogelijk dat de gevoeligheid voor de omgeving verschilt gedurende iemands leven (Ellis et al., 2011).

Zelfregulatie en de invloed van ouders

Naast de mogelijke rol van temperament op zelfregulatie, blijkt dat ook ouders hierin een rol spelen. Het blijkt dat zelfregulatie mogelijk van generatie op generatie wordt

overgedragen (Bridgett, Burt, Edwards, & Deater-Deckard, 2015). Bewijs voor deze

intergenerationele transmissie wordt versterkt door onderzoek waaruit blijkt dat er een relatie bestaat tussen de bewuste controle van moeder en de zelfregulatie van het kind (Bridgett et al., 2011). Ook is er een longitudinale positieve relatie gevonden tussen de bewuste controle van moeder en die van het kind (Bridgett et al., 2011). Daarnaast is een positieve relatie gevonden tussen de gedragsregulatie van moeders en de emotieregulatie bij kinderen (Bridgett, Burt, Laake, & Oddi, 2013).

Aan de andere kant is het ook mogelijk dat peuters hun zelfregulatie ontwikkelen in interactie met anderen, waaronder hun ouders. Bandura (1969) beschrijft in zijn sociaal-cognitieve leertheorie hoe de mens leert in interactie met zijn omgeving, persoonlijke factoren en het eigen gedrag. Wanneer ouders interacteren op een manier die is aangepast op het niveau van de peuter waarbij de interactie met name bestaat uit responsiviteit, wederkerigheid

(8)

en gedeelde emotie (Harrist & Waugh, 2002), draagt dit in positieve zin bij aan de mate van zelfregulatie bij het kind (Lindsey, Cremeens, Colwell, & Caldera, 2009). Daarbij blijkt dat wanneer moeders een positieve emotionele toon gebruiken om te zeggen dat een kind iets wel of niet mag doen, het kind tweeëneenhalf jaar later hoger scoort op de zelfregulatie (Cipriano & Stifter, 2010). Verder blijkt wanneer ouders meer warmte tonen dit positief gerelateerd is aan de zelfregulatie van het kind (von Suchodoletz, Trommsdorff, & Heikamp, 2011). Recent onderzoek laat tevens zien dat een warme en responsieve opvoedingsstijl de ontwikkeling van zelfregulatie beïnvloedt, wat vervolgens bijdraagt aan de prosociale ontwikkeling van het kind (Williams & Berthelesen, 2017).

Oudertrainingen

Zoals hierboven beschreven, blijkt dat de manier waarop ouders hun kind opvoeden en met elkaar interacteren van invloed kan zijn op de zelfregulatie van het kind. Daarbij blijkt dat opvoedgedrag van ouders het veranderingsmechanisme kan zijn voor gedragsproblemen bij kinderen (Forehand, Lafko, Parent, & Burt, 2014; Gardner, Burton, & Klimes, 2006). Het veranderen van het opvoedgedrag van ouders wordt vaak gedaan door middel van een preventieve oudergedragstrainingen met als doel het verbeteren van kinduitkomsten. Men spreekt onder andere over universele preventie-interventies die gericht zijn op de gehele populatie van opvoeders voor lichte opvoedingsvragen en voor het verbeteren van opvoedcompetenties en tegelijkertijd ter preventie van ernstige problemen. Deze kunnen zowel individueel als in groepsverband worden aangeboden (Ince, 2013). Triple P biedt bijvoorbeeld de oudertraining voor het verbeteren van de opvoedvaardigheden van de ouders. Tegelijkertijd bieden zij ook individuele voorlichtingsgesprekken aan over de ontwikkeling en het gedrag van het kind (Nederlands Jeugdinstituut, 2018).

Daarnaast blijken ouders waarvan kinderen een groter risico hebben op

(9)

zonder kinderen met een risico op gedragsproblemen (Forehand et al., 2014). Verder blijkt dit veranderingsmechanisme via opvoedgedrag met name te gelden voor kinderen tot tien jaar (Forehand et al., 2014). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat opvoedingsgedrag en externaliserende problemen van kinderen mogelijk meer kneedbaar zijn bij jongere kinderen en bij diegenen die de nog geen daadwerkelijk probleemgedrag hebben laten zien (Forehand et al., 2014).

Momenteel zijn al verscheidende onderzoeken die positieve resultaten bij kinderen laten zien door het opvoedgedrag van ouders te veranderen (Zubrick et al., 2005). Uit

onderzoek blijkt dat het verminderen van een harde opvoeding en tegelijkertijd het stimuleren van positief opvoeden de verandering in de gedragsproblemen van het kind volledig verklaart (Bjørknes, Kjølbi, Manger, & Jakobsen, 2012). In de oudertraining Incredible Years wordt de warme relatie tussen ouder en kind gestimuleerd wordt door responsiviteit en positief gedrag aan te moedigen en tegelijkertijd disciplinerende strategieën aan te leren. Deze aanpak blijkt effectief voor het verminderen gedragsproblemen bij kinderen (Gardner & Leijten, 2017). Ook de oudertraining Triple P laat effectieve resultaten zien waarbij door middel van een oudertraining zowel de intensiteit als de frequentie van het probleemgedrag van kinderen afneemt (Boyle et al., 2010).

Ondanks het feit dat er bewijs is voor verbetering van kinduitkomsten door een oudertraining, is er nog geen onderzoek dat zich richt op de effectiviteit van het verbeteren van de zelfregulatie van peuters middels een oudertraining. Oudertrainingen voor ouders met kinderen in de peuterleeftijd, focussen zich op het positief opvoeden en het stimuleren van positieve interactie tussen ouder en kind. Ook Harvey Karp heeft ‘The Happiest Toddler’ (De Vrolijke Peuter) ontwikkeld waarbij ouders twee basistechnieken leren om sensitief

responsief te reageren om op die manier driftbuien te verminderen (Karp, 2008). Door de teruggeefregel leren ouders de gevoelens van de peuter te herhalen wanneer hij/zij overstuur

(10)

is, voordat de ouder met advies of commentaar komt. De ouder reageert hierdoor op een sensitief responsieve manier op de peuter. Met peutertaal wil Karp (2008) dat ouders korte gezinnen gebruiken, herhalen en de gevoelens van de peuter spiegelen. Verder benadrukt Karp dat het belangrijk is om positieve interacties en gedrag gedurende de dag te stimuleren om driftbuien te voorkomen.

Huidig onderzoek

Huidig onderzoek richt op de mate waarin de Vrolijke Peuter-training effectief is voor het verbeteren van de zelfregulatie van peuters. Daarnaast wordt gekeken in hoeverre het temperament van de peuter hierop van invloed is. Het verbeteren van de zelfregulatie van de peuters kan van groot belang zijn voor de ouders. Driftbuien van peuters zijn immers van invloed op het opvoedgedrag van ouders en bijvoorbeeld ook op hun huwelijksrelatie (Chester & Blandon, 2016). Daarnaast zorgen de driftbuien van peuters voor een daling in het

zelfvertrouwen van ouders (Murdock, 2013). Door het aanbieden van de Vrolijke Peuter worden ouders op een laagdrempelige manier geholpen bij de driftbuien van hun peuter in een periode die door ouders als lastig wordt ervaren.

Tegelijkertijd biedt deze studie de mogelijkheid om te kijken in hoeverre een korte interventie voor ouders werkzaam is. Ondanks dat de door Karp ontwikkelde methodes voor baby’s effectief blijken (Harrington et al., 2012), is nog geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de methode die Karp voor peuters heeft ontwikkeld. Dit is dus de eerste studie die zich hierop richt. Daarnaast zijn er nog weinig interventies die zich richten op het voorkomen en verminderen van driftbuien bij peuters, waardoor het belangrijk is om hier naar te kijken.

Verwacht wordt dat de Vrolijke Peuter-training het opvoedgedrag van ouders

verandert waardoor zij vaker op een positieve manier interacteren met hun peuter (Gardner & Leijten, 2017; Zubrick et al., 2005). Wanneer ouders hun peuter vaak betrekken in positieve

(11)

interacties waarbij er sprake is van positieve emoties, ruimte voor liefde en lof voor het kind, zorgen ouders voor het vermogen en de motivatie van peuters om hun gedrag te reguleren. Ouders die bijvoorbeeld regelmatig hun liefde en genegenheid uitdrukken, zorgen voor een positieve stemming bij de peuter. Als gevolg hiervan is de peuter eerder bereid om impulsen en gedrag te reguleren om de positieve en bevredigende ouder-kindinteracties voort te zetten (Grusec & Davidov, 2007). Verder wordt verwacht dat de interactie tussen ouder en de peuter door de teruggeefregel en de peutertaal na afloop van de training beter aangepast is op het niveau van het kind. Door deze manier van interacteren zal de communicatie gelijkwaardiger zijn, wat positief gerelateerd is aan de zelfregulatie van peuters (Lindsey, Cremeens, & Colwell, 2008; Lindsey, Cremeens, Colwell, & Caldera, 2009). Tegelijkertijd zullen ouders door middel van de teruggeefregel en peutertaal vaker op een sensitieve responsieve manier reageren wanneer de peuter een driftbui heeft. Doordat de ouder de emoties van de peuter spiegelt, voelt de peuter zich gehoord en begrepen. De ouder reageert op een sensitieve manier op de stress van het kind, waardoor het kind op een effectievere manier zijn negatieve emoties zal reguleren (Davidov & Grusec, 2006). Al met al, verwacht wordt dat de Vrolijke Peuter de zelfregulatie van de peuter verbetert.

Daarbij wordt verwacht dat peuters die hoog scoren op bewuste controle, hoger scoren op zelfregulatie. De verwachting is dat deze peuters hun dominante respons gemakkelijker kunnen onderdrukken dan peuters die laag scoren op bewuste controle voor uitstel van voldoening. Tegelijkertijd wordt verwacht dat peuters die hoog scoren op negatieve affectie, lager scoren op zelfregulatie. Het vaker tonen van negatieve emoties die horen bij negatieve affectie, zoals frustratie, angst en verdriet hangt samen met een lage mate van zelfregulatie (Eisenberg & Losoya, 1997; Zeman, Shipman, & Suveg, 2002).

(12)

Methode Deelnemers

De deelnemers in dit onderzoek zijn ouders met een kind tussen de één en vier jaar. Van de 84 ouders die zich hebben aangemeld, hebben in totaal 64 respondenten deelgenomen aan het onderzoek (N = 64). In totaal hebben 62 vrouwen (96.9%) en 2 mannen (3.1%) deelgenomen aan het onderzoek. De respondenten hadden een leeftijd tussen de 29 en 41 jaar met een gemiddelde leeftijd van 34.48 jaar (N = 64, SD = 3.28). De meerderheid van de respondenten was gehuwd (59.4%) of samenwonend (34.4%). Verder heeft de meerderheid van de respondenten een hbo-opleiding of hoger afgerond (84.4%). De etnische achtergrond van de respondenten is verdeeld over Nederlands (82.8%), Surinaams, Arubaans of

Antilliaans (3.1%), en anders (14.1%). Bij de peuters hebben 31 meisjes (48.4%) en 33 jongens (51.6%) met een leeftijd tussen de 14 en 44 maanden deelgenomen. De gemiddelde leeftijd van de peuters was 29.77 maanden (N = 64, SD = .71).

Uiteindelijk zijn 35 respondenten meegenomen in de analyse. Dit waren de respondenten waarvan de vragenlijsten en de video-opnames van zowel van de voor- en nameting beschikbaar waren. De respondenten voor de statistische analyse waren enkel vrouwen (100%). De respondenten hadden een leeftijd tussen de 29 en 41 jaar met een gemiddelde leeftijd van 34.00 jaar (N = 35, SD = 3.02). Bij de peuters waren negentien jongens (54.3%) en zestien meisjes (45.7%) met een leeftijd tussen de 14 en de 44 maanden. De gemiddelde leeftijd was van de peuters was 29.85 maanden (N = 35, SD = .76). De respondenten die zijn meegenomen in de analyse verschilden niet van het totale aantal respondenten op burgerlijke staat, etniciteit en opleidinsniveau.

Tijdens de analyse van de data werd gekeken naar een interventieconditie (n = 14 ) en de controleconditie (n = 21). De veertien vrouwen in de interventieconditie hadden een

(13)

acht meisjes (57.14%) en zes jongens (42.86%) in de interventieconditie hadden een leeftijd tussen de 18 en 42 maanden, met een gemiddelde leeftijd van 28.48 maanden (n = 14, SD = .75). De eenentwintig vrouwen in de controleconditie hadden een leeftijd tussen 29 en 41 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 34.29 (n = 21, SD = 3.42). De zes meisjes (38.1%) en dertien jongens (61.9%) in de controleconditie hadden een leeftijd tussen de 14 en 44 maanden, met een gemiddelde leeftijd van 28,77 (n = 21, SD = .73). De twee condities verschilden niet van elkaar in burgerlijke staat, etniciteit en opleidingsniveau. Alle achtergrondgegevens van de respondenten zijn weergegeven in tabel 1.

Procedure

Tien masterstudenten van de Universiteit van Amsterdam hebben ouders geworven in hun eigen sociale netwerk en via Facebook. Kinderdagverblijven werd gevraagd om een informatiestukje of een flyer in de nieuwsbrief te plaatsen. De ouders die zich opgaven zijn aselect toegewezen aan de controle- of interventieconditie. Inclusie gold voor ouders die Nederlands spraken en waarbij minstens één van de ouders bereid was om deel te nemen aan de training en de huisbezoeken. Verder mocht er bij zowel de peuter als de ouders geen sprake zijn van een lichamelijke of verstandelijke beperking.

De data van deze Randomized Controlled Trial (RCT) studie werd op meerdere momenten verzameld. Er heeft een voor- en nameting plaatsgevonden. Ouders hebben via Qualtrics een online vragenlijst ingevuld, waarna ouder en peuter thuis werden gefilmd terwijl zij drie taakjes uitvoerden. Tijdens de eerste taak werden de ouder en de peuter tien minuten gefilmd tijdens het spelen met speelgoed. Het opruimen werd gefilmd zo lang als dit duurden. Bij de tweede taak kreeg de ouder de opdracht een puzzelpagina te maken terwijl de peuter de opdracht kreeg een aangeboden cadeautje niet aan te raken en open te maken. De peuter moest drie minuten wachten en dit werd tevens gefilmd. Tijdens de derde taak werden ouder

(14)

en peuter gefilmd tijdens het klaarmaken en eten van groenen of fruit. Dit werd maximaal vijftien minuten gefilmd.

Zowel twee weken voorafgaand aan het eerste huisbezoek, als tussen de twee

huisbezoeken vulden ouders twee keer per week een online dagboek in over de driftbuien van hun peuter. Twee weken tussen het eerste huisbezoek en tweede huisbezoek heeft een

boostersessie plaatsgevonden. De interventieconditie werd gevraagd wat zij nog wisten van de Vrolijke Peuter-technieken en werd ingegaan op mogelijke vragen en lastige punten. De controleconditie werd gevraagd hoe de afgelopen twee weken over het algemeen zijn gegaan en werd ingegaan op lastige en fijne momenten. In figuur 1 en 2 is een tijdlijn te zien voor de interventie- en controleconditie.

De interventieconditie kreeg na het opnemen van de filmtaken tijdens het eerste huisbezoek de Vrolijke Peuter-training aangeboden. Dit werd gedaan aan de hand van een powerpoint presentatie op een laptop. Hierbij werd allereerst ingegaan op de

ontwikkelingsfase van de peuter waarna vervolgens de basistechnieken van de Vrolijke Peuter werden uitgelegd. De basistechnieken bestaan uit de teruggeefregel en de peutertaal. Verder werd ingegaan op ‘oranje-gedrag’, wat gebruikt wordt wanneer de teruggeefregel en

peutertaal niet voldoende zijn. Daarnaast werd ingegaan op ‘rood-gedrag’, wat gebruikt wordt in situaties waarbij er sprake is van gevaar, agressiviteit of overtreding van de huisregels. Tot slot werd ingegaan op de manier waarop een ouder gedurende dag positieve interacties kan stimuleren. De controleconditie kreeg de Vrolijke Peuter-training na het opnemen van de filmtaken tijdens het tweede huisbezoek. Na afloop van de training kregen de ouders een hand-out en beschrijving van de Vrolijke Peuter-training aangeboden.

Materialen

(15)

De zelfregulatie van het kind werd op twee manieren gemeten tijdens taak waarbij de peuter drie minuten moest wachten met het uitpakken van een cadeautje. Dit werd gedaan met een aangepaste ‘Gift Delay Task’ (Kochanska, Murray, Jacques, Koenig, & Vandegeest, 1996; Spinrad, Eisenberg, & Gaertner, 2007). In deze situatie nam de onderzoeker een cadeau in gekleurd cadeaupapier mee. Het cadeau werd voor het kind op tafel geplaatst waarbij het kind werd gevraagd te wachten op zijn/haar stoel en het cadeau niet aan te raken. De ouder voerde puzzels uit en de onderzoeker verliet drie minuten de kamer. Het gedrag van de peuter werd op een vier-punts schaal gecodeerd. Een score 1 werd gegeven wanneer de peuter het cadeau uitpakte. Een score 2 werd gegeven wanneer de peuter probeerde te kijken wat er in het cadeaupapier zat. Een score 3 werd gegeven wanneer de peuter het cadeau aanraakte. Een score 4 werd gegeven wanneer de peuter het cadeau niet aanraakte, niet keek en niet

aanraakte. Daarnaast werd precies gemeten hoe lang de peuter kon wachten met het cadeau aanraken.

Temperament

Het temperament van de peuter werd gemeten aan de hand van 36 items uit ‘The Early Childhood Behavior Questionnaire (ECBQ) Very Short Form’ (Putnam, Gartstein, &

Rothbart, 2006). In de vragenlijst werd ouders gevraagd hoe vaak zij dit gedrag in de afgelopen twee weken bij hun peuter hadden gezien. Er werd gebruikt gemaakt van een zevenpunts Likert-schaal (1 = nooit, 2 = bijna nooit, 3 = minder dan de helft van de tijd, 4 =

ongeveer de helft van de tijd, 5 = meer dan de helft van de tijd, 6 = bijna altijd, 7 = altijd).

Van de 36 items uit de ECBQ werden vier items gehercodeerd, waarna de schalen voor negatieve affectie, extraversie en bewuste controle werden gemaakt. De totale score werd berekend door de som van de gegeven score op elk item, gedeeld door het aantal items. Er werd dus een gemiddelde score per schaal berekend. De factor negatieve affectie (twaalf items, onder andere: “Wanneer hij/zij problemen had met het afmaken van een activiteit, hoe

(16)

vaak raakte uw kind snel geïrriteerd?”) bleek een goede interne consistentie te vertonen (Cronbach’s Alpha van .70 tijdens de voormeting en een Cronbach’s Alpha van .73 tijdens de nameting). Ook de factor extraversie (twaalf items, onder andere: “Wanneer hij/zij mocht kiezen van activiteiten, hoe vaak besliste uw kind snel wat te doen en begon hij/zij er meteen aan?”) bleek een goede interne consistentie te vertonen (Cronbach’s Alpha van .79 tijdens de voormeting en een Cronbach’s Alpha van .63 tijdens de nameting) De factor bewuste controle (twaalf items, onder andere: “Tijdens een rustig moment samen met u, hoe vaak genoot uw kind ervan zachtjes toegezongen te worden?”) bleek een middelmatige interne consistentie te vertonen (Cronbach’s Alpha .51 tijdens de voormeting en een Cronbach’s Alpha van .65 tijdens de nameting).

Het analyseplan

Voor de analyse werd gekozen voor een MANOVA met herhaalde metingen omdat hiermee twee condities konden worden vergeleken op basis van hun gemiddeldes. Nadat de assumpties waren gecontroleerd, werd er aan de hand van een MANOVA met herhaalde metingen getoetst of er een verschil is tussen de interventie- en controleconditie op de zelfregulatie van de peuters (tussen-subject). Hierbij werd ook gemeten of er een verschil is tussen de voor- en nameting (binnen-subject). Vervolgens werd gemeten of er een groep*tijd interactie aanwezig is. Om te meten of de effectiviteit van De Vrolijke Peuter op de

zelfregulatie van de peuter, afhankelijk is van het temperament werd een Three-Way interactie uitgevoerd.

Resultaten Beschrijvende resultaten

De peuters konden hun gedrag tijdens de wachttaak bij het eerste huisbezoek

gemiddeld 01:13 minuut reguleren (SD = 01:16). Tijdens het tweede huisbezoek konden de peuters hun gedrag 01:01 minuut reguleren (SD = 01:10). De peuters scoorden tijdens de

(17)

wachttaak bij het eerste huisbezoek gemiddeld 2.69 (SD = 1.08) op zelfregulatie en tijdens het tweede huisbezoek 2.57 (SD = 1.08).

Kijkend naar het temperament van de peuters, scoorden de ouders de bewuste controle van de peuter tijdens het eerste meetmoment gemiddeld 4.74 (SD = .60) en tijdens het tweede meetmoment gemiddeld 4.91 (SD = .59). Ouders scoorden de negatieve affectie van de peuters tijdens het eerste meetmoment gemiddeld 3.21 (SD = .82) en tijdens het tweede meetmoment gemiddeld 3.31 (SD = .84). Ouders scoorden extraversie van de peuter tijdens het eerste meetmoment gemiddeld 5.43 (SD = .83) en tijdens het tweede meetmoment gemiddeld 5.33 (SD = .64). In tabel 2 zijn de gemiddelde scores op zelfregulatie en temperament van de interventie- en controleconditie te zien

Voorafgaand aan het beantwoorden van de vraag of er een verschil is in de

zelfregulatie van peuters tussen de voor- en nameting en de interventie- en controle conditie werd gekeken of aan de assumpties voor een MANOVA met herhaalde metingen is voldaan. Er was sprake van twee afhankelijke variabele welke continue zijn. Verder was de

onafhankelijke variabele categorisch omdat de participanten wel of niet direct na het eerste huisbezoek de Vrolijke Peuter-training kregen aangeboden. Hoewel natuurlijk geldt dat meer deelnemende participanten beter zijn voor de resultaten, werd wel voldaan aan de assumptie waarbij er meer participanten waren dan het aantal afhankelijke variabelen dat werd

geanalyseerd. Daarnaast waren er geen uitbijters in de dataset aanwezig op basis van de boxplot. De variabelen werden gecontroleerd op onderlinge samenhang aan de hand van een correlatiematrix, waarbij geen sprake was van multicollineariteit. Tot slot werd ook voldaan aan de assumptie waarbij de observaties in de verschillende groepen onafhankelijk van elkaar zijn.

(18)

Aan de hand van een MANOVA met herhaalde metingen werd geen significant verschil gevonden tussen de interventie- en controleconditie voor de zelfregulatie van de peuter, F(2, 32) = .28, p = .755, η2 = .02. De p-waarde is niet kleiner dan .05 waardoor de nul hypothese, waarbij de Vrolijke Peuter- training de zelfregulatie van peuters niet verbetert, niet werd verworpen. Daarnaast bleek geen significant verschil tussen de voor- en nameting voor zelfregulatie, F(2, 32) = .46, p = .640, η2 = .03. De p-waarde is niet kleiner dan .05 waardoor deze nul hypothese ook niet werd verworpen. Tot slot bleek ook het interactie effect niet significant, F(2, 32) = .33, p = .723, η2 = .02.

Gezien het feit dat er geen significante resultaten zijn gevonden voor de verbetering van zelfregulatie door de Vrolijke Peuter-training, was het niet mogelijk om te kijken naar de modereende rol van temperament. Aangezien verschillende onderzoeken laten zien dat zelfregulatie samenhangt met het temperament van peuter (Calkins & Dedmon, 2000; Eisenberg et al., 2000; Murray & Kochanska, 2002), werd er aan de hand van een correlatie analyse getoetst in hoeverre temperament samenhing met zelfregulatie tijdens het eerste meetmoment.

Zowel bewuste controle, r(34) = -.10, p = .552, als extraversie, r(34) = -.04, p = .833, lieten geen significant verband zien met de mate van zelfregulatie van de peuter. Negatieve affectie liet daarentegen wel een significant verband zien met de mate van zelfregulatie van de peuter, r(34) = .37, p = .029. Dit houdt in dat een peuter met een hogere mate van negatieve affectie, een hogere mate van zelfregulatie liet zien. Verder lieten bewuste controle, r(34) = -.29, p = .091, en extraversie, r(34) = -.04, p = .800, geen significant verband zien met de tijd tot de peuter het cadeau aanraakt. De resultaten lieten wel een significant positief verband zien tussen negatieve affectie van de peuter en de tijd tot dat de peuter het cadeau aanraakt,

r(34) = .39, p = .018. Dit betekent dat een peuter met een hoge mate van negatieve affectie,

(19)

Discussie

Het doel van dit onderzoek was toetsen of de Vrolijke Peuter-training effectief is voor de verbetering van zelfregulatie van peuters. In tegenstelling tot de verwachting is gevonden dat peuters uit de interventie- en controleconditie vergelijkbare zelfregulatie lieten zien wanneer zij de opdracht kregen een cadeautje niet aan te raken. Met andere woorden, de Vrolijke Peuter-training is niet effectief gebleken voor het verbeteren van de zelfregulatie van peuters. Oorspronkelijk was het idee om de differentiële ontvankelijkheidstheorie te toetsen, maar omdat geen bewijs voor de effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training werd gevonden is gekeken of temperament mogelijk samenhing met de zelfregulatie van peuters. Daaruit bleek dat negatieve affectie positief samenhangt met de zelfregulatie van de peuter.

Het uitblijven van significante verschillen tussen de interventie- en controleconditie kan mogelijk verklaard worden doordat de Vrolijke Peuter-training ontworpen is om de opvoedvaardigheden van ouders te verbeteren (Zubrick et al., 2005). Hoewel ouders door het verbeteren van de opvoedvaardigheden mogelijk sensitief responsiever op hun peuter

reageerden (Gardner & Leijten, 2017), betekent dit niet dat dit effect heeft op de zelfregulatie van de peuters (Karreman, van Tuijl, van Aken, & Deković, 2006). Ander onderzoek liet tevens zien dat wanneer ouders meer positieve controle gebruikten, waarbij zij het gedrag van het kind begeleiden en het kind aanmoedigden, het kind een lagere mate van zelfregulatie liet zien (Kochanska & Knaack, 2003). Ook had deze positieve controle een negatieve invloed op de response inhibitie van kinderen (Putnam, Spritz, & Stifter, 2002). Daarnaast bleek uit ander onderzoek dat er helemaal geen relatie zou zijn tussen de opvoeding van ouders en de mate van response inhibitie van peuters (Shamir-Essakow, Ungerer, Rapee, & Safier, 2004).

Hoewel in verschillende preventieve oudergedragstrainingen toch bleek dat het

opvoedgedrag het veranderingsmechanisme is voor gedragsproblemen bij kinderen (Forehand et al., 2014), kan het uitblijven van effecten in deze huidige studie verklaard worden door een

(20)

aantal andere factoren. Zo bleek dat huisbezoeken wel een positieve invloed hebben op het opvoedgedrag van ouders (van Aar, Asscher, Zijlstra, Deković, & Hoffenaar, 2015; Filene, Kaminski, Valle, & Cachat, 2013) maar dat dit effect groter is wanneer er meer dan drie huisbezoeken per maand plaatsvonden (Nievar, Van Egeren, & Polland, 2010). Mogelijk ontstond bij een frequenter aantal huisbezoeken een betere alliantie tussen ouder en trainer wat bijdraagt aan de effectiviteit van een interventie (Wiborg, Knoop, Wensing, &

Bleijenberg, 2012). Daarnaast bleek ook dat dit veranderingsmechanisme via het

opvoedgedrag van ouders gemodereerd werd door de manier waarop de training gegeven werd. Wanneer de training voor ouders zowel individueel als in een groep werd aangeboden, bleek dit significante effecten te hebben op het gedrag van het kind (Skotarczak & Lee, 2015). Mogelijk ondervonden ouders sociale steun bij elkaar tijdens de groepssessies en kon er tegelijkertijd worden ingegaan op vragen en behoeftes tijdens individuele momenten (Foolen & Daamen, 2013).

Daarnaast zou een plausibele verklaring voor het uitblijven van effecten zijn dat zelfregulatie moeilijk te trainen is in het korte tijdsbestek van vier weken in dit huidige

onderzoek. Zelfregulatie ontwikkelt zich met name wanneer het kind drie tot zeven jaar oud is en dit is een intern leerproces waar kinderen een aantal jaar mee bezig zijn (Carlson, 2005; Montroy et al., 2016). Het is wel mogelijk dat er sprake was van zogenaamde ‘sleeper

effects’, waarbij positieve effecten pas zichtbaar worden tijdens een follow-up meting

(Sofronoff, Jahnel, & Sanders, 2011). Het zou kunnen dat de peuters moesten wennen aan de andere manier waarop de ouder nu met hen communiceert en op hen reageert, waardoor zij niet direct veranderingen in hun gedrag lieten zien (Gray & McCormick, 2005). Echter, een recente meta-analyse liet zien dat de effecten direct na de interventie hetzelfde zijn als tijdens de follow-up en er geen sprake was van sleeper effects (van Aar, Leijten, Orobio de Castro, & Overbeek, 2017).

(21)

Ook is er enkel een significant verband gevonden tussen negatieve affectie en de zelfregulatie van de peuter en de tijd tot de peuter het cadeau aanraakte. Negatieve affectie bij de peuter bestaat onder andere uit angst en ongemak (Putman, Gartstein, & Rothbart, 2006; Putman & Rothbart, 2006). Wanneer een peuter meer angst en ongemak ervaart, zal het mogelijk minder snel geneigd zijn om het cadeautje aan te raken of open te maken. De strategieën die een peuter heeft om zijn emoties te reguleren, was afhankelijk van de van de situatie en context (Zimmermann & Stansbury, 2003). Het uitblijven van overige significante verbanden tussen temperament en de zelfregulatie tijdens het eerste meetmoment is mogelijk te verklaren door de manier waarop zelfregulatie is gemeten. Ondanks het feit dat

temperament belangrijk is voor de mate van het reguleren van het gedrag en de emoties bij het wachten op een cadeautje (Kim & Kochanska, 2012), is temperament mogelijk meer van invloed tijdens het een driftbui omdat de peuter daarbij vaak te maken kreeg met een teleurstelling of een tegenslag. (Calkins, Hungerford, Dedmon, 2004).

Hoewel het mogelijk is dat de Vrolijke Peuter-training de zelfregulatie van peuters gewoon niet verbetert, kan het uitblijven van effecten van de Vrolijke Peuter-training mogelijk te wijden zijn aan een aantal beperkingen van dit onderzoek. Allereerst werd zelfregulatie alleen tijdens de voor- en nameting gemeten waardoor er enkel een periode van vier weken in de analyses zijn meegenomen. Het is mogelijk dat de technieken die ouders aangereikt kregen door middel van de Vrolijke Peuter-training pas na een langere tijd eigen zijn gemaakt in het handelen van de ouders. Wanneer er een follow-up meting zou zijn meegenomen in het onderzoek, zou het mogelijk zijn geweest dat de peuters in de

interventieconditie een grotere groei heeft doorgemaakt dan de controleconditie en hun gedrag en emoties beter konden reguleren. Daarnaast is het mogelijk dat ouders zich niet comfortabel voelden met het toepassen van de Vrolijke Peuter-technieken of voerden zij deze

(22)

van de Vrolijke Peuter-training anders handelden dan voorafgaand aan de training. Het is hierbij ook mogelijk dat de ouders niet voldoende getraind zijn of dat de training niet is uitgevoerd zoals bedoeld. Op deze manier is het mogelijk dat er geen verschillen optraden in de zelfregulatie van de peuters.

Daarnaast kan de kleine steekproef van huidig onderzoek als een beperking worden gezien. Allereerst is het mogelijk dat de resultaten op basis van de huidige steekproef

berustten op toeval. Wanneer de resultaten worden gegeneraliseerd naar een grotere populatie is het mogelijk dat deze bevindingen niet overeenkomen. Tegelijkertijd is het door de kleine steekproef niet mogelijk om uitspraak te doen over een andere populatie omdat er met name hoogopgeleide vrouwen met een Nederlandse etniciteit hebben meegedaan. Het is mogelijk dat mensen met een andere achtergrond, wel effecten ervaren door de Vrolijke Peuter-training. De power die post hoc is berekend voor een MANOVA met herhaalde metingen is laag, namelijk .20. Daarentegen is het ook mogelijk dat er met een grotere steekproef wel significante verschillen worden gevonden in de score op zelfregulatie tussen de interventie- en controleconditie.

Hoewel dit onderzoek een aantal beperkingen kent, maakt het onderzoeksdesign van een Randomized Controlled Trial dit onderzoek sterk. Doordat ouders willekeurig zijn

toegewezen aan de interventie- of controleconditie was het mogelijk om eventuele verschillen tussen deze twee condities te ontdekken. Gezien het feit dat de interventieconditie een training aangeboden kreeg, was het mogelijk om eventuele verschillen met de controleconditie te wijden aan de Vrolijke Peuter-training.

Daarnaast is het gebruik van een betrouwbare vragenlijsten een sterk punt van huidig onderzoek. De ECBQ heeft zowel tijdens de voormeting als tijdens de nameting een hoge interne consistentie vertoond. De hoge mate van betrouwbaarheid van de schalen laten zien dat de items dezelfde schaal meten. Bovendien is er sprake van een hoge mate van

(23)

inter-observant validiteit omdat veertig procent van de video-observaties door meerdere

observanten zijn gecodeerd. Op het moment dat de scores niet overeenkwamen, werd hier nogmaals naar gekeken en gezamenlijk een definitieve score aan toegekend. Tevens kan de manier waarop zelfregulatie is gemeten in dit onderzoek als sterk worden gezien. Het meten van zelfregulatie aan de hand van de gift delay task is een betrouwbaar observatie-instrument wat al in vele studies is gebruikt (Kim & Kochanska, 2012; Kochanska, Murray, Jacques, Koenig, & Vandegeest, 1996; Spinrad, Eisenberg, & Gaertner, 2007).

Al met al kan uit dit onderzoek worden geconcludeerd dat de Vrolijke Peuter-training niet effectief is voor het verbeteren van de zelfregulatie van peuters. Echter, dit betekent niet dat deze studie geen waardevolle toevoeging is voor het preventieve werkveld. Gezien het schaarse aanbod van preventieve interventies voor peuters, bevestigd deze studie dat het moeilijk is om een effectieve interventie voor peuters te ontwikkelen. Tegelijkertijd blijft het belangrijk om vervolgonderzoek te doen naar de Vrolijke Peuter-training. Daarom wordt aanbevolen vervolgonderzoek te richten op de Vrolijke Peuter-training waarbij deze zowel individueel als in groepsverband aangeboden wordt. Daarbij is het belangrijk dat tevens getoetst wordt of ouders daadwerkelijk anders handelen na de Vrolijke Peuter-training. Kortom, ondanks het feit dat de effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training nog niet is bewezen, is het goed om hier verder naar te kijken om ouders te kunnen ondersteunen in een stressvolle periode.

Referenties

Aar, J., van, Asscher, J. J., Zijlstra, B. J. H., Deković, M. & Hoffenaar, P. J. (2015). Changes in parenting and child behavior after the home-start family support program: A 10 year follow-up. Children and Youth Services Review, 53, 166-175. doi:

(24)

Aar, J., van, Leijten, P., Orobio de Castro, B., & Overbeek, G. (2017). Sustained, fade-out or sleeper effects? A systematic review and meta-analysis of parenting interventions for disruptive child behavior. Clinical Psychology Review, 51, 153-163. doi:

10.1016/j.cpr.2016.11.006

Ayduk, O., Mendoza-Denton, R., Mischel, W., Downey, G., Peake, P. K., & Rodriguez, M. (2000). Regulating the interpersonal self: Strategic self-regulation for coping with rejection sensitivity. Journal of Personality and Social Psychology, 79(5), 776–792. doi: 10.1037/0022-3514.79.5.776

Bandura, A. (1969). Social-learning theory of identificatory processes. Handbook of

socialization theory and research, 213, 262.

Belden, A. C., Thomson, C. R., & Luby, J. L. (2008). Temper tantrums in healthy versus depressed and disruptive preschoolers: Defining tantrum behaviors associated with clinical problems. The Journal of Pediatrics, 152(1), 117-122. doi:

10.1016/j.jpeds.2007.06.030

Belsky, J., & Pluess, M. (2009). Beyond diathesis stress: Differential susceptibility to environmental influences. Psychological Bulletin, 135(6), 885–908. doi: 10.1037/a0017376

Bjørknes, R., Kjøbli, J., Manger, T., & Jakobsen, R. (2012). Parent training among ethnic minorities: Parenting practices as mediators of change in child conduct problems.

Family Relations, 61(1), 101-114. doi: 10.1111/j.1741-3729.2011.00683.x

Blair, C., & Razza, R. P. (2007). Relating effortful control, executive function, and false belief understanding to emerging math and literacy ability in kindergarten. Child

(25)

Bot, S., Roos, S., de, Sadiraj, K., Keuzenkamp, S., Broek, A., van den, & Kleijnen, E. (2013).

Terecht in de jeugdzorg: voorspellers van kind- en opvoedproblematiek en jeugdzorggebruik. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau

Boyle, C. L., Sanders, M. R., Lutzker, J. R., Prinz, R. J., Shapiro, C., & Whitaker, D. J. (2010). An analysis of training, generalization, and maintenance effect of primary care Triple P for parents of preschool-aged children with disruptive behavior. Child

Psychiatry and Human Development, 41(1), 114-131. doi:

10.1007/s10578-014-0502-2

Bridgett, D. J., Burt, N. M., Laake, L. M., & Oddi, K. B. (2013). Maternal self-regulation, relationship adjustment, and home chaos: Contributions to infant negative

emotionality. Infant Behavior and Development, 36(4), 534–547. doi: 10.1016/j.infbeh.2013.04.004

Bridgett, D. J., Burt, N. M., Edwards, E. S., & Deater-Deckard, K. A. D. (2015).

Intergenerational transmission of self-regulation: A multidisciplinary review and integrative conceptual framework. Psychological Bulletin, 141(3), 602-654. doi: 10.1037/a0038662

Bridgett, D. J., Gartstein, M. A., Putnam, S. P., Lance, K. O., Iddins, E., Waits, R., Vanvleet, J., & Lee, L. (2011). Emerging effortful control in toddlerhood: The role of infant orienting/regulation, maternal effortful control, and maternal time spent in caregiving activities. Infant Behavior and Development, 34(1), 189–199. doi:

10.1016/j.infbeh.2010.12.008

Calkins, S. D., & Dedmon, S. A. (2000). Physiological and behavioural regulation in two year-old children with aggressive/destructive behavior problems. Journal of Abnormal

(26)

Calkins, S. D., & Keane, S. P. (2009). Developmental origins of early antisocial behavior.

Development and Psychopathology, 21(4), 1095–1109. doi:

10.1017/S095457940999006X

Calkins, S. D., Hungerford, A., & Dedmon, S. E. (2004). Mothers’ interactions with

temperamentally frustrated infants. Infant mental Health Journal, 25(3), 219-239. doi: 10.1002/imhj.20002

Cameron Ponitz, C. E., McClelland, M. M., Jewkes, A. M., Connor, C. M., Farris, C. L., & Morrison, F. J. (2008). Touch your toes! Developing a direct measure of behavioral regulation in early childhood. Early Childhood Research Quarterly, 23(2), 141–158. doi: 10.1016/j.ecresq.2007.01.004

Carlson, S. M. (2005). Developmentally sensitive measures of executive function in preschool children. Developmental Neuropsychology, 28(2), 595-616. doi:

10.1207/s15326942dn2802_3

Casalin, S., Luyten, P., Vliegen, N., & Meurs, P. (2012). The structure and stability of temperament from infancy to toddlerhood: A one-year prospective study. Infant

Behavior and Development, 35(1), 94-108. doi: 10.1016/j.infbeh.2011.08.004

Chester. C. E. & Blandon. A. Y. (2016). Dual trajectories of maternal parenting stress and marital intimacy during toddlerhood. Personal Relationships, 23(2), 265–279. doi: 10.1111/pere.12122

Cipriano, E.A., & Stifter, C.A. (2010). Predicting preschool effortful control from toddler temperament and parenting behavior. Journal of Applied Developmental Psychology,

31(3), 221–230. doi: 10.1016/j.appdev.2010.02.004

Coleman, P., & Hildebrandt, K. K. (2003). Maternal self‐efficacy beliefs, competence in parenting, and toddlers' behavior and developmental status. Infant Mental Health

(27)

Davidov, M., & Grusec, J. E. (2006). Untangling the links of parental responsiveness to distress and warmth to child outcomes. Child Development, 77(1). 44-58. Deterd Oude Weme, G. & Tuijl, C., van. (2012). De ontwikkeling van zelfregulatie. De

wereld van het jonge kind. Verkregen op 10 januari 2018 via

https://saxion.nl/wps/wcm/connect/5c8720b3-1494-4b32-84a2-ded95b508baa/2012+De+ontwikkeling+van+zelfregulatie.pdf?MOD=AJPERES Eisenberg, N., Guthrie, I. K., Fabes, R. A., Shepard, S., Losoya, S., Murphy, B. C., Jones, S.,

Paulin, R., & Reiser, M. (2000). Prediction of elementary school children’s externalizing problem behaviors from attentional and behavioral regulation and negative emotionality. Child Development, 71(5), 1367-1382.

Eisenberg, N., & Losoya, S. (1997). Emotionality and regulation predict social competence, problem behavior. Brown University Child and Adolescent Behavior Letter, 13(11), 1-3.

Eisenberg, N., Spinrad, T .L., & Smith, C. L. (2004). Emotion-related regulation: Its

conceptualization, relations to social functioning, and socialization. In Philippot, P. & Feldman R. S. (Eds.), The Regulation of Emotion (pp. 277–306). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.

Ellis, B. J., Boyce, W. T., Belsky, J., Bakermans-Kranenburg, M. J., & IJzendoorn, M. H., van. (2011). Differential susceptibility to environment: An

evolutionary-neurodevelopmental theory. Development and Psychopathology, 23(1), 7-28. doi: 10.1017/S0954579410000611

Filene, J. H., Kaminski, J. W., Valle, L. A., & Cachat, P. (2013). Components associated with home visiting program outcomes: a meta-analysis. Pediatrics, 132, 100-109. doi: 10.1542/peds.2013-1021H

(28)

Forehand, R., Lafko, N., Parent, J., & Burt, K. B. (2014). Is parenting the mediator of change in beheavioral parent training for externalizing problems of youth? Clinical

Psychology Review, 34(8), 608-619. doi: 10.1016/j.cpr.2014.10.001

Foolen, N., & Daamen, W. (2013). Wat werkt bij oudertrainingen? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut

Gardner, F., & Leijten, P. (2017). Incredible Years parenting interventions: Current

effectivenesss research and future directions. Current Opinion in Psychology, 15, 99-104. doi: 10.1016/j.copsyc.2017.02.023

Gardner, F., Burton, J., & Klimes, I. (2006). Randomised controlled trial of a parenting intervention in the voluntary sector for recuding child conduct problems: Outcomes and mechanisms of change. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47(11), 1123-1132. doi: 10.1111/j.1469-7610.2006.01668.x

Garon, N., Bryson, S. E., & Smith, I. M. (2008). Executive function in preschoolers: A review using an integrative framework. Psychological Bulletin, 134(1), 31–60. doi:

10.1037/0033-2909.

Gray, R., & McCormick, M. C. (2005). Early childhood intervention programs in the US: Recent advances and future recommendations. The Journal of Primary Prevention,

26(3), 259-275. doi: 10.1007/s1095-005-3600-x

Grusec, J. E., & Davidov, M. (2007). Socialization in the family. In J. E. Grusec, & P. D. Hastings (Eds.), Handbook of socialization: Theory and research (pp. 284–308). NewYork: Guilford.

Harrist, A. W., & Waugh, R. M. (2002). Dyadic synchrony: Its structure and function in children's development. Developmental Review, 22(4), 555–592.

(29)

Ince, D. (2013). Wat werkt in opvoedingsondersteuning? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut Karp, H. N. (2008). The happiest toddler on the block: How to eliminate tantrums and raise a

patient, respectful, and cooperative one- to four-year-old. New York: Bantam Dell

Karreman, A., Haas, S, de, Tuijl, C., van, Aken, M. A. G., van, Dekovic, M. (2010). Relations among temperament, parenting and problem behavior in young children. Infant

Behavior and Development, 33(1), 39-49. doi: 10.1016/j.infbeh.2009.10.008

Karreman, A., Van Tuijl, C., van Aken, M. A., & Deković, M. (2006). Parenting and self‐ regulation in preschoolers: A meta‐analysis. Infant and child development, 15(6), 561-579. doi: 10.1002/icd.478

Kim, S., & Kochanska, G. (2012). Child temperament moderates effect of parent-child mutuality on self-regulation: A relationship based on path for emotionally negative infants. Child Development, 83(4), 1275-1289. doi:

10.1111/j.1467-8624.2012.01778.x

Kochanska, G., & Knaack, A. (2003). Effortful control as a personality characteristic of young children: Antecedents, correlates, and consequences. Journal of Personality,

71(6), 1087–1112. doi: 10.1111/1467-6494.7106008

Kochanska, G., Murray, K. T., & Harlan, E. T. (2000). Effortful control in early childhood: Continuity and change, antecedents and implications for social development.

Developmental Psychology, 36(2), 220-232. doi: 10.1037/0012-1649.36.2.220

Kochanska, G., Coy, K. C., & Murray, K. T. (2001). The development of self-regulation in the first four years of life. Child Development, 72(4), 1091-1111.

Kochanska, G., Murray, K. T., Jacques, T. Y., Koenig, A. L., & Vandegeest, K. A. (1996). Inhibitory control in young children and its role in emerging internalization. Child

(30)

Kopp, C. B. (1982). Antecedents of self-regulation: A developmental perspective.

Developmental Psychology, 18(2), 199–214. doi: 10.1037/0012-1649.18.2.199

Lindsey, E. W., Cremeens, P. R., Colwell, M. J., & Caldera, Y. M. (2009). The structure of parent-child dyadic synchrony in toddlerhood and children’s communication

competence and self-control. Social Development, 18(2), 375-396. doi: 10.1111/j.1467-9507.2008.00489.x

McClelland, M. M., Cameron, C. E., Wanless, S., & Murray, A. (2007). Executive function, behavioral self-regulation, and social-emotional competence: Links to school

readiness. In O. N. Saracho & B. Spodek (Eds.), Contemporary perspectives on social

learning in early childhood education. (pp. 113–137). Charlotte, NC: Information

Age.

Miller-Lewis, L. R., Baghurst, P. A., Sawyer, M. G., Prior, M. R., Clark, J. J., Arney, F. M., Fiona, M., & Carbone, J. A. (2006). Early childhood externalising behaviour

problems: Child, parenting, and family-related predictors over time. Journal of

Abnormal Child Psychology, 34(6), 891-906. doi: 10.1007/s10802-006-9071-6

Mischel, W., Shoda, Y., & Peake, P. K. (1988). The nature of adolescent competence predicted by preschool delay of gratification. Journal of Personality and Social

Psychology, 54(4), 687–696.

Mischel, W., Shoda, Y., & Rodriguez, M. L. (1989). Delay of gratification in children.

Science, 244(4907), 933-938.

Moffitt, T. E., Arseneault, L., Belsky, D., Dickson, N., Hancox, R. J., Harrington, H. L., & Caspi, A. (2011). A gradient of childhood self-control predicts health, wealth, and public safety. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of

(31)

Montroy, J. J., Bowles, R. P., Skibbe, L. E., MccIelland, M. M., Morrison, F. J., & Eccles, J. S. (2016). The development of self-regulation across early childhood. Development

Psychology, 52(11), 1744-1762. doi: 10.1037/dev0000159

Murdock, K. W. (2013). An Examination of Parental Self-Efficacy among Mothers and Fathers. Psychology of Men & Masculinity. 14(3), 314-323. doi:10.1037/a0027009 Murray, K.T., & Kochanska, G. (2002). Effortful control: Factor structure and relation to

externalizing and internalizing behaviors. Journal of Abnormal Child Psychology,

30(5), 503-514. doi: 10.1023/A:1019821031523

Nederlands Jeugdinstituut (2018). Triple P. Verkregen op 15 juni via

https://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies-Erkende-interventies-Triple-P.html

Nievar, M. A., Van Egeren, L. A., & Pollard, S. (2010). A meta-analysis of home visiting programs: moderators of improvements in maternal behavior. Infant Mental Health

Journal, 31(5), 499-520. doi: 10.1002/imhj.20269

Österman, K., & Björkqvist, K. (2010). A cross-sectional study of onset, cessation, frequency, and duration of children's temper tantrums in a nonclinical sample. Psychological

Reports, 106(2), 448-454. doi: 10.2466/pr0.106.2.448-454

Cameron Ponitz, C., McClelland, M. M., Matthews, J. S., & Morrison, F. J. (2009). A structured observation of behavioral self-regulation and its contribution to kindergarten outcomes. Developmental Psychology, 45(3), 605-619. doi: 10.1037/a0015365

Potegal, M., & Davidson, R. J. (2003). Temper tantrums in young children: Behavioral composition. Developmental and Behavioral Pediatrics, 24(3), 140-147. doi: 0196-206X/00/2403-0140

(32)

Potegal, M., Kosorok, M. R., & Davidson, R. J. (2003). Temper tantrums in young children: Tantrum duration and temporal organization. Developmental and Behavioral

Pediatrics, 24(3), 148-154. doi: 0196-206X/00/2403-0140

Putnam, S. P., Spritz, B. L., & Stifter, C. A. (2002). Mother–child coregulation during delay of gratification at 30 months. Infancy, 3(2), 209–225. doi:

10.1207/S15327078IN0302_6

Putnam, S. P., Gartstein, M. A., & Rothbart, M. K. (2006). Measurement of fine-grained aspects of toddler temperament: The Early Childhood Behavior Questionnaire. Infant

Behavior and Development, 29(3), 386-401. doi: 10.1016/j.infbeh.2006.01.004

Putnam, S. P., Rothbart, M. K., Gartstein, M. A., & Stifter, C. A. (2008). Homotypic and heterotypic continuity of fine‐grained temperament during infancy, toddlerhood, and early childhood. Infant and Child Development, 17(4), 387-405 doi: 10.1002/icd.582 Quinn, P. D., & Fromme, K. (2010). Self-regulation as a protective factor against risky

drinking and sexual behavior. Journal of Addictive Behaviors, 24(3), 376–385. doi: 10.1037/a0018547

Rothbart, M. K., & Rueda, M. R. (2005). The development of effortful control. In U. Mayr, E. Awh & S. W. Keele (Eds.), Developing individuality in the human brain: A tribute to Michael I. Posner (pp. 167–188). Washington, DC: American Psychological

Association.

Rothbart, M. K., Derryberry, D., Hershey, K., Molfese, V. J., & Molfese, D. L. (2000). Temperament and personality development across the life span. Mahwah, NJ, US:

Lawrence Erbaum Associates, Publishers.

Rueda, M. R., Posner, M. I., & Rothbart, M. K. (2005). The development of executive attention: Contributions to the emergence of self-regulation. Developmental

(33)

Sanghag, K., & Kochanska, G. (2012). Child temperament moderates effects of parent–child mutuality on self‐regulation: A relationship‐based path for emotionally negative infants. Child Development, 83(4), 1275-1289. doi:

10.1111/j.1467-8624.2012.01778.x

Sevigny, P. R., & Loutzenhiser, L. (2010). Predictors of self-efficacy in mothers and fathers of toddlers. Child: Care, Health and Development, 36(2), 179-189. doi:

10.1111/j.1365-2214.2009.00980.x

Shamir-Essakow, G., Ungerer, J. A., Rapee, R. M., & Safier, R. (2004). Caregiving representations of mothers of behaviorally inhibited and uninhibited preschool children. Developmental Psychology, 40(6), 899–910.

Skotarczak, L., & Lee, G. K. (2015). Effects of parent management training programs on disruptive behavior for children with a developmental disability: A meta-analysis.

Research in Developmental Disabilities, 38, 272-287. doi: 10.1016/j.ridd.2014.12.004

Sofronoff, K., Jahnel, D., & Sanders, M. (2011). Stepping stones Triple P seminars for parents of a child with a disability: A randomized controlled trial. Research in Developmental

Disabilities, 32(6), 2253–2262. doi: 10.1016/j.ridd.2011.07.046

Spinrad, M. L., Eisenberg, N., & Gaertner, B. M. (2007). Measures of Effortful Regulation for Young Children. Infant Ment Health, 28(6), 606-626. doi: 10.1002/imhj.20156

Stals, K. (2012). De cirkel is rond: onderzoek naar succesvolle implementatie van interventies

in de jeugdzorg. Utrecht: Universiteit Utrecht.

Suchodoletz, A. von, Trommsdorff, G., & Heikamp, T. (2011). Linking maternal warmth and responsiveness to children's self‐regulation. Social Development, 20(3), 486-503. doi: 10.1111/j.1467-9507.2010.00588.x

(34)

Tangney, J. P., Baumeister, R. F., & Boone, A. L. (2004). High self-control predicts good adjustment, less pathology, better grades, and interpersonal success. Journal of

Personality, 72(2), 271–324. doi: 10.1111/j.0022-3506.2004.00263.x

Temperament (2018). In Van Dale online woordenboek. Verkregen op 19 juni 2018 via

https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/temperament#.WyzQgvZuI2w

Tervo, R. C. (2007). Language proficiency, development, and behavioural difficulties in toddlers. Clinical Pediatrics, 46(6), 530-539. doi: 10.1177/0009922806299154 Wiborg, J. F., Knoop, H., Wensing, M., & Blijenberg, G. (2012). Therapist effects and the

dissemination of cognitive behavior therapy for chronic fatigue syndrome in community-based mental health care. Behaviour Research and Therapy, 50(6),393-396. doi:10.1016/j.brat.2012.03.002

Williams, K. E., & Berthelsen, D. (2017). The development of prosocial behavior in early childhood: Contributions of early parenting and self-regulation. International Journal

of Early Childhood, 49(1), 73-94. doi: 10.1007/s13158-017-0185-5

Wills, T. A., Ainette, M. G., Stoolmiller, M., Gibbons, F. X., & Shinar, O. (2008). Good self-control as a buffering agent for adolescent substance use: An investigation in early adolescence with time-varying covariates. Psychology of Addictive Behaviors, 22(4), 459–471. doi: 10.1037/a0012965

Zeijl, J. van, Mesman, J., Stolk, M. N., Alink, R. A. L., IJzendoorn, M. H. van, Bakermans-Kranenburg, M. J., Juffer, F., & Koot, H. (2007). Differential susceptibility to discipline: The moderating effect of child temperament on the association between maternal discipline and early childhood externalizing problems. Journal of Family

(35)

Zeman, J., Shipman., & Suveg, C. (2002). Anger and sadness regulation: Prediction to internalizing and externalizing symptoms in children. Journal of Clinical Child and

Adolescent Psychology, 31(3), 393-398.

Zimmermann, L. K., & Stansbury, K. (2003). The influence of temperamental reactivity and situational context on the emotion-regulatory abilities of 3-year-old children.

Journal of Genetic Psychology, 164(4), 189-409. doi: 10.1080/00221320309597886

Zubrick, S., Ward, K., Silburn, S., Lawrence, D., Williams, A., Blair, E., Robertson, D., & Sanders, M. (2005). Prevention of child behavior problems through universal implementation of a group behavioral family intervention. Prevention Science, 6(4), 287-304. doi: 10.1007/s11121-005-0013-2

(36)

Figuur 1

(37)

Figuur 2

(38)

Tabel 1

Aantallen en Percentages voor Burgerlijke Staat, Etniciteit en Opleidingsniveau in verschillende condities

Totaal Analyse Verschil Interventie Controle Verschil

N % n % F p n % n % F p Burgerlijke staat 5.37 .20 .44 .51 Gehuwd/geregistreerd partnerschap 38 58.5 23 65.7 8 57.1 14 30.0 Alleenstaand 4 6.2 3 8.6 2 14.3 1 5.0 Samenwonen 22 33.8 9 25.7 4 28.6 5 25.0 Etniciteit 3.48 .07 3.60 .07 Nederlands 53 82.8 31 88.6 12 85.8 19 95.0 Niet-Nederlands 11 17.2 3 8.7 2 14.2 1 5.0 Opleidingsniveau 1.81 .18 .04 .84 MBO 8 12.3 5 14.3 3 21.4 2 10.0 HBO 23 35.4 13 37.1 4 28.6 8 40.0 HBO master 1 1.55 1 2.9 0 0 1 5.0 Universiteit bachelor 4 6.2 1 2.9 7 50.0 1 5.0 Universiteit master 27 41.5 15 42.9 0 0 8 40.0 Doctoraal (PhD) 1 1.55 0 0 0 0 0 0

(39)

Tabel 2

Beschrijvende Resultaten voor Zelfregulatie, Negatieve Affectie, Bewuste Controle en Extraversie

Interventie Controle Totaal

n M SD Range n M SD Range n M SD Range

Meetmoment 1 Tijd tot het kind het cadeau aanraakt

14 01:14 01:16 02:59 21 01:12 01:18 02:59 35 01:13 01:16 02:59

Zelfregulatie op basis van een score

14 2.79 1.05 3 21 2.62 1.12 3 35 2.69 1.08 3

Bewuste controle 14 4.61 .72 2.50 21 4.82 .51 1.67 35 4.74 .61 2.50

Negatieve affectie 14 3.31 .86 2.33 21 3.15 .81 2.83 35 3.21 .82 2.92

Extraversie 14 5.29 .10 3.67 21 5.52 .57 2.00 35 5.43 .83 3.67

Meetmoment 2 Tijd tot het kind het cadeau aanraakt

14 00:52 01:07 02:59 21 01:07 01:13 02:59 35 01:01 01:10 02:59

Zelfregulatie op basis van een score

14 2.50 1.02 3 21 2.62 1.12 3 35 2.57 1.07 3

Bewuste controle 14 4.82 .57 2.08 20 4.97 .63 2.58 34 4.91 .59 2.58

Negatieve affectie 14 3.21 .94 2.67 21 3.38 .78 3.08 35 3.31 .84 3.25

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naast meeroudergezag in geval van juridisch meerouderschap, adviseert de Staatscommissie om het mogelijk te maken dat meerdere personen die niet allen de juridische ouders van

de Boer: afhankelijk van het antwoord op de vraag waarom de verwekker geen actie heeft ondernomen om kenbaar te maken dat hij het kind wilde erkennen, heeft de Hoge Raad

Het proportioneel universalisme in de Huizen van het Kind kan verduidelijkt worden aan de hand van volgende metafoor: alle gezinnen komen samen in dezelfde woonkamer in het Huis

.رعذلل ببس هتاذ دح يف سيلو يعيبط فرطت هتيؤر ادج بعصلا نم كلذلو .بابشلا ةيلمع ،ءطبب أدبت نأ نكمي .ةيلمع وه فرطتلا .ادج ةعرسب اضيأ رشتنت نأ نكمي نكلو مدختسي نأ يرورضلا

Wanneer een groepsleider deze situatie kan bewerkstel- ligen, dan hebben de kinderen een goed voorbeeld om later niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de groep goed te

The homopolymer was found to exhibit a glass transition at 15 °C, which is 60 °C higher compared to all previously reported poly (ethylene n-alkyl phosphonate)s.. Copolymerization

A cluster program run by the Western Cape Provincial Government (WCPG) in South Africa is analysed and compared to the generic success factors in cluster program

The book positions the psychology of retention as a function of six inter-related factors: (1) an appropriate evaluative paradigm through which retention is explored, (2) retention